Bijlage
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
1. Achtergrond
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Het in dit besluit omschreven subsidieprogramma is onderdeel van het beleidskader
Sustainable Development Goals Partnerschapfaciliteit (hierna: SDGP) waarin naast subsidieverstrekking
ook andere instrumenten worden ingezet. Het beleidskader SDGP is te vinden op de website
van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Het subsidieprogramma SDG Partnerschapfaciliteit (hierna te noemen het subsidieprogramma)
levert als onderdeel van het beleidskader SDGP een bijdrage aan de uitvoering van
de SDG-agenda. Het programma richt zich op SDG 2 (Einde aan honger), 8 (Fatsoenlijke banen en economische
groei) en 17 (Partnerschappen voor de doelen) met als nevendoelstelling SDG’s 5 (Vrouwen
en mannen gelijk),12 (Duurzame consumptie en productie) en 13 (Klimaatverandering
aanpakken).
Problemen op de gebieden van duurzaam ondernemen en voedselzekerheid zijn complex
van aard en er is vaak sprake van verschillende belangen. Hierdoor kunnen problemen
veelal niet door één partij worden opgelost en kunnen oplossingen veelal niet door
één partij worden gefinancierd. Het subsidieprogramma stimuleert het aangaan van Publiek
Private Partnerschappen. Door in partnerschap te werken en gebruik te maken van de
toegevoegde waarde van overheden, ondernemingen, NGO’s en kennisinstellingen kunnen
innovatieve en duurzame oplossingen gevonden worden voor deze problemen. Partnerschappen
bieden bovendien kansen voor de Nederlandse (agri-)sector en kunnen helpen bij het
opbouwen van lokaal MKB. Door de focus op partnerschappen en het ontwikkelen van economisch
duurzame oplossingen past het subsidieprogramma goed in overgangslanden waar de omslag
gemaakt wordt van hulp naar handel. In fragiele staten of landen waar de institutionele
randvoorwaarden voor economische ontwikkeling nog zwak zijn, kunnen partnerschappen,
door de typische samenwerking tussen publieke en private partijen, een geschikt instrument
zijn voor versterking van het ondernemingsklimaat.
2. Uitvoerder
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
De Minister heeft de uitvoering van dit subsidieprogramma opgedragen aan RVO, agentschap
van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. RVO zal dit subsidieprogramma
uitvoeren namens de Minister op grond van een aan RVO verleend mandaat.
4. Subsidieprogramma
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
4.1. Doel
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Het doel van dit subsidieprogramma is ‘bijdragen aan duurzaam ondernemen en voedselzekerheid
via PPP’s’.
4.2. Doelgroep
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Tot de begunstigden van dit subsidieprogramma behoren lokaal MKB, boeren en vissers
en waar mogelijk de lokale overheid. Er is in het bijzonder aandacht voor het versterken
van ondernemerschap voor en door jongeren, inclusief landbouwers en tuinders als ondernemers.
Ook kwetsbare groepen zoals de allerarmsten, vrouwen en meisjes of bijvoorbeeld etnische
groepen maken deel uit van de doelgroep. Alle via het subsidieprogramma ondersteunde
activiteiten dienen bij te dragen aan het verbeteren van de levensomstandigheden van
één of meerdere groepen van de doelgroep.
4.3. Wie kunnen in aanmerking komen voor een subsidie
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Subsidies in het kader van dit subsidieprogramma zijn bedoeld voor PPP’s, namens welke
een penvoerder een subsidie aanvraagt.
Een PPP bestaat uit maximaal zes deelnemers (partners) waarvan tenminste één:
-
• NGO of kennisinstelling,
-
• Onderneming, en
-
• Overheidsorganisatie, waarbij de voorkeur uitgaat naar de lokale overheid.
Een van deze deelnemers dient een lokale partij te zijn.
De rol van penvoerder wordt vervuld door een Nederlandse partner, niet zijnde een
overheidsorganisatie. Met ‘Nederlands’ wordt bedoeld ‘beschikking hebbend over rechtspersoonlijkheid
naar Nederlands recht en statutaire zetel in Nederland’.
Individuele leden van de doelgroep kunnen geen partner van het PPP zijn.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie moet de penvoerder aantonen dat
hij en zijn partners zich inspannen om ernstige (seksuele) misdragingen en andere
ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag jegens medewerkers en derden bij de
uitvoering van de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft te voorkomen, in
voorkomend geval zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en om de gevolgen daarvan
te mitigeren.
4.4. Oriëntatiefase
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Als een penvoerder namens een samenwerkingsverband een aanvraag voor subsidie wil
indienen, dient de penvoerder alvorens een aanvraag in te dienen een adviestraject
te doorlopen aan de hand van een daartoe ingediende concept note (oriëntatiefase).
Het adviestraject eindigt met een advies van een RVO-adviseur aan de potentiële subsidieaanvrager
over de ingediende concept note. De uitkomst van het adviestraject is overigens niet
bindend. Het is aan de potentiële aanvrager om wel of niet een subsidieaanvraag in
te dienen. Meer informatie hierover staat op https://english.rvo.nl/sdgp.
4.5. Subsidiabele activiteiten
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie in het kader van dit subsidieprogramma
dienen de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (het project) te zijn gericht
op ten minste één van de volgende SDGP-thema’s:
-
• Voedingswaarde: bijdragen aan het tegengaan van ondervoeding, door betere toegang
en inname van gezonde voeding gedurende het gehele jaar.
-
• Duurzame waardeketens: bijdragen aan marktontwikkeling in delen of de gehele keten
(inputvoorzieningen, productie tot consument).
-
• Duurzame en klimaatbestendige voedselproductie systemen: Bijdragen aan duurzame voedselproductie
systemen die bestendig zijn tegen klimaatveranderingen.
-
• Beter werk en inkomen voor jeugd (< 35 jaar) en vrouwen: bijdragen aan beter werk
en inkomen voor jeugd (< 35 jaar) en/of vrouwen, hetgeen zowel banen als zelfstandig
entrepreneurs kan betreffen (waaronder boeren).
Voor een overzicht van de thema’s en bijbehorende indicatoren waarop de projectresultaten
gericht moeten zijn, zie annex 1 bij deze beleidsregels.
Project gericht op de financiële sector, uitgezonderd verzekeringssystemen, komen
niet in aanmerking voor een subsidie in het kader van het subsidieprogramma.
Ten minste de helft van de activiteiten moet betrekking hebben op één van bovengenoemde
thema’s (dit wordt bepaald aan de hand van de met de uitvoering van de activiteiten
gemoeide kosten). Het project wordt onder dit ene thema ingediend, beoordeeld en gerangschikt.
Andere activiteiten kunnen wel gerelateerd zijn aan de overige SDGP-thema’s.
Het project moet resultaten opleveren in één van de landen (doellanden) opgenomen
in annex 2 bij deze beleidsregels. In geval de aanvraag betrekking heeft op een economische
activiteit in een aangesloten gebied dat zich over een landsgrens uitstrekt, mag een
project resultaten in twee landen zoals genoemd in annex 2 opleveren.
4.6. Duur activiteiten
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie in het kader van dit subsidieprogramma
moeten de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (het project) in maximaal
7 jaar worden uitgevoerd.
4.7. Omvang van de subsidie
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
De subsidie bedraagt per aanvraag maximaal 50% van de subsidiabele kosten en ten hoogste
€ 3.000.000. De omvang van de aangevraagde subsidie is niet lager dan € 500.000.
De PPP-partners dragen in totaal ten minste 50% van de totale subsidiabele kosten
uit eigen middelen of uit middelen verkregen van derden anders dan het Ministerie
van Buitenlandse Zaken. De partners die financieel bijdragen, moeten middels de solvabiliteit
en liquiditeit cijfers van de onderneming bewijzen dat zij in staat zijn de eigen
bijdrage te financieren.
Ten minste 25% van de totale subsidiabele kosten wordt gefinancierd uit middelen afkomstig
van de in het PPP deelnemende onderneming(en) en ten minste 10% van de totale subsidiabele
kosten wordt door de deelnemende onderneming(en) in het PPP bijgedragen in cash.
5. Subsidiabele kosten
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
5.1. Uitgangspunten
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Voor het bepalen van (de omvang van) de kosten die in aanmerking kunnen worden genomen
bij het bepalen van de subsidie gelden de volgende uitgangspunten:
-
– voor kosten die in redelijkheid niet kunnen worden beschouwd als noodzakelijk voor
de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd, wordt geen
subsidie verleend;
-
– voor kosten die niet direct zijn gerelateerd aan de uitvoering van de activiteiten
wordt geen subsidie verleend;
-
– voor kosten gemaakt vóór de startdatum en na de einddatum van het project wordt geen
subsidie verleend; de startdatum van het project mag niet vóór de indieningsdatum
van de subsidieaanvraag liggen;
-
– om de hoogte van de tarieven van de PPP-partners te bepalen wordt gebruik gemaakt
van de methode ‘Loonkosten plus vaste-opslag-systematiek’; hierbij geldt een opslag
van 50% op de loonkosten.
-
– direct uit het project verkregen inkomsten worden in mindering gebracht op de subsidiabele
kosten, zoals bijvoorbeeld hardware die wordt doorverkocht en inkomsten uit gegeven
training en advies.
5.2. Subsidiabele kosten
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
-
a.
Kosten voor technische assistentie (TA):
-
– Projectmanagement: hieronder vallen kosten van activiteiten zoals bijvoorbeeld het
organiseren van bijeenkomsten, opstellen van (business) plannen, rapporteren, projectadministratie,
audit kosten.
-
– Monitoring en (externe) evaluatie van het project.
-
– Demonstratiematerialen zoals bijvoorbeeld zaden, fertilizer en pesticiden.
-
– Instandhouding van (delen van) het door het project opgeleverde product of de door
het project opgeleverde dienst gedurende de projectperiode waarop de subsidie betrekking
heeft.
-
– Activiteiten die individuele organisaties overstijgen en direct bijdragen aan de doelstellingen
van het projectvoorstel zoals bijvoorbeeld een multi-stakeholder dialoog, marktontwikkeling,
versterken institutionele capaciteit.
-
– Kwaliteits- of IMVO certificatie (bijvoorbeeld ISO- en/of milieu-certificering), vergunningen,
marketing, advieskosten.
-
– Overige technische assistentie; hieronder valt kennisoverdracht aan en training van
medewerkers van de van het PPP deel uitmakende partners en derde partijen.
-
b.
Kosten voor de aanschaf- en/of voortbrengingskosten van hardware (HW)
Hardware betreft kapitaalgoederen die worden ingezet in het productieproces, zoals
machines, gebouwen en installaties en bedrijfsinventaris; eventuele (computer)software
valt hier ook onder. Kosten gemoeid met goederen die slechts één productiecyclus mee
gaan of in één jaar worden afgeschreven, worden niet aangemerkt als investeringen
in hardware, maar als operationele kosten, welke niet subsidiabel zijn.
Onder subsidiabele kosten HW wordt verstaan:
-
– Investeringen: de aanschaf- en/of voortbrengingskosten in duurzame kapitaalgoederen
noodzakelijk voor het uitvoeren van het project.
-
– Investeringen in nieuwe gemeenschappelijke infrastructuur of verbetering van bestaande
infrastructuur, met uitzondering van regulier onderhoud.
-
– Kosten van heffingen noodzakelijk voor aanschaf van de kapitaalgoederen, uitgezonderd
btw.
-
– Transportkosten van hardware.
Hierbij geldt dat indien de hardware wordt geleverd door één van de PPP-partners slechts
de kostprijs van de hardware tot de subsidiabele kosten wordt gerekend.
In de subsidieverleningsbeschikking zal worden opgenomen dat kosten voor hardware
en kosten voor technische assistentie, met uitzondering van kosten gemaakt voor het
uitvoeren van de inceptiefase, pas subsidiabel zijn na afronding van de inceptiefase.
De inceptiefase is afgerond indien alle voor deze fase geplande activiteiten zijn
uitgevoerd en de daarmee beoogde resultaten zijn behaald. Op verzoek van het PPP kan
RVO hiervan afwijken. RVO beoordeelt dit verzoek aan de hand van de ingediende rapportage
en bijbehorende bijlagen van de inceptiefase.
5.2. Niet-subsidiabele kosten
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Niet subsidiabel zijn in ieder geval kosten voor:
-
– het ontwikkelen van de aanvraag en het aanvragen van subsidie en andere kosten die
voor indiening van de aanvraag zijn gemaakt;
-
– financieringskosten en rentevergoedingen;
-
– revolverende fondsen;
-
– aankoop, huur of leasen van bestaande gebouwen danwel van land;
-
– onderzoek en ontwikkeling (R&D), uitgezonderd demonstratie activiteiten;
-
– operationele goederen/diensten/activiteiten;
-
– omzetbelasting zoals btw/VAT (tenzij kan worden aangetoond dat er geen vrijstelling
kan worden gekregen en/of geen aftrekrecht geldt);
-
– activiteiten uitgevoerd door niet-partners in het PPP, anders dan kosten van derden
die door de PPP-partners worden betaald op basis van facturen voor aan hen geleverde
goederen of diensten;
-
– inflatie en schommelingen in wisselkoers;
-
– loon van medewerkers in dienst bij een PPP-partner zijnde een lokale overheidsorganisatie
in het doelland.
6. Aanvraag
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
6.1. Vereisten
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Voordat een penvoerder een aanvraag voor subsidie in het kader van dit subsidieprogramma
doet, dient hij een advies van RVO te hebben verkregen zoals beschreven in paragraaf
4.3 (advies naar aanleiding van concept note).
De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe op www.english.rvo.nl/sdgp
beschikbaar gesteld middel en voorzien van de daarin genoemde bijlagen waarvoor modellen
beschikbaar worden gesteld door RVO.
De aanvraag wordt opgesteld in de Engelse taal en bevat in ieder geval:
-
– Referentienummer van het ontvangen RVO-advies;
-
– PPP-partner formulieren;
-
– Projectplan, waar de business case en IMVO aspecten worden meegenomen;
-
– Begroting;
-
– Financiële verklaringen PPP-partners omtrent de solvabiliteit en liquiditeit van een
partner en/of garantieverklaringen;
-
– Ondertekende samenwerkingsovereenkomst die de medewerking van de PPP-partners aan
de uitvoering van de activiteiten en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgt,
evenals de naleving van de aan een subsidieverlening te verbinden verplichtingen.
Tevens moeten de PPP-partners verklaren dat zij op de hoogte zijn van de OESO-richtlijnen
voor Multinationale Ondernemingen over maatschappelijk verantwoord ondernemen en de
ILO-Verklaring inzake fundamentele principes en rechten op het werk, en dat zij hiernaar
handelen. Ook dienen zij op de hoogte te zijn van de FMO-uitsluitingslijst en geen
activiteiten uit te voeren die op deze lijst benoemd staan.
Aanvragen kunnen middels het Eloket, rechtsgeldig ondertekend, worden ingediend bij
RVO. Bezoekadres: Prinses Beatrixlaan 2, Den Haag; Postadres: Postbus 93144, 2509
AC Den Haag; e-mailadres: sdgp@rvo.nl.
Uiterste termijn van indiening is voor de eerste openstelling 17 december 2018, 15.00
uur Nederlandse tijd, voor de tweede openstelling 16 december 2019, 15.00 uur Nederlandse
tijd. Aanvragen dienen op deze tijdstippen door RVO te zijn ontvangen.
6.2. Herstelperiode
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de Minister vragen om een
aanvulling. Als datum van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum
waarop de aanvraag is aangevuld. Indien een aanvraag pas in de laatste twee weken
voor het verstrijken van de deadline wordt ingediend, loopt de penvoerder het risico
dat de Minister geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid om een aanvulling te
vragen in verband met de tijd die is gemoeid met het controleren van alle aanvragen
op volledigheid. In dat geval zal de aanvraag derhalve niet meer kunnen worden aangevuld,
maar zal deze worden beoordeeld zoals hij primair is ingediend.
Kortheidshalve verwijzen naar andere onderdelen van de aanvraag, websites of bijlagen
is niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten uitdrukkelijk is aangegeven dat
daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan. Indien onderdelen van de aanvraagdocumenten
niet worden ingevuld, loopt de penvoerder het risico op afwijzing van de aanvraag.
7. Beoordeling en verdeling beschikbare middelen
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
7.1. Beoordeling
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen dient de aanvraag te voldoen aan hiervoor,
in het bijzonder paragraaf 4 tot en met 6, opgenomen vereisten. Slechts de aanvragen
die daaraan voldoen worden inhoudelijk beoordeeld op kwaliteit aan de hand van de
vijf in paragraaf 7.2 opgenomen criteria.
Ter ondersteuning van de beoordeling kan RVO verificatieactiviteiten uitvoeren ter
controle van de in de aanvraag gemaakte aannames en stellingnames. Tevens kan door
verificatie informatie die nodig is voor een goede beoordeling van de kwaliteit van
de aanvraag verzameld worden. Hiervoor kan RVO contact zoeken met de PPP-partners
en relevante stakeholders.
RVO kan tijdens de inhoudelijke beoordeling ook advies inwinnen bij externe experts.
De Ambassades van het Koninkrijk der Nederlanden worden altijd gevraagd om input voor
de beoordeling van de aanvragen op het criterium Beleidsbijdrage, in het bijzonder
de factoren betreffende de aansluiting van de aanvragen op hun beleid en de inbedding
in de lokale context. Uiteindelijk legt RVO de resultaten van de beoordeling van de
aanvragen voor advies voor aan een door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
ingestelde onafhankelijke adviescommissie Subsidieprogramma SDGP.
Verder zijn de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke subsidieverstrekking.
De aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig
de maatstaven die in dit subsidieprogramma zijn neergelegd.
7.2. Inhoudelijke criteria
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Aanvragen moeten een minimale puntenscore op de inhoudelijke criteria behalen (zie
7.3) om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie. Aanvragen die daaraan voldoen
zullen aan de hand van de beoordeling op onderstaande criteria, na toekenning van
eventuele bonuspunten, gerangschikt worden ten einde te kunnen bepalen welke aanvragen
in aanmerking kunnen komen voor subsidie.
Beleidsbijdrage
-
a. De omvang en waarschijnlijkheid van de door het PPP en project te behalen bijdrage
aan de ontwikkelfocus en doelstellingen van SDGP (impact).
-
b. De mate waarin het project positieve resultaten oplevert voor de doelgroep en aansluit
op de behoeften van de doelgroep. Hierbij wordt de bijdrage aan het verbeteren van
de levensomstandigheden van kwetsbare groepen expliciet meegewogen.
-
c. De mate waarin het project aansluit op het beleid van het doelland of dat van de Nederlandse
overheid ten aanzien van het thema waarop het project zich (in hoofdzaak) richt.
-
d. De mate waarin het project aansluit op het beleid van de ambassade in het doelland,
in het bijzonder prioritaire thema’s, en zijn ingebed in de lokale context.
-
e. De mate waarin het project bijdraagt aan verbetering van structurele randvoorwaarden
die van belang zijn voor opschaling van de business case en daarmee bijdraagt aan
systeem- en/of sectorontwikkeling.
-
f. De mate waarin het project bijdraagt aan verbetering van wet- en regelgeving ten behoeve
van ondernemerschap in de (sub)sector of keten waarop het zich richt of de ontwikkeling
van kennis en vaardigheden van de doelgroep.
Partnerschap
-
g. De meerwaarde van het partnerschap: de mate waarin een PPP de juiste samenwerkingsvorm
is voor het vinden van innovatieve en duurzame oplossingen voor het behalen van de
project- en impactdoelstellingen.
-
h. Relevantie van de PPP-partners: de mate waarin de keuze van de PPP-partners leidt
tot een efficiënte en effectieve uitvoering van het project.
-
i. De capaciteit van het partnerschap: de mate waarin de PPP-partners in het algemeen
en de penvoerder in het bijzonder beschikken over relevante expertise, benodigde invloed
op de besluitvorming en organisatorische capaciteit om de projectdoelstellingen te
realiseren.
-
j. Indien een multinationale onderneming deel uitmaakt van het partnerschap, zal worden
getoetst of de lokale inbedding en de financiële duurzaamheid voldoende is gewaarborgd
binnen het partnerschap.
Interventiestrategie
-
k. De mate waarin de binnen het project vormgegeven interventie is gebaseerd op een gedegen
en accurate context-, stakeholder- en probleemanalyse.
-
l. Effectiviteit van de interventiestrategie: de mate waarin de projectinterventie logisch
aansluit bij de context-, stakeholder- en probleemanalyse en de waarschijnlijkheid
dat de interventie leidt tot het realiseren van de projectdoelstellingen. Een kwalitatief
goede risicoanalyse en risicomitigatie vormt hier onderdeel van.
Business case
-
m. Het project is binnen de looptijd van het project vermeerderd met twee jaar niet commercieel
haalbaar. Een project is commercieel haalbaar indien het gehele project middels één
of meerdere door het project ondersteunde business cases kan worden terugverdiend
binnen de projectperiode en de twee daaropvolgende jaren of de benodigde financiering
uit de commerciële markt kan verkrijgen. De business case maakt tevens duidelijk hoe
de projectresultaten na afloop van het project zelfstandig voortgezet kunnen worden.
-
n. Het project zal niet leiden tot marktverstoring in het doelland en in Europa.
Duurzaamheid en IMVO
-
o. De mate waarin het project bijdraagt aan klimaatadaptatie door aan te passen aan het
actuele of verwachte klimaat en de effecten daarvan door vergroting van de duurzaamheid
van ketens te vergroten door middel van:
-
• het verstandig gebruik maken van water (rekening houdend met klimaatverandering);
-
• het verminderen van voedselverliezen;
-
• het behoud van biodiversiteit
-
p. De mate waarin het project de transitie naar een circulaire economie in de doellanden
aanjaagt en ondersteunt.
-
q. De mate waarin het project bijdraagt aan gendergelijkheid met speciale aandacht voor
de positie van vrouwen.
-
r. De mate waarin het project bijdraagt aan het realiseren van leefbaar loon of leefbaar
inkomen voor werknemers of kleine zelfstandigen.
-
s. De mate waarin het project bijdraagt aan bestrijding van kinderarbeid.
-
t. De aandacht voor overige IMVO thema’s zoals benoemd in OESO richtlijnen.
7.3. Puntenverdeling
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
In totaal zijn er 100 punten te verdienen. In de onderstaande tabel staat per criterium
het maximum aantal te verdienen punten en het aantal punten dat minimaal behaald moet
worden om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen.
Criterium
|
Maximum
|
Minimum
|
Beleidsbijdrage
|
40
|
28
|
Partnerschap
|
20
|
14
|
Interventiestrategie
|
10
|
7
|
Business case
|
10
|
7
|
Duurzaamheid en MVO
|
20
|
14
|
Totaal aantal punten
|
100
|
70
|
Naast de 100 punten die ten hoogste kunnen worden verkregen bij de beoordeling aan
de hand van de inhoudelijke criteria kunnen bonuspunten worden verkregen. Er worden
5 extra punten toegekend aan aanvragen voor activiteiten in één van de 20 IGG-DDE
doellanden zoals opgenomen in annex 2 bij deze beleidsregels.
7.4. Verdeling van de beschikbare middelen
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Voor het subsidieprogramma worden twee subsidierondes opengesteld. Voor de aanvragen
ingediend in de eerste subsidieronde is in totaal € 35 miljoen beschikbaar. Hiervan
is € 5 miljoen beschikbaar voor activiteiten gericht op Voedingswaarde, € 15 miljoen
voor Efficiënte waardeketens, € 5 miljoen voor Circulaire economie agrosector en €
10 miljoen voor Beter werk en inkomen voor jeugd en vrouwen. De middelen beschikbaar
voor aanvragen ingediend in de tweede subsidieronde worden later bekend gemaakt via
een daartoe strekkend besluit.
Voor de aanvragen ingediend in de tweede subsidieronde is in totaal € 30 miljoen beschikbaar.
Hiervan is € 5 miljoen beschikbaar voor activiteiten gericht op Voedingswaarde, €
15 miljoen voor Duurzame waardeketens, € 5 miljoen voor Duurzame en klimaatbestendige
voedselproductie systemen en € 5 miljoen voor Beter werk en inkomen voor jeugd en
vrouwen.
9. Toezicht
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
RVO zal een steekproefsgewijze controle uitvoeren op het correcte gebruik van de subsidie
waarbij op grond van de afgegeven beschikkingen wordt gecontroleerd op rechtmatigheid
en doelmatigheid.
De subsidieontvanger heeft de plicht om aan RVO te melden wanneer hij niet (geheel)
aan de verplichtingen van de subsidie kan voldoen en/of de activiteiten waarvoor subsidie
is verleend niet (geheel) kan uitvoeren.
10. Verplichting
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
In de subsidiebeschikking zal de verplichting worden opgenomen dat meegewerkt zal
moeten worden aan monitoring en effectmeting van RVO aangaande de activiteiten waarvoor
subsidie is verstrekt.
11. Administratieve lasten
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Ter verantwoording van de administratieve lasten waarmee de subsidieaanvrager te maken
krijgt is een toets uitgevoerd volgens een standaard kostenmodel. Daarbij is rekening
gehouden met de indiening van een aanvraag voor subsidie, de beheerfase, de vaststelling
van de subsidie en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures. Uit de berekening blijkt
dat het totale percentage administratieve lasten ten opzichte van het totaal beschikbare
subsidiebudget 0,4% bedraagt.