Beleidsregels toepassing Besluit onderstand BES 2019

Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 08-02-2019 t/m 05-07-2019

Beleidsregels van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 januari 2019, nr 2018-0000172386, tot vaststelling van beleidsregels op grond van het Besluit onderstand BES (Beleidsregels toepassing Besluit onderstand BES 2019)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 5, eerste lid, artikel 6, eerste lid, artikel 7, eerste lid, artikel 9, artikel 10, artikel 12, artikel 18, tweede lid onder a, artikel 20, artikel 30, artikel 32, aanhef en onder b, en artikel 33 van het Besluit onderstand BES;

Besluit van te stellen:

Beleidsregels toepassing Besluit onderstand BES 2019

Hoofdstuk 1. Inhoudsopgave

Artikel 1. Inhoudsopgave

Met deze beleidsregels wordt voorzien in het regelen van de volgende onderwerpen:

In hoofdstuk 2 ‘Kring van rechthebbenden’

  • Onderstand teruggekeerde eilandskinderen (artikel 2)

  • Opname inrichting buiten Caribisch Nederland (artikel 3)

In hoofdstuk 3 ‘Verplichtingen arbeidsinschakeling’

  • Inspanningsverplichtingen met het oog op arbeidsinschakeling (artikel 4)

  • Vrijstelling verplichtingen arbeidsinschakeling (artikel 5)

In hoofdstuk 4 ‘Toepassing algemene onderstand’

  • In aanmerking nemen vermogen bij middelentoets algemene onderstand (artikel 6)

  • Vrijlatingsregeling inkomsten kinderalimentatie (artikel 7)

  • Basisbedrag bij opname in instelling (artikel 8)

  • Tegemoetkoming AOV-gerechtigden (artikel 9)

  • Toeslag arbeidsongeschiktheid bij tijdelijke of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid (artikel 10)

In hoofdstuk 5 ‘Aanvraag en criteria bijzondere onderstand’

  • Termijn aanvraag bijzondere onderstand (artikel 11)

  • Toetsing aanvraag bijzondere onderstand (artikel 12)

  • Inkomensgrens bijzondere onderstand (artikel 13)

In hoofdstuk 6 ‘Kostensoorten bijzondere onderstand’

In hoofdstuk 7 ‘Maatregelen en terugvordering’

  • Hersteltermijn bij onvoldoende medewerking belanghebbende (artikel 27)

  • Algemeen terugvorderingsbeleid (artikel 28)

  • Drempelbedrag (artikel 29)

In hoofdstuk 8 ‘Afwijking met het oog op onredelijke gevolgen’

Hoofdstuk 2. Kring van rechthebbenden

Artikel 2. Onderstand terugkerende eilandskinderen

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de Minister) past de uitsluitingsgrond in verband met het op het moment van aanvraag korter dan vijf jaar onafgebroken rechtmatig woonachtig zijn in de openbare lichamen, niet toe indien het betreft een persoon met de Nederlandse nationaliteit,

  • a. die in de openbare lichamen geboren is of de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, dan wel

  • b. die buiten de openbare lichamen maar binnen het Koninkrijk geboren is en wiens vader of moeder met Nederlandse nationaliteit in de openbare lichamen geboren is.

Deze personen worden in verband met deze beleidsregel kortheidshalve aangeduid als eilandskinderen.

Deze beleidsregel is ingegeven doordat de hierboven omschreven categorieën buiten de toepassing van de Wet toelating en uitzetting BES (WTU BES) vallen. Beëindiging van het verblijf in verband met onderstandsbehoeftigheid kan daarmee niet aan de orde zijn. De uitzondering in artikel 7, eerste lid, onder c, van het Besluit onderstand BES inhoudende dat indien naar het oordeel van ‘Onze Minister van Justitie’ de te voorziene onderstandsbehoeftigheid geen aanleiding zal zijn het recht tot verblijf van de betrokken persoon te beëindigen, er toch recht op onderstand kan zijn, is daarmee voor deze groep een dode letter, omdat de Minister van (Veiligheid en) Justitie niet aan een oordeel toekomt. Nu de WTU BES op hen niet van toepassing is, noch ook van overeenkomstige toepassing, behoeven zij voor hun verblijf in Caribisch Nederland geen visum, geen verklaring van rechtswege en ook geen verblijfsvergunning en geldt de voorwaarde van beschikken over voldoende middelen van bestaan voor hen niet. Daarom wordt nu geregeld dat betrokkene in deze situatie in afwijking van de vijf-jaarsregel onderstand kan krijgen, uiteraard indien en voor zover aan de overige voorwaarden voor het recht op onderstand wordt voldaan.

Hetzelfde geldt ten aanzien van Nederlanders die direct voorafgaand aan 10 oktober 2010 gedurende een ononderbroken periode van een jaar hun woonplaats in de Nederlandse Antillen hebben gehad op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius of Saba en die geboren zijn elders binnen het Koninkrijk of aldaar de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. De voorgaande zin geldt ook voor de kinderen van deze Nederlanders, mits ook die kinderen voldoen aan dat woonplaatsvereiste.

Grondslag: Artikel 7, eerste lid, onderdeel c, Besluit onderstand BES (uitzondering vanwege beleid Minister van Veiligheid en Justitie).

Artikel 3. Opname inrichting buiten Caribisch Nederland

In afwijking van artikel 7, aanhef en onderdeel d, van het Besluit onderstand BES, blijft het recht op onderstand bestaan voor de persoon die de in onderdeel d genoemde duur van vier weken verblijf buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba overschrijdt, indien en zo lang er sprake is van opname in een medische of psychiatrische inrichting buiten de openbare lichamen en ter zake een noodzakelijkheidsverklaring is ontvangen van de behandelend arts, doch maximaal voor de duur van 12 maanden.

In deze situatie van het Zorgverzekeringskantoor ontvangen daggeld wordt aangemerkt als inkomsten en als zodanig bij de beoordeling van het recht op onderstand betrokken.

Grondslag: Artikel 10 Besluit onderstand BES (individuele beoordeling op grond van zeer dringende reden).

Hoofdstuk 3. Verplichtingen arbeidsinschakeling

Artikel 4. Inspanningsverplichtingen met het oog op arbeidsinschakeling

De onderstandgerechtigde is, behoudens in de gevallen waarin ontheffing is verleend, met het oog op arbeidsinschakeling op grond van het Besluit onderstand BES verplicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden, zich aan te melden voor arbeidsbemiddeling bij het bestuurscollege van het openbaar lichaam en gebruik te maken van een door of vanwege het bestuurscollege aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

Voor een goede uitvoering van het in het Besluit onderstand BES bepaalde wordt het noodzakelijk geacht dat belanghebbende verschijnt bij oproepen door de Minister in verband met de plicht tot arbeidsinschakeling en de controle op de naleving daarvan, het openbaar lichaam in verband met arbeidstoeleiding en arbeidsbemiddeling en alle partijen die in het kader van de arbeidsinschakeling een rol spelen (bijvoorbeeld werkgevers, scholingsinstituten, bedrijfsarts, Arbodiensten).

Naleving van de plicht tot arbeidsinschakeling bevat tenminste de volgende gedragingen:

  • a. uitkeringsgerechtigde raadpleegt in voldoende mate media waaronder internet voor het verkrijgen van arbeid, en reageert op hierin vermelde vacatures;

  • b. uitkeringsgerechtigde raadpleegt het openbaar lichaam met het oog op vacatures en reageert op beschikbare vacatures;

  • c. uitkeringsgerechtigde schrijft zich waar mogelijk in bij uitzendbureaus en aanvaardt door een uitzendbureau aangeboden werk;

  • d. uitkeringsgerechtigde laat gedragingen na die de arbeidsinschakeling belemmeren en gedraagt zich passend in sollicitatieprocedures;

  • e. uitkeringsgerechtigde brengt verslag uit aan de Minister omtrent de voortgang van het solliciteren.

Tevens wordt van belanghebbende geëist dat hij meewerkt aan scholing, training en andere activiteiten, voorzieningen of vormen van ondersteuning die het openbaar lichaam inzet om de arbeidsbekwaamheid te behouden of te bevorderen. Indien hieraan niet wordt voldaan, bijvoorbeeld door niet te verschijnen op les- of trainingsdagen, wordt dit gezien als het niet meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid.

Onder het meewerken aan activiteiten of werkzaamheden gericht op arbeidsinschakeling, wordt ook begrepen dat de belanghebbende zich als goed werknemer gedraagt op een (leer)werkplek.

Onder het meewerken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder c, van het Besluit onderstand BES wordt ook begrepen het verlenen van toestemming aan de persoon of de instelling die het betreffende onderzoek heeft verricht, om de resultaten van het onderzoek aan de Minister bekend te maken.

Grondslag: artikel 5, eerste lid, Besluit onderstand BES.

Artikel 5. Vrijstelling verplichtingen arbeidsinschakeling

Onder dringende reden op basis waarvan tijdelijke ontheffing wordt verleend van de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden en van de verplichting om zich bij het bestuurscollege van het openbaar lichaam aan te melden voor arbeidsbemiddeling wordt in elk geval verstaan:

  • het door de Minister vastgesteld zijn van volledige en tijdelijke arbeidsongeschiktheid van belanghebbende, zolang deze situatie voortduurt;

  • het sprake zijn van een alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind in de leeftijd tot twaalf jaar met medische problematiek of handicap en daarmee samenhangende door de Minister vastgestelde problematiek met betrekking tot de belastbaarheid van belanghebbende, op daartoe strekkend verzoek van het openbaar lichaam.

Grondslag: artikel 5, tweede lid, Besluit onderstand BES.

Hoofdstuk 4. Toepassing algemene onderstand

Artikel 6. In aanmerking nemen vermogen bij middelentoets algemene onderstand

Bij de beoordeling of de persoon in zodanige omstandigheden verkeert dat hij niet de middelen kan verwerven om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien neemt de Minister mede het vermogen (bezittingen minus schulden) van belanghebbende in aanmerking.

Indien de belanghebbende vermogen heeft, dient daarop in beginsel te worden ingeteerd, waarbij 1,5 keer de relevante onderstandnorm (basisbedrag vermeerderd met eventuele toeslagen) per tijdvak van twee weken wordt gehanteerd als maatstaf.

Als vermogen wordt niet in aanmerking genomen:

  • spaargeld tot een bedrag van 10 x het voor de persoonlijke en leefsituatie van belanghebbende toepasselijke onderstandbedrag per tijdvak van twee weken (spaargeld opgebouwd tijdens eerdere onderstandperiode hierbij inbegrepen);

  • een uitkering in verband met geleden immateriële schade voor zover dit, gelet op aard en hoogte ervan, vanuit oogpunt van onderstandverlening verantwoord is;

  • bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, gebruikelijk zijn;

  • de economische waarde van de eigen woning die tevens hoofdverblijf is, tenzij de Minister vaststelt dat de waarde van de eigen woning in alle redelijkheid wel bij het inkomen kan worden betrokken, bijvoorbeeld in geval van beschikbaarheid van andere geschikte woonruimte.

Grondslag: Artikel 6 Besluit onderstand BES (individuele beoordeling in zodanige omstandigheden verkeren dat belanghebbende niet de middelen kan verwerven om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien) en artikel 18 Besluit onderstand BES (vaststelling over welke middelen belanghebbende beschikt of redelijkerwijs kan beschikken).

Artikel 7. Vrijlatingsregeling inkomsten kinderalimentatie

Inkomsten uit kinderalimentatie die het gezin heeft verworven over de periode waarin beroep wordt gedaan op onderstand, worden vrijgelaten voor zover de onderstand en de verworven inkomsten bij elkaar de hoogte van het minimumloon, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van het Besluit onderstand BES, niet overschrijden.

Deze beleidsregel heeft de volgende achtergrond. Door middel van kinderalimentatie doet de onderhoudsplichtige ouder zijn onderhoudsplicht gestand en voorziet in de kosten voor verzorging en opvoeding van kind of kinderen. De situatie waarin kinderalimentatie geheel op de onderstand in mindering wordt gebracht resulteert in een lagere onderstandsuitkering, die het nemen van deze verantwoordelijkheid en het te gelde maken van eventuele aanspraken op kinderalimentatie ontmoedigt. Ook sluit dit niet aan bij het breed gedragen belang dat alle kinderen kansrijk kunnen opgroeien, ook kinderen in een gezin met een laag inkomen. Met deze beleidsregel worden deze bezwaren weggenomen.

De wijze waarop de inkomsten uit kinderalimentatie worden vrijgelaten sluit aan bij de wijze waarop in artikel 19, eerste lid, van het Besluit onderstand BES de vrijlating van inkomsten uit arbeid is geregeld (‘Inkomsten uit arbeid die de alleenstaande of het gezin heeft verworven over de periode waarin beroep wordt gedaan op onderstand, worden vrijgelaten voor zover de onderstand en de verworven inkomsten bij elkaar de hoogte van het minimumloon niet overschrijden’).

Onderstaand voorbeeld illustreert de werking van de beleidsregel. Hierbij wordt uitgegaan van de volgende (theoretische) bedragen per twee weken:

Totaal van basisbedrag plus toeslagen USD 250

Kinderalimentatie USD 100

WML USD 415

Situatie zonder toepassing beleidsregel: onderstand = 250-100 = 150. Met toepassing van de beleidsregel wordt de kinderalimentatie volledig vrijgelaten, want de som van onderstand en kinderalimentatie ad (250 + 100=) 350 is lager dan het WML ad 415.

Grondslag: Artikel 18, tweede lid, onder a, (niet tot de middelen worden gerekend bijdragen van familie en derden voor zover deze naar het oordeel van Onze Minister uit een oogpunt van verlening van onderstand verantwoord zijn).

Artikel 8. Basisbedrag bij opname in instelling

Bewoners van een instelling die een AOV- of AWW-uitkering hebben, hebben recht op zak- en kleedgeld ter hoogte van 10% van het bedrag van de volledige AOV-uitkering; het meerdere van hun uitkering gaat naar de instelling.

Naast AOV- en AWW-gerechtigden is er ook een groep personen die zijn opgenomen in een instelling (verzorgings-, bejaarden- of gezinsvervangend huis) en die noch AOV of AWW, noch andere eigen inkomsten hebben. Voor deze personen wordt voor de hoogte van de onderstand niet uitgegaan van het basisbedrag en de toeslagen van de artikelen 13 tot en met 17 van het Besluit onderstand BES, maar van het zak- en kleedgeldbedrag zoals dat geldt voor AOV- en AWW-uitkeringen.

Grondslag: Artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende).

Artikel 9. Tegemoetkoming AOV-gerechtigden

Een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en die een AOV-uitkering heeft (dit kan bijvoorbeeld ook zijn een AOV-uitkering van één van de andere Koninkrijkslanden) kan in aanmerking komen voor aanvulling vanuit de algemene onderstand.

Voor het berekenen van de hoogte van de onderstand wordt het in hoofdstuk 3 van het Besluit onderstand BES neergelegde systeem van toeslagen gevolgd. Dit betekent dat er bovenop het basisbedrag recht kan zijn op de toeslag voor zelfstandig wonen, de toeslag voor een gezamenlijke huishouding, en/of de kindertoeslag. De toeslag bij volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid wordt bij de algemene onderstand betrokken, omdat bij personen die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt – net als personen die volledig en duurzame arbeidsongeschikt zijn – er geen band meer is met de arbeidsmarkt.

Daarmee is de onderstandsnorm voor een alleenstaande AOV-gerechtigde gelijk aan het niveau van de onderstandsnorm voor een zelfstandig wonende alleenstaande die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit niveau geldt voor deze alleenstaanden als bovengrens. De onderstand, de AOV-uitkering en overige inkomsten tezamen kunnen die bovengrens niet overstijgen.

Dit betekent dat dus ook alleenstaande pensioengerechtigden met een volledige AOV-uitkering in aanmerking kunnen komen voor een aanvulling vanuit de onderstand mits zij volledig aan de voorwaarden van de onderstand voldoen. Vanwege de middelentoets op inkomen en vermogen in de onderstand zal dit in de praktijk gaan om (een deel van de) zelfstandig wonende alleenstaande AOV-gerechtigden en mensen met een onvolledige AOV-uitkering.

In geval van een gehuwde of daarmee gelijk gestelde pensioengerechtigde wordt vorengenoemde bovengrens verhoogd met de toeslag gezamenlijke huishouding. Als het gezamenlijk inkomen van aanvrager en diens partner onder die bovengrens blijft en zij volledig voldoen aan de voorwaarden van de onderstand voldoen, kunnen betrokkenen voor algemene onderstand in aanmerking komen. Deze situatie kan zich voordoen als sprake is van een gekorte AOV-uitkering van één of beide partners.

Voor gehuwden van wie de huwelijkspartner de AOV-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, bestaat recht op een AOV-partnertoeslag. Doordat deze toeslag, net als de AOV-uitkering, een korting wegens niet verzekerde jaren kent, kan het zijn dat de AOV-uitkering plus de AOV-partnertoeslag onder vorenbedoelde bovengrens liggen waardoor recht op onderstand kan bestaan. In dat geval dienen uiteraard zowel de AOV-uitkering als de AOV-partnertoeslag als middelen te worden aangemerkt.

Indien de (huwelijks)partner nog niet de AOV-leeftijd heeft bereikt, wordt hem/haar, in tegenstelling tot de AOV-gerechtigden zelf, als regel de plicht tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 5 van het Besluit onderstand BES opgelegd.

Grondslag: Artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende).

Artikel 10. Toeslag arbeidsongeschiktheid bij tijdelijke of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid

De toeslag volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is bedoeld voor de belanghebbende die volledig en duurzaam niet in staat is om algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten. Met toepassing van artikel 12 Besluit onderstand BES kan desalniettemin in uitzonderingssituaties een tijdelijk arbeidsongeschikt persoon tijdelijk met een volledig en duurzaam arbeidsongeschikte worden gelijkgesteld en de toeslag worden toegekend. Dit is een uitzonderlijke situatie, die op grond van het – ten opzichte van de situatie waarin belanghebbende niet arbeidsongeschikt was – evident ontbreken van mogelijkheden en middelen om in het bestaan te voorzien moet kunnen worden gemotiveerd.

Er moet aantoonbaar sprake zijn van als gevolg van de tijdelijke arbeidsongeschiktheid weggevallen inkomsten. De inkomsten moeten bovendien bestendig zijn geweest, in de zin van maandelijks terugkerend over de periode van ten minste drie maanden voorafgaand aan de tijdelijke arbeidsongeschiktheid. De hoogte van de toeslag kan niet meer zijn dan de ten gevolge van de arbeidsongeschiktheid gederfde inkomsten over die periode van drie maanden, tot maximaal het op grond van artikel 17 van het Besluit onderstand BES geldende bedrag.

Grondslag: Artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende).

Hoofdstuk 5. Aanvraag en criteria toepassing bijzondere onderstand

Artikel 11. Termijn aanvraag bijzondere onderstand

Een aanvraag om bijzondere onderstand moet in beginsel worden ingediend voordat de kosten zijn gemaakt.

Grondslag: Artikel 20 Besluit onderstand BES (toepassing bijzondere onderstand).

Artikel 12. Toetsing aanvraag bijzondere onderstand

De toetsing van een aanvraag bijzondere onderstand geschiedt aan de hand van de in de bijlage bij deze beleidsregels opgenomen leidraad. Hierin wordt ingegaan op:

  • de bij de beoordeling gehanteerde afwegingscriteria;

  • de invulling van de toets op noodzakelijkheid en bijzondere omstandigheden;

  • de toets op de aanwezigheid van een voorliggende voorziening;

  • de toepassing van de inkomenstoets (zie ook hierna artikel 13);

  • de toepassing van de vermogenstoets;

  • de situatie van gebleken tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

  • de mogelijkheid tot afwijken en individualisering;

  • samenloop van kostenvergoedingen;

  • dossiervorming.

Grondslag: Artikel 20 Besluit onderstand BES (toepassing bijzondere onderstand).

Artikel 13. Inkomensgrens bijzondere onderstand

Bij een feitelijk inkomen of mogelijkheid van inkomen vanaf het niveau van 120% van het wettelijk minimumloon (WML) wordt in beginsel geen bijzondere onderstand toegekend. In geval van zeer dringende redenen kan hierop een uitzondering worden gemaakt.

De inkomensgrens volgens het WML wordt als volgt omgerekend naar maandbedragen: minimumuurloon * 40 uur * 52 weken / 12 maanden * 120%. Dit leidt tot de volgende bedragen:

  • voor belanghebbenden op Bonaire: $ 1.073;

  • voor belanghebbenden op Sint Eustatius: $ 1.344;

  • voor belanghebbenden op Saba: $ 1.292.

De mogelijkheid van kostenvergoeding uit hoofde van de bijzondere onderstand is dus beperkt tot de alleenstaande of het gezin met een inkomen – ongeacht van welke aard – tot maximaal de hier vastgestelde inkomensgrens en een ontoereikend vermogen om de kosten zelf te voldoen. Voorts dient te worden voldaan aan de plicht tot arbeidsinschakeling, behoudens in geval dat daar op individuele gronden ontheffing van is verleend.

Voor vergoeding van begrafeniskosten (zie hierna artikel 14) is de kring van rechthebbenden smaller. De Minister vergoedt uitsluitend begrafeniskosten via de bijzondere onderstand ten behoeve van personen die op het tijdstip van overlijden algemene onderstand genieten, alsmede begrafeniskosten van ten laste van de onderstandgerechtigde komende kinderen. Dit in verband met de verantwoordelijkheid van het openbaar lichaam uit hoofde van de Begrafeniswet BES.

Grondslag: Artikel 6, eerste lid, Besluit onderstand BES (kring van rechthebbenden) en 20, eerste lid, Besluit onderstand BES (toepassing bijzondere onderstand).

Hoofdstuk 6. Kostensoorten bijzondere onderstand

Artikel 14. Begrafeniskosten

De Minister kan bijzondere onderstand verlenen voor begrafeniskosten. De Minister vergoedt uitsluitend begrafeniskosten via de bijzondere onderstand ten behoeve van personen die op het tijdstip van overlijden algemene onderstand genieten, alsmede begrafeniskosten van ten laste van de onderstandgerechtigde komende kinderen. In alle andere gevallen ligt de verantwoordelijkheid voor eventuele vergoeding van de begrafeniskosten op grond van de Begrafeniswet BES bij het openbaar lichaam (en is vergoeding vanuit de onderstand daarmee uitgesloten).

Als er aanleiding is om onderstand te verlenen vanwege het ontbreken van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld begrafenisverzekering, recht op eenmalige uitkering krachtens artikel 20 Wet AOV BES, familielid met voldoende middelen voor een begrafenis of eilandelijke verantwoordelijkheid op grond van Begrafeniswet BES), geeft de Minister voorafgaand aan de begrafenis toestemming en bepaalt de hoogte van de te verstrekken onderstand aan de hand van een pro formanota van een begrafenisondernemer op het desbetreffende eiland die de begrafenis zal verzorgen. De Minister verstrekt alleen onderstand voor een eenvoudige begrafenis en op basis van een begrafenis op het eiland zelf. Betaling door de Minister geschiedt rechtstreeks aan de begrafenisondernemer op basis van de definitieve nota en wel maximaal tot het bedrag van de pro formanota.

Grondslag: Artikel 20 Besluit onderstand BES (toepassing bijzondere onderstand op basis van individuele beoordeling) in combinatie met artikel 9 Besluit onderstand BES (voorliggende voorziening).

Artikel 15. Schooluniform en schoolbenodigdheden voortgezet onderwijs

De Minister kan bijzondere onderstand verlenen voor kosten van een schooluniform of voor schoolbenodigdheden, indien het een leerling in het voortgezet onderwijs betreft. Voor de noodzakelijkheid van de voor vergoeding in aanmerking komende schoolbenodigdheden wordt de daartoe strekkende opgave van de school aangehouden.

Betaling van de kosten van schooluniformen en schoolbenodigdheden vindt rechtstreeks plaats aan de leverancier (of aan de school) op basis van een definitieve nota. Over de (maximum) prijs van de schooluniformen en benodigdheden worden jaarlijks afspraken gemaakt tussen de Minister en de betrokken leveranciers.

De Minister vergoedt géén kosten van een schooluniform of voor schoolbenodigdheden via de bijzondere onderstand ten behoeve schoolgaande kinderen in het primair onderwijs. Op grond van de Wet primair onderwijs BES ligt die verantwoordelijkheid bij de openbare lichamen.

Grondslag: Artikel 20 Besluit onderstand BES (toepassing bijzondere onderstand) in combinatie met artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende).

Artikel 16. Medisch dieetkosten

De Minister kan bijzondere onderstand verlenen voor de kosten van een medisch dieet. Om voor een kostenvergoeding in aanmerking te komen moet in elk geval tegelijkertijd voldaan worden aan de volgende voorwaarden:

  • de medische noodzakelijkheid van het dieet wordt blijkens een schriftelijke verklaring bevestigd door de huisarts dan wel de behandelend specialist;

  • de dieetkosten vallen buiten de dekking van de publieke zorgverzekering;

  • de dieetkosten hebben in geen geval betrekking op geneesmiddelen of geneeskunde van experimentele aard (deze is van vergoeding uitgesloten).

Betrokkene wordt voorafgaand aan de beslissing over de aanvraag oproepen voor een beoordeling door de controlerend geneesheer van de RCN-unit SZW of een andere daartoe aangewezen deskundige. In geval van toekenning wordt de noodzakelijkheid ten minste eens per jaar getoetst. Hiertoe zal eveneens een oproep plaatsvinden voor beoordeling door de controlerend geneesheer van de RCN-unit SZW of een andere aangewezen deskundige.

De belanghebbende legt vooraf, bij de aanvraag, een pro forma rekening voor akkoord aan de Minister voor. Onze De behoudt zich het recht voor om - al dan niet op basis van ingewonnen advies over de hoogte van de aanvraag deze geheel of gedeeltelijk te weigeren. Betaling vindt bij eventuele toekenning rechtstreeks plaats aan de leverancier van bedoeld dieet op basis van de pro forma rekening.

Grondslag: Artikel 20 (toepassing bijzondere onderstand) in combinatie met artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende).

Artikel 17. Waterreservoir en waterpomp

De Minister kan bijzondere onderstand verstrekken voor de kosten van het vullen van een waterreservoir, alsmede voor de kosten van het vervangen van een defecte waterpomp. Kostenvergoeding voor het vullen van een waterreservoir geschiedt uitsluitend op basis van voorafgaande toestemming van de Minister ter beoordeling van de noodzakelijkheid. Voor de levering dient de Minister op basis van een pro forma nota voorafgaand toestemming te verlenen. Betaling vindt rechtstreeks plaats aan de waterleverancier op basis van de definitieve nota en wel maximaal tot het bedrag van de pro forma nota.

Tevens geldt als eis dat het langer dan 12 maanden geleden moet zijn dat voor deze kosten een beroep op de bijzondere onderstand werd gedaan.

In geval van een defecte waterpomp en het ontbreken van middelen om in de kosten van vervanging te voorzien, kan belanghebbende eveneens een beroep doen op bijzondere onderstand. De Minister dient op basis van een pro formanota voorafgaand toestemming te verlenen. Betaling vindt rechtstreeks plaats aan de leverancier op basis van de definitieve nota en wel maximaal tot het bedrag van de pro forma nota.

Grondslag: Artikel 20, eerste lid, Besluit onderstand BES (toepassing bijzondere onderstand) in combinatie met artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende)

Artikel 18. Verbruikskosten water op tijdelijke basis

De belanghebbende wordt geacht zelf voldoende middelen voor het verbruik van water te reserveren. De Minister kan op tijdelijke basis toch bijzondere onderstand verstrekken voor de verbruikskosten van water. Aan kostenvergoeding van watervoorziening via de bijzondere onderstand niet zijnde het vullen van een waterreservoir, dient een acute noodzaak ten grondslag te liggen. Belanghebbende dient noodzaak en urgentie van de kostenvergoeding aan te tonen.

Het gaat hier uitsluitend om een kostenvergoeding voor watervoorziening indien deze wegens betalingsachterstand is afgesloten. De Minister hanteert hierbij als regel:

  • De Minister betaalt maximaal het bedrag gelijk aan twee maanden achterstallige betaling;

  • bij recidive binnen een periode van twee jaar wordt voor bedoelde kosten in géén geval bijzondere onderstand verleend;

  • kosten voor een door de watermaatschappij opgelegde boete, komen in geen geval voor vergoeding in aanmerking.

Bij de weging beoordeelt de Minister in voorkomende gevallen de omstandigheden, mogelijkheden en middelen en het getoonde besef van verantwoordelijkheid van de belanghebbende of het gezin (onder of er sprake is van een gezin met personen die in een kwetsbare situatie verkeren, zoals kinderen, gehandicapten, en/of personen ouder dan de AOV-gerechtigde leeftijd).

De Minister beoordeelt bij de aanvraag of de aanvrager daadwerkelijk op het adres woont waar de factuur op betrekking heeft. De factuur moet op naam van de aanvrager of diens wettige partner staan.

Grondslag: Artikel 20, eerste lid, Besluit onderstand BES (toepassing bijzondere onderstand) in combinatie met artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende).

Artikel 19. Afbakening duurzame gebruiksgoederen

Algemeen

In dit artikel vindt een afbakening plaats van het recht op bijzondere onderstand voor duurzame gebruiksgoederen als bedoeld in de artikelen 20 tot en met 22. Deze afbakening is ingegeven door ervaringen met de huidige wijze van verlening van bijzondere onderstand en dient mede om de verhoging van de inkomensgrens voor de bijzondere onderstand in het juiste kader te plaatsen.

Wettelijk kader

Bijzondere onderstand voor duurzame gebruiksgoederen komt aan de orde als de betrokkene (a) niet de middelen kan verwerven om te voorzien in (b) noodzakelijke kosten van het bestaan (c) die uit bijzondere omstandigheden voortvloeien (artikel 20 Besluit onderstand BES).

De bijzondere onderstand moet (d) worden afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende (artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES).

En in voorkomende gevallen (e) moet de aanvrager voldoen aan de plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 20 Besluit onderstand BES).

Verstrekking vindt (f) plaats in natura (artikel 32, aanhef en onderdeel b Besluit onderstand BES).

Hierna worden deze punten nader uitgewerkt.

Ad (a): Niet de middelen kunnen verwerven om te voorzien in

  • Onder middelen verstaat het Besluit onderstand BES alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken (artikel 18, eerste lid).

  • Op de rol van de plicht tot arbeidsinschakeling in dit verband wordt hierna ingegaan onder e. Voldoen aan de plicht tot arbeidsinschakeling.

  • Onder vermogen moet worden verstaan het saldo van bezittingen en schulden. Voor zover betrokkene bezittingen heeft die niet uit geld bestaan, worden die alleen in aanmerking genomen indien en voor zover betrokkene die redelijkerwijs te gelde kan maken om in het gevraagde te voorzien.

  • Met contant geld en geld op een bank- of spaarrekening wordt betrokkene geacht in het gevraagde te kunnen voorzien voor zover het bedrag daarvan meer bedraagt dan het maandbedrag van het wettelijk minimumloon.

  • Binnen de bijzondere onderstand wordt geen onderscheid gemaakt naar de aard van het inkomen. Wel naar de hoogte van het inkomen. Naar mate het inkomen hoger is, wordt betrokkene geacht meer mogelijkheden te hebben om met dat inkomen in het gevraagde te voorzien - en bijgevolg geen recht op bijzondere onderstand te hebben. Anders gezegd: naar mate het inkomen hoger is, worden er zwaardere eisen gesteld aan de bijzondere omstandigheden die recht geven op bijzondere onderstand voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen. In de volgende onderdeel wordt dit nader uitgewerkt.

Ad (b): Voortvloeien uit bijzondere omstandigheden

  • De noodzaak van de aanschaf is op zich géén bijzondere omstandigheid

    De aanschaf van de hierna in de artikelen 20 tot en met 22 aan de orde komende duurzame gebruiksgoederen behoort tot de algemeen gebruikelijke uitgaven. Dat betekent dat de aanschafkosten van duurzame gebruiksgoederen in beginsel behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die voldaan dienen te worden uit een inkomen dat gelijk is aan of hoger dan het toepasselijke algemene onderstandbedrag. De noodzaak van de aanschaf is op zich dus niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid. Hoe hoger het inkomen, des te meer is er sprake van algemeen noodzakelijke kosten.

  • Bij de eerste aanschaf van een duurzaam gebruiksgoed kunnen alleen medische of dringende sociale redenen een bijzondere omstandigheid zijn

    De noodzaak van de eerste aanschaf van duurzame gebruiksgoederen is – anders dan bij een vervangingsaanschaf – (ruim) van tevoren te voorzien. Bijvoorbeeld als men voor het eerst zelfstandig gaat wonen. Daarom kan bij de eerste aanschaf alleen een medische reden of een dringende sociale reden als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt.

  • Gegronde redenen voor ontbrekende reserveringsmogelijkheden zijn een bijzondere omstandigheid

    Zoals hiervoor is aangegeven, dient voor de aanschafkosten van duurzame gebruiksgoederen te worden gereserveerd. Dat geldt ook voor mensen met een algemene onderstand en geldt des te meer voor mensen met een inkomen boven het voor hen toepasselijke onderstandsbedrag.

    Als er gegronde redenen zijn waardoor het aan reserveringsmogelijkheden heeft ontbroken dan kan er sprake zijn van een bijzondere omstandigheid. Hier volgt een aantal voorbeelden van gegronde redenen:

    • Langer dan één jaar voor de voorziening in het bestaan uitsluitend zijn aangewezen op algemene onderstand of een daarmee qua hoogte vergelijkbaar inkomen (zie echter ook hierna bij d. Voldoen aan de plicht tot arbeidsinschakeling);

    • Een onvoorziene vervanging nadat eerdere onvoorziene vervangingen uit eigen middelen zijn betaald;

    • In verhouding tot het inkomen hoge huurkosten;

    • Niet vergoede kosten die verband houden met ziekte of handicap;

    • Niet vergoede crèchekosten;

    • Vervoerskosten die samenhangen met arbeid.

  • Bij een inkomen van meer dan 100% van het WML wordt rekening gehouden met het feit dat er ruimere financiële mogelijkheden zijn waarop de bestedingen zijn afgestemd. Dat gebeurt door rekening te houden met de kosten van meer dan drie kinderen. Voor deze kosten wordt voor het vierde en volgende kind rekening gehouden met een bedrag gelijk aan dat voor het tweede en derde kind in de algemene onderstand (artikel 16, tweede lid, Besluit onderstand BES).

Ad (c): Noodzakelijke kosten van het bestaan

  • Het lijdt geen twijfel dat duurzame gebruiksgoederen zoals die in de artikelen 20 tot en met 22 aan de orde komen tot de noodzakelijke kosten van het bestaan behoren - wat, als hiervoor aangegeven, een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde is voor verlening van bijzondere onderstand.

  • Of andere dan de in die artikelen genoemde duurzame gebruiksgoederen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen zijn, komt hierna aan de orde bij (d) afstemming op omstandigheden, mogelijkheden en middelen.

  • Uit wetsgeschiedenis en jurisprudentie blijkt dat in het begrip noodzakelijke kosten van het bestaan een objectivering besloten ligt; kosten die naar aard of doel geacht moeten worden niet gebruikelijk te zijn voor de doelgroep van de bijzondere onderstand, behoren niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • Het moet gaan om noodzakelijke kosten die volledig betrekking hebben op het bestaan van betrokkene. Als de betrokkene met meerdere anderen met een voor deze kosten toereikend inkomen een woning bewoont zijn de kosten van een koelkast, fornuis en dergelijke goederen waarvan ook de anderen gebruik maken, geen kosten die volledig betrekking hebben op het bestaan van betrokkene. Derhalve zijn deze kosten voor betrokkene geen noodzakelijke kosten van het bestaan.

Ad (d) Afstemming op omstandigheden, mogelijkheden en middelen

  • Net als bij de algemene onderstand geldt bij de bijzondere onderstand het individualiseringsbeginsel; de bijzondere onderstand dient te worden afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende, alsmede op het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 12, eerste en tweede lid, Besluit onderstand BES). Zie ook artikel 30 van deze beleidsregels.

    Bij wijze van individualisering kunnen dus ook andere dan de in de artikelen 17, 20 en 21 genoemde duurzame gebruiksgoederen tot de noodzakelijke kosten van het bestaan behoren. Deze individualisering vindt echter zijn begrenzing in de hiervoor onder (b) genoemde betekenis van het feit dat de bijzondere onderstand noodzakelijke kosten van het bestaan betreft.

  • Tot het besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan behoort het zorgvuldig omgaan met duurzame gebruiksgoederen. Voor duurzame gebruiksgoederen kan bij een zorgvuldig gebruik een levensduur van vijf jaar worden aangehouden. Als het goed binnen die periode onbruikbaar wordt, zal in de regel sprake zijn van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Daarom kan binnen een periode van vijf jaar niet voor een tweede keer bijzondere bijstand worden verleend voor de aanschaf van hetzelfde duurzame gebruiksgoed. Vanzelfsprekend geldt deze regel ook als het betreffende goed is verkocht of weg geschonken.

  • Ook in het bestedingspatroon kan tekortschietend besef van verantwoordelijkheid besloten liggen. Bijvoorbeeld als geld besteed is aan een (te) duur mobiel telefoonabonnement. En ook dan bestaat geen recht op bijzondere onderstand in de aanschafkosten van een duurzaam gebruiksgoed.

Ad (e) Voldoen aan de plicht tot arbeidsinschakeling

Ook ten aanzien van de bijzondere onderstand voor duurzame gebruiksgoederen geldt dat betrokkene primair zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in deze kosten. Bijgevolg is daar dan ook de plicht tot arbeidsinschakeling aan verbonden. Zie hiervoor hoofdstuk 3 van deze beleidsregels.

Ad (f) Verstrekking in natura

Gelet op het bepaalde in artikel 32, aanhef en onderdeel b, van het Besluit onderstand BES wordt bijzondere onderstand voor de aanschafkosten van duurzame gebruiksgoederen in natura verstrekt.

Grondslag: Artikel 20 Besluit onderstand BES (toekenning bijzondere onderstand) in combinatie met artikel 12, eerste en tweede lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende en tekortschietend besef van verantwoordelijkheid van de belanghebbende) en de artikelen 18, eerste lid, en 32, aanhef en onderdeel b, Besluit onderstand BES.

Artikel 20. Baby-uitzet en babybed

De Minister kan onder voorwaarden vanuit de bijzondere onderstand de kosten van een baby-uitzet of een kinderbedje vergoeden. In hoeverre de belanghebbende voor de kosten van een babyuitzet heeft kunnen reserveren wordt individueel beoordeeld.

De vergoeding voor een baby-uitzet is beperkt tot de volgende posten:

  • babybed (ledikant) met matras;

  • dekentjes (2 stuks);

  • lakentjes (3 stuks);

  • zeiltje;

  • molton onderlegger (2 stuks);

  • aankleedkussen;

  • één pak luiers;

  • één rompertje;

  • één pyjama;

  • babybadje;

  • box;

  • kinderstoel;

  • twee stel babykleertjes;

  • kinderwagen.

In het individuele geval wordt bekeken welke kosten als noodzakelijk moeten worden beschouwd. De vergoeding geldt uitsluitend bij de aanschaf van de gehele babyuitzet voor de geboorte van het eerste kind. Zijn er al meer kinderen, dan wordt ervan uitgegaan dat de uitzet geheel of gedeeltelijk al aanwezig is. Uit een rapportage zal duidelijk moeten blijken over welke van deze goederen de belanghebbende nog niet beschikt.

Kosten van positiekleding en babykleertjes komen niet voor bijzondere onderstand in aanmerking. Deze kosten behoren in beginsel tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die belanghebbende geacht wordt uit het eigen inkomen te (kunnen) bestrijden. In de lijst van de vergoeding voor de baby-uitzet wordt een uitzondering gemaakt voor de kosten van het eerste rompertje en pyjama.

Grondslag: Artikel 20 Besluit onderstand BES (toepassing bijzondere onderstand) in combinatie met artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende).

Artikel 21. Kosten bedmatras of slaapbank

De belanghebbende wordt geacht zelf middelen voor de aanschaf van een bedmatras te reserveren. Individuele omstandigheden kunnen leiden tot een situatie waarin een beroep op bijzondere onderstand voor de kosten van een bedmatras of slaapbank toch onvermijdelijk is. De duur van uitkeringsafhankelijkheid kan een indicatie zijn van verminderde reserveringsmogelijkheid. De beoordeling hiervan ligt bij de Minister, maar belanghebbende dient de noodzaak en de urgentie van de kostenvergoeding aan te tonen. Alle relevante omstandigheden van belanghebbende worden hierbij meegewogen. Wanneer de noodzakelijke kosten, waarin onderstand wordt gevraagd, ontstaan zijn door een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid van de aanvrager, wordt deze omstandigheid betrokken in de beoordeling van het recht op bijzondere onderstand.

Een bedmatras kan weliswaar in algemene zin als een elementaire levensbehoefte worden aangemerkt, voor vergoeding via de bijzondere onderstand moet er sprake zijn van evidente noodzakelijkheid. Het moet bijvoorbeeld gaan om een situatie waarin een bedmatras in het geheel ontbreekt of gezien de staat van een aanwezig bedmatras onmiddellijke vervanging ervan onvermijdelijk is.

Voor een slaapbank in plaats van een bedmatras kan gekozen worden indien onvoldoende ruimte voor een bed aanwezig is.

Grondslag: Artikel 20, eerste lid, Besluit onderstand BES (toepassing bijzondere onderstand) in combinatie met artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende)

Artikel 22. Kosten huishoudelijke apparatuur

De belanghebbende wordt geacht zelf middelen voor de aanschaf van huishoudelijke apparatuur te reserveren. Individuele omstandigheden kunnen leiden tot een situatie waarin een beroep op bijzondere onderstand toch onvermijdelijk is. De duur van uitkeringsafhankelijkheid kan een indicatie zijn van verminderde reserveringsmogelijkheid. De beoordeling hiervan ligt bij de Minister, maar belanghebbende dient de noodzaak en de urgentie van de kostenvergoeding aan te tonen. Alle relevante omstandigheden van belanghebbende worden hierbij meegewogen. De voorziening dient in het individuele geval evident noodzakelijk te zijn. Wanneer de noodzakelijke kosten, waarin onderstand wordt gevraagd, ontstaan zijn door een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid van de aanvrager, wordt deze omstandigheid betrokken in de beoordeling van het recht op bijzondere onderstand.

Bijzondere onderstand voor huishoudelijke apparatuur kan alleen verstrekt worden voor de kosten gemoeid met de aanschaf van de navolgende goederen:

  • koelkast;

  • gasfornuis;

  • wasmachine;

  • ventilator (uitsluitend ten behoeve van een baby of oudere).

Niet genoemde duurzame gebruiksgoederen komen in het algemeen niet voor bijzondere onderstandsverlening in aanmerking. Individualisering blijft altijd mogelijk.

Grondslag: Artikel 20, eerste lid, Besluit onderstand BES (toepassing bijzondere onderstand) in combinatie met artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende).

Artikel 23. Dubbele huur

De belanghebbende wordt geacht zelf middelen voor de situatie van tijdelijk dubbele huur te reserveren. Het betreft hier eenmalige kostenvergoeding voor dubbele huur (maximaal 2 maanden) gedurende de verhuisperiode indien er sprake is van verhuizing ter bevordering van langer zelfstandig wonen (bij situaties waarin er sprake is van een beperking met betrekking tot de algemene dagelijkse levensverrichtingen, zogeheten ‘ADL-beperking’), of verhuizing plaatsvindt op basis van een woonurgentie op basis van sociale of medische gronden. De beoordeling ligt bij de Minister van SZW, maar belanghebbende heeft de plicht de noodzaak en de urgentie van de kostenvergoeding aan te tonen. Voorwaarde is dat er sprake is van individuele omstandigheden die de grond vormen voor de evidente noodzakelijkheid van de kosten.

Grondslag: Artikel 20, eerste lid, Besluit onderstand BES (toepassing bijzondere onderstand) in combinatie met artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende).

Artikel 24. Eigen bijdragen

Eigen bijdragen, van welke aard dan ook, behoren in beginsel tot de kosten die belanghebbende uit eigen middelen dient te (kunnen) voldoen. In uitzonderlijke situaties kan op grond van dringende reden toch een vergoeding van een eigen bijdrage plaatsvinden. Voorwaarde is dat het gaat om een eigen bijdrage in verband met evident noodzakelijk te maken kosten of het gebruik maken van een voorziening om redenen van sociale aard (bijvoorbeeld bijdrage voor deelname aan een door de school georganiseerde activiteit). De weging van de individuele omstandigheden op grond waarvan bijzondere onderstand kan worden toegepast, ligt bij de Minister.

Grondslag: Artikel 20, eerste lid, Besluit onderstand BES (toepassing bijzondere onderstand) in combinatie met artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende).

Artikel 25. Tandartskosten volwassenen

De aanspraken voor tandheelkundige zorg vanuit de zorgverzekering zijn geregeld in de Regeling aanspraken zorgverzekering BES. Voor personen vanaf 18 jaar is deze aanspraak behoudens uitzonderingen (zoals in verband met tandheelkundige of geestelijke aandoening) beperkt tot:

  • a. uitneembare volledige prothetische voorzieningen voor de boven- of onderkaak, al dan niet te plaatsen op tandheelkundige implantaten. Tot een uitneembare volledige prothetische voorziening te plaatsen op tandheelkundige implantaten, behoort eveneens het aanbrengen van het vaste gedeelte van de suprastructuur;

  • b. chirurgische tandheelkundige hulp en het daarbij behorende röntgenonderzoek te verlenen door een tandarts-specialist, met uitzondering van parodontale chirurgie, ongecompliceerde extracties en het aanbrengen van een tandheelkundig implantaat;

  • c. het aanbrengen van een tandheelkundig implantaat en daarmee verband houdende chirurgische hulp, indien er sprake is van een zeer ernstig geslonken tandenloze kaak en de verstrekking dient ter bevestiging van een uitneembare prothese.

(Artikel 1.5.1, tweede lid, van de Regeling aanspraken zorgverzekering BES)

Voor kosten in verband met bovengenoemde tandheelkundige zorg geldt de Regeling aanspraak zorgverzekering BES als voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 9 van het Besluit onderstand BES en is bijzondere onderstand uitgesloten.

Voor kosten van tandheelkundige zorg anders dan hierboven genoemd staat de bijzondere onderstand wel open. In beginsel dient belanghebbende deze kosten uit eigen middelen te (kunnen) voldoen, maar bij de weging van alle omstandigheden van het geval kan een vergoeding worden verstrekt. Hierbij is relevant dat een aanvullende tandartsverzekering in Caribisch Nederland thans niet mogelijk is.

Burgers van 18 jaar en ouder met een inkomen tot 120% van het wettelijk minimum en een vermogen dat niet meer bedraagt dan het wettelijk minimum loon kunnen met (hoge) tandartskosten worden geconfronteerd die hun financiële draagkracht te boven gaan. In dat geval kan bijzondere onderstand worden verleend in de kosten van extracties van tanden en kiezen. Andere tandheelkundige behandeling behoren niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan.

De kosten worden vergoed op basis van de tarieven die voor extracties worden gehanteerd door het Zorgverzekeringskantoor BES. De toegekende bijzondere onderstand wordt rechtstreeks overgemaakt aan de behandelend tandarts als voldaan is aan het volgende. Indien de patiënt aangeeft een algemene onderstandsuitkering of AOV-pensioen te ontvangen, dient voorafgaand aan de behandeling door of vanwege de tandarts bij de Minister van SZW te zijn gecheckt of dit klopt. In alle andere gevallen dient de patiënt voorafgaande aan de behandeling een schriftelijke verklaring van de Minister van SZW over te leggen waaruit blijkt dat hij/zij in aanmerking komt voor bijzondere onderstand in de kosten van de extractie(s).

Het vorenstaande is afgestemd met de tandartsen op Bonaire en Sint Eustatius. Op Saba is geen permanent gevestigde tandarts, zodat daar geen afspraken zijn gemaakt.

Grondslag: Artikel 9, artikel 20 (toekenning bijzondere onderstand) in combinatie met artikel 12, eerste lid, (op basis van individuele beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende).

Artikel 26. Overige vergoedingen in bijzondere gevallen

Niet alle situaties kunnen op voorhand met deze beleidsregels worden afgedekt. In bijzondere gevallen kan bijzondere onderstand worden verleend voor andere kostenposten dan de hiervoor genoemde.

Grondslag: Artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende).

Hoofdstuk 7. Maatregelen en terugvordering

Artikel 27. Hersteltermijn bij onvoldoende medewerking belanghebbende

In geval van verwijtbaar niet of onvolledig verstrekken van relevante gegevens of gevorderde bewijsstukken, dan wel anderszins onvoldoende verlenen van medewerking binnen de gestelde termijn, ontvangt de belanghebbende een brief van de Minister met daarin opgenomen een hersteltermijn van 14 dagen. Wordt deze termijn overschreden, dan wordt een maatregel opgelegd of wordt de uitkering beëindigd (dit kan zelfs met terugwerkende kracht).

Grondslag: Artikel 30 Besluit onderstand BES (onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking).

Artikel 28. Algemeen terugvorderingsbeleid

Te veel of ten onrechte betaalde onderstand wordt in beginsel teruggevorderd. Er wordt in elk geval teruggevorderd indien de verleende onderstand evident gebaseerd is op onjuiste informatie van de belanghebbende, of als anderszins sprake is van verwijtbaarheid. Voorbeeldsituaties zijn het niet of niet tijdig hebben gemeld van overlijden, het verzwijgen van inkomsten, of het na uitnodiging door niet komen opdagen voor een herbeoordelingsgesprek. Er wordt ook teruggevorderd als het de belanghebbende zonder meer duidelijk had kunnen zijn dat hij geen recht had op onderstand of op het bedrag dat hij heeft ontvangen (bijvoorbeeld als er per abuis een dubbele betaling is gedaan).

In alle andere situaties, waarin verwijtbaarheid ontbreekt, kan op basis van ‘hardheid’ van invordering worden afgezien. De beslissing hierover wordt op basis van individuele beoordeling door de Minister genomen. Wanneer er evident sprake van is dat de belanghebbende in redelijkheid niet hadden kunnen weten dat hij teveel ontving (‘te goede trouw’), dan kan de Minister op grond daarvan beslissen om de teveel of ten onrechte ontvangen onderstand niet terug te vorderen.

De termijnen van terugvordering worden afgestemd op de betalingscapaciteit van belanghebbende. De algemene gedragslijn is dat bij terugvordering minimaal 10% van het tweewekelijkse onderstandbedrag wordt teruggevorderd, ook bij uitstroom uit de onderstand.

Het besluit om wel of niet in te vorderen wordt de belanghebbende schriftelijk meegedeeld, onder vermelding van de ingangsdatum van de herziening of beëindiging van de onderstand, het met de beslissing gemoeide bedrag, en de motivering.

Grondslag: Artikel 33 Besluit onderstand BES (bevoegdheid terugvordering).

Artikel 29. Drempelbedrag

De Minister kan bij een terug te vorderen bedrag tot $ 50 (per vordering, niet op jaarbasis) besluiten van invordering af te zien. Deze beslissing geschiedt op basis van een individuele beoordeling en onder de volgende condities:

  • beneden het drempelbedrag wordt wel ingevorderd indien sprake is van verwijtbaar bedrag van betrokkene;

  • indien het bedrag direct kan worden verrekend (met onderstand waar betrokkene over een komende periode recht op heeft) wordt het bedrag wel verrekend;

  • indien meerdere bedragen ineens van belanghebbende kunnen worden teruggevorderd en het totaal van de vorderingen meer is dan $ 50, wordt wel ingevorderd;

  • invordering van ‘kruimelbedragen’ vindt wel plaats, indien in de voorafgaande periode van 12 maanden reeds op dezelfde gronden van invordering is afgezien.

Grondslag: Artikel 33 Besluit onderstand BES (bevoegdheid terugvordering).

Hoofdstuk 8. Afwijking met het oog op onredelijke gevolgen

Artikel 30. Bijzondere gevallen

In bijzondere gevallen kan – ten gunste van de aanvrager – worden afgeweken van de bepalingen van de beleidsregels voor onderstandsverlening hierboven, indien toepassing van deze beleidsregels leidt tot bijzonder onredelijke gevolgen.

Grondslag: Artikel 10 Besluit onderstand BES (individuele beoordeling op grond van zeer dringende reden) en artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende).

Hoofdstuk 9. Invoeringsbepalingen en publicatie

Artikel 32. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst.

Artikel 33. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels toepassing Besluit onderstand BES 2019.

Deze beleidsregels zullen met de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 30 januari 2019

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze,

B. ter Haar

Leidraad toetsing bijzondere onderstand

Bijlage bij de Beleidsregels toepassing Besluit onderstand BES 2019

§ 1. Inleiding

Het is de eigen verantwoordelijkheid van de burger om zelf in het bestaan te voorzien. Er zijn omstandigheden waarin de burger daartoe niet in staat is. Het Besluit onderstand BES fungeert dan als vangnet, waarbij de inkomensondersteuning voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan via de algemene onderstand loopt. Bijzondere omstandigheden kunnen ertoe leiden dat de alleenstaande of het gezin niet de middelen kan verwerven om te voorzien in de uit die omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. In die situatie kan een belanghebbende een beroep op de bijzondere onderstand doen.

Bijzondere onderstand kan naast de algemene onderstand worden verstrekt, maar is ook beschikbaar voor belanghebbenden die geen algemene onderstand ontvangen en aan de voorwaarden voor de bijzondere onderstand voldoen.

Wanneer een belanghebbende voor uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening, kan de Minister bijzondere onderstand verstrekken. Behoudens in het geval er sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of indien het een AOV-gerechtigde betreft, geldt daarbij als voorwaarde dat voldaan wordt aan de plicht tot arbeidsinschakeling. In geval tijdelijke ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling is verleend wordt beoordeeld of betrokkene in de periode voorafgaand aan de tijdelijke ontheffing aan de opgelegde verplichtingen heeft voldaan. Voorts moet worden vastgesteld of de uitgaven noodzakelijk zijn, daadwerkelijk moeten worden gemaakt en voortkomen uit bijzondere omstandigheden.

Bij het beoordelen van een aanvraag voor bijzondere onderstand levert de Minister individueel maatwerk. Hierbij wordt rekening gehouden met de hele situatie waarin de belanghebbende zich bevindt en wordt bezien wat de belanghebbende op dat moment nodig heeft. Hierbij is het Besluit onderstand BES samen met de toepasselijke beleidsregels leidend, waarmee een uniforme uitvoering willekeur wordt geborgd.

§ 2. Afwegingscriteria

Het recht op bijzondere onderstand wordt beoordeeld aan de hand van de volgende afwegingscriteria:

  • de kosten zijn noodzakelijk en vloeien voort uit bijzondere omstandigheden;

  • er is geen voorliggende voorziening waaruit de kosten kunnen worden vergoed;

  • de kosten kunnen niet worden voldaan uit het inkomen of het vermogen van de belanghebbende;

  • behoudens in het geval er sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of indien het een AOV-gerechtigde betreft, dient te worden voldaan aan de plicht tot arbeidsinschakeling;

  • er is geen sprake van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

De genoemde afwegingscriteria komen hierna in afzonderlijke paragrafen aan de orde.

De medewerker legt de aan de hand van deze criteria gemaakte afweging vast in het dossier, waar nodig met relevante bewijsstukken.

§ 3. Toets noodzakelijkheid en bijzondere omstandigheden

  • Het beoordelen van de noodzaak van de kosten en de omstandigheden van het geval is maatwerk. De individuele omstandigheden van de belanghebbende bepalen of een voorziening wel of niet noodzakelijk is.

  • Kosten kunnen alleen dan noodzakelijk zijn, wanneer ze feitelijk onvermijdelijk zijn. Het kan bijvoorbeeld gaan om onvermijdelijk hogere kosten dan in normale omstandigheden of een calamiteit (zoals defecte huishoudelijke apparatuur).

  • In voorkomende gevallen kan de Minister voor de beoordeling van de noodzaak advies vragen van een deskundige. In geval van medisch gerelateerde kosten wordt altijd een medisch advies ingewonnen.

  • De Minister betrekt de omstandigheden van de persoon dan wel het gezin (bijvoorbeeld het aanwezig zijn van kind(eren), oudere of gehandicapte binnen het gezin), sociale omstandigheden en medische omstandigheden bij de beoordeling.

  • De Minister betrekt de middelen van de persoon dan wel het gezin en de (on)mogelijkheden om die te verwerven bij de beoordeling.

  • In geval van kostenvergoeding wordt gekozen voor de naar het oordeel van de Minister goedkoopste adequate oplossing. Bij een defect gebruiksgoed kan dit in voorkomende gevallen reparatie zijn in plaats van aanschaf van nieuw.

  • Bijzondere onderstand wordt alleen verstrekt voor de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten. Om die reden komen alleen de meerkosten voor bijzondere onderstand in aanmerking. Kosten die gebruikelijk zijn, worden niet vergoed.

§ 4. Toets voorliggende voorziening

  • Bijzondere onderstand wordt in geen geval verleend als er een toereikende voorliggende voorziening is of als met de voorliggende voorziening een bewuste keuze is gemaakt om de kosten niet te vergoeden. Het verlenen van bijzondere onderstand behoort wel tot de mogelijkheden indien er geen daadwerkelijk beroep op de voorliggende voorziening mogelijk is en dit niet het gevolg is van tekortschietend besef voor de voorziening in het bestaan.

  • Bij de beoordeling van het recht op bijzondere onderstand kan worden betrokken, in hoeverre de belanghebbende door eigen mogelijkheden tot een oplossing kan komen of een beroep kan doen op diens (sociale) netwerk en zijn eigen omgeving.

§ 5. Toets inkomen

  • Voorwaarde voor het aanspraak kunnen maken op bijzondere onderstand is dat de alleenstaande of het gezin geen inkomen kan verwerven om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Van een dergelijk inkomen is sprake zo lang het inkomen lager is dan 120% het wettelijk minimumloon (WML). Bij een inkomen op of boven het WML-niveau is recht op bijzondere onderstand uitgesloten.

  • Voorts is van belang in hoeverre de alleenstaande of het gezin in staat is om een inkomen te verwerven waarmee in de betreffende kosten kan worden voorzien. Als de alleenstaande of het gezin zich onvoldoende inspant of heeft ingespannen om een toereikend inkomen te verwerven dan bestaat geen recht op bijzondere onderstand. Ook niet als het feitelijk inkomen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt onder WML-niveau ligt.

  • Wanneer bij de aanvraag duidelijk is dat binnenkort een aanmerkelijke wijziging in het beschikbare inkomen is te verwachten, kan de Minister daarmee rekening houden.

  • Indien de aanvrager deel uitmaakt van een meerpersoonshuishouden en de kosten niet persoonsgebonden van aard zijn (omdat de voorziening het huishouden als geheel ten goede komt), dan wordt het inkomen van de andere onderdelen van het meerpersoonshuishouden mede betrokken bij de beoordeling. Indien twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en tussen hen bloedverwantschap bestaat tot en met de tweede graad, kan de Minister echter bepalen dat gelet op alle omstandigheden geen sprake is van een gezamenlijke huishouding. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als vrijwilligheid geen rol speelt, bijvoorbeeld als een (AOV-gerechtigde) broer vanwege een ziekte langdurig een (AOV-gerechtigde) zus verzorgt. Dan kan bij de beoordeling van de aanvraag alleen het inkomen van de aanvrager in aanmerking worden genomen.

§ 6. Toets vermogen

  • Van belanghebbende wordt niet gevergd dat diens gehele vermogen, zijnde het saldo van diens bezittingen en schulden, wordt aangesproken om noodzakelijke kosten uit bijzondere omstandigheden te voldoen. Er moet in ieder geval een financiële buffer overblijven om de dagelijkse kosten te voldoen. Dit kan door een deel van het vermogen bij de beoordeling van het recht op bijzondere onderstand buiten beschouwing te laten.

  • Voor de beoordeling van bijzondere onderstand worden contant geld en saldi van bankrekeningen, onder aftrek van de eventuele schulden, tot een bedrag dat gelijk staat aan het toepasselijke maandbedrag WML niet als vermogen in aanmerking genomen.

  • Voor wat betreft het vermogen in de vorm van een woning in eigendom wordt deze bij het vermogen betrokken indien de Minister van oordeel is dat te gelde maken in redelijkheid kan worden gevergd (bijvoorbeeld indien de woning onnodig duur is voor belanghebbende en andere geschikte woonruimte beschikbaar is).

  • Voor wat betreft vermogen in de vorm van overige bezittingen geldt dat dit aan de verlening van bijzondere onderstand in de weg kan staan als redelijkerwijs verlangd kan worden dat die bezittingen te gelde worden gemaakt om in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten te voorzien. Te denken valt aan een auto die niet om medische redenen is aangeschaft of luxe gebruiksvoorwerpen.

  • In geval het vermogen de hierboven vermelde grens overstijgt, wordt belanghebbende geacht dat deel van het vermogen aan te wenden voor het betalen van de kosten. Dit kan betekenen dat SZW geen of slechts een deel van de kosten vergoedt. Bijvoorbeeld bij een vermogen van USD 100 boven de vrijlatinggrens en noodzakelijke kosten van USD 250: vergoeding vanuit bijzondere onderstand is dan USD 150. In dat geval zal bij een verstrekking die in natura plaatsvindt pas levering van het betreffende duurzame gebruiksgoed plaatsvinden als betrokkene diens deel aan de leverancier betaald heeft.

  • Wanneer bij de aanvraag duidelijk is dat binnenkort een aanmerkelijke wijziging in het beschikbare vermogen is te verwachten, kan de Minister daarmee rekening houden.

  • Indien de aanvrager deel uitmaakt van een meerpersoonshuishouden en de kosten niet persoonsgebonden van aard zijn (omdat de voorziening het huishouden als geheel ten goede komt), dan wordt het vermogen van de andere onderdelen van het meerpersoonshuishouden mede betrokken bij de beoordeling. Indien twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en tussen hen bloedverwantschap bestaat tot en met de tweede graad, kan de Minister echter bepalen dat gelet op alle omstandigheden geen sprake is van een gezamenlijke huishouding. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als vrijwilligheid geen rol speelt, bijvoorbeeld als een (AOV-gerechtigde) broer vanwege een ziekte langdurig een (AOV-gerechtigde) zus verzorgt. Dan kan bij de beoordeling van de aanvraag alleen het vermogen van de aanvrager in aanmerking worden genomen.

§ 7. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • Bij gebleken tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kan de bijzondere onderstand geheel of gedeeltelijk worden geweigerd.

  • Voorbeelden van situaties waaruit een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid blijkt zijn onder meer:

    • belanghebbende doet een beroep op bijzondere onderstand, maar beschikt intussen aantoonbaar over luxegoederen;

    • belanghebbende doet herhaalde aanvraag, waaruit blijkt dat hij ten aanzien van de eerdere verstrekking waarvoor bijzondere onderstand is verleend, onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld (blijkend uit bijvoorbeeld defect of vermissing).

§ 8. Afwijkingsmogelijkheid

  • De formele kring van rechthebbenden is gedefinieerd in paragraaf 2.2. van het Besluit onderstand BES. Aan een persoon die niet behoort tot de formele kring van rechthebbenden, kan op grond van zeer dringende redenen toch bijzondere onderstand worden verleend.

  • Op grond van de omstandigheden van het geval kan gemotiveerd worden besloten om andere kosten te vergoeden dan die genoemd in de beleidsregels. Hiervoor vormt de afstemmingsbepaling (artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES) de grondslag. Individualisering blijft altijd mogelijk en in de praktijk gebeurt dat ook.

§ 9. Samenloop van vergoedingen

  • Gelijktijdige vergoeding van meerdere kosten is mogelijk (ook binnen één categorie, bijvoorbeeld duurzame gebruiksgoederen of schoolbenodigdheden voor meerdere kinderen).

  • Indien de aanvrager voor meerdere kosten gelijktijdig of kort na elkaar aanvraagt, worden de eventueel voor rekening van belanghebbende blijvende kosten van de ‘eerste’ aanvraag in mindering gebracht op het in aanmerking te nemen vermogen bij de ‘tweede’ aanvraag.

§ 10. Dossiervorming

De medewerker legt vast in het dossier hoe de beoordeling (bevindingen en gemaakte afwegingen) plaats heeft gevonden ten aanzien van het toetsen van:

  • inkomen en vermogen;

  • het ontbreken van een voorliggende voorziening;

  • de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden;

  • de noodzaak van de voorziening die is toegekend;

  • de eventueel gebleken zeer dringende redenen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze,

B. ter Haar

Naar boven