Besluit vaststelling rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van het voormalig Productschap Vis

Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 19-10-2019 t/m heden

Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 7 oktober 2019, WJZ/19222275, houdende vaststelling van de rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van het voormalig Productschap Vis

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel XLVI van de Wet opheffing bedrijfslichamen;

Besluit:

Artikel 1

De rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van het voormalig Productschap Vis wordt vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Dit besluit wordt met de bijlage geplaatst in de Staatscourant en toegezonden aan beide Kamers der Staten-Generaal.

’s-Gravenhage, 7 oktober 2019

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.J. Schouten

Rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van het Productschap Vis

Met de inwerkingtreding van de Wet opheffing bedrijfslichamen (Wob) op 1 januari 2015 zijn de zeventien Product- en bedrijfschappen opgeheven. In artikel XXXIX, derde lid, werd de Minister van EZ bevoegd alle rechtshandelingen te verrichten met het oog op de vereffening van het vermogens van de schappen. Op 1 januari 2019 is de Wob aangepast en werd de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de Minister) verantwoordelijk voor de laatste fase van de vereffening van de vermogens van de schappen.

Voor u ligt de Rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van het Productschap Vis (PVis). Het schriftelijk verslag, opgenomen in Deel I, gaat vergezeld van een slotbalans op 31 december 2017 en een rekening van baten en lasten over de periode 2015–2017 die zijn opgenomen in Deel II, en een bijlage waarin het stappenplan van de vereffening wordt toegelicht.

Het Ontwerp van de Rekening en verantwoording heeft conform artikel XLVI, vierde lid, van de Wob 8 weken ter inzage gelegen op het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Hiervan is op 19 april 2019 mededeling gedaan in de Staatscourant nr. 23196. In deze periode hebben zich geen nieuwe schuldeisers gemeld. Het voorliggende document is de definitief vastgestelde Rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van het Productschap Vis (PVis).

Na vereffening resteert voor PVis een batig saldo van € 950.483.

Conform artikel XLVII van de Wob draagt de Minister er zorg voor dat het saldo een bestemming krijgt die ten nutte komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij PVis.

Conform artikel XLVI, achtste lid, van de Wob zendt de Minister de vastgestelde Rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van PVis aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

Inhoudsopgave

Deel I, Schriftelijk verslag

1.

Achtergrond

2.

Het Productschap Vis

3.

Verplichtingen jegens oud-werknemers

4.

Vorderingen van het schap

5.

Vorderingen op het schap

6.

Projectsubsidies

7.

Overgedragen financiële middelen

8.

Juridische claims

9.

Materiële vaste activa

10.

Financiële vaste activa

11.

Overige zaken in het kader van de vereffening

12.

Archiefbescheiden

13.

Bezwaren ingediend naar aanleiding van de terinzagelegging door de Minister

14.

Verwerking van de ingediende bezwaren in de Rekening en verantwoording

15.

Bestemming van het resterende vermogen

   

Deel II, Financiële gegevens

Algemeen

Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling

Slotbalans op 31-12-2017

Toelichting op de Slotbalans

Staat van Baten en Lasten over de periode 2015–2017

Toelichting op de Staat van Baten en Lasten

 

Bijlage

Stappenplan waarlangs de vermogens van de schappen zijn vereffend

Verslag van de vereffening van het vermogen van het Productschap Vis

Deel I, Schriftelijk verslag

1. Achtergrond

1.1. De publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie

Product- en bedrijfschappen, ook wel schappen genoemd, waren publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden van representatieve ondernemers- en werknemersorganisaties die activiteiten ontplooiden ten behoeve van een branche of sector van het bedrijfsleven. Een schap verrichtte taken die individuele ondernemers of verenigingen van ondernemers en werknemers ieder voor zich niet konden verrichten, maar die met het oog op het algemeen belang of het belang van de branche of sector noodzakelijk werden geacht. Deze taken werden gefinancierd door, op basis van verordeningen, heffingen op te leggen aan alle ondernemingen in de betreffende sector. Schappen voerden ook taken in medebewind uit, die voortvloeiden uit overheidswet- en regelgeving en die ten goede kwamen aan de hele samenleving. Deze taken werden door de betreffende minister opgedragen aan een schap en gefinancierd door het departement en/of de Europese Unie (EU). Het merendeel van de medebewindstaken diende ter uitvoering van Europese regelgeving op het gebied van de landbouw, waaronder marktordeningsmaatregelen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de EU. Maar het betrof ook taken op het gebied van plant- en diergezondheid, dierenwelzijn en voedselveiligheid en gezondheid. Schappen waren er in uiteenlopende branches en sectoren zoals onder meer de tuinbouw, de akkerbouw, de detailhandel en de horeca. Representatieve organisaties van ondernemers en werknemers in een bedrijfstak bepaalden zelf of zij een schap wilden laten instellen. Daarom hadden sommige sectoren van het bedrijfsleven wel een schap en andere niet.

Het stelsel van schappen werd ook wel de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (hierna: PBO) genoemd. Voor de schappen vormde de Wet op de bedrijfsorganisatie (1950) (hierna: Wbo) de juridische basis. Vanaf de oprichting van het eerste schap in 1954, het inmiddels opgeheven Landbouwschap, zijn tot de jaren ’60 van de vorige eeuw uiteindelijk 56 schappen ontstaan. Dit aantal is in de loop der jaren teruggelopen naar 37. Met een hergroeperingsoperatie in 1997 is het aantal schappen vervolgens via opheffing en samenvoeging verder teruggebracht tot het uiteindelijke aantal van 17; 11 productschappen en 6 bedrijfschappen.

Een schap (in de Wbo: bedrijfslichaam) werd, volgens de laatstelijk daarvoor geldende bepalingen in de Wbo, ingesteld bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) op voordracht van de betrokken Minister(s). In eerdere versies van de Wbo heeft instelling ook plaatsgevonden bij wet respectievelijk bij verordening van de Sociaal-Economische Raad (SER). De betrokken Minister(s) wonnen over het voornemen een schap in te stellen, eerst advies in van de SER. De SER hoorde, voordat hij advies uitbracht, de representatieve ondernemers- en werknemersorganisaties uit de betreffende marktsector. De leden van het bestuur van een schap werden benoemd door de representatieve ondernemers- en werknemersorganisaties.

De SER had wettelijk de taak om toezicht op de schappen uit te oefenen. De Bestuurskamer van de SER had onder meer taken op het terrein van de samenstelling en representativiteit van de besturen van de schappen. De Toezichtkamer van de SER hield onder meer toezicht op de verordeningen en besluiten, de financiën (heffingsverordeningen, begrotingen en jaarrekeningen) en de bevoegdheden (inclusief de principes van goed bestuur) van de schappen.

1.2. Politieke ontwikkelingen

Al jarenlang waren er in het Parlement langlopende discussies over het bestaansrecht van de schappen. Destijds zijn door het Kabinet, mede gelet op de door de Tweede Kamer aangenomen motie Aptroot van 16 februari 2011, meerdere alternatieven tot omvorming respectievelijk voortzetting van de schappen onderzocht. Op 20 december 2011 werd door een meerderheid van de Tweede Kamer de motie van Aptroot aangenomen waarin het Kabinet werd opgeroepen om de schappen af te schaffen. In het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ van oktober 2012 werd vastgelegd dat de schappen zouden worden opgeheven. Hieraan is gevolg gegeven met het ontwerp van de Wet opheffing bedrijfslichamen (Wob), het daarop volgende parlementaire traject en de inwerkingtreding van de Wob per 1 januari 2015.

Als gevolg van het opheffen van de schappen is hoofdstuk 2 van de Wbo komen te vervallen. De publieke taken van de schappen, onder meer op het gebied van plant-, dier- en volksgezondheid, zijn met een deel van de betrokken medewerkers van de desbetreffende schappen overgegaan naar het (toenmalige) Ministerie van Economische Zaken (EZ) en naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS); in samenhang met deze overgang van taken is de daarop van toepassing zijnde regelgeving gewijzigd. De overige taken van de schappen die niet als publiek werden beschouwd, zijn beëindigd, dan wel in de vorm van private initiatieven voortgezet.

1.3. Wet opheffing bedrijfslichamen

Met de inwerkingtreding van de Wob per 1 januari 2015 zijn de zeventien schappen opgeheven. Conform de Wob, artikel XXXIX, derde lid, werd de Minister van EZ (thans: Economische Zaken en Klimaat; hierna de Minister) bevoegd alle rechtshandelingen te verrichten met het oog op de vereffening van het vermogen van een schap, waaronder het vervreemden van onroerende en roerende zaken en het voldoen en innen van vorderingen. Onder verantwoordelijkheid van de plaatsvervangend secretaris-generaal is de uitvoering van deze taak belegd bij de Vereffeningsorganisatie PBO (VOPBO). In artikel XL is bepaald dat de kosten van de vereffening van het vermogen van een schap ten laste komen van het vermogen van het desbetreffende schap.

In juli 2017 heeft de Minister schriftelijk gerapporteerd aan beide Kamers over de stand van de vereffening over de periode 2015–2016 (vergaderjaar 2016-2017, 33 910, nr. 27).

Op 1 januari 2019 is de Wob aangepast en werd de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV) verantwoordelijk voor de laatste fase van de vereffening van de vermogens van de schappen.

Zodra de vereffening van het vermogen van een schap is afgerond, brengt de VOPBO daarover verslag uit aan de Minister van LNV in de vorm van een Ontwerp Rekening en verantwoording. Nadat de in de Wob vastgelegde hoor- en wederhoor procedure is doorlopen, stelt de Minister van LNV de Rekening en verantwoording van een schap vast en stuurt deze naar de Eerste en Tweede Kamer. Op grond van artikel XLVII, vierde lid, van de Wob draagt de Minister van LNV er zorg voor dat een batig saldo een bestemming krijgt die ten nutte komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij het desbetreffende schap. In geval van een nadelig saldo geeft de Minister van LNV op basis van artikel XLI, vierde lid, van de Wob aan hoe hier mee om te zullen gaan.

2. Het Productschap Vis

Op grond van de Wbo werd in 2003 het Productschap Vis (hierna: PVis) opnieuw ingesteld als opvolger van het Productschap Vis dat in 1992 was ingesteld na de samenvoeging van het Productschap voor Vis en Visproducten (1956), het Bedrijfschap voor de visserij (het Visserijschap uit 1955) en het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven (1956). Deze waren op hun beurt taakopvolgers van het Bedrijfschap voor Visscherijproducten dat in 1942 was ingesteld.

Net als de andere schappen had PVis de taak om een algemeen belang dienende bedrijfsuitoefening te bevorderen bij de ondernemingen waarvoor het was ingesteld. Hierbij hoorde ook het behartigen van het gemeenschappelijk belang van die ondernemingen en van de daarbij betrokken personen. Meer specifiek lagen de activiteiten op het gebied van arbeidsmarkt, maatschappelijk verantwoord ondernemen, ketenbenadering, kwaliteit, onderwijs en kennisontwikkeling, innovatie en onderzoek, voorlichting en promotie, dierenwelzijn en voedselveiligheid.

Taken in medebewind waren er op het gebied van het vaststellen van verordeningen op grond van de Regeling medebewind Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Ook werden verordeningen vastgesteld op het gebied van het tegengaan van ziekten (in water en producten).

3. Verplichtingen jegens oud-werknemers

De medewerkers van de voormalige PBO hadden een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Met de inwerkingtreding van de Wob per 1 januari 2015 zijn conform artikel XXXVII, vierde lid, de rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomsten van de voormalige medewerkers van de PBO ongewijzigd overgegaan op de Staat (lees: de Minister van EZK) als rechtsverhouding naar burgerlijk recht, dus niet naar ambtelijk recht. Op deze arbeidsovereenkomsten zijn de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor de PBO van toepassing en de in het kader van de opheffing van de PBO afgesloten Sociale Plannen.

3.1. Verloop uitkeringen in het kader van het Sociaal Plan Productschappen

Op 1 januari 2015 ontvingen 15 oud-medewerkers van PVis een uitkering in het kader van het Sociaal Plan Productschappen. In de jaren daarna zijn 8 oud-medewerkers met pensioen gegaan of maken om andere redenen geen gebruik meer van de regelingen. Vanaf 2018 maken 7 oud-medewerkers van PVis nog aanspraak op een uitkering. Naar verwachting zal het Sociaal Plan voor PVis doorlopen tot in 2029.

3.2. Pensioen

De pensioenaanspraken van de voormalige werknemers van PVis waren ondergebracht bij het Pensioenfonds Productschappen (PfP). Vanaf 2015 zijn de pensioenaanspraken verzekerd bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) in een collectief pensioencontract met levenslange uitkeringsgarantie. Voor de oud-werknemers met recht op een wachtgelduitkering is de pensioenopbouw voortgezet voor de duur van de voor hen resterende wachtgeldperiode.

4. Vorderingen van het schap

Op 1 januari 2015 heeft de VOPBO de rechten en plichten van PVis overgenomen tot zowel het opleggen als het innen van (achterstallige) heffingen.

4.1. Opleggen van achterstallige heffingen

In de bestuursvergadering van 30 december 2014 had het bestuur van PVis een wijziging van de heffingsverordening en een besluit van de voorzitter tot ontheffing van heffingsgrondslagen vastgesteld. De wijziging van de heffing betrof een verlaging van tarieven met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014 waardoor een grondslag werd gecreëerd voor restitutie van al betaalde heffingen. Dit had tot gevolg dat de VOPBO in 2015 op basis van herberekeningen ca. 2000 heffingsnota’s en restitutienota’s heeft opgelegd. Voor meer informatie wordt verwezen naar Deel II, paragraaf 2.1. van dit verslag.

4.2. Innen van (achterstallige) vorderingen

Nagenoeg alle nog openstaande vorderingen uit hoofde van heffingen zijn in de periode 2015–2017 geïncasseerd. Voor meer informatie wordt verwezen naar Deel II, paragraaf 2.1 van dit verslag.

4.3. Overige vorderingen

In de periode 2015–2017 kwamen twee vorderingen aan de orde die waren aan te merken als een niet-reguliere vordering van PVis. Hieronder worden deze dossiers toegelicht.

4.3.1. Vordering van PVis op de Visveiling Urk (en vice versa)

Op 1 januari 2015 had PVis een vordering uitstaan op de Visveiling Urk van € 53.826. Volgens PVis betrof dit nog te ontvangen heffingen over de jaren 2010–2014 die door de Visveiling waren ingehouden en ontvangen maar niet afgedragen aan PVis. De Visveiling stelde dat dit betrekking had op in te houden heffingen aan buitenlandse vissers en dat PVis geen grondslag had om dit te doen. Ondanks vele pogingen lukte het de VOPBO niet om het dossier te complementeren met de benodigde informatie en stukken. Ook bleek de Visveiling Urk nog een vordering te hebben op PVis met betrekking tot nog openstaande facturen tot een bedrag van totaal € 30.404. Uiteindelijk kwamen de VOPBO en de Visveiling Urk overeen beide vorderingen tegen finale kwijting in den minne te willen schikken, wat in januari 2018 werd vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 e.v. uit het Burgerlijk Wetboek. Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel II, paragraaf 2.6 van dit verslag.

4.3.2. Vordering van PVis op de Stichting De Noordzee

Op 31 december 2014 had PVis een vordering op de Stichting De Noordzee (SDN) van € 24.558. Dit betrof een subsidieafrekening van het project ‘Een maatschappelijk verantwoorde visserij’ uit de categorie collectieve acties in de visketen uit 2014. Basis van het geschil was dat EZK in 2013 de som van de loonkosten naar beneden had bijgesteld waardoor na herberekening van de totale projectkosten de SDN in 2010 teveel subsidie had ontvangen. De SDN ging hiertegen in bezwaar bij EZK en stelde PVis hiervoor mede aansprakelijk. Nadat het bezwaar was afgewezen ging SDN in beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Medio 2014 stelde het CBb de SDN voor een deel in het gelijk. Dit leidde tot een herziening van de beslissing op bezwaar waarbij de vordering van PVis naar beneden werd bijgesteld. In 2017 heeft de SDN de vordering betaald en kon de VOPBO het dossier afronden. Voor meer informatie wordt verwezen naar Deel II, paragraaf 2.6 van dit verslag.

5. Vorderingen op het schap

Ter uitvoering van artikel XLV, eerste lid, van de Wob is de datum van de aanvang van de vereffening per 1 oktober 2015 bekend gemaakt in de Staatscourant nr. 31964 van 29 september 2015. Hierbij zijn degenen die een (nog niet bekende) vordering op een schap hadden, opgeroepen deze vordering binnen negen maanden (derhalve voor 1 juli 2016) schriftelijk in te dienen bij de VOPBO onder vermelding van de grondslag van de vordering.

Voor PVis heeft bovengenoemde bekendmaking geen reacties opgeleverd.

Los van bovenstaande stond er nog een vordering open van de ‘Buitenlandse Vissers’ op PVis, die hieronder wordt toegelicht.

Eind 2011 had een groep ondernemers die met kotters onder buitenlandse vlag voeren, beroep ingediend bij het CBb tegen onverschuldigd voorlopig doorberekende heffingen via afslagadministraties. Bij uitspraak van 24 november 2014 stelde het CBb deze groep ondernemers in het gelijk. Het schap ging in overleg met de betrokken groep ondernemers na of en zo ja op welke wijze deze zaak kon worden afgewikkeld. De partijen kwamen er niet direct uit. In maart 2015 heeft de VOPBO onder algehele en finale kwijting de zaak geschikt met de betrokken ondernemers, wat werd vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 e.v. van het Burgerlijk Wetboek. Voor meer informatie wordt verwezen naar Deel II, paragraaf 6.5 van dit verslag.

6. Projectsubsidies

Subsidies werden toegekend onder het regiem van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarbij de besturen van de voormalige schappen voorwaarden stelden aan de begunstigden. In de regel werd de toekenning van het volledige subsidiebedrag over een aantal jaren verdeeld waarbij jaarlijks op basis van een aantal voorwaarden een voorschot van 80% opgevraagd kon worden. Dit gold ook voor de toegekende subsidies die nog enkele jaren na de opheffing van het schap doorliepen.

De VOPBO voerde uit wat in de beschikkingen tot subsidieverlening was vastgelegd en had geen bevoegdheid tot het toekennen van wijzigingen daarin. Periodiek (en bij de uiteindelijke vaststelling van een subsidie) werd nagegaan of de begunstigden aan de voorwaarden voldeden. Dit gebeurde op basis van jaarlijks over te leggen verantwoordingsinformatie, zoals inhoudelijke tussentijdse- en eindrapportages, kostenverantwoordingen, jaarrekeningen en, indien van toepassing, controleverklaringen. Ook diende tijdig gerapporteerd te worden als er zich gebeurtenissen voordeden die van negatieve invloed konden zijn op de naleving van de gestelde subsidievoorwaarden, zodat noodzakelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van de gevolgen (vertraging, bijstellen van doelstellingen) tijdig getroffen konden worden. Bleek bij de vaststelling van een project dat niet alle gelden volledig besteed waren aan de gestelde doelen dan werden deze gelden in de vorm van vrijval weer toegevoegd aan het vermogen van het voormalig schap.

Op 1 januari 2015 had PVis 14 projectsubsidies uitstaan waarvan er 13 voor 80% waren bevoorschot en 1 voor 100%.

In de periode 2015–2017 zijn alle projectsubsidies vastgesteld. Er was vrijval. Voor meer informatie wordt verwezen naar Deel II, paragraaf A.5 van dit verslag.

7. Overgedragen financiële middelen

Voor de opheffing van de schappen had een aantal besturen bij privaatrechtelijke overeenkomst financiële middelen overgedragen aan private partijen. In deze overeenkomsten waren verplichtingen gesteld aan de ontvangende partij.

Periodiek werd door de VOPBO nagegaan of de ontvangende partijen aan deze verplichtingen voldeden. Centraal daarbij stond de vraag of de overgedragen middelen waren besteed aan de overeengekomen doelstellingen: de uitvoering en financiering van activiteiten ten behoeve van de sector. Dit gebeurde op basis van verantwoordingsinformatie, zoals begrotingen, kostenverantwoordingen, jaarrekeningen en, zo nodig, controleverklaringen. Indien ontvangende partijen niet aan de bij overeenkomst gestelde verplichtingen voldeden, konden sancties worden opgelegd als deze in de overdrachtsovereenkomsten waren vastgelegd. Een mogelijke sanctie was het terugvorderen van (een deel van) de eerder overgedragen middelen. Als er zich gebeurtenissen voordeden die van negatieve invloed konden zijn op de naleving van de verplichtingen (zoals dreigende discontinuïteit, onderbesteding of liquiditeitsproblemen) dan diende de ontvangende partij zo snel mogelijk hierover informatie te verstrekken aan de VOPBO.

Op 1 januari 2015 had PVis één Overgedragen financieel middel uitstaan dat in 2015 is afgehandeld. Er was geen vrijval.

8. Juridische claims

Met het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Vereffeningsorganisatie PBO van 27 februari 2015 heeft de Minister mandaat, volmacht en machtiging verleend aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voor het behandelen van bezwaar- en beroepschriften van de voormalige PBO. Dit betreft het nemen van beslissingen op bezwaarschriften, het instellen van (hoger) beroep en het behandelen van eventueel hieruit voortkomende verzoeken om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoeken). Voor de behandeling van civiele zaken is mandaat en machtiging verleend aan de Directie Wetgeving en Juridische Zaken (WJZ) van EZ(K)/LNV, met daar waar opportuun inschakeling van de Landsadvocaat.

Op 1 januari 2015 had PVis 3 procedures lopen die afgehandeld moesten worden. In 2015 werden 16 nieuwe procedures aangemeld.

In de periode 2015–2017 heeft RVO.nl in nauwe samenwerking met de VOPBO alle juridische procedures afgehandeld.

9. Materiële vaste activa

Niet van toepassing.

10. Financiële vaste activa

Niet van toepassing

11. Overige zaken in het kader van de vereffening

Ten tijde van de vereffening kwamen dossiers aan de orde die een niet-reguliere vordering bevatten, of die niet direct naar een vordering van of op een schap waren te herleiden en evenmin als personele aangelegenheid waren aan te merken. De meest relevante c.q. omvangrijkste daarvan zijn hieronder kort beschreven.

Niet van toepassing.

12. Archiefbescheiden

Alle archiefbescheiden die vanaf januari 2015 zijn overgedragen aan de VOPBO, zijn behandeld en geselecteerd overeenkomstig de Archiefwet 1995. Op 13 maart 2015 met een aanvulling op 22 januari 2018 ontving de VOPBO de door de Algemeen Rijksarchivaris ondertekende verklaringen van overbrenging als bedoeld in artikel 9, lid 3, van het Archiefbesluit 1995, van het archief van PVis over de periode (1945) 1955–2014.

De archiefbescheiden die niet in aanmerking kwamen voor overbrenging naar het Nationaal Archief maar wel nog een aantal jaren (wettelijk) bewaard moeten blijven, zijn opgeslagen bij de firma Oasis in Leidschendam. Door het tekenen van de ‘Overeenkomst bewaren en vernietigen’ van 21 november 2017 heeft de VOPBO toestemming verleend voor het vernietigen van de documenten per januari 2031 (einde wettelijke bewaartermijn voor de documenten van PVis). Na de vereffening wordt de overeenkomst overgedragen aan het Ministerie van LNV.

De archiefbescheiden die na 1 januari 2015 zijn opgebouwd en nog een aantal jaren bewaard moeten blijven, worden na de vereffening eveneens opgeslagen bij de firma Oasis.

De archiefbescheiden die aan de VOPBO waren overgedragen en voor digitale archivering in aanmerking kwamen, zijn – onder de naam PVis – opgeslagen in een digitaal archief dat na de vereffening wordt overgedragen aan het Ministerie van LNV.

13. Bezwaren ingediend naar aanleiding van de terinzagelegging door de Minister

In overeenstemming met artikel XLVI, vierde lid, van de Wob is op 19 april 2019 in de Staatscourant nr. 23196 bekend gemaakt dat de Ontwerp Rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van PVis vanaf 1 mei 2019 gedurende 8 weken op het Ministerie van LNV ter inzage is gelegd en digitaal is op te vragen. In deze periode kan iedere schuldeiser bezwaren tegen dit ontwerp inbrengen bij de Minister van LNV.

Voor PVis zijn geen bezwaren of opmerkingen ingediend.

14. Verwerking van de ingediende bezwaren in de Rekening en verantwoording

Niet van toepassing.

15. Bestemming van het resterende vermogen

Na de vereffening van het vermogen van PVis is overgebleven:

een batig saldo van € 950.483

De Minister van LNV draagt er zorg voor dat dit saldo een bestemming krijgt die ten nutte komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij PVis.

Verslag van de vereffening van het vermogen van het Productschap Vis

Deel II, Financiële gegevens

Algemeen

Namens de Minister – aanvankelijk de Minister van EZ(K), later de Minister van LNV – heeft de Vereffeningsorganisatie PBO (VOPBO) de vereffening uitgevoerd. De opdracht was om op doelmatige en zorgvuldige wijze alle (mogelijke) verplichtingen met betrekking tot de vermogens van de schappen af te wikkelen. De veelal financiële werkzaamheden werden uitgevoerd door oud-medewerkers van de schappen die goed waren ingewerkt in de materie en in de historie. Alle werkzaamheden op personeel en facilitair gebied werden eveneens door oud-medewerkers uitgevoerd. Daarnaast was een oud medewerker van een van de schappen overgekomen voor de afwikkeling van de projectsubsidies en een oud-medewerker van de Sociaal-Economische Raad (SER) voor de afwikkeling van de meer algemene dossiers. Specialistische werkzaamheden op juridisch, personeels- en (incidenteel) op financieel gebied werden in overleg met de VOPBO uitgevoerd door medewerkers van de daarvoor door de Minister gemandateerde directies van EZ(K)/LNV. Voor enkele juridisch zeer specialistische dossiers werd de Landsadvocaat ingehuurd. In bijlage I. is het stappenplan opgenomen waarlangs de vermogens van de schappen zijn vereffend.

Begin 2015 werden allereerst de afsluitende jaarrekeningen 2014 van de schappen opgesteld. Daarna kon een start gemaakt worden met de vereffeningswerkzaamheden. Begonnen werd met het opleggen van (achterstallige) heffingen en het actief innen van de vorderingen. De niet voorziene opbrengsten zijn als incidentele baten toegevoegd aan het vermogen van de desbetreffende schappen. Ook het afhandelen van de subsidieprojecten door de jaren heen heeft veel vrijval opgeleverd dat als incidentele baten weer is toegevoegd aan de vermogens van de schappen. In de vereffeningsverslagen van de desbetreffende schappen is dit zichtbaar gemaakt.

In 2014 hebben de besturen van de schappen overdrachtsdocumenten opgesteld en daarin aangegeven welke werkzaamheden na 1 januari 2015 nog uitgevoerd moesten worden. In de loop van de vereffening werd duidelijk dat een deel van de vereffeningswerkzaamheden niet was voorzien in deze documenten. Begin 2015 was niet duidelijk hoeveel projectsubsidies afgewikkeld moesten worden. In de loop van de vereffening bleken dit er ruim 550 te zijn; sommige vrij overzichtelijk om financieel vast te stellen maar andere zeer ingewikkeld. Een aantal juridische claims was (zeer) complex waardoor er veel tijd nodig was om ze af te handelen. Voor deze uitvoeringskosten waren geen voorzieningen getroffen. De uitvoering van de sociale plannen was extern belegd en loopt voor de meeste schappen nog jaren door. De kosten van deze werkzaamheden waren veelal niet meegenomen in de voorzieningen. In zijn algemeenheid had bijna geen enkel schap een voorziening getroffen voor de afwikkeling van de archiefbescheiden. Dit gold ook voor de kosten van de ICT-voorzieningen die nodig waren om de vereffeningswerkzaamheden goed uit te kunnen voeren. Alle kosten van de vereffening zijn conform artikel XL van de Wob ten laste gebracht van de vermogens van de schappen.

Bij de berekeningen voor het vaststellen van de voorzieningen waren de schappen uitgegaan van het worst case scenario (100% voorzien). Door enkele schappen werden de voorzieningen voor de sociale plannen in de loop van 2014 naar beneden bijgesteld.

Dit alles heeft er toe geleid dat er in de loop van de vereffening voor de meeste schappen meerdere keren extra dotaties gedaan moesten worden aan de voorzieningen voor de kosten van de vereffeningswerkzaamheden en/of voor de uitvoering van de sociale plannen.

Samenvattend heeft de vereffening van de vermogens van de schappen langer geduurd dan in 2014 was voorzien en waren de voorzieningen voor de vereffeningskosten te laag ingeschat. Ook waren de kosten van de werkzaamheden voor de uitvoering van de sociale plannen na de vereffening niet of nauwelijks in de voorzieningen opgenomen.

Op verzoek van de plaatsvervangend secretaris-generaal van het Ministerie van EZK heeft de Auditdienst Rijk (ADR) een opdracht tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden bij de VOPBO uitgevoerd. Deze opdracht was op basis van negen onderzoeksvragen gericht op de inrichting van de slotbalansen op 31 december 2017 en de onderbouwing van de daarin opgenomen vermogensposities. De opdracht is in maart 2019 afgerond.

Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling

Discontinuïteit

Met opheffing van de bedrijfslichamen op 1 januari 2015 is de continuïteitsveronderstelling komen te vervallen. De jaarrekening 2014 van PVis is dan ook opgesteld uitgaande van liquidatie van het geheel der werkzaamheden van de organisatie. Ook ten aanzien van de financiële verantwoording over de vereffening van het vermogen van PVis is dit van toepassing.

Waarderingsgrondslagen

De grondslagen van waardering zijn op liquidatiebasis en zijn als volgt:

  • vorderingen zijn gewaardeerd tegen nominale waarde onder aftrek van een voorziening voor oninbaarheid;

  • liquide middelen zijn gewaardeerd tegen nominale waarde;

  • schulden zijn gewaardeerd tegen de bedragen die noodzakelijk zijn om de desbetreffende posten contractueel af te wikkelen;

  • voorzieningen zijn gevormd voor in rechte afdwingbare of feitelijke verplichtingen die op balansdatum bestaan waarbij het waarschijnlijk is dat dit leidt tot een uitstroom van middelen en waarvan de omvang op betrouwbare wijze is in te schatten en zijn gewaardeerd tegen nominale waarde tegen de beste schatting van de bedragen die nodig zijn om de verplichtingen af te wikkelen;

  • baten en lasten baten en lasten zijn verantwoord in het jaar waarop deze betrekking hebben.

Slotbalans op 31 december 2017 Productschap Vis

ACTIVA

31-12-2017

 

1-1-2015

 

 

           

1. Vaste activa

         

1.1 Materiele vaste activa

 

   

           

1.2 Financiële vaste activa

 

   

           

2. Vlottende activa

         
           

Vorderingen op korte termijn

         

2.1 Uit hoofde van heffingen

   

170.206

 

2.2 Overige vorderingen

   

 

2.3 Te verrekenen inzake subsidies

   

11.888

 

2.4 Lopende interest

   

 

2.5 Rekeningen courant

71.334

   

 

2.6 Overige overlopende activa

   

481.043

 

Totaal vlottende activa

 

71.334

   

663.137

           

3. Liquide middelen

         
           

Tegoeden bij banken

2.938.199

   

6.973.210

 

Totaal liquide middelen

 

2.938.199

   

6.973.210

           

TOTAAL ACTIVA

 

3.009.533

   

7.636.347

PASSIVA

31-12-2017

 

1-1-2015

 

 

           

4. Eigen vemogen

         

4.1 Algemene reserve

950.483

   

382.698

 

4.2 Bestemmingsreserve

   

 

Totaal eigen vermogen

 

950.483

   

382.698

           

5. Bestemmingsfondsen

 

   

           

6. Voorzieningen

         

6.1. Voorziening sociaal plan

1.871.880

   

2.697.034

 

6.2. Voorziening vereffeningskosten

123.051

   

1.250.111

 

6.3 Voorziening risico's afbouw schap

   

 

6.4 Voorziening WGA

   

 

6.5 Overige voorzieningen

   

704.328

 

Totaal voorzieningen

 

1.994.931

   

4.651.473

           

7. Vlottende passiva

         

7.1 Te betalen inzake subsidies

   

 

7.2 Diverse crediteuren en transitoria

64.119

   

2.602.176

 

Totaal vlottende passiva

 

64.119

   

2.602.176

           

TOTAAL PASSIVA

 

3.009.533

   

7.636.347

Toelichting op de Slotbalans op 31 december 2017

1. Vaste activa

1.1. Materiele vaste activa

Niet van toepassing.

1.2. Financiële vaste activa

Niet van toepassing.

2. Vlottende activa

2.1. Vorderingen uit hoofde van heffingen.

 

31-12-2017

 

31-12-2016

 

31-12-2015

 

1-1-2015

 

 

 

 

Openstaande vorderingen

 

55.373

 

111.289

 

208.686

Voorziening dubieuze debiteuren

 

– 31.258

 

– 22.709

 

– 38.480

Balans

 

24.115

 

88.580

 

170.206

In 2015 zijn circa tweeduizend heffings- en restitutienota’s opgelegd voor per saldo een bedrag van € 3.285.638. Vrijwel alle openstaande vorderingen zijn geïncasseerd en de restituties uitbetaald in de loop van 2015. In 2016 en 2017 zijn de laatste vorderingen geïncasseerd, een klein aantal na inschakeling van een deurwaarder. Dit actieve invorderingsbeleid heeft geleid tot een nagekomen bate van € 83.298. Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel I, paragraaf 4.1 van dit verslag.

2.2. Overige vorderingen

Niet van toepassing.

2.3. Te verrekenen inzake subsidies

Dit bedrag betreft de cofinanciering van twee projecten en is in de loop van 2015 ontvangen.

2.4. Lopende interest

Niet van toepassing.

2.5. Rekening courant

De rekening courant betreft de verrekening van de kosten van de vereffeningsorganisatie en van de medewerkers die vanuit de schappen zijn gaan werken voor de VOPBO. De kosten van deze medewerkers zijn op basis van urenregistratie doorberekend aan het schap waarvoor werkzaamheden zijn verricht.

2.6. Overlopende activa

 

31-12-2017

 

31-12-2016

 

31-12-2015

 

1-1-2015

 

 

 

 

Te ontvangen bedragen

 

 

 

2.483

Overlopende facturen

 

 

 

6.168

Te ontvangen BTW

 

 

 

91.901

Afrekening pensioenpremies

 

 

 

99.615

Nog te verzenden facturen

 

 

 

191.285

Overige overlopende activa

 

24.558

 

97.029

 

89.591

Balans

 

24.558

 

97.029

 

481.043

Het bedrag aan nog te verzenden facturen heeft betrekking op oude heffingen uit de periode 2010-2012. In 2015 zijn deze facturen verzonden.

De overige overlopende activa betreffen:

 

31-12-2017

 

31-12-2016

 

31-12-2015

 

1-1-2015

 

 

 

 

Te ontvangen Visveiling Urk

 

 

53.826

 

53.826

Depot Frankeermachine

 

 

 

6.007

Vordering SDN

 

24.558

 

24.558

 

24.558

Voorziening vordering SDN

 

 

 

– 24.558

Einddeclaratie MB 2013

 

 

18.541

 

18.541

Overige transitoria

 

 

104

 

11.217

Balans

 

24.558

 

97.029

 

89.591

De vordering op de Visveiling Urk kon niet geïncasseerd worden en is afgeboekt, verminderd met nog te betalen creditnota’s aan de visveiling voor een bedrag van € 30.403. Het verschil is ten laste gebracht van de heffingsbaten. Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel I, paragraaf 4.3.1 van dit verslag.

De vordering op de Stichting De Noordzee (SDN) werd na een actieve invorderingsactie in 2017 ontvangen. De voorziening was in 2015 vrijgevallen ten gunste van de heffingsbaten. Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel I, paragraaf 4.3.2 van dit verslag

3. Liquide middelen

 

31-12-2017

 

31-12-2016

 

31-12-2015

 

1-1-2015

 

 

 

 

Spaartegoeden

 

 

 

Rekening(en) courant

2.938.199

 

2.048.808

 

2.599.408

 

6.973.210

Balans

2.938.199

 

2.048.808

 

2.599.408

 

6.973.210

De liquide middelen worden aangehouden bij de ING bank. Vanaf 1 januari 2018 wordt nog één bankrekening aangehouden.

4. Eigen vermogen

4.1. Algemene reserve

 

2017

 

2016

 

2015

 

 

 

Stand per 1-1

291.077

 

317.348

 

382.698

Exploitatie resultaat

659.406

 

– 26.271

 

– 65.350

Balans 31-12

950.483

 

291.077

 

317.348

Het exploitatieresultaat over de periode 2015–2017 ad € 567.785 is geheel ten gunste gekomen van de Algemene reserve.

4.2. Bestemmingsreserve

Niet van toepassing.

5. Bestemmingsfonds

Niet van toepassing.

6. Voorzieningen

6.1. Voorziening sociaal plan

 

2017

 

2016

 

2015

 

 

 

Stand per 1-1

2.282.719

 

2.561.474

 

2.697.034

Onttrekkingen

– 110.464

 

– 278.755

 

– 578.534

Dotatie

 

 

442.974

Vrijval

– 300.374

 

 

Balans 31-12

1.871.881

 

2.282.719

 

2.561.474

De voorziening is getroffen ter dekking van de verplichtingen voortvloeiende uit het sociaal plan.

In 2015 is de voorziening herijkt. Op dat moment werd een dotatie nodig geacht van € 442.974. In 2017 is de voorziening sociaal plan opnieuw herijkt. Voor PVis heeft dit geleid tot een vrijval van € 300.374 zodat per saldo over de jaren 2015-2017 een dotatie nodig was ten bedrage van € 142.600. Naar verwachting zal de voorziening sociaal plan doorlopen tot in 2029.

6.2. Voorziening vereffeningskosten

 

2017

 

2016

 

2015

 

 

 

Stand per 1-1

281.035

 

367.478

 

1.250.111

Onttrekkingen

– 60.771

 

– 86.443

 

– 582.633

Dotatie

 

 

Vrijval

– 97.213

 

 

– 300.000

Balans 31-12

123.051

 

281.035

 

367.478

De door PVis getroffen voorziening vereffeningskosten is, op basis van eigen inschattingen, gevormd. In 2015 heeft de vereffeningsorganisatie een nieuwe begroting opgesteld ten behoeve van de vereffeningskosten tot en met 31 december 2016, de op dat moment verwachte einddatum van de vereffeningsperiode. Voor PVis heeft dit in 2015 geleid tot een vrijval van € 300.000. In 2017 is de voorziening vereffeningskosten opnieuw herijkt. Voor PVis heeft dit geleid tot een extra vrijval van € 97.213. In totaal is over de periode 2015-2017 een bedrag van € 397.213 vrijgevallen.

6.3. Voorziening risico’s afbouw schap

Niet van toepassing.

6.4. Voorziening WGA

Niet van toepassing.

6.5. Overige voorzieningen: Voorziening ‘Buitenlandse Vissers’

 

2017

 

2016

 

2015

 

 

 

Stand per 1-1

90.032

 

90.032

 

704.328

Onttrekkingen

 

 

– 614.296

Dotatie

 

 

Vrijval

– 90.032

 

 

Balans 31-12

 

90.032

 

90.032

In 2014 is door het schap een voorziening getroffen ten behoeve van de afhandeling van het bezwaar dat een groep buitenlandse vissers eind 2011 had ingediend tegen voorlopig doorberekende heffingen via de (vis)afslagadministraties. Het CBb heeft hen bij uitspraak van 24 november 2014 in het gelijk gesteld. De in 2015 gerapporteerde onttrekkingen zijn het gevolg van deze uitspraak. Het resterend deel van de voorziening is in 2017 vrijgevallen. Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel I, paragraaf 5 van dit verslag.

7. Vlottende passiva

7.1. Te betalen inzake subsidies

Niet van toepassing.

7.4. Diverse crediteuren en transitoria

 

31-12-2017

 

31-12-2016

 

31-12-2015

 

1-1-2015

 

 

 

 

Crediteuren

 

23.129

 

2.982

 

27.352

Rekening courant

48.100

 

49.985

 

242.118

 

Overige overlopende passiva

16.019

 

118.106

 

176.428

 

2.574.824

Balans

64.119

 

191.220

 

421.528

 

2.602.176

De op 1 januari openstaande crediteuren zijn in het begin van het volgende boekjaar betaald.

De rekening courant betreft de verrekening van de kosten van de vereffeningsorganisatie en van medewerkers die vanuit de schappen zijn gaan werken voor de VOPBO. De kosten van deze medewerkers zijn op basis van urenregistratie doorberekend aan het schap waarvoor werkzaamheden zijn verricht.

De overlopende passiva betreffen:

 

31-12-2017

 

31-12-2016

 

31-12-2015

 

1-1-2015

 

 

 

 

Personeelsverplichtingen

16.000

 

25.674

 

40.412

 

39.179

Terug te betalen heffingen (restituties)

 

92.409

 

125.508

 

2.134.286

Te betalen uit bestemmingsreserves

 

 

 

311.705

Te betalen accountantskosten

 

 

5.000

 

44.840

Te betalen ICT kosten

 

 

 

21.731

Te betalen overige bureaukosten

 

 

 

4.090

Te betalen huisvestingskosten

 

 

 

9.675

Overige overlopende passiva

19

 

23

 

5.508

 

9.318

Balans

16.019

 

118.106

 

176.428

 

2.574.824

De personeelsverplichtingen betreffen niet opgenomen verlof.

Restituties op heffingen werden na afloop van een boekjaar verwerkt nadat aangiftes waren ontvangen. De restituties zijn in 2015 grotendeels uitbetaald. Een post van € 92.409 resteerde op 31 december 2016. Eind 2017 bleken geen aanvragen meer te zijn ontvangen en is besloten dit bedrag vrij te laten vallen ten gunste van de heffingsbaten.

Het bedrag betreffende te betalen uit bestemmingsreserves is door het schap als overlopend passief opgenomen op de balans. Dit omdat de schappen na opheffing geen bestemmingsreserves aan mochten houden. In de loop van 2015 is het bedrag besteed aan promotieprojecten ten behoeve van de visdetailhandel en onderzoeksprojecten ten behoeve van de aanvoersector.

8. Niet uit de balans blijkende verplichtingen

Niet van toepassing.

Staat van Baten en Lasten over de periode 2015–2017.
     

1-1-2015 t/m 31-12-2017

     

 

A.

BATEN

       

1

Algemene Heffing

     

246.867

2

Bestemmingsheffing

     

– 163.569

3

Retributies

     

4

Rente

     

5

Niet bestede subsidies

     

92.407

6

Diensten aan derden

     

7

Vergoeding voor opgedragen taken

     

75.985

8

Vrijval VZ vereffeningskosten

     

397.213

9

Vrijval VZ ‘Buitenlandse Vissers’

     

90.032

10

Overige baten

     

25.469

 

Totaal baten

     

764.404

           

B.

LASTEN

       

1

Voorzitter/personeelskosten

 

7.839

   

2

Reis,-verblijf-en repres.kosten

 

   

3

Huisvestingskosten

 

   

4

Bureaukosten

 

29.299

   

5

Vergaderkosten

 

   

6

Subsidies ingekochte diensten tbv de sector

       
 

a) Subsidies

 

   
 

b) Ingekochte diensten

 

   

7

Ingekochte diensten tbv het schap

 

   

8

Dotatie VZ sociaal plan

 

142.600

   

9

Overige lasten

 

16.881

   
 

Totaal lasten

 

196.619

   
           
 

Exploitatie resultaat (A minus B)

 

567.785

   
           
 

Reserve 1-1-2015

 

382.698

   
 

Bestemmingsfonds 1-1-2015

 

   
 

Eigen Vermogen 1-1-2015

 

382.698

   
           
 

Reserve 31-12-2017

 

950.483

   
 

Bestemmingsfonds 31-12-2017

 

   
 

Eigen Vermogen 31-12-2017

 

950.483

   

Toelichting op de Staat van Baten en Lasten over de periode 2015–2017

A. Baten

A.1. Algemene heffing

De nagekomen baten zijn het gevolg van de in 2014 te laag opgenomen stelpost voor de nog te op te leggen heffingen (€ 251.527), ontvangen vorderingen die reeds waren afgeboekt (€ 6.976) verminderd met afboekingen (€ 11.637).

A.2. Bestemmingsheffing

De negatieve baten zijn het gevolg van de in 2014 te laag opgenomen stelpost voor de nog te restitueren heffingen (€ 163.534) en een afboeking (€ 35).

A.3. Retributies

Niet van toepassing.

A.4. Rente

Niet van toepassing.

A.5. Niet bestede subsidies

De vrijgevallen bedragen vanuit project subsidies hebben betrekking op 3 van de 14 vastgestelde projecten.

A.6. Diensten aan derden

Niet van toepassing.

A.7. Vergoeding opgedragen taken

Het opgenomen bedrag betreft een nagekomen bate met betrekking tot de vergoeding van het toenmalig Ministerie van Economische Zaken inzake door het schap uitgevoerde medebewindtaken in 2014.

A.8. Vrijval voorziening vereffeningskosten

Zie de toelichting op de balans onder paragraaf 6.2.

A.9. Vrijval voorziening ‘Buitenlandse Vissers’

Zie de toelichting op de balans onder paragraaf 6.5.

A.10. Overige baten

De overige baten betreffen grotendeels een teruggaaf van belastingen uit voorgaande jaren (€ 13.862), niet in rekening gebrachte accountantskosten € 5.000, vrijval van gereserveerd vakantiegeld (€ 3.179) en het aandeel van het schap in de overgebleven reserves van het Pensioenfonds Productschappen (PfP) (€ 2.011).

B. Lasten

B.1. Voorzitter/personeelskosten

Dit betreft de kosten van inhuur van een uitzendkracht ter ondersteuning van de afwikkeling van heffingsdebiteuren.

B.2. Reis, -verblijf en representatiekosten

Niet van toepassing.

B.3. Huisvestingskosten

Niet van toepassing.

B.4. Bureaukosten

Deze kosten hebben grotendeels betrekking op de ICT-infrastructuur van het schap (€ 22.020), archiverings- (€ 6.619) en telefoonkosten (€ 660).

B.5. Vergaderkosten

Niet van toepassing.

B.6.a. Subsidies ten behoeve van de sector

Niet van toepassing.

B.6.b. Ingekocht diensten ten behoeve van de sector

Niet van toepassing.

B.7. Ingekochte diensten ten behoeve van het schap

Niet van toepassing.

B.8. Dotatie voorziening sociaal plan

Zie de toelichting op de balans onder paragraaf 6.1.

B.9. Overige lasten

De overige lasten zijn als volgt opgebouwd:

Naheffing omzetbelasting

€ 13.970

Pensioenkosten

€ 1.960

Bankkosten

€ 256

Incassokosten

€ 638

Diverse overige lasten

€ 57

 

€ 16.881

Bijlage

Stappenplan waarlangs de vermogens van de schappen zijn vereffend

  • 1. Het opstellen van de jaarrekeningen 2014 van de afzonderlijke schappen, voorzien van controleverklaringen door onafhankelijk accountants, en de vaststelling van de jaarrekeningen 2014 door de Minister van Economische Zaken (thans EZK) (afgerond juli 2015).

  • 2. Het ter inzage leggen van de jaarrekeningen 2014 en de controleverklaringen van externe accountants door de Minister van EZK en het daarvan mededeling doen in de Staatscourant (afgerond juli 2015).

  • 3. Het opstellen van boedelbeschrijvingen op bedrijfslichaam terstond na de vaststelling van de jaarrekeningen 2014 door de Minister van EZK, het ter inzage leggen daarvan op het ministerie en het daarvan mededeling doen in de Staatscourant (afgerond juli 2015).

  • 4. Het bekendmaken van het tijdstip van de aanvang van vereffening met de oproep tot het indienen van vorderingen binnen een nader te bepalen termijn van minstens zes maanden na bekendmaking (de aanvang van de vereffening werd gesteld op 1 oktober 2015, vorderingen konden worden ingediend tot 1 juli 2016, nieuwe vorderingen werden niet gemeld).

  • 5. Het voldoen van bekende vorderingen (afgerond 31-12-2017).

  • 6. Het toezenden van een tussentijds verslag over het verloop van de vereffening van de vermogens van de bedrijfslichamen door de Minister van EZK naar beide Kamers der Staten-Generaal (toegezonden juli 2017).

  • 7. In het geval dat bekende vorderingen op het vermogen van een voormalig bedrijfslichaam zijn voldaan en geen toekomstige vorderingen meer bekend zijn, het beëindigen van de vereffening van het vermogen van het schap (31 december 2017).

  • 8. Ten behoeve van het beëindigen van de vereffening van het vermogen van een bedrijfslichaam, het opstellen van de ontwerp rekening en verantwoording en het ter inzage leggen van de rekening en verantwoording door de Minister Van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) (ter inzage legging in 2de kwartaal 2019, nieuwe vorderingen werden niet gemeld).

  • 9. Het vaststellen van de rekening en verantwoording inzake het vereffende vermogen van een bedrijfslichaam door de Minister van LNV (3de kwartaal 2019).

  • 10. Het toezenden van de door de Minister van LNV vastgestelde rekening en verantwoording inzake het vermogen van een bedrijfslichaam aan beide Kamers der Staten-Generaal (vanaf 4de kwartaal 2019).

Naar boven