Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-01-2019 t/m 30-06-2021

Wet van 21 februari 2018, houdende regels over de informatie-uitwisseling betreffende bovengrondse en ondergrondse infrastructuur van netten en netwerken ter voorkoming van graafschade en ter bevordering van de aanleg van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid, alsmede wijziging van de Telecommunicatiewet ter bevordering van medegebruik van fysieke infrastructuur en van de gecoördineerde aanleg van civiele werken (Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de implementatie van richtlijn 2014/61/EU van het Europese Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid (PbEU 2014, L 155) maatregelen vergt waardoor medegebruik van bestaande fysieke infrastructuur en coördineren van civiele werken wordt bevorderd teneinde de aanleg van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid te stimuleren, alsmede dat daartoe uitbreiding nodig is van de bestaande wettelijke informatie-uitwisseling tussen beheerders van netten; dat het wenselijk is de regels voor informatie-uitwisseling over ondergrondse en bovengrondse elementen van netten en netwerken onder te brengen in dezelfde wet; dat gelet hierop de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten wordt vervangen door een wet die ziet op de informatie-uitwisseling omtrent ondergrondse en bovengrondse elementen van netten en netwerken;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • aanbieder: een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;

  • beheerder: degene die als natuurlijk persoon handelende in de uitoefening van een beroep of een bedrijf dan wel als rechtspersoon een net beheert;

  • beheerpolygoon: de weergave door een beheerder respectievelijk door een netwerkexploitant van een aaneengesloten gebied, waarbinnen een beheerder een of meer netten beheert, respectievelijk een netwerkexploitant fysieke infrastructuur beheert;

  • civiele werken: civiele werken als bedoeld in artikel 5a.1 van de Telecommunicatiewet;

  • coördinatie:coördinatie van civiele werken als bedoeld in artikel 5 van richtlijn nr. 2014/61/EU;

  • Dienst: de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, bedoeld in artikel 2 van de Organisatiewet Kadaster;

  • fysieke infrastructuur: fysieke infrastructuur als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;

  • gebiedsinformatie: het geheel van informatie dat door beheerders of netwerkexploitanten, ingevolge de artikelen 11, eerste lid, en 12, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, aan de Dienst is verstrekt over de betrokken oriëntatiepolygoon dan wel graafpolygoon;

  • graafbericht: het bericht van de Dienst, bedoeld in artikel 10, onderdeel b, onder 1°;

  • graaflocatie: de locatie waar graafwerkzaamheden worden verricht;

  • graafmelding: de melding aan de Dienst van voorgenomen graafwerkzaamheden, bedoeld in artikel 8, eerste lid;

  • graafpolygoon: de weergave door een grondroerder van het gebied, waarbinnen de graaflocatie zich bevindt;

  • graafwerkzaamheden: het mechanisch verrichten van werkzaamheden in de ondergrond;

  • grondroerder: degene onder wiens verantwoordelijkheid of leiding graafwerkzaamheden worden verricht;

  • liggingsgegevens: de gegevens omtrent de ligging van een net of netwerk binnen de betrokken oriëntatiepolygoon dan wel graafpolygoon;

  • medegebruik: medegebruik van fysieke infrastructuur als bedoeld in artikel 5a.3, eerste en vierde lid, van de Telecommunicatiewet;

  • net: een ondergrondse kabel of leiding, daaronder mede begrepen lege buizen, ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie;

  • net met gevaarlijke inhoud: een buisleiding die behoort tot een krachtens artikel 12.12, tweede lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie;

  • netwerk: een netwerk van een netwerkexploitant;

  • netwerkexploitant: een netwerkexploitant als bedoeld in artikel 5a.1 van de Telecommunicatiewet;

  • netwerk met hoge snelheid: een elektronisch communicatienetwerk met hoge snelheid als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;

  • Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat;

  • opdrachtgever: degene die opdracht geeft tot het uitvoeren van een werk waarbij graafwerkzaamheden worden verricht;

  • oriëntatiepolygoon: de weergave door een opdrachtgever, grondroerder, aanbieder of bestuursorgaan van een aangesloten gebied, ten aanzien waarvan deze met het oog op een belang als bedoeld in artikel 7, eerste, tweede of derde lid, om gebiedsinformatie verzoekt;

  • oriëntatieverzoek: het verzoek aan de Dienst om gebiedsinformatie, bedoeld in artikel 7, eerste tot en met derde lid;

  • registratiemelding: de melding van de beheerder of een netwerkexploitant, bedoeld in artikel 6, tweede of derde lid;

  • richtlijn nr. 2014/61/EU: richtlijn nr. 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid (PbEU 2014 L 155).

Hoofdstuk 2. Preventie van graafschade

Artikel 2

  • 1 De opdrachtgever draagt er zorg voor dat de graafwerkzaamheden waartoe hij opdracht geeft, op zorgvuldige wijze kunnen worden verricht.

  • 2 De grondroerder verricht de graafwerkzaamheden op zorgvuldige wijze.

  • 3 Ter uitvoering van het tweede lid zorgt de grondroerder ten minste dat:

    • a. vóór aanvang van de graafwerkzaamheden een graafmelding is gedaan,

    • b. onderzoek is verricht naar de precieze ligging van onderdelen van netten op de graaflocatie, en

    • c. op de graaflocatie de van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie aanwezig is.

Artikel 3

  • 1 De aanleg, de instandhouding en de opruiming van netten door een beheerder geschieden op zodanige wijze dat het beheer van andere netten niet in gevaar wordt gebracht of zonder noodzaak wordt bemoeilijkt.

  • 2 De beheerder die in strijd handelt met het eerste lid, neemt op eigen kosten maatregelen ten aanzien van het betreffende onderdeel van zijn net, waaronder zonodig het verplaatsen daarvan, om aan de strijdigheid onverwijld een einde te maken.

Hoofdstuk 3. Elektronisch informatiesysteem

Artikel 4

  • 1 Er is een elektronisch informatiesysteem waarmee informatie tussen beheerders, netwerkexploitanten, aanbieders, opdrachtgevers, grondroerders en bestuursorganen wordt uitgewisseld, voor zover dat nodig is ter:

    • a. preventie van graafschade;

    • b. oriëntatie op een verzoek tot medegebruik;

    • c. oriëntatie op een verzoek tot coördinatie.

  • 2 De informatie, bedoeld in het eerste lid, wordt door de gebruikers die de informatie via het elektronisch informatiesysteem ontvangen vertrouwelijk behandeld en uitsluitend aan derden verstrekt voor zover dat noodzakelijk is voor het bereiken van de in het eerste lid, genoemde doelen.

  • 3 In het elektronische informatiesysteem wordt op verzoek van een beheerder informatie bewaard als bedoeld in artikel 5a, eerste lid.

Artikel 5

  • 1 De Dienst is belast met het beheer van het elektronische informatiesysteem.

  • 2 De Dienst verstrekt op verzoek via het elektronische informatiesysteem gebiedsinformatie aan:

    • a. opdrachtgevers en grondroerders ten behoeve van het voorbereiden van graafwerkzaamheden en het op zorgvuldige wijze verrichten van graafwerkzaamheden;

    • b. aanbieders ten behoeve van de voorbereiding van een verzoek tot medegebruik of coördinatie;

    • c. bestuursorganen voor zover deze gebiedsinformatie noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taak.

Artikel 5a

  • 1 Een beheerder kan de Dienst verzoeken om met betrekking tot elk net dat hij beheert in het elektronische informatiesysteem de volgende informatie te bewaren:

    • a. informatie over de ligging van het net;

    • b. relevante eigenschappen van het net;

    • c. informatie over voorzorgsmaatregelen als bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, en

    • d. contactgegevens van de beheerder.

  • 2 De beheerder op wiens verzoek informatie wordt bewaard als bedoeld in het eerste lid geeft elke wijziging in die informatie onverwijld door aan de Dienst.

Artikel 6

  • 1 De Dienst registreert de beheerpolygonen en de beheerders ten behoeve van de informatie-uitwisseling over:

    • a. ondergrondse netten;

    • b. fysieke infrastructuur van netwerkexploitanten;

    • c. geplande civiele werken van netwerkexploitanten.

  • 2 Degene die

    • a. een net beheert of gaat beheren dat niet ligt binnen een door de Dienst op zijn naam geregistreerde beheerpolygoon, of

    • b. niet langer een net zal beheren dat ligt binnen een door de Dienst op zijn naam geregistreerde beheerpolygoon of deel daarvan,

    geeft dit ten minste twintig werkdagen voor aanvang van de wijziging in het beheer van het betreffende net door aan de Dienst, zo nodig onder opgave van de gewijzigde beheerpolygoon.

  • 3 Het tweede lid is tevens van toepassing op een netwerkexploitant die fysieke infrastructuur beheert, gaat beheren of niet langer fysieke infrastructuur zal beheren, met uitzondering van degene die:

    • a. reeds heeft voldaan aan de verplichtingen in het tweede lid, onderdelen a en b, of

    • b. uitsluitend antenne-opstelpunten beheert en diegene de informatie als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a tot en met c, omtrent die antenne-opstelpunten middels het antenneregister toegankelijk heeft gemaakt.

  • 4 Indien sprake is van overdracht van een net of een deel van dat net, doen de oude en de nieuwe beheerder gezamenlijk melding van de wijziging, bedoeld in het tweede lid.

Hoofdstuk 4. Informatie-uitwisseling ten behoeve van graafwerkzaamheden, of ten behoeve van medegebruik of coördinatie als bedoeld in hoofdstuk 5a van de Telecommunicatiewet

Artikel 7

  • 1 Een opdrachtgever of een grondroerder kan de Dienst om gebiedsinformatie verzoeken ten behoeve van het voorbereiden van graafwerkzaamheden.

  • 2 Een aanbieder kan de Dienst om gebiedsinformatie verzoeken ten behoeve van het voorbereiden van een verzoek tot:

    • a. medegebruik;

    • b. coördinatie.

  • 3 Een bestuursorgaan kan de Dienst om gebiedsinformatie verzoeken voor zover deze informatie noodzakelijk is voor de uitvoering van de hem opgedragen taak.

  • 4 Bij een oriëntatieverzoek geeft de opdrachtgever, de grondroerder, de aanbieder of het bestuursorgaan een oriëntatiepolygoon op.

  • 5 Bij een oriëntatieverzoek als bedoeld in het tweede lid, wordt het gebied aangeduid waarin de elementen van een netwerk met hoge snelheid worden aangelegd alsmede of het verzoek betrekking heeft op fysieke infrastructuur of op civiele werken.

Artikel 8

  • 1 Een grondroerder meldt het voornemen tot het verrichten van graafwerkzaamheden aan de Dienst ten hoogste twintig werkdagen voorafgaande aan de aanvang van die graafwerkzaamheden.

  • 2 Bij de graafmelding geeft de grondroerder een graafpolygoon op.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing, indien de graafwerkzaamheden ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen diepgang hebben en uitgevoerd zullen worden in grond die in eigendom of beheer is van de grondroerder en hij weet dat sinds de voorafgaande graafmelding de ligging van de netten in deze grond niet is veranderd.

Artikel 9

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bepaalde categorieën grondroerders worden aangewezen die zijn vrijgesteld van de verplichting om een graafmelding te doen voor zover zij graafwerkzaamheden verrichten in grond die in eigendom of in beheer is van de grondroerder en die graafwerkzaamheden niet dieper gaan dan 50 cm onder het maaiveld.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel wordt de opdrachtgever voor graafwerkzaamheden als bedoeld in het eerste lid aangemerkt als grondroerder indien de opdrachtgever eigenaar of beheerder is van de grond waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd.

Artikel 10

Na ontvangst van een oriëntatieverzoek als bedoeld in artikel 7, eerste, tweede of derde lid, of van een graafmelding als bedoeld in artikel 8:

  • a. verstrekt de Dienst aan degene die het oriëntatieverzoek of de graafmelding heeft gedaan onverwijld een ontvangstbevestiging;

  • b. bericht de Dienst hierover onverwijld onder vermelding van de oriëntatiepolygoon of graafpolygoon:

    • 1°. indien het graafwerkzaamheden betreft: alle beheerders wier beheerpolygoon geheel of gedeeltelijk samenvalt met deze oriëntatiepolygoon onderscheidenlijk graafpolygoon;

    • 2°. indien het medegebruik van fysieke infrastructuur of de coördinatie van civiele werken betreft: alle netwerkexploitanten wier beheerpolygoon geheel of gedeeltelijk samenvalt met deze oriëntatiepolygoon.

Artikel 11

  • 1 Onverwijld doch uiterlijk binnen één werkdag na verzending van een graafbericht verstrekt een beheerder via het elektronische informatiesysteem in ieder geval de volgende informatie omtrent zijn net binnen de betreffende oriëntatiepolygoon aan de Dienst:

    • a. de liggingsgegevens;

    • b. de relevante eigenschappen van zijn net;

    • c. in voorkomend geval welke voorzorgsmaatregelen als bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, noodzakelijk zijn, en

    • d. zijn contactgegevens.

  • 2 De beheerder van wie de Dienst informatie bewaart als bedoeld in artikel 5a voldoet daarmee aan het eerste lid.

  • 3 Indien een beheerder de termijn, genoemd in het eerste lid, overschrijdt, doet de Dienst daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister.

Artikel 12

  • 1 Indien een verzoek betrekking heeft op medegebruik verstrekt een netwerkexploitant via het elektronische informatiesysteem onverwijld doch uiterlijk binnen twee werkdagen nadat de Dienst een oriëntatieverzoek als bedoeld in artikel 10, aanhef en onderdeel b, subonderdeel 2°, heeft doorgezonden, in ieder geval de volgende informatie omtrent zijn netwerk binnen de betreffende oriëntatiepolygoon aan de Dienst:

    • a. de locatie en route van zijn fysieke infrastructuur;

    • b. aard en huidig gebruik van zijn fysieke infrastructuur, en

    • c. zijn contactgegevens.

  • 2 Indien een verzoek betrekking heeft op coördinatie verstrekt een netwerkexploitant, in ieder geval de volgende informatie omtrent zijn netwerk binnen de betreffende oriëntatiepolygoon:

    • a. zijn contactgegevens: onverwijld doch uiterlijk binnen twee werkdagen nadat de Dienst een oriëntatieverzoek als bedoeld in artikel 10, aanhef en onderdeel b, subonderdeel 2°, heeft doorgezonden en via het elektronische informatiesysteem aan de Dienst;

    • b. de locatie en het type werkzaamheden, de betrokken netwerkelementen, en de geraamde datum voor de aanvang van de werkzaamheden en de duur daarvan: binnen twee weken en per post, per fax of per elektronische post aan de aanbieder die om informatie omtrent coördineren heeft verzocht.

  • 3 De verplichtingen in het eerste lid en het tweede lid, aanhef en onderdeel a, zijn niet van toepassing op een netwerkexploitant die uitsluitend antenne-opstelpunten beheert en de informatie, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, omtrent zijn antenne-opstelpunten middels het antenneregister toegankelijk heeft gemaakt.

Artikel 13

Artikel 13a

  • 1 Indien de van de Dienst verkregen gebiedsinformatie naar het oordeel van de grondroerder of opdrachtgever onvoldoende is voor een zorgvuldige voorbereiding of uitvoering van de voorgenomen graafwerkzaamheden, verstrekt de beheerder aan de grondroerder of opdrachtgever op diens verzoek nadere informatie over zijn net.

  • 2 De beheerder verstrekt de nadere informatie onverwijld, doch uiterlijk binnen drie werkdagen na ontvangst van het verzoek, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 13b

  • 1 Indien ingeval van een graafmelding sprake is van een melding van voorzorgsmaatregelen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel c, neemt de grondroerder contact op met de desbetreffende beheerder om afspraken te maken over de te treffen voorzorgsmaatregelen.

  • 2 De grondroerder en de beheerder leggen de afspraken, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk vast.

  • 3 Het contact, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats zodra degene die de graafmelding heeft gedaan de gebiedsinformatie heeft ontvangen, doch uiterlijk drie werkdagen voor de geplande aanvang van de graafwerkzaamheden.

Artikel 14

Onze Minister kan voor de situatie dat graafmeldingen die betrekking hebben op graafwerkzaamheden als bedoeld in artikel 8, derde lid, gezamenlijk worden gedaan door tussenkomst van een door Onze Minister aan te wijzen organisatie, bij regeling vrijstelling verlenen van de verplichtingen ten aanzien van de termijnen, bepaald in de artikelen 8, eerste lid, 10, 11, eerste lid, 13, eerste lid en 13b. De vrijstelling kan onder beperkingen worden verleend.

Artikel 15

  • 1 De beheerder van een net met gevaarlijke inhoud treft de voorzorgsmaatregelen waarvan hij met de grondroerder heeft afgesproken dat hij die voor zijn rekening neemt, voordat die grondroerder graafwerkzaamheden in de omgeving daarvan verricht. Deze voorzorgsmaatregelen betreffen in ieder geval de aanwijzing ter plaatse van de exacte ligging van dat net door de beheerder.

  • 2 De beheerder van een net met een grote waarde kan voorzorgsmaatregelen treffen voordat een grondroerder graafwerkzaamheden in de omgeving daarvan verricht.

  • 3 Indien de beheerder heeft aangegeven dat hij voorzorgsmaatregelen treft, vangt de grondroerder de graafwerkzaamheden niet aan dan nadat de beheerder deze voorzorgsmaatregelen heeft getroffen.

  • 4 De beheerder treft de voorzorgsmaatregelen binnen drie werkdagen nadat de grondroerder contact met hem heeft opgenomen, tenzij hij in overleg met de grondroerder andere afspraken maakt.

  • 5 De grondroerder treft de voorzorgsmaatregelen waarvan hij met de beheerder heeft afgesproken dat hij die voor zijn rekening neemt.

Artikel 16

Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan ter voorkoming van een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht of om op voorhand de gevolgen daarvan te beperken aan de Dienst alle nodige aanwijzingen geven ten aanzien van de informatie-uitwisseling.

Artikel 17

  • 1 De beheerder rapporteert aan de Dienst telkens in januari het aantal schadegevallen als gevolg van graafwerkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar.

  • 2 De Dienst maakt ten minste jaarlijks een overzicht van het aantal gemelde schadegevallen openbaar.

Artikel 18

De grondroerder meldt schade aan een net als gevolg van zijn graafwerkzaamheden onverwijld aan de beheerder van het beschadigde net.

Artikel 19

  • 1 Indien de ligging van een net afwijkt van de liggingsgegevens die aan de grondroerder zijn verstrekt, meldt de grondroerder dit onverwijld bij de Dienst.

  • 2 Van de melding, bedoeld in het eerste lid, doet de Dienst onverwijld mededeling aan de betrokken beheerder.

  • 3 De beheerder treft onverwijld, doch uiterlijk binnen dertig werkdagen na ontvangst van de mededeling, bedoeld in het tweede lid, de als gevolg van de melding, bedoeld in het eerste lid, noodzakelijke maatregelen.

Artikel 20

  • 1 Indien de grondroerder een net aantreft dat niet in de door de Dienst verstrekte liggingsgegevens is vermeld of waarvan niet duidelijk is wie de beheerder is, meldt de grondroerder dit onverwijld bij de Dienst.

  • 2 De Dienst bericht onverwijld alle beheerders wier beheerpolygoon geheel of gedeeltelijk samenvalt met de graafpolygoon en de bij ministeriële regeling te bepalen beheerders dat er een net is aangetroffen, waarover geen liggingsgegevens zijn verstrekt als bedoeld in artikel 11.

  • 3 Indien er een beheerder van het net is, meldt deze zich onverwijld bij de Dienst.

  • 4 Indien de Dienst niet binnen tien werkdagen na het bericht, bedoeld in het tweede lid, een melding als bedoeld in het derde lid ontvangt:

    • a. geeft de Dienst de met betrekking tot dat net bekende gegevens door aan de gemeente in welker grondgebied dat net zich bevindt;

    • b. registreert de Dienst de globale ligging van de met betrekking tot dat net bekende gegevens als polygoon.

  • 5 Voor de toepassing van artikel 10 wordt de gemeente, bedoeld in het vierde lid, gelijkgesteld met een beheerder.

Artikel 21

Op een gemeente die gegevens heeft ontvangen door toepassing van artikel 20, vierde lid, zijn de artikelen 11, 13a, 13b, 15, eerste en tweede lid, en 19, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de gemeente de met betrekking tot dat net bekende gegevens verstrekt, met inbegrip van eventuele correcties ingevolge artikel 19, tweede lid.

Artikel 22

De Dienst bewaart gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen periode gegevens over de uitvoering van de artikelen 6, tweede en vierde lid, 7, 8, eerste en tweede lid, 10, 11, 12, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, 13, 17, eerste lid, 19, eerste en tweede lid, 20, met uitzondering van de gegevens, bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdelen a, b en c, en 12, eerste lid, onderdelen a, b en c, en tweede lid, onderdeel a.

Hoofdstuk 5. Geschilbeslechting omtrent informatie-uitwisseling ten behoeve van medegebruik van fysieke infrastructuur of coördinatie van civiele werken

Artikel 23

  • 1 Indien er tussen een netwerkexploitant en een aanbieder van een elektronisch communicatienetwerk een geschil is ontstaan inzake de nakoming van een op één hunner op grond van een bij of krachtens deze wet rustende verplichting betreffende medegebruik of coördinatie, kan Onze Minister op aanvraag van een bij dat geschil betrokken partij het geschil beslechten.

  • 2 Onze Minister is onbevoegd tot het beslechten van een op grond van het eerste lid voorgelegd geschil, indien de bij dat geschil betrokken partijen gezamenlijk Onze Minister verzoeken het geschil niet langer te behandelen.

  • 3 Onze Minister kan een besluit in een geschil als bedoeld in het eerste lid intrekken indien de bij dat besluit betrokken netwerkexploitant en aanbieder van een elektronisch communicatienetwerk daartoe gezamenlijk een aanvraag doen.

  • 4 Indien een aanvraag als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid tevens betrekking heeft op de verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5a van de Telecommunicatiewet beslist Onze Minister in coördinatie met de Autoriteit Consument en Markt op de aanvraag.

Artikel 24

  • 1 Op vordering van Onze Minister verstrekken de bij een geschil betrokken partijen binnen twee weken, dan wel binnen een andere door Onze Minister te bepalen redelijke termijn, aan Onze Minister alle gegevens die relevant zijn voor de beoordeling van het geschil.

  • 2 De bij het geschil betrokken partijen zijn verplicht onverwijld, maar in elk geval binnen de door Onze Minister gestelde redelijke termijn, alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen ten behoeve van de beoordeling van het geschil.

Artikel 25

  • 1 Onze Minister beslist zo spoedig mogelijk op een aanvraag als bedoeld in artikel 23, eerste, tweede of derde lid, doch, behoudens buitengewone omstandigheden, uiterlijk binnen twee maanden na ontvangst van die aanvraag.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, kan Onze Minister in spoedeisende gevallen een voorlopig besluit nemen dat tussen de betrokkenen geldt tot het definitieve besluit van Onze Minister.

Artikel 26

Een bij een geschil betrokken partij volgt de door Onze Minister op grond van artikel 23 genomen besluit op. Onze Minister kan daarbij termijnen stellen.

Hoofdstuk 6. Nadere regelgeving

Artikel 28

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:

    • a. de informatie die op grond van de artikelen 11 en 12 wordt verstrekt, waarbij voor verschillende categorieën netten en netwerkexploitanten verschillende regels kunnen worden gesteld, en de wijze waarop die informatie wordt verstrekt;

    • b. de toegang tot en de aansluiting op het informatiesysteem;

    • c. beheerpolygonen, oriëntatiepolygonen en graafpolygonen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de situatie dat vanwege de door een calamiteit geboden spoed niet aan artikel 2, eerste en derde lid, kan worden voldaan dan wel de in hoofdstuk 4 beschreven procedure kan worden gevolgd, waarbij voor zover nodig van dat artikel onderscheidenlijk de bepalingen van dat hoofdstuk kan worden afgeweken.

Artikel 29

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de gebiedsinformatie die op grond van de artikelen 11 tot en met 13 aan de grondroerder of de aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk wordt verstrekt, waarbij voor verschillende categorieën graafwerkzaamheden, netwerkexploitanten, fysieke infrastructuur of civiele werkzaamheden verschillende regels kunnen worden gesteld, en de wijze waarop die gebiedsinformatie wordt verstrekt.

  • 2 Bij regeling van het bestuur van de Dienst worden regels gesteld omtrent de wijze waarop de registratie van beheerders of netwerkexploitanten, bedoeld in artikel 6 plaatsvindt.

  • 3 Bij regeling van het bestuur van de Dienst kunnen regels worden gesteld omtrent de tijden gedurende welke oriëntatieverzoeken en graafmeldingen kunnen worden gedaan.

Artikel 30

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gebieden worden aangewezen ten aanzien waarvan om veiligheidsredenen kan worden afgeweken van de voorschriften gesteld bij of krachtens hoofdstuk 4. Daarbij kunnen regels worden gesteld over de informatie-uitwisseling omtrent die gebieden of de daarin gelegen fysieke infrastructuur of civiele werken.

Artikel 31

Indien de in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van richtlijn nr. 2014/61/EU nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

Hoofdstuk 7. Handhaving

Artikel 32

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 34

  • 1 Ingeval van overtreding van de artikelen 2 en 15, derde lid, kan Onze Minister een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450.000.

Hoofdstuk 8. Bevoegdheid gemeenten

Artikel 35

De bevoegdheid, de gemeenteraad toekomend ingevolge artikel 149 van de Gemeentewet, blijft ten aanzien van het verrichten van graafwerkzaamheden gehandhaafd voor zover de door hem te maken verordeningen niet met deze wet in strijd zijn.

Hoofdstuk 8a. Evaluatiebepaling

Artikel 35a

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet en vervolgens iedere vijf jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet op het voorkomen van graafschade in de praktijk.

Hoofdstuk 10. Overgangsbepalingen

Artikel 41

Op bezwaar en beroep ingevolge de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten dat is ingediend tegen een besluit van voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, blijven de bij of krachtens de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten geldende voorschriften zoals die luidden onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing.

Artikel 41a

  • 1 In afwijking van artikel 11 is een beheerder voor de delen van zijn net die bestaan uit de niet met andere kabels of leidingen samengebonden delen van kabels of leidingen die een verbinding vormen tussen een net dat naar zijn aard voor aansluiting van huishoudens wordt opengesteld, en één onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdeel a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken niet verplicht om liggingsgegevens daarvan aan de Dienst te verstrekken voor zover hij die liggingsgegevens niet beschikbaar heeft in de voor overdracht via het elektronische informatiesysteem, bedoeld in artikel 4, voorgeschreven weergave en voor zover geen sprake is van renovatie of onderhoud van de desbetreffende delen van zijn net.

Hoofdstuk 11. Slotbepalingen

Artikel 43

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 44

Deze wet wordt aangehaald als: Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

Wassenaar, 21 februari 2018

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,

M.C.G. Keijzer

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K.H. Ollongren

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

S. van Veldhoven-van der Meer

Uitgegeven de zestiende maart 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid,

F.B.J. Grapperhaus

Naar boven