Tijdelijke regeling tegemoetkoming werknemers Westhaven

[Regeling vervalt per 01-07-2025.]
Geraadpleegd op 16-04-2024.
Geldend van 21-05-2020 t/m 31-07-2020

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 mei 2020, nr. 2019-0000182892, houdende een tijdelijke regeling ter tegemoetkoming aan inkomenseffecten van de staking van de activiteiten van de Hemwegcentrale voor de werknemers werkzaam in het Westhavengebied (Tijdelijke regeling tegemoetkoming werknemers Westhaven)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 3, eerste lid, juncto artikel 9 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 2. Het referentie inkomen per jaar

Het referentie inkomen is het loon, bedoeld in artikel 16 van de Wfsv, dat de werknemer gedurende de twaalf kalendermaanden voorafgaand aan de beëindiging van de dienstbetrekking of herplaatsing uit de dienstbetrekking heeft genoten, met uitzondering van:

Artikel 3. Eenmalige ontslagvergoeding

Tot een eenmalige ontslagvergoeding wordt gerekend een eenmalige uitkering die na beëindiging van de dienstbetrekking aan de werknemer in verband met die beëindiging wordt betaald.

Artikel 4. Het toetsingsinkomen

Tot het toetsingsinkomen wordt gerekend:

  • a. het loon, bedoeld in artikel 16 van de Wfsv, voor zover dit loon voortkomt uit een dienstbetrekking die is aangegaan of een uitkering waarop het recht is ontstaan, na de beëindiging van de dienstbetrekking of herplaatsing met uitzondering van de minimum vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, en uitkeringen die voortkomen uit een dienstbetrekking die is aangegaan voor de beëindiging van de dienstbetrekking of de herplaatsing;

  • b. hetgeen uit een vroegere dienstbetrekking als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, wordt genoten, voor zover dit uit de dienstbetrekking voortkomt en periodiek wordt uitgekeerd;

  • c. een uit een dienstbetrekking voortvloeiende periodieke uitkering bij wijze van oudedagsvoorziening, dan wel een uitkering die voorafgaat aan die uitkering of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, of een op basis van een wettelijke regeling verstrekte uitkering die naar aard en strekking daarmee overeenkomt.

Paragraaf 2. Recht op de tegemoetkoming

Artikel 5. Recht op de tegemoetkoming

De werknemer heeft recht op de tegemoetkoming, indien:

  • a. hij op 30 september 2019 in een dienstbetrekking voor onbepaalde tijd werkzaam was bij:

    • 1°. de exploitant van de Hemwegcentrale; of

    • 2°. een werkgever die in zijn gewoonlijke bedrijfsactiviteiten dienstig is aan het productieproces van de Hemwegcentrale;

  • b. hij zijn werkzaamheden in Nederland verrichtte;

  • c. hij zijn dienstbetrekking, bedoeld in onderdeel a, tussen 1 oktober 2019 en 1 juni 2020 rechtsgeldig op grond van artikel 669, derde lid, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is beëindigd, of hij in het kader van artikel 669, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek herplaatst is, en het eindigen van de dienstbetrekking of de herplaatsing redelijkerwijs in verband gebracht kan worden met het staken van de productieactiviteiten van de Hemwegcentrale;

  • d. hij de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet nog niet bereikt heeft;

  • e. hij aannemelijk maakt dat hij als gevolg van het eindigen van het dienstverband of herplaatsing, in het navolgende jaar inkomensverlies lijdt; en

  • f. hij zich tijdig, in ieder geval op het moment dat het hem redelijkerwijs duidelijk was of moest zijn dat er sprake zou zijn van de in onderdeel c en e bedoelde omstandigheden, heeft laten begeleiden door het MCKW en aantoonbaar heeft meegewerkt, voor zover dit van hem gevergd kan worden, aan activiteiten aangeboden door het MCKW die bevorderlijk zijn voor zijn inschakeling in de arbeid.

Artikel 6. Uitbreiding recht op de tegemoetkoming bij onbillijkheid van overwegende aard

De Minister kan artikel 5, onderdelen a, c, en f, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover de toepassing, gelet op het belang van het bieden van een tegemoetkoming aan werknemers met een structurele en aan arbeid gerelateerde binding aan het productieproces van de Hemwegcentrale die als gevolg van het staken van de activiteiten van de Hemwegcentrale inkomensverlies lijden, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Paragraaf 3. Hoogte van de tegemoetkoming

Artikel 7. Hoogte tegemoetkoming per tijdvak

  • 1 De tegemoetkoming wordt toegekend voor zes opeenvolgende tijdvakken van zes maanden. Het eerste tijdvak vangt aan op de dag volgend op het eindigen van de dienstbetrekking of de herplaatsing. De berekening van de hoogte van de tegemoetkoming op grond van het tweede en derde lid geschiedt bij de aanvang van het tijdvak.

  • 2 De tegemoetkoming voor het eerste tijdvak, bedoeld in het eerste lid, bedraagt het referentie inkomen, berekend over zes maanden, minus het verwachte toetsingsinkomen gedurende het eerste tijdvak vermeerderd met 1/6 deel van de eenmalige ontslagvergoeding, met dien verstande dat de tegemoetkoming niet meer bedraagt dan het maximum, bedoeld in artikel 8, eerste lid.

  • 3 De tegemoetkoming voor de navolgende tijdvakken, bedoeld in het eerste lid, bedraagt per tijdvak het referentie inkomen, berekend over zes maanden, minus het toetsingsinkomen gedurende het voorafgaande tijdvak vermeerderd met 1/6 deel van de eenmalige ontslagvergoeding, met dien verstande dat de tegemoetkoming niet meer bedraagt dan het maximum en de vermeerdering, bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid.

  • 4 Indien de uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, negatief is, wordt de tegemoetkoming voor het tijdvak op nihil gesteld.

Artikel 8. Maximale hoogte van de tegemoetkoming

  • 1 Per tijdvak, bedoeld in artikel 7, eerste lid, bedraagt de tegemoetkoming maximaal 5,83% van het referentie inkomen per jaar.

  • 2 Indien bij de toepassing van artikel 7 voor enig tijdvak het maximaal uit te betalen bedrag per tijdvak, bedoeld in het eerste lid, niet of deels niet wordt uitbetaald, wordt het maximaal uit te betalen percentage voor de navolgende tijdvakken met het aantal procentpunt van het referentie inkomen per jaar, dat niet uitbetaald is, vermeerderd. De vermeerdering, bedoeld in de vorige zin, vervalt nadat deze is uitbetaald.

Paragraaf 4. Verlies van recht op een tegemoetkoming

Artikel 9. Verlies van recht bij afwezigheid inkomensverlies na een jaar en bereiken AOW-leeftijd

  • 1 Het recht op een tegemoetkoming vervalt voor de navolgende tijdvakken indien het referentie inkomen minus het toetsingsinkomen gedurende de eerste twee tijdvakken nihil of negatief is.

  • 2 Indien de werknemer gedurende het tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt vastgesteld de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, bereikt, wordt de hoogte van de tegemoetkoming verminderd met 1/6 deel per kalendermaand, gelegen in het tijdvak, waarin hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Voor de navolgende tijdvakken vervalt het recht op de tegemoetkoming.

  • 3 Indien toepassing is gegeven aan artikel 11, vierde lid, wordt bij de toepassing van het eerste lid het verschil tussen het referentie inkomen en het toetsingsinkomen voor dat tijdvak geacht nihil te zijn.

Paragraaf 5. Aanvraag en vaststelling recht op de tegemoetkoming

Artikel 10. Aanvraag tegemoetkoming

  • 1 De Minister stelt op aanvraag vast of recht op de tegemoetkoming bestaat.

  • 2 Onverminderd artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de werknemer verplicht bij de aanvraag te verstrekken:

    • a. bewijsstukken die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het referentie inkomen en de eenmalige ontslagvergoeding;

    • b. een getekend document verstrekt door het MCKW waaruit blijkt dat aan artikel 5, onderdeel c en f, is voldaan;

    • c. overige inlichtingen en bewijsstukken, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 3 Een aanvraag kan worden ingediend vanaf de dag van inwerkingtreding van deze regeling tot en met 1 augustus 2020.

  • 4 Een aanvraag die na 1 augustus 2020 wordt ontvangen, wordt afgewezen.

  • 5 Voor de aanvraag wordt een door de Minister vastgesteld formulier gebruikt.

Artikel 11. Vaststelling hoogte van tegemoetkoming

  • 1 Bij besluit op de aanvraag, bedoeld in artikel 10, stelt de Minister de hoogte van de tegemoetkoming vast voor het eerste tijdvak, bedoeld in artikel 7.

  • 2 De Minister stelt ambtshalve de hoogte van de tegemoetkoming vast voor een tijdvak, bedoeld in artikel 7, derde lid, binnen acht weken na aanvang van het tijdvak.

  • 3 De werknemer verstrekt de Minister, op door de Minister vast te stellen wijze, binnen vier weken na aanvang van het tijdvak, bedoeld in artikel 7, derde lid, uit eigen beweging de inlichtingen en bewijsstukken die noodzakelijk zijn ter vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming voor het desbetreffende tijdvak.

  • 4 Indien de termijn, bedoeld in het vorige lid, verstrijkt, stelt de Minister, onder opschorting van de termijn, bedoeld in het tweede lid, een redelijke termijn waarin de werknemer de inlichtingen en bewijsstukken alsnog kan verstrekken. Indien de werknemer na het verstrijken van de gestelde redelijke termijn in gebreke blijft, wordt de hoogte van de tegemoetkoming voor het desbetreffende tijdvak op nihil gesteld.

Artikel 12. Advisering

  • 1 De Minister vraagt advies aan het MCKW over het recht op de tegemoetkoming en de hoogte van de tegemoetkoming voor zover dat naar zijn oordeel noodzakelijk is.

  • 2 De Minister stelt de eisen vast waaraan het advies voldoet en stelt een termijn binnen welke het advies wordt gegeven.

Paragraaf 6. Intrekking, herziening en uitbetaling

Artikel 13. Controle

  • 1 De Minister is bevoegd controlevoorschriften vast te stellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze regeling.

  • 2 De werknemer is verplicht de voorschriften op te volgen en anderszins aan de Minister desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze regeling.

Artikel 14. Intrekking, herziening en terugvordering

  • 1 De Minister herziet een besluit tot toekenning van de tegemoetkoming, alsmede de vaststelling van de hoogte daarvan, indien de werknemer de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 10, tweede lid, 11, derde lid, niet of niet behoorlijk is nagekomen en dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag toekennen van de tegemoetkoming.

  • 2 De Minister trekt het besluit tot toekenning van de tegemoetkoming in, indien de werknemer niet of in onvoldoende mate zijn verplichting bedoeld in artikel 13, tweede lid, nakomt.

  • 3 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Minister besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.

  • 4 De tegemoetkoming die als gevolg van een besluit als bedoeld in het eerste lid ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegekend, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt van de werknemer aan wie de tegemoetkoming is toegekend teruggevorderd.

Artikel 15. Uitbetaling

  • 1 De tegemoetkoming voor het tijdvak, bedoeld in artikel 7, tweede lid, wordt binnen zes weken na de toekenning uitbetaald.

Paragraaf 7. Slotbepalingen

Artikel 16. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en vervalt met ingang van 1 januari 2024.

Artikel 17. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling tegemoetkoming werknemers Westhaven.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 15 mei 2020

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. Koolmees

Naar boven