Subsidieregeling flexibel beroepsonderwijs derde leerweg

[Regeling vervalt per 15-07-2024.]
Geraadpleegd op 24-04-2024.
Geldend van 17-09-2019 t/m 31-03-2020

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 9 september 2019, nr. MBO/6033740, houdende regels voor de subsidieverstrekking voor het ontwikkelen van flexibel beroepsonderwijs voor werkenden en werkzoekenden in een andere leerweg dan de beroepsopleidende of beroepsbegeleidende leerweg (Subsidieregeling flexibel beroepsonderwijs derde leerweg)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 2 en 4 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • bekostigde instelling: in artikel 1.1.1, onder b, van de wet bedoelde instelling die op grond van artikel 2.1.3 van de wet in aanmerking voor bekostiging is gebracht dan wel aan deze instelling gelieerde rechtspersoon waar het contractonderwijs van de bekostigde instelling is ondergebracht en die op grond van artikel 1.4.1 van de wet een diploma als bedoeld in artikel 7.4.6 van de wet mag afgeven voor het met goed gevolg afleggen van het examen van ten minste één beroepsopleiding;

  • beroepsopleiding: onderwijstraject dat voor een student is ingericht overeenkomstig de eisen van hoofdstuk 7, titel 2, onverminderd artikel 1.4.1, lid 1a, van de wet en dat gericht is op het behalen van een kwalificatie als bedoeld in artikel 7.1.3, eerste lid, van de wet alsmede een of meer daarbij behorende keuzedelen als bedoeld in artikel 7.1.3, tweede lid, van de wet, ten bewijze waarvan een diploma wordt uitgereikt;

  • bevoegd gezag: bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel w, sub 1 tot en met 3, van de wet;

  • derde leerweg: andere leerweg dan de beroepsbegeleidende of beroepsopleidende leerweg als bedoeld in artikel 1.4.1, lid 1a, van de wet;

  • diploma: diploma als bedoeld in artikel 7.4.6 van de wet;

  • instelling: bekostigde dan wel een niet-bekostigde instelling;

  • minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • niet-bekostigde instelling: andere dan een in artikel 1.1.1, onder b, bedoelde instelling die op grond van artikel 1.4.1 van de wet een diploma als bedoeld in artikel 7.4.6 van de wet mag afgeven voor het met goed gevolg afleggen van het examen van ten minste één beroepsopleiding;

  • onderwijsprogramma: flexibel onderwijsprogramma dat alle onderwijsactiviteiten omvat, gericht op het bereiken van de onderwijs- en vormingsdoelen van de betreffende beroepsopleiding, waaraan door de student wordt deelgenomen onder verantwoordelijkheid en toezicht van het bevoegd gezag als bedoeld in de wet en dat evenwichtig is ingedeeld zodat de student de kwalificatie en daarbij behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kan bereiken;

  • penvoerder: penvoerder van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4;

  • samenwerkingsverband: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4;

  • wet: Wet educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 3. Doel en te subsidiëren activiteiten

  • 1 De minister kan aan een samenwerkingsverband subsidie verstrekken voor:

    • a. het vormen van een samenwerkingsverband; of

    • b. het ontwikkelen van een onderwijsprogramma voor één of meer beroepsopleidingen in de derde leerweg dat specifiek gericht is op werkenden en werkzoekenden.

  • 2 De subsidie heeft als doel om bekostigde en niet-bekostigde instellingen gezamenlijk een onderwijsprogramma te laten ontwikkelen dat aansluit op de vraag van de doelgroep van werkenden en werkzoekenden. Deze krachtenbundeling van instellingen leidt tot kennisdeling alsmede samenwerkingsvormen binnen een regio en daarmee tot een breed aanbod van beroepsopleidingen in de derde leerweg specifiek gericht op de doelgroep van werkenden en werkzoekenden.

  • 3 Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a. het ontwikkelen van een onderwijsprogramma wordt afgestemd met de doelgroep van werkenden en werkzoekenden, bedrijven, gemeenten en andere relevante partners in de regio; en

    • b. het onderwijsprogramma in afzonderlijke op zichzelf staande delen gevolgd kan worden binnen een voor de doelgroep van werkenden en werkzoekenden gewenste studieduur en bij het met goed gevolg afsluiten van alle delen leidt tot een diploma van de betreffende beroepsopleiding.

  • 4 Het onderwijsprogramma omvat in elk geval:

    • a. een visie op flexibele opleidingstrajecten voor werkenden en werkzoekenden;

    • b. werkwijzen, methoden en instrumenten voor een flexibel opleidingstraject dat gericht is op een diploma en bijbehorende examinering, waarvan deel kan uitmaken:

      • i. werkwijzen, methoden en instrumenten voor werkend leren; of

      • ii. werkwijzen, methoden en instrumenten voor online leren;

    • c. de wijze waarop gebruik wordt gemaakt van leertechnologieën;

    • d. de wijze waarop de kwaliteit van het gehele opleidingstraject en de afzonderlijke delen wordt geborgd;

    • e. de wijze waarop geborgd wordt dat een werkende of werkzoekende het diploma van de beroepsopleiding kan behalen binnen de door hem gewenste studieduur, waarbij expliciet aandacht geschonken wordt aan beleid met betrekking tot vrijstellingen;

    • f. de wijze waarop deskundigheidsbevordering van docenten en onderwijsondersteunend personeel in het kader van flexibilisering van het opleidingstraject plaatsvindt; en

    • g. een strategie voor het werven van werkenden en werkzoekenden.

  • 5 Het ontwikkelen van een onderwijsprogramma heeft een looptijd van 24 maanden.

  • 6 Onderwijsprogramma’s die voor indiening van een aanvraag reeds ontwikkeld zijn, komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 4. Samenwerkingsverband

  • 1 Een samenwerkingsverband bestaat uit meerdere instellingen waarvan minimaal één bekostigde en één niet-bekostigde instelling.

  • 2 De instellingen die deelnemen aan een samenwerkingsverband verklaren dat:

    • a. een bevoegd gezag van een bekostigde instelling als penvoerder gemachtigd is de betrokken instellingen in en buiten rechte te vertegenwoordigen in het kader van de subsidieaanvraag;

    • b. elk van de instellingen meewerkt aan de voortgangsrapportage alsmede de eindverantwoording en dat alle gegevens die daarvoor noodzakelijk zijn op verzoek aan de penvoerder worden verstrekt; en

    • c. de instellingen op basis van gelijkwaardigheid deel nemen aan het samenwerkingsverband.

  • 3 Een subsidie die wordt aangevraagd door een penvoerder, wordt verleend aan en verantwoord door de penvoerder.

  • 4 Op de penvoerder rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen ongeacht welke instelling feitelijk belast is met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.

  • 5 Een bekostigde instelling kan penvoerder zijn van ten hoogste twee samenwerkingsverbanden.

Artikel 5. Subsidieplafond en omvang subsidie

  • 1 Voor subsidieverstrekking voor het vormen van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 6 is in de kalenderjaren 2019 en 2020 jaarlijks een bedrag van € 100.000,– beschikbaar:

  • 2 Voor subsidieverstrekking voor het ontwikkelen van een onderwijsprogramma als bedoeld in artikel 7 is beschikbaar:

    • a. voor het kalenderjaar 2020 voor elk van de aanvraagrondes een bedrag van: € 4.650.000,–;

    • b. voor het kalenderjaar 2021 een bedrag van: € 4.700.000,–; en

    • c. voor het kalenderjaar 2022 een bedrag van: € 4.800.000,–.

  • 3 Indien in het kalenderjaar 2020 het budget, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, voor de eerste aanvraagronde niet wordt uitgeput, worden de overblijvende middelen toegevoegd aan het budget voor de tweede aanvraagronde in dat kalenderjaar.

  • 4 Een subsidie voor het vormen van een samenwerkingsverband bedraagt per aanvraag € 10.000,–.

  • 5 Een subsidie voor het ontwikkelen van een onderwijsprogramma bedraagt per aanvraag minimaal € 125.000 en ten hoogste € 500.000,–.

Artikel 6. Aanvraag subsidie vorming samenwerkingsverband

  • 1 Een bekostigde instelling kan in de jaren 2019 en 2020 gedurende het hele jaar een aanvraag indienen voor het vormen van een samenwerkingsverband en het organiseren van overleg met alle relevante partners in de regio met als doel te komen tot een breed gedragen plan voor het ontwikkelen van een onderwijsprogramma voor een of meer beroepsopleidingen.

  • 2 De aanvraag wordt aangevraagd met het aanvraagformulier dat is bekendgemaakt op de website https://www.dus-i.nl/subsidies/flexibel-mbo-voor-volwassenenen kan via deze website worden ingediend.

Artikel 7. Aanvraag subsidie ontwikkelen onderwijsprogramma

  • 1 Een penvoerder kan een aanvraag indienen voor het ontwikkelen van een onderwijsprogramma met dien verstande dat de aanvraag wordt ingediend:

    • a. voor het kalenderjaar 2020:

      • i. voor de eerste aanvraagronde uiterlijk op 15 oktober 2019;

      • ii. voor de tweede aanvraagronde uiterlijk op 1 april 2020;

    • b. voor het kalenderjaar 2021: uiterlijk op 1 oktober 2020; en

    • c. voor het kalenderjaar 2022: uiterlijk op 1 oktober 2021.

  • 2 De aanvraag bevat een ontwikkelplan en een begroting. Daarnaast bevat de aanvraag een verklaring als bedoeld in artikel 4, tweede lid. Het ontwikkelplan wordt overeenkomstig het format ingediend dat bekendgemaakt is op https://www.dus-i.nl/subsidies/flexibel-mbo-voor-volwassenen.

  • 3 Bij de begroting hanteert een samenwerkingsverband een vast uurtarief voor de loonkosten dat overeenkomt met het kostendekkende uurtarief van schaal 13 als bedoeld in de Handleiding overheidstarieven van het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend. De Minister kan afwijken van voornoemde subsidiebedragen, indien de toepassing daarvan tot een in het licht van het doel, bedoeld in artikel 3, onaanvaardbare uitkomst zal leiden.

  • 4 De subsidie wordt aangevraagd met het formulier dat is bekendgemaakt op de website https://www.dus-i.nl/subsidies/flexibel-mbo-voor-volwassenen en kan via deze website worden ingediend.

Artikel 8. Wijze van verdeling beschikbare middelen

  • 1 De minister verdeelt het beschikbare bedrag, bedoeld in artikel 5, eerste lid, op volgorde van binnenkomst van volledige aanvragen.

  • 2 De minister verdeelt het beschikbare bedrag, bedoeld in artikel 5, tweede lid, na onderlinge afweging van de aanvragen.

  • 3 Aanvragen die niet tijdig zijn ingediend, worden afgewezen.

  • 4 Een bekostigde instelling kan maximaal één aanvraag als bedoeld in artikel 6, eerste lid, indienen.

  • 5 Een samenwerkingsverband kan maximaal één aanvraag per aanvraagperiode als bedoeld in artikel 7, eerste lid, indienen.

  • 6 Per samenwerkingsverband worden maximaal twee aanvragen als bedoeld in artikel 7 toegekend.

Artikel 9. Beoordeling subsidieaanvragen samenwerkingsverband

  • 1 De minister benoemt drie onafhankelijke deskundigen in een panel dat is belast met het beoordelen van de aanvragen, bedoeld in artikel 7, op basis van de volgende maatstaven, zoals uitgewerkt in de bijlage behorende bij deze regeling:

    • a. een kwalificatie of kwalificaties waarvoor een onderwijsprogramma wordt ontwikkeld en het beoogd aantal werkenden en werkzoekenden dat de opleiding volgt;

    • b. de mate van ambitie;

    • c. de mate waarin de doelgroep wordt bereikt;

    • d. de mate waarin er sprake is van een integrale aanpak van de flexibilisering;

    • e. de mate van vraaggerichtheid van de beroepsopleiding of beroepsopleidingen;

    • f. de mate waarin duurzame verankering van de te ontwikkelen beroepsopleiding in beleid en bedrijfsvoering kansrijk is; en

    • g. de mate waarin invulling wordt gegeven aan leerfunctie alsmede interne en externe kennisdeling.

  • 2 Het panel rangschikt de subsidieaanvragen zodanig dat een aanvraag hoger gerangschikt wordt naarmate deze beter scoort op de criteria, bedoeld in het eerste lid, en daarmee meer bijdraagt aan het realiseren van het in artikel 3 genoemde doel. Het panel adviseert de minister over het verstrekken van de subsidie.

Artikel 10. Weigeringsgronden

De subsidieverstrekking kan worden geweigerd, indien:

  • a. de kosten niet in redelijke verhouding staan tot de beoogde resultaten; of

  • b. onvoldoende is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het uitvoeren van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 11. Verplichtingen subsidie

  • 1 Het samenwerkingsverband zendt aan de minister een jaar na verlening van de subsidie een voortgangsrapportage.

  • 2 Bij subsidieverstrekking als bedoeld in artikel 7 gelden de volgende verplichtingen:

    • a. het samenwerkingsverband deelt op verzoek van belanghebbenden de met subsidie ontwikkelde producten voor het onderwijsprogramma en kan daarvoor de standaard licentie van Creative Commons hanteren: CC-BY-SA, versie 4.0;en

    • b. het samenwerkingsverband verleent gedurende de looptijd van de regeling op verzoek van de minister medewerking aan regionale dan wel landelijke bijeenkomsten door aldaar de uitvoering en de onderwijs gerelateerde uitkomsten van het project toe te lichten.

  • 3 Het samenwerkingsverband zendt binnen 13 weken na de datum waarop de activiteit waarvoor op grond van artikel 7 subsidie is verleend, uiterlijk moeten zijn verricht een eindverslag aan de minister.

Artikel 12. Besteding subsidie

  • 1 Als de activiteit, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, is uitgevoerd en aan de verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie, bedoeld in artikel 6, worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

  • 2 De subsidie, bedoeld in artikel 6, wordt direct vastgesteld binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 3 De subsidie, bedoeld in artikel 7, wordt uitsluitend besteed aan de activiteiten waarvoor deze wordt verleend. Niet bestede middelen worden teruggevorderd.

  • 4 De subsidie, bedoeld in artikel 7, wordt verleend binnen 22 weken na afloop van de termijn bedoeld in artikel 7, eerste lid.

Artikel 13. Betaling

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 6, wordt ineens betaald.

  • 2 De subsidie, bedoeld in artikel 7, wordt bij wijze van voorschot in twee delen betaald:

    • a. de eerste 60% zes weken na dagtekening van de beschikking tot verlening van de subsidie; en

    • b. de tweede 40% na beoordeling van de tussenrapportage, bedoeld in artikel 11, eerste lid.

Artikel 14. Verantwoording

  • 1 De verantwoording van de subsidie, bedoeld in artikel 6, geschiedt door de subsidieontvanger in haar jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 1, zoals bedoeld in richtlijn 660 van de Raad voor de Jaarverslaggeving.

  • 2 De penvoerder toont op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt op grond van artikel 6, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn.

  • 3 De verantwoording van de subsidie, bedoeld in artikel 7, geschiedt door de penvoerder in haar jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 2, zoals bedoeld in richtlijn 660 van de Raad voor de Jaarverslaggeving.

  • 4 De vaststelling van de subsidie, bedoeld in artikel 7, vindt plaats binnen een jaar na de indiening van het jaarverslag over het laatste jaar van besteding.

Artikel 15. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 juli 2019. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 15 juli 2019, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 15 juli 2019.

  • 2 Deze regeling vervalt met ingang van 15 juli 2024.

Artikel 16. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling flexibel beroepsonderwijs derde leerweg.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

I.K. van Engelshoven

Bijlage 1. behorende bij artikel 9, 1e lid

Opbouw:

De criteria 1 tot en met 3 worden uitgewerkt in drie onderdelen:

  • 1. De visie en ambities;

  • 2. De huidige stand van zaken (beknopt);

  • 3. De activiteiten, middelen en planning waarmee deze ambitie(s) gerealiseerd gaan worden.

Flexibel beroepsonderwijs derde leerweg

1. Visie op flexibel beroepsonderwijs

1. Beschrijving van de visie op flexibel mbo en de ambities binnen het samenwerkingsverband (onderwijskundig en onderwijsorganisatie).

2. Huidige stand van zaken m.b.t. flexibel mbo bij de onderwijsinstellingen uit het samenwerkingsverband (beknopt).

3. Beschrijving hoe het samenwerkingsverband tijdens de subsidieperiode deze visie en ambities gaat realiseren (incl. organisatie, planning en activiteiten).

2. Vraaggerichtheid en wervingsstrategie

1. Beschrijving van de doelgroepen waarvoor flexibele opleidingsprogramma’s ontwikkeld gaan worden (kwalificaties en schatting aantal deelnemers) en de beoogde wervingsstrategie.

2. Beschrijving van het huidige aanbod aan flexibele mbo-opleidingen bij de onderwijsinstellingen binnen het samenwerkingsverband (opleidingen en achterliggende kwalificaties) en hoe de afstemming met de doelgroepen en de werving nu plaatsvinden (beknopt).

3. Beschrijving hoe het samenwerkingsverband tijdens de subsidieperiode gaat afstemmen met de doelgroep(en) en deelnemers gaat werven (incl. planning en activiteiten).

3. Professionalisering

1. Beschrijving van de ambitie van het samenwerkingsverband voor de professionalisering van de betrokken medewerkers van de onderwijsinstellingen (waaronder docenten, begeleiders, opleidingscoördinatoren, examinatoren etc.).

2. Huidige stand van zaken m.b.t. de professionalisering inzake flexibel opleiden bij de betrokken medewerkers van de onderwijsinstellingen uit het samenwerkingsverband (beknopt).

3. Beschrijving hoe het samenwerkingsverband tijdens de subsidieperiode de ambities voor professionalisering van de betrokken medewerkers van gaat realiseren (incl. planning en activiteiten).

4. Duurzame verankering

1. Beschrijving van de ambities om de flexibele opleidingsprogramma’s op termijn door te vertalen naar andere mbo-opleidingen en leerwegen.

2. Beschrijving van de ambities om een blijvende samenwerking te realiseren binnen en buiten het samenwerkingsverband (organisatorisch, financieel).

3. Beschrijving hoe het samenwerkingsverband tijdens en na de subsidieperiode kwaliteitszorg gaat realiseren.

5. Regionale spreiding

Werkgebied van het samenwerkingsverband en/of sector. Dit criterium wordt alleen toegepast als er meer aanvragen zijn die aan bovenstaande kwalitatieve criteria voldoen dan er budget beschikbaar is en een selectie gemaakt moet worden.

Weging:

De minister toetst de kwaliteit van alle aanvragen aan de inhoudelijke criteria 1 tot en met 5. De criteria ‘visie op flexibel beroepsonderwijs’ en ‘vraaggerichtheid en wervingsstrategie’ dienen in ieder geval voldoende te zijn, omdat deze de basis zijn. Een onvoldoende score voor ‘professionalisering’ en ‘duurzame verankering’ kan gecompenseerd worden door de overige scores mits de totaalscore voldoende is. Professionalisering en duurzame verankering kunnen gedurende de subsidieperiode nog verder opgezet en ontwikkeld, met de visie op flexibel beroepsonderwijs en samenwerking en organisatiestructuur als duidelijk fundament.

Het criterium ‘regionale spreiding’ wordt alleen toegepast als er meer aanvragen zijn die aan bovenstaande kwalitatieve criteria voldoen, dan vanwege het subsidieplafond kunnen worden toegekend en er zodoende een selectie gemaakt moet worden.

De wijze waarop wordt beoordeeld en de nadere uitwerking van bovenstaande criteria is te vinden op:

https://www.dus-i.nl/subsidies/flexibel-mbo-voor-volwassenen

Naar boven