Besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES

Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 01-08-2021 t/m 31-07-2022

Besluit van 18 maart 2021, houdende regels voor de toepassing en afwijking van de bij of krachtens de Wet voortgezet onderwijs BES vastgestelde voorschriften over onder meer de inrichting van het onderwijs aan de Saba Comprehensive School op Saba en Gwendoline van Puttenschool op Sint Eustatius (Besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, van 6 november 2020, nr.25978357(9296) directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 117, eerste en tweede lid, van de Wet voortgezet onderwijs BES en artikel 1, onderdeel f, van de Leerplichtwet BES;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 16 december 2020, nr. No.W05.20.0409/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 15 maart 2021, nr. 270804203(9296)Z, directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • Bevoegd gezag: het bevoegd gezag van de school;

  • CAPE: de Caribbean Advanced Proficiency Examination;

  • CCSLC: het Caribbean Certificate of Secondary Level Competence;

  • CSEC: het Caribbean Secondary Education Certificate;

  • CVQ: de Caribbean Vocational Qualification, niveau 1 of 2;

  • CXC: de Caribbean Examinations Council, gevestigd in Barbados;

  • deelcertificaat: een certificaat voor een vak;

  • praktijkonderwijs: praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 13;

  • ERK-niveaus: niveaus, overeenkomstig het Europees Referentiekader voor moderne vreemde talen, van beheersing van de Nederlandse taal, waarmee de beheersing van de Nederlandse taal door de leerlingen aan het einde van een onderwijssoort kan worden vergeleken, zoals opgenomen in de bijlage bij dit besluit;

  • ROA CN: de Raad onderwijs arbeidsmarkt, bedoeld in artikel 1 van de wet;

  • school: de Gwendoline van Puttenschool of de Saba Comprehensive School;

  • wet: de Wet voortgezet onderwijs BES.

Artikel 2. Aanwijzing

De Gwendoline van Puttenschool en de Saba Comprehensive School worden aangewezen als inrichting als bedoeld in artikel 117, eerste lid, van de wet.

Artikel 3. Reikwijdte en bekostigingsvoorwaarden

  • 2 Onverminderd het bij of krachtens de wet bepaalde, zijn de bepalingen in dit besluit voorwaarden voor bekostiging.

Hoofdstuk 2. Onderwijs

Artikel 4. Vormen van onderwijs

  • 1 Het bevoegd gezag biedt onderwijs aan gericht op CSEC, CVQ, alsmede praktijkonderwijs.

  • 2 Het bevoegd gezag kan onderwijs aanbieden gericht op CAPE.

Artikel 5. Cxc eisen

Het bevoegd gezag leeft de regels na die CXC stelt met betrekking tot:

  • a. de maatstaven voor CCSLC onderwijs;

  • b. de inrichting van CSEC, CVQ en CAPE onderwijs;

  • c. het aanbieden en het inrichten van een examen en assessments;

  • d. de wijze van examinering;

  • e. het behalen van een deelcertificaat, certificaat en diploma, alsmede het vaststellen van de modellen van die documenten; en

  • f. de competentie van leraren, assessoren en verifiers.

Artikel 6. Instructietaal en bestrijding taalachterstand

  • 1 Het onderwijs wordt gegeven en de examens worden afgenomen in het Engels.

  • 2 Bij het geven van onderwijs kan een andere taal dan het Engels worden gebruikt als:

    • a. onderwijs over die andere taal wordt gegeven;

    • b. dat noodzakelijk is vanwege de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs; of

    • c. dat noodzakelijk is vanwege de herkomst van de deelnemers.

  • 3 Het bevoegd gezag stelt voor de school een gedragscode vast voor het gebruik van een andere taal dan het Engels bij het geven van onderwijs in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c. De gedragscode wordt aan de inspectie gestuurd.

  • 4 In afwijking van artikel 10, tweede lid, van de wet is de aandacht voor de bestrijding van taalachterstanden in het bijzonder gericht op de beheersing van de Engelse taal.

Artikel 7. Onderwijs in het vak Nederlands

  • 1 Een basisvak Nederlands maakt deel uit van alle onderwijsprogramma’s op de school, met uitzondering van dat van CAPE onderwijs.

  • 2 Het bevoegd gezag neemt bij de leerling een schoolexamen in het basisvak Nederlands af.

  • 3 Het bevoegd gezag stelt de leerling in de gelegenheid om een verdiepend vak Nederlands te volgen.

  • 4 Het bevoegd gezag stelt de leerling in de gelegenheid om een examen in het verdiepende vak Nederlands af te leggen. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld welke examens kunnen worden afgelegd.

  • 5 De ERK niveaus voor het basisvak Nederlands zijn voor:

    • a. CVQ: A2; en

    • b. CSEC: B1.

  • 6 De ERK niveaus voor het verdiepende vak Nederlands zijn voor:

    • a. CVQ: B1; en

    • b. CSEC en CAPE: B2.

  • 7 Het bevoegd gezag richt het onderwijs zo in dat de leerling optimaal in de gelegenheid gesteld wordt om de niveaus behorende bij de betreffende onderwijssoort te halen. Het bevoegd gezag bewaakt de voortgang in de ontwikkeling van de leerling.

Artikel 8. Onderwijsprogramma in de eerste drie leerjaren

In de eerste drie leerjaren wordt door het bevoegd gezag een samenhangend onderwijsprogramma ingericht, dat is gebaseerd op CCSLC onderwijs, het basisvak Nederlands, bedoeld in artikel 7, eerste lid, omvat, en dat, met behoud van keuzevrijheid, de doorstroming van de leerlingen naar CSEC onderwijs of CVQ onderwijs bevordert.

Artikel 9. Onderwijs CSEC

  • 1 CSEC onderwijs is het onderwijs, volgend op het onderwijs, bedoeld in artikel 8, dat is ingericht ter voorbereiding op aansluitend beroepsonderwijs.

  • 2 Het onderwijs omvat het basisvak Nederlands, bedoeld in artikel 7, eerste lid, en ten minste vijf CSEC vakken, waaronder in ieder geval:

    • a. English language and literature; en

    • b. Mathematics.

  • 3 Het onderwijs omvat, samen met het onderwijs, bedoeld in artikel 8, ten minste 4.700 klokuren verdeeld over een cursusduur van vijf jaar. Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens over de invulling en over de spreiding van de uren over de verschillende leerjaren.

Artikel 10. Onderwijs CVQ

  • 1 CVQ onderwijs is het onderwijs, volgend op het onderwijs, bedoeld in artikel 8, dat is ingericht ter voorbereiding op aansluitend beroepsonderwijs of op het uitoefenen van een beroep, waarvoor een beroepskwalificerende opleiding is vereist of dienstig kan zijn.

  • 2 Het onderwijs omvat, samen met onderwijs, bedoeld in artikel 8, en het basisvak Nederlands, bedoeld in artikel 7, eerste lid, ten minste 4.700 klokuren verdeeld over een cursusduur van vijf jaar. Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens over de invulling en over de spreiding van de uren over de verschillende leerjaren.

Artikel 11. Buitenschools praktijkgedeelte CVQ

  • 1 Ten minste een vijfde deel van het CVQ onderwijs is onderricht in de praktijk van het beroep.

  • 3 De wijze waarop het buitenschoolse praktijkgedeelte binnen de CVQ opleidingen wordt ingericht, wordt opgenomen in het schoolplan.

Artikel 12. Onderwijs CAPE

  • 1 CAPE onderwijs is het onderwijs, volgend op het CSEC onderwijs, bedoeld in artikel 9, dat is ingericht ter voorbereiding op wetenschappelijk onderwijs.

  • 2 Het onderwijs omvat ten minste zes CAPE vakken, waaronder in ieder geval:

    • a. English language and literature;

    • b. Mathematics; en

    • c. Caribbean Studies.

  • 3 Het onderwijs heeft een cursusduur van twee jaar en omvat ten minste 1.700 klokuren. Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens over de invulling en over de spreiding van de uren over de verschillende leerjaren.

Artikel 13. Praktijkonderwijs

  • 1 Praktijkonderwijs is onderwijs bedoeld voor leerlingen voor wie:

    • a. overwegend een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden; en

    • b. redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het volgen van onderwijs niet leidt tot het behalen van een CSEC of CVQ 2 certificaat.

  • 2 Het onderwijs bestaat uit een gedeelte waarin aangepast theoretisch onderwijs, persoonlijkheidsvorming en het aanleren van sociale vaardigheden worden verzorgd, en een gedeelte waarin de leerling wordt voorbereid op het uitoefenen van functies op de arbeidsmarkt op een niveau dat ligt onder het niveau van CVQ 1.

Hoofdstuk 3. Toelating, schorsing en verwijdering

Artikel 14. Toelating onderwijssoorten

  • 1 Met in achtneming van de regels van CXC beslist het bevoegd gezag tot welke vorm van onderwijs en tot welk leerjaar de leerling wordt toegelaten op grond van criteria die in de schoolgids worden opgenomen.

  • 2 Aan de ouders van een leerling van wie het bevoegd gezag redelijkerwijs kan aannemen dat deze niet in staat is onderwijs CSEC of CVQ 2 met een certificaat af te sluiten, kan het bevoegd gezag voorstellen deze leerling in plaats daarvan praktijkonderwijs te doen volgen. Het tweede en het derde lid van artikel 32 van de wet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15. Ontheffing onderdelen onderwijsprogramma

  • 1 Met inachtneming van de regels van CXC kan het bevoegd gezag na overleg met de ouders een leerling ontheffing verlenen voor onderdelen van het onderwijsprogramma. Het bevoegd gezag bepaalt bij de ontheffing welk onderwijs voor de leerling in de plaats komt voor de onderdelen waarvoor ontheffing is verleend.

  • 2 Het bevoegd gezag kan een leerling uitsluitend ontheffing verlenen van het volgen van het onderwijs in het vak lichamelijke opvoeding indien de leerling vanwege diens lichamelijke gesteldheid niet in staat is dit onderwijs te volgen.

Artikel 16. Schorsing

  • 1 Het bevoegd gezag kan met opgave van redenen een leerling voor een periode van ten hoogste één week schorsen.

  • 2 Het besluit tot schorsing wordt schriftelijk aan de betrokkene en, indien deze nog niet meerderjarig is, ook aan de ouders, voogden of verzorgers van de betrokkene bekendgemaakt.

  • 3 Het bevoegd gezag stelt de inspectie van een schorsing voor een periode langer dan één dag schriftelijk en met opgave van redenen in kennis.

Artikel 17. Definitieve verwijdering

  • 1 Het bevoegd gezag kan besluiten tot definitieve verwijdering van een leerling nadat deze en, indien de leerling nog niet meerderjarig is, ook diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is onderscheidenlijk zijn gesteld hierover te worden gehoord. Een leerling wordt op grond van onvoldoende vorderingen niet in de loop van een schooljaar verwijderd.

  • 2 Definitieve verwijdering van een leerplichtige leerling geschiedt slechts na overleg met de inspectie. Hangende dit overleg kan de leerling worden geschorst. Het overleg strekt er mede toe, na te gaan op welke andere wijze de betrokken leerling onderwijs zal kunnen volgen.

  • 3 Het bevoegd gezag stelt de inspectie van een definitieve verwijdering schriftelijk en met opgave van redenen in kennis.

Artikel 18. Beslistermijn bij bezwaar

  • 1 De besluiten tot weigering van de toelating van een kandidaat-leerling of tot definitieve verwijdering van een leerling worden schriftelijk en met opgave van redenen aan de leerling en, indien deze nog niet meerderjarig is, ook aan diens ouders, voogden of verzorgers, bekendgemaakt, waarbij tevens de inhoud van het tweede lid wordt vermeld.

  • 2 Binnen zes weken na de bekendmaking kunnen belanghebbenden bezwaar maken bij het bevoegd gezag.

  • 3 Het bevoegd gezag beslist in overeenstemming met artikel 64 van de wet binnen vier weken na ontvangst van het bezwaarschrift, doch niet eerder dan nadat de kandidaat-leerling, onderscheidenlijk de leerling en, indien deze nog niet meerderjarig is, ook diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is, onderscheidenlijk zijn gesteld, te worden gehoord en kennis heeft onderscheidenlijk hebben kunnen nemen van de op die besluiten betrekking hebbende adviezen of rapporten.

  • 4 Het bevoegd gezag kan de desbetreffende leerling, gedurende de behandeling van het bezwaar tegen een besluit tot definitieve verwijdering de toegang tot de school ontzeggen.

Hoofdstuk 4. Examens, CXC certificaat, schooldiploma en startkwalificatie

Artikel 19. Examenreglement

  • 1 Met inachtneming van de regels van CXC stelt het bevoegd gezag een examenreglement vast, dat in ieder geval regels bevat over:

    • a. de wijze waarop het examen of assessment wordt afgenomen;

    • b. de volgorde waarin, de tijdvakken waarbinnen en het aantal malen per studiejaar dat gelegenheid wordt geboden tot het afleggen het examens of assessment;

    • c. de organisatie van het examen of assessment;

    • d. de gang van zaken tijdens het examen of assessment;

    • e. de wijze waarop en de termijn waarbinnen de leerling inzage krijgt in zijn beoordeelde werk;

    • f. de herkansingsmogelijkheden; en

    • g. de wijze waarop geschillen over de toepassing van het onderwijs- en examenreglement kunnen worden beslecht.

  • 2 De directeur verstrekt het examenreglement voor aanvang van het schooljaar aan de examenkandidaten en zendt het aan de inspectie.

Artikel 20. Examen en certificaat CSEC

  • 1 Het bevoegd gezag stelt de leerling die CSEC onderwijs heeft gevolgd in de gelegenheid om een afsluitend examen af te leggen.

  • 2 De directeur van de school reikt een deelcertificaat uit aan de leerling die heeft voldaan aan alle eisen die voor het behalen van dat vak zijn gesteld.

  • 3 De directeur reikt het certificaat CSEC uit aan de leerling die heeft voldaan aan alle eisen die voor het behalen van dat certificaat zijn gesteld.

Artikel 21. Assessments en certificaat CVQ

  • 1 Het bevoegd gezag stelt de leerling die CVQ onderwijs heeft gevolgd in de gelegenheid om assessments af te leggen.

  • 2 De assessments worden afgenomen door een assessor en gecontroleerd door een internal verifier. De assessor en de internal verifier worden door het bevoegd gezag aangewezen.

  • 3 De assessments worden verzameld in een portfolio. Het portfolio wordt beoordeeld door een external verifier, die wordt aangewezen door een door Onze Minister aan te wijzen organisatie.

  • 4 De directeur reikt het certificaat CVQ uit aan de leerling die heeft voldaan aan alle eisen die voor het behalen van dat certificaat zijn gesteld.

Artikel 22. Examen en diploma CAPE

  • 1 Het bevoegd gezag stelt de leerling die CAPE onderwijs heeft gevolgd in de gelegenheid om een afsluitend examen af te leggen.

  • 2 De directeur van de school reikt een deelcertificaat uit aan de leerling voor elk vak ten aanzien waarvan die leerling heeft voldaan aan alle eisen die voor het behalen van dat vak zijn gesteld.

  • 3 De directeur reikt het diploma CAPE uit aan de leerling die tenminste zes certificaten, waaronder het vak Caribbean Studies, heeft behaald binnen een tijdsbestek van twee jaar.

Artikel 23. Schooldiploma praktijkonderwijs

Artikel 73 van de wet is van overeenkomstige toepassing op het praktijkonderwijs.

Artikel 24. Schooldiploma

  • 1 De directeur reikt een schooldiploma uit aan de leerling die:

    • a. zes vakken voor CAPE met de grades I, II of III heeft afgelegd en voor het examen in het verdiepende vak Nederlands, bedoeld in artikel 7, vierde lid, een cijfer 6,0 of hoger heeft behaald;

    • b. zes vakken voor CSEC met de grades I, II of III heeft afgelegd en voor het examen in het verdiepende vak Nederlands, bedoeld in artikel 7, vierde lid, een cijfer 6,0 of hoger heeft behaald;

    • c. vijf vakken voor CSEC heeft afgelegd met een andere combinatie van grades, dan genoemd in onderdeel b, en voor het examen in het verdiepende vak Nederlands, bedoeld in artikel 7, vierde lid, een cijfer 6,0 of hoger heeft behaald; of

    • d. het certificaat CVQ 2 heeft verkregen en voor het examen in het verdiepende vak Nederlands, bedoeld in artikel 7, vierde lid, een cijfer 6,0 of hoger heeft behaald.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden de modellen voor de schooldiploma’s vastgesteld.

Artikel 25. Startkwalificatie

Als diploma in de zin van artikel 1, onderdeel f, van de Leerplichtwet BES worden aangewezen:

Hoofdstuk 5. Bekostiging

Artikel 26. Bekostiging CVQ opleidingen

  • 1 Onze Minister kan een CVQ opleiding voor bekostiging in aanmerking brengen indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze opleiding zal worden bezocht door een aantal leerlingen dat, mede gelet op de hoogte van de bekostiging die krachtens de wet wordt verstrekt, voldoende is om een CVQ opleiding van voldoende kwaliteit in stand te houden.

  • 2 Het bevoegd gezag dient een aanvraag om een CVQ opleiding voor bekostiging in aanmerking te brengen in bij Onze Minister. De aanvraag voor bekostiging van een nieuwe CVQ opleiding gaat vergezeld van een beschrijving van de regionale beroepsstandaarden, waaronder een beschrijving van de inhoud van de opleiding.

  • 3 Bij het besluit om een opleiding voor bekostiging in aanmerking te brengen, betrekt Onze Minister het advies van de ROA CN over de doelmatigheid van de opleiding, gelet op de arbeidsmarktrelevantie van die opleiding.

  • 4 Onze Minister besluit binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen zes maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 5 De bekostiging neemt een aanvang nadat de opleiding door CXC is goedgekeurd en daadwerkelijk is gestart.

  • 6 De bekostiging van een CVQ opleiding wordt beëindigd indien de opleiding gedurende drie achtereenvolgende schooljaren telkens is bezocht door nul leerlingen.

  • 7 Onze Minister kan de bekostiging van een CVQ opleiding beëindigen indien de kwaliteit van die opleiding naar het oordeel van Onze Minister onvoldoende is.

  • 8 Voordat Onze Minister een beschikking neemt overeenkomstig het zevende lid, geeft hij aan de school een waarschuwing op grond van zijn bevindingen ten aanzien van de kwaliteit van de opleiding. Onze Minister geeft eerst toepassing aan het zevende lid, nadat:

    • a. na de waarschuwing ten minste een jaar verstreken is, en

    • b. Onze Minister aan de hand van een nader onderzoek tot het oordeel is gekomen dat niet of niet in voldoende mate gevolg is gegeven aan de waarschuwing.

Hoofdstuk 6. Personeel

Artikel 27. Leraren

  • 1 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat aan de school een aantal leraren is verbonden dat nodig is om onderwijs van voldoende kwaliteit te bieden.

  • 3 Het bevoegd gezag legt ten aanzien van elke leraar vast over welke opleiding en ervaring deze beschikt. Een overzicht wordt op diens verzoek aan de inspectie overgelegd.

  • 4 Het bevoegd gezag benoemt, schorst en ontslaat de leraar in algemene dienst.

Artikel 28. Directeur en overig personeel

  • 1 Aan het hoofd van de school staat een directeur.

  • 2 Het overige personeel heeft tot taak het onderwijs te ondersteunen of de directeur bij te staan.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 30. Inwerkingtreding

Artikel 31. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 18 maart 2021

Willem-Alexander

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

A. Slob

Uitgegeven de tweede april 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid,

F.B.J. Grapperhaus

Bijlage bedoeld in artikel 1

Beschrijving van de ERK niveaus van het basisvak en het verdiepende vak Nederlands, bedoeld in artikel 7

1.1 Vaardigheid Luisteren
 

Niveau A2

Niveau B1

Niveau B2

Algemene omschrijving beheersingsniveau

Kan zinnen en de meest frequente woorden begrijpen die betrekking hebben op gebieden die van direct persoonlijk belang zijn (bijvoorbeeld basisinformatie over zichzelf en zijn familie, winkelen, plaatselijke omgeving, werk). Kan de belangrijkste punten in korte, duidelijke, eenvoudige boodschappen en aankondigingen volgen.

Kan de hoofdpunten begrijpen wanneer in duidelijk uitgesproken standaardtaal wordt gesproken over vertrouwde zaken die hij regelmatig tegenkomt op zijn werk, school, vrije tijd enz. Kan de hoofdpunten van veel radio- of tv-programma’s over actuele zaken of over onderwerpen van persoonlijk of beroepsmatig belang begrijpen, wanneer er betrekkelijk langzaam en duidelijk gesproken wordt.

Kan een langer betoog en lezingen begrijpen en zelfs complexe redeneringen volgen, wanneer het onderwerp redelijk vertrouwd is. Kan de meeste nieuws- en actualiteitenprogramma’s op de tv begrijpen. Kan het grootste deel van films in standaardtaal begrijpen.

Toelichtende schalen

1. Gesprekken tussen moedertaalsprekers verstaan

Kan gewoonlijk het onderwerp bepalen in gesprekken om hem heen, wanneer er langzaam en duidelijk gesproken wordt.

Kan in het algemeen de hoofdpunten volgen van een uitgebreide discussie om hem heen, op voorwaarde dat er duidelijk gearticuleerd wordt in de standaardtaal.

Kan met enige moeite veel van wat om hem heen gezegd wordt volgen, maar kan het moeilijk vinden om effectief mee te doen aan een gesprek met meerdere «native speakers» die hun taal op geen enkele wijze aanpassen.

2. Luisteren als lid van een live publiek

(Geen descriptor op dit niveau)

Kan ongecompliceerde korte praatjes over vertrouwde onderwerpen in grote lijnen volgen, op voorwaarde dat er duidelijk gearticuleerde standaardtaal gesproken wordt.

Kan de essentie van voordrachten, lezingen en rapportages en andere vormen van educatieve/ professionele presentaties volgen die inhoudelijk en linguïstisch complex zijn.

3. Luisteren naar aankondigingen en instructies

Kan de hoofdzaken begrijpen in korte, heldere en eenvoudige boodschappen en aankondigingen. Kan eenvoudige aanwijzingen begrijpen.

Kan eenvoudige technische informatie begrijpen, zoals gebruiksaanwijzingen voor apparaten. Kan gedetailleerde aanwijzingen opvolgen.

Kan aankondigingen en boodschappen begrijpen over concrete en abstracte onderwerpen, gesproken in standaardtaal en in normaal tempo.

4. Luisteren naar tv, video- en geluidsopnames

Kan hoofdpunten van korte en duidelijke berichten op radio en tv begrijpen als onderwerp en context bekend zijn en wanneer er langzaam en duidelijk wordt gesproken.

Kan de hoofdpunten begrijpen van radionieuwsberichten en eenvoudig geluidsmateriaal over vertrouwde onderwerpen, indien langzaam en duidelijk gepresenteerd.

Kan de meeste in standaardtaal gesproken radiodocumentaires en ander uitgezonden of opgenomen geluidsmateriaal begrijpen en kan de stemming, toon etc. van de spreker bepalen.

Tekstkenmerken en kenmerken taakuitvoering

Onderwerp

Teksten hebben betrekking op eenvoudige en vertrouwde onderwerpen en van direct belang voor hem.

Teksten hebben betrekking op vertrouwde onderwerpen uit zijn eigen vakgebied of interessegebied.

Teksten hebben betrekking op concrete en abstracte onderwerpen die men tegenkomt in het sociale en professionele leven en in het onderwijs.

Woordgebruik en zinsopbouw

Het taalgebruik is eenvoudig.

Het taalgebruik is eenvoudig. Binnen het eigen vak- en/of interessegebied wordt complexer taalgebruik wel begrepen.

Het taalgebruik is complex.

Tempo en articulatie

De spreker spreekt rustig en duidelijk.

Het spreektempo is normaal. De spreker spreekt duidelijk gearticuleerde standaardtaal.

De spreker spreekt in standaardtaal en in normaal tempo.

Tekstlengte

Teksten zijn kort.

Teksten zijn niet al te lang.

Teksten kunnen lang zijn.

Signalen herkennen en interpreteren

Kan op basis van een idee over de betekenis van het geheel van korte teksten over alledaagse en concrete onderwerpen, de waarschijnlijke betekenis van onbekende woorden uit de context afleiden.

Kan de betekenis van onbekende woorden over onderwerpen die gerelateerd zijn aan zijn vakgebied en interesses bepalen aan de hand van de context. Kan de betekenis van zo nu en dan voorkomende onbekende woorden afleiden uit de context en de betekenis van zinnen herleiden, op voorwaarde dat het besproken onderwerp bekend is.

Kan een variëteit aan strategieën gebruiken om tot tekstbegrip te komen, inclusief letten op hoofdpunten en begrip checken met gebruik van contextuele aanwijzingen.

1.2 Vaardigheid Lezen
 

Niveau A2

Niveau B1

Niveau B2

Algemene omschrijving beheersingsniveau

Kan korte, eenvoudige teksten lezen. Kan specifieke voorspelbare informatie vinden in eenvoudige, alledaagse teksten zoals advertenties, menu’s en dienstregelingen. Kan korte, eenvoudige, persoonlijke brieven begrijpen.

Kan teksten begrijpen die hoofdzakelijk bestaan uit zeer frequente dagelijkse, of aan het werk gerelateerde taal. Kan de beschrijving van gebeurtenissen, gevoelens en wensen in persoonlijke brieven begrijpen.

Kan artikelen en verslagen lezen die betrekking hebben op eigentijdse problemen, waarbij de schrijvers een bijzondere attitude of standpunt innemen. Kan eigentijds literair proza begrijpen.

Toelichtende schalen

1. Correspondentie lezen

Kan korte, eenvoudige brieven, faxen en e-mails over vertrouwde onderwerpen begrijpen.

Kan de beschrijving van gebeurtenissen, gevoelens en wensen in persoonlijke brieven goed genoeg begrijpen om regelmatig met iemand te corresponderen.

Begrijpt de feitelijke informatie in eenvoudige zakelijke brieven goed genoeg om adequaat te kunnen reageren.

Kan correspondentie, die gerelateerd is aan eigen vakgebied en eigen interesses lezen en kan snel de essentie vatten.

Kan zakelijke correspondentie van verschillende instanties begrijpen.

2. Oriënterend lezen

Kan specifieke, voorspelbare informatie vinden in eenvoudig alledaags materiaal.

Kan specifieke informatie in lijsten vinden en de benodigde informatie daaruit halen.

Kan alledaagse borden en mededelingen begrijpen.

Kan in alledaags materiaal, zoals brieven, brochures en korte officiële documenten relevante informatie vinden en begrijpen.

Kan lange en complexe teksten snel scannen en relevante details vinden.

Kan snel de inhoud en relevantie bepalen van nieuwsberichten, artikelen en rapporten over een breed scala aan professionele onderwerpen en besluiten of nadere studie ervan de moeite waard is.

3. Lezen om informatie op te doen

Kan specifieke informatie vinden in eenvoudiger schriftelijk materiaal dat hij tegenkomt zoals brieven, brochures of korte krantenartikelen die gebeurtenissen beschrijven.

Kan significante punten herkennen in eenvoudige krantenartikelen over bekende onderwerpen.

Kan artikelen en rapporten begrijpen die gaan over actuele problemen waarbij de schrijver een bepaald standpunt inneemt.

4. Instructies lezen

Kan eenvoudige instructies begrijpen bij apparatuur die men in het dagelijks leven tegenkomt.

Kan duidelijk geschreven, ondubbelzinnige instructies bij een apparaat begrijpen.

Kan lange en complexe instructies op het eigen terrein begrijpen, inclusief details over condities en waarschuwingen als hij de gelegenheid krijgt moeilijke stukken te herlezen.

Tekstkenmerken en kenmerken taakuitvoering

Onderwerp

Alledaags, bekend en concreet.

Vertrouwde, alledaagse of werkgerelateerde onderwerpen.

Alledaagse onderwerpen en onderwerpen die aansluiten bij het eigen vakgebied.

Woordgebruik en zinsopbouw

Hoogfrequente woorden en woorden bekend uit de eigen taal of behorend tot internationaal vocabulaire. Teksten zijn eenvoudig en helder van structuur.

Eenvoudig en alledaags.

Er zijn geen beperkingen mits woordenboeken e.d. voorhanden zijn.

Tekstindeling

De indeling geeft visuele ondersteuning bij het begrijpen van de tekst.

Teksten zijn goed gestructureerd.

Er zijn geen beperkingen.

Tekstlengte

Korte teksten.

Teksten kunnen langer zijn.

Speelt geen rol.

Signalen herkennen en interpreteren

Kan op basis van een idee over de betekenis van het geheel van korte teksten over alledaagse en concrete onderwerpen, de waarschijnlijke betekenis van onbekende woorden uit een context afleiden.

Kan de betekenis van onbekende woorden over onderwerpen die gerelateerd zijn aan zijn vakgebied en interesses bepalen aan de hand van de context.

Kan de betekenis van zo nu en dan voorkomende onbekende woorden afleiden uit de context en de betekenis van zinnen herleiden, op voorwaarde dat het besproken onderwerp bekend is.

Kan een variëteit aan strategieën gebruiken om tot tekstbegrip te komen, inclusief letten op hoofdpunten en begrip checken met gebruik van contextuele aanwijzingen.

Hulpmiddelen

   

Incidenteel gebruik van een woordenboek bij gespecialiseerde artikelen buiten het eigen gebied.

1.3 Vaardigheid Gesprekken voeren
 

Niveau A2

Niveau B1

Niveau B2

Algemene omschrijving beheersingsniveau

Kan communiceren over eenvoudige en alledaagse taken die een eenvoudige en directe uitwisseling van informatie over vertrouwde onderwerpen en activiteiten betreffen. Kan zeer korte sociale gesprekken aan, alhoewel hij gewoonlijk niet voldoende begrijpt om het gesprek zelfstandig gaande te houden.

Kan de meeste situaties aan die zich kunnen voordoen tijdens een reis in het gebied waar de betreffende taal wordt gesproken. Kan onvoorbereid deelnemen aan een gesprek over onderwerpen die vertrouwd zijn, of zijn persoonlijke belangstelling hebben of die betrekking hebben op het dagelijks leven (bijvoorbeeld familie, hobby’s, werk, reizen en actuele gebeurtenissen).

Kan zodanig deelnemen aan een vloeiend gesprek, dat normale uitwisseling met moedertaalsprekers redelijk mogelijk is. Kan binnen een vertrouwde context actief deelnemen aan een discussie en hierin standpunten uitleggen en ondersteunen.

Toelichtende schalen

1. Informele gesprekken

Kan sociale contacten tot stand brengen: groeten en afscheid nemen, zichzelf of anderen voorstellen, bedanken, reageren op uitnodigingen, suggesties en verontschuldigingen indien direct tot hem gericht en langzaam en duidelijk gesproken, en ze zelf doen.

Is echter niet in staat zonder medewerking van de gesprekspartner het gesprek op gang te houden.

Kan op eenvoudige wijze voorkeur en mening uitdrukken over vertrouwde alledaagse onderwerpen.

Kan gevoelens uitdrukken en erop reageren.

Kan persoonlijke standpunten en meningen geven en ernaar vragen in gesprekken over onderwerpen die binnen het eigen interessegebied liggen, en commentaar geven op standpunten van anderen.

Kan deelnemen aan uitvoerige gesprekken over de meeste algemene onderwerpen op een duidelijk actieve manier, zelf in een rumoerige omgeving.

Kan mate van emotie uitdrukken en de persoonlijke betekenis van gebeurtenissen en ervaringen naar voren brengen.

2. Bijeenkomsten en vergaderingen

Kan zeggen wat hij denkt in een formele vergadering als hij rechtstreeks wordt aangesproken, op voorwaarde dat hij, indien nodig, om herhaling kan vragen.

Kan een standpunt duidelijk overbrengen, maar heeft moeite mee te doen in een debat.

Kan deelnemen aan routinematige formele discussies over vertrouwde onderwerpen, waarbij duidelijk gesproken wordt in de standaardtaal en waarbij sprake is van uitwisseling van feitelijke informatie, het geven van instructies of het bespreken van praktische problemen.

Kan actief participeren in routinematige en niet-routinematige formele discussies.

Kan zijn mening naar voren brengen, verantwoorden en handhaven, alternatieve voorstellen op waarde toetsen en hypotheses opstellen en erop reageren.

3. Zaken regelen

Kan aangeven dat hij de gesprekspartner volgt en kan, als de gesprekspartner zich daarvoor inspant, begrijpen wat er gedaan moet worden.

Kan informatie vragen over reizen en kan gebruik maken van het openbaar vervoer.

Kan informatie vragen over zaken en kan eenvoudige transacties doen in winkels, postkantoren en banken. Kan informatie geven en ontvangen over hoeveelheden, nummers, prijzen, etc.

Kan overweg met de meeste transacties die zich waarschijnlijk voor zullen doen bij het reizen, bij het regelen van vervoer of onderdak en bij contacten met autoriteiten tijdens een bezoek aan het buitenland.

Kan bij het bespreken van hoe verder te gaan met een klus of mogelijke oplossingen voor iets, zeggen wat hij ervan vindt en daarbij kort een reden of uitleg geven. Kan minder routinematige situaties aan in winkels, postkantoren, banken, bijvoorbeeld bij het terugbrengen van een aankoop of bij klachten over producten en/of diensten.

Kan de voortgang van het werk op weg helpen door anderen uit te nodigen om mee te doen, om te zeggen wat zij denken etc.

Kan een vraagstuk of probleem helder schetsen, door te speculeren over oorzaken en consequenties, en voor- en nadelen van verschillende wijzen van aanpak af te wegen.

Kan een probleem uitleggen en met de desbetreffende instantie of personen onderhandelen over een oplossing voor een onenigheid.

4. Informatie uitwisselen

Kan eenvoudige aanwijzingen en instructies geven en opvolgen.

Kan communiceren binnen eenvoudige en dagelijkse taken waarin gevraagd wordt om een eenvoudige en directe uitwisseling van informatie.

Kan eenvoudige feitelijke informatie achterhalen en doorgeven.

Kan om gedetailleerde aanwijzingen vragen en ze opvolgen.

Kan meer gedetailleerde informatie verkrijgen.

Kan in beperkte mate initiatieven nemen in een vraaggesprek, bijvoorbeeld over een nieuw onderwerp beginnen.

Kan betrouwbaar gedetailleerde informatie doorgeven.

Kan een heldere, gedetailleerde beschrijving geven van hoe een procedure uitgevoerd moet worden. Kan informatie en argumenten uit een aantal bronnen bijeenvoegen en daarover rapporteren.

Kan initiatief nemen in een vraaggesprek, kan ideeën ontwikkelen en ze uitbreiden met een beetje hulp of stimulans van de gesprekspartner.

Tekstkenmerken en kenmerken taakuitvoering

Onderwerp

De onderwerpen zijn alledaags en vertrouwd.

Het onderwerp is vertrouwd, valt binnen de persoonlijke belangstelling of heeft betrekking op het dagelijks leven, eigen werk of opleiding.

De onderwerpen kunnen algemeen, wetenschappelijk of beroepsmatig van aard zijn of te maken hebben met vrijetijdsbesteding.

Woordgebruik en zinsbouw (receptief)

Woordgebruik is eenvoudig.

Zinnen zijn kort.

Het woordgebruik is gericht op alledaagse zaken en vakgebonden onderwerpen. Zinsbouw is over het algemeen weinig complex.

Er worden complexe argumentaties gebruikt. Idiomatische uitdrukkingen komen voor. Zinsbouw kan complex zijn.

Tempo en articulatie (receptief)

Er wordt langzaam gesproken en duidelijk gearticuleerd

Woorden worden duidelijk uitgesproken in een vertrouwd accent.

Het spreektempo is het gemiddelde speeltempo van een moedertaalspreker. Er wordt standaardtaal gesproken.

Hulp (receptief)

De gesprekspartner past zijn taalgebruik aan de taalgebruiker aan door langzaam en duidelijk te spreken, te controleren of hij begrepen wordt en waar nodig te herformuleren of te herhalen.

De gesprekpartner biedt hulp bij het formuleren en verhelderen van wat de taalgebruiker wil zeggen. Vragen en uitingen zijn direct aan de taalgebruiker gericht.

De taalgebruiker wordt direct aangesproken. Soms moeten bepaalde woorden en uitdrukkingen herhaald worden. Ongebruikelijke idiomatische uitdrukkingen worden vermeden en er wordt duidelijk gearticuleerd.

Gesprekspartners praten op een normaal tempo in de standaardtaal.

[de categorie onderwerp is voor receptief en produktief hetzelfde. Onderscheid is dus niet zinvol. Een keer vermelden is voldoende.

     

Woordenschat en woordgebruik (productief)

Standaard patronen met uit het hoofd geleerde uitdrukkingen en kleine groepen van woorden waarmee beperkte informatie wordt overgebracht m.b.t. eenvoudige alledaagse situaties.

De woordenschat is toereikend om over alledaagse onderwerpen, zoals familie, hobby’s werk, reizen en actuele gebeurtenissen te spreken, eventueel door middel van omschrijvingen.

Taal is toereikend om duidelijke beschrijvingen te geven, en meningen te verkondigen over de meeste algemene onderwerpen. Een enkele maal komt een minder gebruikelijk of minder passend woord voor. Het is echter meestal duidelijk wat wordt bedoeld.

Grammaticale correctheid (productief)

Correct gebruik maken van eenvoudige constructies, bevat echter ook systematisch elementaire fouten.

Redelijk accuraat gebruik van frequente routines en patronen die horen bij voorspelbare situaties.

De grammatica is redelijk correct. Eventuele kleine afwijkingen doen geen afbreuk aan de begrijpelijkheid en worden vaak hersteld. Enige complexe zinsvormen komen voor.

Interactie (productief)

Antwoorden op vragen en reacties op eenvoudige uitspraken. Indicaties van begrip maar weinig initiatief om de conversatie gaande te houden.

Kan een eenvoudig face-to-face gesprek over bekende onderwerpen waarvoor persoonlijke interesse bestaat beginnen, voeren en afsluiten. Kan gedeeltelijk herhalen wat iemand gezegd heeft om te bevestigen dat men elkaar begrepen heeft.

De aanvang van een gesprek, het beurtnemen en het beëindigen van een gesprek gebeurt over het algemeen op gepaste wijze, soms op een minder elegante manier. Het taalgebruik bevat aanmoedigingen en bevestigingen van de gesprekspartner die dienen om het gesprek gaande te houden.

Vloeiendheid (productief)

Zeer korte uitingen, met veel voorkomende pauzes, valse starts en het herformuleren van uitingen.

Is goed te volgen, alhoewel pauzes voor grammaticale en lexicale planning en herstel van fouten, vooral in langere stukken vrij geproduceerde tekst, veel voorkomen.

Het tempo is over het algemeen en voor langere gedeelten vrij vast, alhoewel ook aarzelingen voorkomen waar de spreker zoekt naar patronen en uitdrukkingen. Er zijn nog maar weinig opvallend lange pauzes.

Coherentie (productief)

Groepen woorden zijn verbonden met eenvoudige voegwoorden, zoals: «en», «maar» en «omdat».

Series van kortere, eenvoudige afzonderlijke elementen zijn verbonden tot een samenhangende lineaire reeks van punten.

Helderheid en coherentie wordt bewerkstelligd door middel van een beperkt aantal verbindingswoorden, hoewel dat in een lange bijdrage niet altijd even goed lukt.

Uitspraak (productief)

De uitspraak is duidelijk genoeg om verstaanbaar te zijn, ondanks een hoorbaar accent. Gesprekspartners vragen af en toe om herhaling.

De uitspraak is duidelijk verstaanbaar, alhoewel gekleurd door een accent en af en toe een verkeerd uitgesproken woord.

Duidelijke, natuurlijke uitspraak en intonatie.

1.4 Vaardigheid Spreken
 

Niveau A2

Niveau B1

Niveau B2

Algemene omschrijving beheersingsniveau

Kan een reeks uitdrukkingen en zinnen gebruiken om in eenvoudige bewoordingen familie en andere mensen, leefomstandigheden, opleiding en huidige of meest recente baan te beschrijven.

Kan uitingen op een eenvoudige manier aan elkaar verbinden, zodat hij ervaringen, gebeurtenissen, dromen, verwachtingen en ambities kan beschrijven. Kan in het kort redenen en verklaringen geven voor meningen en plannen. Kan een verhaal vertellen of de plot van een boek of film weergeven en zijn reacties beschrijven.

Kan duidelijke, gedetailleerde beschrijvingen presenteren over een breed scala van onderwerpen die betrekking hebben op zijn interessegebied. Kan een standpunt over een actueel onderwerp verklaren en de voordelen en nadelen van diverse opties uiteenzetten.

Toelichtende schalen

1. Monologen

Kan zijn familie, woonomstandigheden, onderwijservaring, huidige of meest recente baan beschrijven.

Kan in eenvoudige bewoordingen mensen, plaatsen en eigendommen beschrijven.

Kan eenvoudige beschrijvingen geven over allerlei vertrouwde onderwerpen binnen zijn interessegebied.

Kan gedetailleerd verslag doen van ervaringen, en daarbij gevoelens en reacties beschrijven.

Kan echte of verzonnen gebeurtenissen beschrijven.

Kan vertellen over zijn dromen, verwachtingen en ambities.

Kan een verhaal vertellen.

Kan plannen uitleggen en toelichten.

Kan over een groot aantal onderwerpen binnen zijn interessegebied een argumentatie systematisch opbouwen en op adequate wijze de belangrijke punten en relevante details markeren.

Kan een reeks van beredeneerde argumenten opbouwen.

Kan een standpunt uitleggen en daarbij de voor- en nadelen van verschillende opties presenteren.

2. Een publiek toespreken

Kan een eenvoudig, kort, vooraf ingeoefend praatje houden over een bekend onderwerp.

Kan op eenvoudige vragen reageren als hij om herhaling kan vragen en enige hulp geboden wordt bij het formuleren van het antwoord.

Kan een eenvoudige, voorbereide presentatie geven over een onderwerp binnen zijn werkveld, die ondanks afwijkend accent en intonatie over het algemeen duidelijk genoeg is om zonder moeilijkheden te volgen, en waarin de hoofdpunten redelijk gedetailleerd geformuleerd zijn. Kan hierop volgende vragen beantwoorden, moet eventueel wel om herhaling vragen als het spreektempo hoog lag.

Kan een duidelijke, voorbereide presentatie geven waarbij hij argumenten kan noemen voor of tegen een bepaald standpunt of voor- en nadelen van diverse opties.

Kan omgaan met een aantal daaropvolgende vragen met een mate van vloeiendheid en spontaniteit die noch voor hemzelf, noch voor het publiek ongemak oplevert.

Kan aankondigingen over de meeste algemene onderwerpen zo helder, vlot en spontaan brengen dat toehoorders het zonder inspanning kunnen volgen.

Onderwerp

De onderwerpen zijn alledaags en vertrouwd.

Het onderwerp is vertrouwd, valt binnen de persoonlijke belangstelling of heeft betrekking op het dagelijks leven, eigen werk of opleiding.

De onderwerpen kunnen algemeen, wetenschappelijk of beroepsmatig van aard zijn of te maken hebben met vrijetijdsbesteding.

Woordgebruik en woordenschat

Standaardpatronen met uit het hoofd geleerde uitdrukkingen en kleine groepen van woorden waarmee beperkte informatie wordt overgebracht in eenvoudige alledaagse situaties.

De woordenschat is toereikend om eventueel met behulp van omschrijvingen vertrouwde onderwerpen, zoals familie, hobby’s, werk, reizen en actuele gebeurtenissen te beschrijven.

De woordenschat is toereikend om duidelijke beschrijvingen te geven, en meningen te verkondigen over de meeste algemene onderwerpen. Het valt niet op dat de spreker naar woorden moet zoeken.

Grammaticale correctheid

Correct gebruik van eenvoudige constructies, maar bevat nog systematisch elementaire fouten.

Redelijk accuraat gebruik van frequente «routines» en patronen die horen bij over het algemeen voorspelbare situaties.

Vertoont een vrij uitgebreide beheersing van de grammatica en maakt gebruik van complexe zinsvormen. Er zijn geen fouten die de begrijpelijkheid in de weg staan. De meeste fouten worden door de spreker zelf hersteld.

Vloeiendheid

Overwegend zeer korte uitingen, met veel pauzes, valse starts en herformuleringen.

De spreker is goed te volgen, alhoewel pauzes voor grammaticale en lexicale planning en herstel van fouten, vooral in langere stukken vrij geproduceerde tekst, veel voorkomen.

Stukken tekst worden in en vast tempo geproduceerd, alhoewel de spreker soms aarzelt wanneer hij zoekt naar patronen en uitdrukkingen. Er zijn nog maar weinig opvallend lange pauzes.

Coherentie

Groepen woorden zijn verbonden door middel van eenvoudige voegwoorden, zoals «en», «maar» en «omdat».

Series van kortere, eenvoudig afzonderlijke elementen zijn verbonden tot een samenhangende lineaire reeks van punten.

De spreker maakt gebruik van een beperkt aantal middelen voor tekstcohesie om zijn uitingen te verbinden tot een heldere, coherente tekst, hoewel dat in een lange bijdrage niet altijd even goed lukt.

Uitspraak

De uitspraak is duidelijk genoeg om de spreker te kunnen volgen, ondanks een hoorbaar accent. Luisteraars zullen af en toe om herhaling moeten vragen.

De uitspraak is duidelijk verstaanbaar, zelfs met een accent en af en toe een verkeerd uitgesproken woord.

Duidelijke, natuurlijke uitspraak en intonatie.

1.5 Vaardigheid Schrijven
 

Niveau A2

Niveau B1

Niveau B2

Algemene omschrijving beheersingsniveau

Kan korte, eenvoudige notities en boodschappen opschrijven. Kan een zeer eenvoudige persoonlijke brief schrijven, bijvoorbeeld om iemand voor iets te bedanken.

Kan eenvoudige, samenhangende tekst schrijven over onderwerpen die vertrouwd of van persoonlijk belang zijn. Kan persoonlijke brieven schrijven waarin ervaringen en indrukken beschreven worden.

Kan een duidelijke, gedetailleerde tekst schrijven over een breed scala van onderwerpen die de persoonlijke interesse van de schrijver hebben. Kan een opstel of verslag schrijven, informatie doorgeven of redenen aanvoeren ter ondersteuning vóór of tégen een specifiek standpunt. Kan brieven schrijven waarin het persoonlijk belang van ervaringen en indrukken aangegeven wordt.

Toelichtende schalen

1. Correspondentie

Kan heel eenvoudige persoonlijke brieven schrijven om dankbaarheid of verontschuldigingen over te brengen.

Kan vrij gedetailleerde persoonlijke brieven schrijven over ervaringen, gevoelens en gebeurtenissen.

Kan een korte, eenvoudige zakelijke brief schrijven.

Kan brieven schrijven met een bepaalde mate van emotie en kan de persoonlijke betekenis van gebeurtenissen en ervaringen onderstrepen en het nieuws en standpunten van de correspondent becommentariëren. Kan adequate zakelijke brieven schrijven.

2. Aantekeningen, berichten, formulieren

Kan een korte, eenvoudige boodschap noteren als om herhaling of herformulering gevraagd kan worden.

Kan korte eenvoudige aantekeningen of boodschappen gerelateerd aan zaken van onmiddellijke noodzaak schrijven.

Kan notities/berichten schrijven waarin eenvoudige informatie van onmiddellijke relevantie voor vrienden, mensen van diensten, docenten en anderen die in zijn dagelijks leven een rol spelen overgebracht wordt, waarbij de belangrijke punten begrijpelijk overkomen.

Als op niveau B1.

3. Verslagen en rapporten

(Geen descriptor op dit niveau)

Kan heel korte rapporten schrijven volgens een vastgestelde standaard, waarin routinematige, feitelijke informatie doorgegeven wordt en redenen voor het ondernemen van bepaalde acties aangegeven worden.

Kan een essay of rapport schrijven waarbij een argument wordt uitgewerkt, en daarbij redenen aangegeven voor of tegen een bepaalde mening en de voordelen en nadelen van verschillende keuzes uitleggen. Kan een geheel maken van informatie en argumenten uit een aantal bronnen.

4. Vrij schrijven

Kan een aantal eenvoudige frases en zinnen over familie, leefomstandigheden, educatieve achtergrond, huidige of meest recente baan schrijven.

Kan eenvoudige, gedetailleerde beschrijvingen maken over een aantal bekende onderwerpen binnen het eigen interessegebied. Kan verslag doen van ervaringen, en daarbij gevoelens en reacties beschrijven in eenvoudige lopende tekst.

Kan een gebeurtenis, een recent uitstapje – waar gebeurd of verzonnen – beschrijven.

Kan heldere, gedetailleerde beschrijvingen geven over een scala aan onderwerpen gerelateerd aan zijn interessegebied.

Tekstkenmerken en kenmerken taakuitvoering

Onderwerp

De tekst heeft betrekking op de directe eigen omgeving van de schrijver of eenvoudige alledaagse situaties.

De teksten handelen over vertrouwde onderwerpen met betrekking tot de leefwereld van de schrijver of over alledaagse zaken.

De tekst heeft betrekking op zaken die behoren tot de interessesfeer of de ervaringswereld van de schrijver.

Woordenschat en woordgebruik

Standaardpatronen met uit het hoofd geleerde uitdrukkingen en kleine groepen van woorden waarmee beperkte informatie word overgebracht.

De woordenschat is toereikend om eventueel met behulp van omschrijvingen over vertrouwde onderwerpen, zoals familie, hobby’s, werk, reizen en actuele gebeurtenissen te schrijven.

Voldoende taal om duidelijke beschrijvingen te geven, en meningen te verkondigen over de meeste algemene onderwerpen.

Grammaticale correctheid

Eenvoudige constructies, echter systematisch met elementaire fouten.

Redelijk correct gebruik van frequente «routines» en patronen die horen bij voorspelbare situaties.

Vertoont een vrij uitgebreide beheersing van de grammatica. Er zijn geen fouten die de begrijpelijkheid in de weg staan.

Spelling en interpunctie

Korte zinnen over alledaagse onderwerpen – bijvoorbeeld een routebeschrijving – zijn correct geschreven. Spelling van korte woorden die binnen het mondelinge vocabulaire van de schrijver vallen is fonetisch redelijk correct (volgt echter niet noodzakelijk de standaard spellingsconventies).

Lopende tekst die over het algemeen in het geheel begrijpelijk is. Spelling, interpunctie en lay-out zijn in de meeste gevallen accuraat genoeg om te volgen.

Duidelijke, begrijpelijke, lopende tekst waarbij tekstconventies zoals indeling in paragrafen en standaard lay-out zijn toegepast.

Spelling en interpunctie zijn redelijk accuraat maar kunnen invloeden van de moedertaal bevatten.

Coherentie

Groepen woorden zijn verbonden met behulp van eenvoudige voegwoorden, zoals «en», «maar» en «omdat».

Een serie van kortere, eenvoudige afzonderlijke elementen is verbonden tot een samenhangende lineaire reeks van punten.

Een gelimiteerd aantal middelen voor tekstcohesie is aangewend om de uitingen van de schrijver te verbinden tot een heldere, coherente tekst, hoewel dat in een lange tekst niet altijd even goed is gelukt.

Naar boven