Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers

[Regeling vervalt per 01-07-2027.]
Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-01-2021 t/m 19-03-2021

Besluit van 17 april 2020, houdende tijdelijke regels omtrent bijstandsverlening aan zelfstandigen die financieel getroffen zijn door de gevolgen van de crisis in verband met COVID-19 (Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 10 april 2020, nr. 2020-0000051085;

Gelet op artikel 78f van de Participatiewet en artikel 63 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord 14 april 2020, No.W12.20.0110/III;

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 april 2020, nr. 2020-0000052742;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definitiebepalingen

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • algemene de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352);

  • verklaring: verklaring als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • wet: Participatiewet;

  • zelfstandige: de rechthebbende, bedoeld in artikel 11, van de wet die achttien jaar of ouder is maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die;

    • a. voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan;

    • b. ten minste 1.225 uur per jaar besteedt aan werkzaamheden voor het bedrijf of zelfstandig beroep; en

    • c. alleen of samen met degene met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico’s daarvan draagt.

Terugwerkende kracht

Stb. 2021, 137, datum inwerkingtreding 20-03-2021, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-10-2020.

  • verklaring: verklaring als bedoeld in artikel 2;

Artikel 2. Kring van rechthebbenden

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van dit besluit kan worden verleend aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2, van de Handelsregisterwet 2007 en schriftelijk verklaart dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19.

Terugwerkende kracht

Stb. 2021, 137, datum inwerkingtreding 20-03-2021, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-10-2020.

Het eerste en tweede lid zijn vernummerd tot het tweede en derde lid.

Het eerste lid is nieuw toegevoegd.

1 De aanvrager van algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van dit besluit verklaart schriftelijk dat hij aan artikel 1, onderdeel b, voldoet.

Artikel 3. De aanvraag

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 2 Voor de toepassing van artikel 44, eerste lid, derde zinsdeel van de wet wordt de aanvraag die is ingediend:

    • a. voor 1 juni 2020 geacht te zijn ingediend op 1 maart 2020;

    • b. op of na 1 juni 2020 en voor 1 oktober 2020 geacht te zijn ingediend op 1 juni 2020;

    • c. op of na 1 oktober 2020 en voor 1 december 2020 geacht te zijn ingediend op 1 oktober 2020;

    • d. op of na 1 december 2020 geacht te zijn ingediend op de eerste van de kalendermaand waarin de aanvraag is ingediend.

Terugwerkende kracht

Stb. 2021, 137, datum inwerkingtreding 20-03-2021, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2021.

Onderdeel d is gewijzigd.

De onderdelen e tot en met g zijn nieuw toegevoegd.

2

  • d. op of na 1 december 2020 en voor 1 februari 2021 geacht te zijn ingediend op de eerste dag van de kalendermaand waarin de aanvraag is ingediend;

  • e. op of na 1 februari 2021 en voor 1 april 2021 geacht te zijn ingediend op de eerste dag van de kalendermaand voorafgaand aan de maand waarin de aanvraag is ingediend;

  • f. op of na 1 april 2021 en voor 1 mei 2021 geacht te zijn ingediend op de eerste dag van de kalendermaand waarin de aanvraag is ingediend;

  • g. op of na 1 mei 2021 geacht te zijn ingediend op de eerste dag van de kalendermaand voorafgaand aan de maand waarin de aanvraag is ingediend.

Artikel 4. Aanvraagformulier

  • 1 De aanvraag kan worden ingediend door middel van een door Onze Minister beschikbaar gesteld formulier. De hiervoor benodigde gegevens worden niet verkregen van de zelfstandige voor zover zij door Onze Minister verkregen kunnen worden uit het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, alsmede van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  • 2 De voor de aanvraag benodigde gegevens worden door Onze Minister niet verkregen van de zelfstandige voor zover zij door het college verkregen kunnen worden uit de basisregistratie personen.

  • 3 In afwijking van artikel 5.24, eerste lid, van het Besluit SUWI is het Inlichtingenbureau verwerker voor Onze Minister voor het verwerken van de gegevens die door tussenkomst van het Inlichtingenbureau door Onze Minister worden verkregen ten behoeve van de taak, bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 2. Algemene bijstand

Artikel 5. Verklaring bij de aanvraag

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 In de verklaring wordt door de aanvrager van algemene bijstand het volgende verklaard en de volgende informatie verstrekt:

    • a. dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19, voorzien van een toelichting;

    • b. dat hij voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd, verwacht een in aanmerking te nemen inkomen te hebben dat lager is dan de bijstandsnorm;

    • c. voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd een opgave van het inkomen dat hij heeft verworven of verwacht te gaan verwerven; en

    • c. dat hij of, indien van toepassing, zijn gezin over geen in aanmerking te nemen vermogen, bedoeld in artikel 7, beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.

  • 2 De gehuwde zelfstandige betrekt bij de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, het inkomen van beide echtgenoten.

Terugwerkende kracht

Stb. 2021, 137, datum inwerkingtreding 20-03-2021, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-10-2020.

De onderdelen a tot en met d (voorheen het als tweede geletterde onderdeel c) zijn vernummerd tot b tot en met e.

Onderdeel a is nieuw toegevoegd.

1

  • a. dat hij voldoet aan artikel 1, onderdeel b;

  • b. dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19, voorzien van een toelichting;

  • c. dat hij voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd, verwacht een in aanmerking te nemen inkomen te hebben dat lager is dan de bijstandsnorm;

  • d. voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd een opgave van het inkomen dat hij heeft verworven of verwacht te gaan verwerven; en

  • e. dat hij of, indien van toepassing, zijn gezin over geen in aanmerking te nemen vermogen, bedoeld in artikel 7, beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.

Stb. 2021, 289, datum inwerkingtreding 01-07-2021, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-10-2020.

In het tweede lid wordt «onderdelen b en c» vervangen door «onderdelen c en d».

Artikel 6. Het inkomen

  • 2 De verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen over inkomen waarover geen loonbelasting is geheven wordt gesteld op 18 procent van dat inkomen.

  • 3 Ten aanzien van de zelfstandige die het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent in de vorm van een besloten vennootschap of een coöperatieve vereniging met wettelijke aansprakelijkheid wordt onder inkomen mede verstaan de naar evenredigheid van het aantal zelfstandigen omgerekende nettowinst van deze rechtspersoon verminderd met de hierover verschuldigde vennootschapsbelasting.

Artikel 7. Het vermogen

  • 1 In afwijking van artikel 34 van de wet wordt onder vermogen verstaan de financiële middelen, bedoeld in het tweede lid, waarover de alleenstaande of het gezin bij aanvang van de algemene bijstand beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.

  • 2 Onder financiële middelen wordt uitsluitend verstaan:

    • a. contant geld;

    • b. tegoeden op bankrekeningen;

    • c. geld in de vorm van cryptovaluta; en

    • d. beleggingen op een effectenrekening of in een effectendepot, met uitzondering van aandelen in het eigen bedrijf en overige aandelen op naam.

  • 3 Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen:

    • a. vergoedingen voor immateriële schade als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel l, van de wet;

    • b. subsidies of voorschotten daarop voor zover deze in de drie kalendermaanden voorafgaand aan de aanvang van de algemene bijstand zijn ontvangen en die zijn verstrekt door:

      • 1°. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op grond van de Kaderwet SZW-subsidies met als doel het tegemoetkomen in de loonkosten in verband met buitengewone economische omstandigheden teneinde werkgelegenheid te behouden;

      • 2°. Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat op grond van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies met als doel getroffen MKB-ondernemingen in staat te stellen hun vaste lasten te betalen in verband met de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19;

    • c. een lijfrenterekening of een lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a van de Wet inkomstenbelasting 2001 die voorziet in een oudedagslijfrente, of een spaarrekening eigen woning of een beleggingsrecht eigen woning als bedoeld in artikel 10bis.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • d. financiële middelen voor zover de waarde daarvan in totaal niet meer bedraagt dan € 46.520,00.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van dit artikel.

Artikel 8. Vorm van de bijstand

Algemene bijstand wordt naar de regels van dit besluit verleend in de vorm van een bedrag om niet.

Artikel 9. Duur en periode van de bijstand

De algemene bijstand wordt naar de regels van dit besluit verleend voor ten hoogste zestien kalendermaanden en ziet uitsluitend op de kalendermaanden maart 2020 tot en met juni 2021.

Hoofdstuk 3. Bijstand voor bedrijfskapitaal

Artikel 10. Liquiditeitsprobleem

  • 1 Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal kan worden verleend aan de zelfstandige die schriftelijk verklaart en aannemelijk maakt dat hij als gevolg van de crisis in verband met COVID-19 over onvoldoende direct beschikbare geldmiddelen beschikt om aan de financiële verplichtingen verbonden aan diens bedrijf of zelfstandig beroep te kunnen voldoen.

  • 2 Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt niet verleend:

    • a. voor zover dat leidt tot een overschrijding van het de-minimisplafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening;

    • b. ingeval een verzoek is ingediend tot verlening van surseance van betaling of om faillietverklaring van de zelfstandige, van één van de vennoten of leden waarmee het bedrijf of zelfstandig beroep in een samenwerkingsverband wordt uitgeoefend, of van de rechtspersoon.

Artikel 11. Zelfstandigen in een samenwerkingsverband

  • 1 Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal aan de zelfstandige die het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent in de vorm van een maatschap, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap, een besloten vennootschap of een coöperatieve vereniging met wettelijke aansprakelijkheid, wordt slechts verleend indien hoofdelijke aansprakelijkheid voor de uit de bijstandsverlening voortvloeiende verplichtingen wordt aanvaard door:

    • a. alle vennoten of leden waarmee het bedrijf of zelfstandig beroep wordt uitgeoefend;

    • b. de besloten vennootschap en de coöperatieve vereniging met wettelijke aansprakelijkheid.

  • 2 De eis van aanvaarding van hoofdelijke aansprakelijkheid geldt niet voor de commanditaire vennoot wiens inbreng uitsluitend uit kapitaal bestaat.

  • 3 Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt niet verleend aan de vennoot in een maatschap die daar alleen arbeid inbrengt. Deze vennoot behoeft geen hoofdelijke aansprakelijkheid te aanvaarden voor de aan de andere vennoten verleende bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal.

Artikel 12. Verklaring bij de aanvraag

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

In de verklaring wordt door de aanvrager van bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal het volgende verklaard en de volgende informatie verstrekt:

  • a. dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19, voorzien van een toelichting;

  • b. dat hij als gevolg van de crisis in verband met COVID-19 over onvoldoende direct beschikbare geldmiddelen beschikt om aan de financiële verplichtingen verbonden aan diens bedrijf of zelfstandig beroep te kunnen voldoen, voorzien van een toelichting;

  • c. dat de omvang van de aangevraagde bijstand niet zal leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene de- minimisverordening; en

  • d. dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdeel b.

Terugwerkende kracht

Stb. 2021, 137, datum inwerkingtreding 20-03-2021, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-10-2020.

De onderdelen a tot en met d zijn vernummerd tot b tot en met e.

Onderdeel a is nieuw toegevoegd.

Artikel 13. Vorm van de bijstand

  • 1 Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt naar de regels van dit besluit verleend in de vorm van een rentedragende lening.

  • 2 Een voorschot als bedoeld in artikel 52 van de wet kan geen betrekking hebben op bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal.

Artikel 14. Rente en looptijd van de lening

Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt verleend met inachtneming van het volgende:

  • a. de rente van de lening bedraagt 2 procent per jaar gedurende de gehele looptijd van de lening;

  • b. de looptijd van de lening is ten hoogste drie jaar.

Artikel 15. Hoogte van de lening

  • 1 De bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal bedraagt ten hoogste € 10.157,00. Dit bedrag geldt per bedrijf of zelfstandig beroep.

  • 2 Als de bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt gevraagd door gehuwden die beide zelfstandige zijn, kan per echtgenoot voor diens bedrijf of zelfstandig beroep een lening worden verleend van ten hoogste € 10.157,00.

Artikel 16. Verplichtingen verbonden aan de lening

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Onverminderd artikel 4:86 van de Algemene wet bestuursrecht legt het college in de beschikking waarmee de bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt toegekend in ieder geval vast:

    • a. de verplichting tot betaling van rente en aflossing alsmede de betalingstermijnen;

    • b. dat het bedrag van de lening terstond kan worden opgeëist:

      • 1°. indien de zelfstandige de betalingsverplichting niet nakomt;

      • 2°. op het moment dat de zelfstandige het bedrijf of zelfstandig beroep overdraagt of beëindigt;

      • 3°. ingeval van surseance van betaling of faillissement van de zelfstandige, van één van de vennoten of leden waarmee het bedrijf of zelfstandig beroep in een samenwerkingsverband wordt uitgeoefend, of van de rechtspersoon.

  • 2 De verplichting tot betaling van rente en aflossing vangt aan op 1 januari 2021. Voor leningen verstrekt op of na 1 januari 2021 vangt de verplichting tot betaling van rente en aflossing direct aan na het moment waarop de lening is verstrekt.

  • 3 Het college kan aan het verlenen van de bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal verplichtingen verbinden die zijn gericht op het verkrijgen van meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan deze bijstand verbonden rente- en aflossingsverplichtingen.

Terugwerkende kracht

Stb. 2021, 137, datum inwerkingtreding 20-03-2021, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2021.

2 De verplichting tot betaling van rente en aflossing vangt aan op 1 juli 2021. In het tijdvak van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021 wordt geen rente opgebouwd.

Hoofdstuk 4. Ministeriële regeling tot uitbreiding en verlenging

Artikel 17. Uitbreiding kring van rechthebbenden

Bij ministeriële regeling kunnen personen worden aangewezen aan wie mede algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van dit besluit kan worden verleend. Daarbij kan worden afgeweken van het begrip zelfstandige en kunnen van dit besluit afwijkende regels worden gesteld als dat nodig is voor een goede uitvoering.

Artikel 18. Delegatie met betrekking tot het recht op bijstand

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het recht op bijstand waarbij ten gunste van de zelfstandige kan worden afgeweken van dit besluit.

Hoofdstuk 5. Financiering en verantwoording

Artikel 19. Vergoeding

  • 1 Onze Minister vergoedt ten laste van ’s Rijks kas aan het college:

    • a. 100% van de kosten van algemene bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal, voor zover de algemene bijstand niet bij wijze van voorschot op grond van artikel 52 van de wet is verleend; en

    • b. een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag per besluit op een aanvraag om algemene bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal.

  • 2 Onder kosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt verstaan de lasten in een kalenderjaar verminderd met de baten in dat jaar in verband met de door het college verleende algemene bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal.

Artikel 19a. Vergoeding voor onverschuldigd verleende voorschotten

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Onze Minister vergoedt ten laste van ’s Rijks kas aan het college 30% van het totaalbedrag van de vorderingen als gevolg van onverschuldigd verleende voorschotten op aanvragen tot bijstand voor levensonderhoud als bedoeld in hoofdstuk 2, welke feitelijk zijn ingediend vóór 22 april 2020.

  • 2 Van een onverschuldigd verleend voorschot als bedoeld in het eerste lid is sprake indien het als gevolg van de beslissing op de aanvraag geheel of gedeeltelijk niet verrekend kan worden omdat:

    • a. de belanghebbende over de periode 1 maart 2020 tot 1 juni 2020 geen recht heeft op de gevraagde bijstand; of

    • b. het voor de belanghebbende vastgestelde recht op bijstand over de periode 1 maart 2020 tot 1 juni 2020 minder bedraagt dan de over die periode verleende voorschotten.

Terugwerkende kracht

Stb. 2021, 137, datum inwerkingtreding 20-03-2021, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-03-2020.

Het artikel is nieuw toegevoegd.

Artikel 20. Voorschot op de vergoeding

  • 1 Onze Minister verleent voorschotten op de vergoeding, bedoeld in artikel 19.

  • 2 De voorschotten worden afgestemd op de landelijk te verwachte kosten, waarbij deze worden verdeeld over gemeenten op basis van het aantal zelfstandigen per gemeente.

  • 3 Op basis van het beeld van de uitvoering, bedoeld in artikel 77, tweede lid, van de wet vindt een voorlopige verrekening plaats met de verleende voorschotten, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 21. Vaststelling van de vergoeding

  • 3 Indien de toepassing van het tweede lid naar het oordeel van Onze Minister leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard kan hij de kosten die als fout of onzeker worden aangemerkt, in afwijking van het tweede lid, geheel of gedeeltelijk in aanmerking nemen bij de vaststelling.

  • 4 Indien de verantwoordingsinformatie, bedoeld in het eerste lid, niet binnen achttien maanden na het kalenderjaar waarop het betrekking heeft is ontvangen door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt de vergoeding, bedoeld in artikel 19, ambtshalve door Onze Minister vastgesteld.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 21a. Overgangsrecht in verband met de verlenging van de bijstandsverlening tot 1 oktober 2020.

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Het in of krachtens dit besluit, zoals dit luidde op 30 september 2020, gestelde blijft van toepassing op tot 1 oktober 2020 aangevraagde bijstand.

Terugwerkende kracht

Stb. 2021, 137, datum inwerkingtreding 20-03-2021, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-10-2020.

Het opschrift is gewijzigd.

Voor de tekst is de aanduiding '1' geplaatst.

Het tweede lid is nieuw toegevoegd.

Artikel 21a. Overgangsrecht

2 In afwijking van de artikelen 1, onderdeel b, artikel 2, eerste lid, 5, eerste lid, onderdeel a, en 12, onderdeel a, kan het college bij de aanvraag voor bijstand op grond van dit besluit ingediend tussen 1 oktober 2020 en de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van het Besluit van 15 maart 2021 tot wijziging van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers in verband met het niet invoeren van de beperkte vermogenstoets, de financiële relatie tussen het Rijk en de gemeenten en enkele andere wijzigingen (Stb. 2021, 137) op andere wijze dan door middel van de verklaring vaststellen of de aanvrager per jaar 1.225 uur aan zijn bedrijf of zelfstandig beroep besteedt.

Artikel 22. Inwerkingtreding

  • 1 Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 maart 2020.

  • 2 Dit besluit vervalt op 1 juli 2025 met dien verstande dat het besluit zoals dat luidde op 30 juni 2025 van toepassing blijft op de zelfstandige die op grond van dit besluit bijstand ontvangt of heeft ontvangen en op de financiële afwikkeling van het besluit.

Artikel 23. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 17 april 2020

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

T. van Ark

Uitgegeven de eenentwintigste april 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid,

F.B.J. Grapperhaus

Naar boven