Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden runderdrijfmest 2019–2023

[Regeling vervallen per 01-01-2024.]
Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 01-01-2021 t/m 31-12-2022

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 januari 2019, nr. WJZ/19009285, tot tijdelijke vrijstelling van artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen (Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden runderdrijfmest 2019–2023)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Water;

Gelet op 64, derde lid, van de Wet bodembescherming;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 Vrijstelling van het verbod, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen, wordt verleend voor zover het gaat om de aanwending van runderdrijfmest, waarbij de runderdrijfmest:

    • a. geproduceerd is op het eigen bedrijf;

    • b. op grasland van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond wordt aangewend;

    • c. niet wordt aangewend binnen een afstand van ten minste twee meter vanaf de insteek van een watergang.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 Aan de vrijstelling, bedoeld in artikel 2, zijn de volgende voorwaarden verbonden:

    • a. in het jaar voorafgaand aan en in het jaar dat gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling:

      • 1°. bestaat minimaal 85 procent van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond uit grasland;

      • 2°. bedraagt de kunstmestgift op het bedrijf minder dan 100 kilogram stikstof per hectare grasland;

      • 3°. is het stikstofoverschot op het bedrijf maximaal 100 kilogram stikstof per hectare, berekend volgens het principe van een stikstofbalans op bedrijfsniveau;

      • 4°. worden de runderen met het diernummer 100, bedoeld in bijlage D, tabel I, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, vanaf twee weken na de afkalfdatum in de periode van 15 maart tot en met 30 november geweid gedurende minimaal 6 uur per dag en minimaal 150 dagen per jaar;

      • worden de niet-melkgevende runderen met het diernummer 100, bedoeld in bijlage D, tabel I, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, in de periode van 1 mei tot en met 30 september in afwijking van onderdeel 4° dag en nacht geweid tot minimaal drie weken voor de verwachte afkalfdatum;

      • worden de runderen met de diernummers 102 en 120, bedoeld in bijlage D, tabel I, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, in de periode van 15 maart tot en met 30 november dag en nacht geweid gedurende minimaal 150 dagen per jaar;

      • 7°. worden de runderen met het diernummer 101, bedoeld in bijlage D, tabel I, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, en met een leeftijd van zes maanden of ouder, in de periode van 1 juni tot en met 31 augustus dag en nacht geweid;

      • 8°. in afwijking van het onder 4°, 5°, 6° en 7° bepaalde hoeven runderen op de dagen dat zij ziek zijn niet geweid te worden;

    • b. indien in 2019 gebruikt wordt gemaakt van de vrijstelling geldt, in afwijking van onderdeel a, dat in 2018 is voldaan aan de voorwaarden zoals vermeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden runderdrijfmest 2017–2018;

    • c. op het bedrijf mag, ten behoeve van bemesting van tot het bedrijf behorende oppervlakte bouwland, geen andere dierlijke mest worden aangevoerd dan runderdrijfmest of vaste rundermest;

    • d. uiterlijk op 1 februari van elk jaar dat de landbouwer van de vrijstelling gebruik maakt, meldt hij het bedrijf voor de toepassing van artikel 2 aan bij de minister waarmee de landbouwer verklaart te voldoen aan artikel 2 en aan de voorwaarden, bedoeld in de onderdelen a en b, en het tweede lid; indien in 2019 gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling dient deze aanmelding te worden gedaan voorafgaand aan de eerste keer dat de landbouwer gebruik wil maken van de vrijstelling, doch uiterlijk op 1 maart 2019;

    • e. de landbouwer houdt een weidegangkalender bij waarop per dag wordt bijgehouden hoeveel runderen per diernummer geweid worden en gedurende hoeveel uren; de weidegangkalender loopt niet meer dan 1 week achter;

    • f. de landbouwer houdt gegevens bij waarmee kan worden aangetoond dat aan de voorwaarden, bedoeld in de onderdelen a tot en met e, en het tweede lid, wordt voldaan, stelt daarvan tenminste jaarlijks een rapport op en bewaart deze gegevens, het jaarlijks rapport en een afschrift van de aanmelding als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet; de landbouwer toont deze gegevens op verzoek aan de toezichthouder bij een controle.

  • 2 De vrijstelling voor een bedrijf waar in ieder geval runderen met diernummer 100, bedoeld in bijlage D, tabel I, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet worden gehouden, wordt verleend onder de voorwaarde dat in het jaar voorafgaand aan en in het jaar dat gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling:

    • a. de melkproductie van het bedrijf niet hoger dan 14.000 kilogram per hectare is, indien de op het bedrijf geproduceerde mest niet volledig kan worden geplaatst op het eigen bedrijf;

    • b. het gemiddeld gewogen ureumgetal van de op het bedrijf tijdens de perioden van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 december tot en met 31 december geproduceerde melk lager is dan 21 milligram per 100 gram melk.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt op 1 januari 2024.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden runderdrijfmest 2019–2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 28 januari 2019

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.J. Schouten

Naar boven