Wet forensische zorg

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-01-2020 t/m 30-09-2023

Wet van 24 januari 2018 tot vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels vast te stellen inzake de forensische zorg in strafrechtelijk kader teneinde de noodzakelijke aansluiting van de forensische zorg met andere vormen van geestelijke gezondheidszorg te verbeteren en tevens de recidive van forensische patiënten te verminderen, ten behoeve van de veiligheid van de samenleving;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1.1

  • 1 In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. behandelplan: een plan dat zo spoedig mogelijk na aanvang van de behandeling wordt opgesteld dat is gericht op het zodanig verminderen van de uit de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap voortvloeiende gevaarlijkheid van de forensische patiënt voor anderen dan de forensische patiënt of de algemene veiligheid van personen of goederen dat de forensische patiënt in de maatschappij kan terugkeren;

    • b. forensische patiënt: een persoon met een aanspraak op forensische zorg;

    • c. forensische zorg: zorg als omschreven in het tweede lid;

    • d. gedetineerde: een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een penitentiaire inrichting plaatsvindt;

    • e. indicatiestelling: een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies van deskundigen, opgesteld op basis van onderzoek van de verdachte, veroordeelde of gedetineerde, waarin de forensische zorgbehoefte en het noodzakelijke beveiligingsniveau is opgenomen;

    • f. instelling: een door Onze Minister aangewezen instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, die strekt tot de verlening van forensische zorg;

    • g. Onze Minister: de Minister van Veiligheid en Justitie;

    • h. Onze Ministers: de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

    • i. private instelling: een door Onze Minister aangewezen instelling bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, waarvan de verpleeg- en behandelkosten worden vergoed op basis van een contract dat de zorgaanbieder met Onze Minister heeft gesloten;

    • j. rijksinstelling: een door Onze Minister aangewezen instelling, onder beheer van Onze Minister;

    • k. strafrechtelijke titel: een beslissing van een rechter, officier van justitie of Onze Minister die het verlenen van geestelijke gezondheidszorg of verslavingszorg omvat;

    • l. sepot: een beslissing van het openbaar ministerie tot het afzien van verdere vervolging, bedoeld in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;

    • m. ter beschikking gestelde: een forensische patiënt ten aanzien van wie een bevel tot verpleging van overheidswege, bedoeld in artikel 37b of 38c van het Wetboek van Strafrecht, is gegeven;

    • n. voorwaarde: een beperkende bepaling bij een straf, maatregel, sepot of gratie, of de tenuitvoerlegging daarvan, die inhoudt dat een persoon zich laat opnemen in een instelling dan wel zich onder behandeling stelt van een zorgverlener of door een zorgverlener voorgeschreven of aangeboden geneesmiddelen gebruikt dan wel gedoogt dat hij zich geneesmiddelen laat toedienen;

    • o. zorgaanbieder: een rechtspersoon die bedrijfsmatig of beroepsmatig forensische zorg als bedoeld bij of krachtens artikel 1, tweede lid, verleent, een organisatorisch verband van natuurlijke personen die bedrijfsmatig of beroepsmatig forensische zorg als bedoeld bij of krachtens artikel 1, tweede lid, verlenen of doen verlenen, of een natuurlijk persoon die bedrijfsmatig of beroepsmatig forensische zorg als bedoeld bij of krachtens artikel 1, tweede lid, doet verlenen.

  • 2 Onder forensische zorg wordt verstaan zorg, die wordt verleend aan een justitiabele met een psychiatrische aandoening of beperking, verslaving daaronder begrepen, of een verstandelijke handicap, en die al dan niet als een voorwaarde, onderdeel uitmaakt van een straf of een maatregel, of van de ten uitvoerlegging van een straf of maatregel, of als voorwaarde onderdeel uitmaakt van een sepot, een schorsing van de voorlopige hechtenis, of een gratieverlening op grond van de Gratiewet, dan wel onderdeel uitmaakt van een strafbeschikking waarbij een gedragsmaatregel wordt opgelegd. De eerste volzin is niet van toepassing op zorg die al dan niet als voorwaarde onderdeel uitmaakt van een straf of maatregel bedoeld in het Eerste boek, Titel VIII A, van het Wetboek van Strafrecht. Forensische zorg omvat de zorg als bedoeld in artikel 3:2 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en artikel 1, vierde lid, en artikel 2, eerste lid, van de Wet zorg en dwang. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere vormen van zorg worden aangemerkt als forensische zorg dan wel daarvan worden uitgesloten.

Hoofdstuk 2. Doelstelling, reikwijdte en zorgcontinuïteit en algemene bepalingen

Artikel 2.1

  • 1 Met inachtneming van het karakter van de vrijheidsbenemende straf of maatregel wordt de tenuitvoerlegging hiervan zo veel als mogelijk aangewend voor herstel van de forensische patiënt en vermindering van de kans op recidive, ten behoeve van de veiligheid van de samenleving.

  • 2 De forensische zorg voorziet in de noodzakelijke aansluiting met andere vormen van geestelijke gezondheidszorg.

Artikel 2.2

  • 1 Aan de forensische patiënt wordt de forensische zorg verleend, waarop hij blijkens de strafrechtelijke titel is aangewezen.

  • 2 Onze Minister voorziet in het doen ten uitvoer leggen van forensische zorg.

  • 3 Van de forensische patiënt kan geen bijdrage in de kosten voor verblijf in een instelling worden gevraagd.

Artikel 2.3

  • 1 Indien de rechter van oordeel is, dat voldaan is aan de criteria voor het afgeven van een zorgmachtiging krachtens de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, kan hij, ambtshalve of na een verzoekschrift van de officier van justitie, met toepassing van die wet een zorgmachtiging ingevolge die wet afgeven als bedoeld in artikel 6:5, aanhef en onderdeel a, van die wet. Aan deze bevoegdheid kan in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde bij afzonderlijke beslissing toepassing worden gegeven:

    • 1°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;

    • 2°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij overeenkomstig artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt bepaald dat geen straf wordt opgelegd;

    • 3°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij de verdachte wordt vrijgesproken;

    • 4°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging;

    • 5°. op vordering van het openbaar ministerie;

    • 6°. indien de rechter maatregel van terbeschikkingstelling niet verlengt;

    • 7°. indien de rechter de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege niet verlengt;

    • 8°. indien de rechter de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen niet verlengt;

    • 9°. indien de rechter de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen niet verlengt;

    • 10°. bij rechterlijke beslissing op vordering van het openbaar ministerie tot omzetting van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen in de maatregel van terbeschikkingstelling;

    • 11°. indien de voorwaarden, bedoeld in artikel 2.4 van de Wet forensische zorg, zijn geëxpireerd.

  • 2 Indien de rechter van oordeel is, dat voldaan is aan de criteria voor het afgeven van een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten, kan hij, ambtshalve of na een verzoekschrift van de officier van justitie, met toepassing van die wet een rechterlijke machtiging ingevolge die wet afgeven voor de maximale duur van zes maanden. Aan deze bevoegdheid kan in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde bij afzonderlijke beslissing toepassing worden gegeven op een van de in het eerste lid onder 1° tot en met 11° genoemde gronden.

Artikel 2.4

  • 2 Onverminderd artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht kan Onze Minister een reclasseringsinstelling als bedoeld in dat artikel, opdracht geven begeleiding te bieden bij en toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden.

  • 3 Indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, doet de reclasseringsinstelling daarvan onverwijld mededeling aan het openbaar ministerie.

Artikel 2.5

Zes weken voor afloop van de justitiële titel treft de zorgaanbieder voorbereidingen voor aansluitende zorg, indien de zorgverlener of de behandelaar van oordeel is dat na afloop van de strafrechtelijke titel verdere zorg krachtens de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringwet nodig is.

Artikel 2.6

  • 1 Ten behoeve van de indicatiestelling, de plaatsing van forensische patiënten bij zorgaanbieders, de verlening van forensische zorg, de declaratie en de betaling van de forensische zorg en het toezicht op de forensische zorg zoals deze op grond van deze wet wordt verleend, worden persoonsgegevens van forensische patiënten, met inbegrip van bijzondere categorieën van persoonsgegevens als bedoeld in paragraaf 3.1 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming en van justitiële gegevens in de zin van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, verwerkt.

  • 2 Onze Minister, het orgaan, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, de zorgaanbieder, de reclassering en het openbaar ministerie zijn verantwoordelijke voor de verwerking, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Onze Minister verstrekt aan de zorgaanbieder ten behoeve van de plaatsing van de forensische patiënt bij die zorgaanbieder, de zorgverlening aan deze patiënt, de declaratie en de betaling van de forensische zorg, het strafrechtsketennummer van de forensische patiënt of bij het ontbreken van dit nummer, zijn bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen ander persoonsidentificerend nummer voor strafvorderlijke en penitentiaire doeleinden, alsmede de strafrechtelijke titel, de duur daarvan, de eventuele gestelde voorwaarden die betrekking hebben op de forensische zorg, de indicatiestelling en de wijze waarop het toezicht op de tenuitvoerlegging wordt vormgegeven.

  • 4 Bij de verwerking van gegevens ten behoeve van de declaratie wordt het strafrechtsketennummer van de forensische patiënt of bij het ontbreken van dit nummer, zijn bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen ander persoonsidentificerend nummer voor strafvorderlijke en penitentiaire doeleinden gebruikt, wordt de strafrechtelijke titel en de duur daarvan verwerkt, alsmede de verleende forensische zorg. Ten behoeve van de declaratie en de betaling van de forensische zorg is de zorgaanbieder bevoegd de in de voorgaande volzin genoemde gegevens te verstrekken aan Onze Minister.

  • 5 Ten behoeve van de begeleiding en het toezicht op de forensische zorg verstrekt het openbaar ministerie aan de reclassering de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens, betreffende de strafrechtelijke titel en duur daarvan en betreffende de in het kader van de strafrechtelijke titel te verlenen forensische zorg.

  • 6 Indien noodzakelijk ten behoeve van het toezicht op de naleving van de voorwaarden inzake de verlening van forensische zorg verstrekt de zorgaanbieder aan het openbaar ministerie dan wel aan de reclasseringsinstelling de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gegevens betreffende de behandeltrouw van de forensische patiënt. Dit betreft in ieder geval gegevens betreffende de data dat de forensische patiënt zorg heeft genoten, dan wel afwezig was en gegevens betreffende de medewerking van de forensische patiënt aan de verleende forensische zorg. Tevens verstrekt de zorgaanbieder na het voltooien van de forensische zorg, of in een eerder stadium op verzoek van het openbaar ministerie of uit eigen beweging indien dit naar zijn oordeel noodzakelijk is in verband met het voorkomen van recidive, een advies over de kans op herhaling van het gedrag in verband waarmee de forensische zorg is opgelegd.

Artikel 2.7

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

  • a. tot welke gegevens de verplichting, bedoeld in artikel 2.6, zich in ieder geval uitstrekt;

  • b. op welke wijze de gegevens, bedoeld in artikel 2.6, worden verstrekt en verder worden verwerkt;

  • c. volgens welke technische standaarden gegevensverwerking plaatsvindt;

  • d. aan welke beveiligingseisen de gegevensverwerking voldoet;

  • e. de omvang van de gegevensverstrekking, de wijze waarop de reclasseringsinstelling en de zorgaanbieder forensische zorg gegevens van forensische patiënten verwerken en over de gegevensverwerking ten behoeve van statistiek en onderzoek;

  • f. het uit te oefenen toezicht, bedoeld in artikel 2.4, tweede lid.

Hoofdstuk 3. Instellingen

Artikel 3.1

  • 1 Onze Minister wijst de instellingen aan welke bestemd zijn als rijksinstelling voor forensische zorg.

  • 3 Het beheer van de rijksinstellingen berust bij Onze Minister.

  • 4 Het dagelijks beheer van een rijksinstelling berust bij het hoofd van de instelling, die als zodanig door Onze Minister wordt aangewezen. Het dagelijks beheer van een instelling welke deel uit maakt van een penitentiaire inrichting berust bij de directeur van de inrichting.

  • 5 Het hoofd van de instelling wijst, met machtiging van Onze Minister, één of meer personen als zijn vervanger aan.

Artikel 3.2

  • 1 Onze Minister wijst de instellingen aan welke bestemd zijn als private instelling voor forensische zorg.

  • 2 Onze Minister houdt toezicht op de verlening van forensische zorg aan personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel in een private instelling plaatsvindt.

  • 3 De door Onze Minister aangewezen ambtenaren worden daartoe alle ter zake dienende inlichtingen verstrekt en hebben te allen tijde toegang tot een private instelling. Zij zijn, onder verplichting van geheimhouding tegenover derden en voor zover dit voor de uitoefening van hun taak redelijkerwijs nodig is, bevoegd de op forensische patiënten betrekking hebbende stukken in te zien.

  • 4 Aan leden van het Subcomité ter Preventie als bedoeld in het op 18 december 2002 te New York stand gekomen Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Trb. 2005, 243) en het Comité als bedoeld in het op 26 november 1987 te Straatsburg tot stand gekomen Europees Verdrag ter voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (Trb. 1988, nr. 19), zoals gewijzigd door Protocol 1 en Protocol 2 (Trb. 1994, 106 en 107), komen dezelfde bevoegdheden toe als waarover de met het toezicht belaste ambtenaren bedoeld in het derde lid beschikken. Zij maken van deze bevoegdheden slechts gebruik voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor hun uit het desbetreffende verdrag voortvloeiende taak. Artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is hierbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.3

  • 1 Onze Minister kan in de aanwijzing, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, bepalen dat deze instelling in het bijzonder bestemd is als private instelling voor de verpleging van ter beschikking gestelden.

  • 2 In de private instelling bedoeld in het eerste lid is de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van toepassing, tenzij de wet anders bepaalt.

  • 3 Het beheer van de private instelling, bedoeld in het eerste lid, berust bij het hoofd van de instelling, die als zodanig door de Raad van toezicht wordt benoemd. Van de benoeming wordt schriftelijk bericht gezonden aan Onze Minister.

  • 4 Het hoofd van de private instelling, bedoeld in het eerste lid, wijst, met machtiging van de Raad van toezicht, één of meer personen als zijn vervanger aan. Van de aanwijzing wordt schriftelijk bericht gezonden aan Onze Minister.

  • 5 Onze Minister is bevoegd tot het geven van een aanwijzing aan de Raad van bestuur indien de bij of krachtens de wet gestelde bepalingen met betrekking tot ter beschikking gestelden onvoldoende worden nageleefd.

  • 6 Onze Minister kan het beheer van de private instelling overnemen en of een bewindvoerder aanstellen, het hoofd van de private instelling schorsen dan wel het hoofd van de private instelling voordragen voor ontslag, indien de aanwijzing, bedoeld in het vijfde lid, onvoldoende wordt nageleefd.

  • 7 Onze Minister benoemt één van de leden van de Raad van toezicht van de private instelling, die als bijzondere taak heeft om toezicht te houden op de naleving van de bij of krachtens de wet gestelde bepalingen met betrekking tot ter beschikking gestelden en daarover ruggespraak te kunnen houden.

  • 8 De Raad van toezicht benoemt één van de leden van de Raad van toezicht van de private instelling tot voorzitter, na overleg met Onze Minister.

  • 9 Ten aanzien van het sluiten van overeenkomsten tot kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen door de private instelling is machtiging of toestemming van Onze Minister vereist.

  • 10 Wijziging van de statuten, juridische fusie en of splitsing van de private instelling geschiedt niet zonder voorafgaande toestemming van Onze Minister.

Artikel 3.4

  • 1 Het hoofd van de private instelling met een aanwijzing, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, stelt huisregels vast voor de instelling of een of meer afdelingen daarvan, met inachtneming van het dienaangaande door Onze Minister vast te stellen model.

  • 2 Het hoofd van de private instelling met een aanwijzing, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, is, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de instellingen of een ongestoord verloop van de verpleging of behandeling, bevoegd aan de forensische patiënten aanwijzingen te geven. De forensische patiënten zijn verplicht deze aanwijzingen op te volgen.

Artikel 3.5

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:

    • a. het beheer van Onze Minister van de rijksinstellingen;

    • b. de aanwijzing als private instelling, de daaraan te verbinden voorwaarden en de gevallen waarin de aanwijzing wordt opgeschort of ingetrokken.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere eisen gestelde inzake de verlening van forensische zorg aan forensische patiënten, de interne en externe beveiliging van de instellingen, bouwkundige eisen en eisen omtrent de huisvesting van forensische patiënten.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het houden van aantekeningen bedoeld in artikel 509o, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafvordering en het aantekenen van andere belangrijke voorvallen omtrent de ter beschikking gestelde in instellingen als bedoeld in het eerste lid in een register waarvan het model door Onze Minister wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 4. Inkoop

Artikel 4.1

  • 1 Onze Minister koopt forensische zorg in bij zorgaanbieders, met uitzondering van rijksinstellingen, op basis van contracten.

  • 3 De Nederlandse Zorgautoriteit geeft advies aan Onze Minister over de uitoefening van de taak, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.2

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inhoud van het contract, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid.

Hoofdstuk 5. Indicatiestelling

Artikel 5.1

  • 1 Ten behoeve van de strafrechtelijke titel, de plaatsing, de zorgverlening en de declaratie daarvan, wordt een indicatiestelling opgemaakt.

  • 2 De rechter, de officier van justitie of Onze Minister beslist op basis van een indicatiestelling over de te verlenen forensische zorg. Indien de rechter, de officier van justitie, of Onze Minister afwijkt van de indicatiestelling wordt de indicatiestelling in overeenstemming gebracht met de strafrechtelijke titel door het orgaan, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid.

  • 3 De indicatiestelling, bedoeld in het eerste lid, danwel in het geval toepassing is gegeven aan het tweede lid, de indicatiestelling, bedoeld in het tweede lid,wordt tevens toegezonden aan Onze Minister ten behoeve van het plaatsingsbesluit bedoeld in artikel 6.1, eerste lid.

  • 4 In het geval eerst ter zitting blijkt dat forensische zorg moet worden verleend en er geen indicatiestelling voorhanden is, kan de rechter in afwijking van het tweede lid beslissen dat forensische zorg wordt verleend. In dat geval gelast Onze Minister zo spoedig mogelijk na de beslissing van de rechter een indicatiestelling ten behoeve van het plaatsingsbesluit als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid.

  • 5 Onze Minister zendt de indicatiestelling die hij heeft ontvangen door aan de zorgaanbieder, waar de forensische patiënt is geplaatst, ten behoeve van de zorgverlening en de declaratie daarvan.

Artikel 5.2

  • 1 Een door Onze Minister aan te wijzen orgaan is bevoegd een indicatiestelling af te geven aan de rechter, officier van justitie of Onze Minister.

  • 2 Onze Minister is bevoegd om een nieuwe indicatiestelling te gelasten, indien deze naar zijn oordeel of naar het oordeel van de zorgaanbieder niet meer voorziet in de noodzakelijke forensische zorg. Alvorens een nieuwe indicatiestelling te gelasten, worden de zorgaanbieder en de forensische patiënt hierover gehoord.

  • 4 In spoedeisende gevallen kan de officier van justitie gelasten dat forensische zorg wordt verleend, alvorens een indicatiestelling is afgegeven en de strafrechtelijke titel is verleend.

Artikel 5.3

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de organisaties die de indicatiestelling verrichten en kunnen nadere regels worden gesteld over de deskundigheid van de personen die het onderzoek verrichten, de kwaliteit van de indicatiestelling, het toezicht op de kwaliteitseisen die aan de indicatiestelling worden gesteld en de ontwikkeling en de implementatie van kwaliteitsinstrumenten, scholing, deskundigheidsbevordering en onderzoek.

  • 2 Over de procedure met betrekking tot de indicatiestelling en de daarbij te gebruiken modellen kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de totstandkoming van een indicatiestelling in de spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 5.2, vierde lid.

Hoofdstuk 6. Plaatsing, overplaatsing en overbrenging

Artikel 6.1

  • 1 De plaatsing van forensische patiënten bij een zorgaanbieder geschiedt door of vanwege Onze Minister, op basis van een gedagtekend besluit. Onze Minister neemt het besluit bedoeld in de eerste volzin slechts nadat hij zich een indicatiestelling heeft doen overleggen.

  • 2 Onze Minister informeert de zorgaanbieder schriftelijk en onverwijld na de beslissing, bedoeld in het eerste lid, over de strafrechtelijke titel, de eventuele gestelde voorwaarden en de wijze waarop het toezicht wordt vormgegeven.

  • 3 Na plaatsing van de forensische patiënt is de zorgaanbieder verplicht om de geïndiceerde zorg en beveiliging te bieden. De instelling is verplicht de forensische patiënt op te nemen en forensische zorg te verlenen.

  • 4 Onze Minister kan de zorgaanbieder een bestuurlijke boete opleggen, indien de zorgaanbieder niet voldoet aan de verplichting tot opneming en verlening van forensische zorg bedoeld in het derde lid.

Artikel 6.2

  • 1 Bij de plaatsing, bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, worden in ieder geval in de overwegingen betrokken:

    • a. de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de forensische patiënt voor de veiligheid van anderen dan de forensische patiënt of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;

    • b. de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt;

    • c. de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.

  • 2 Ten aanzien van de overplaatsing van de forensische patiënt naar een andere zorgaanbieder is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 3 In verband met de in het eerste lid, onder a, genoemde eisen kan Onze Minister bij de plaatsing of overplaatsing voorwaarden stellen, waaraan verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt dient te voldoen.

  • 4 De officier van justitie geeft op verzoek van Onze Minister advies over het niveau van beveiliging dan wel over de te stellen voorwaarden, bedoeld in het derde lid.

  • 5 De gegevens welke zijn opgenomen in de indicatiestelling worden door Onze Minister slechts gebruikt ten behoeve van het besluit, bedoeld in artikel 6.1, eerste lid en voor het maken van prognoses.

Artikel 6.3

  • 1 De plaatsing, bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van een ter beschikking gestelde in een instelling geschiedt binnen een termijn van vier maanden na aanvang van de termijn van terbeschikkingstelling. Deze termijn kan telkens worden verlengd met vier maanden. Met een beslissing tot verlenging wordt gelijk gesteld een weigering om binnen de in de eerste volzin genoemde termijn te beslissen.

  • 2 Zolang de opname van ter beschikking gestelden in een voor hen bestemde plaats niet mogelijk is, is Onze Minister bevoegd om hen, gedurende een termijn van maximaal één jaar, te plaatsen in een instelling die als organisatorisch verband deel uitmaakt van een penitentiaire inrichting.

Artikel 6.4

  • 2 Opneming van ter beschikking gestelden in een rijksinstelling of een private instelling met een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, die opnieuw in een instelling opgenomen willen worden en voorzetting van het verblijf van ter beschikking gestelden die hun verblijf in een instelling willen voorzetten, geschiedt slechts indien zij schriftelijk hiermee instemmen.

  • 3 Onze Minister kan aan het hoofd van de instelling een machtiging verlenen tot beëindiging van de behandeling en ontslag van de forensische patiënt uit de instelling, indien:

    • a. de werkingsduur van de strafrechtelijke titel is geëindigd;

    • b. een forensische patiënt niet gedwongen is opgenomen en hij heeft verzocht om beëindiging van de opname;

    • c. de beëindiging van de behandeling en het ontslag betrekking hebben op ter beschikking gestelden aan wie door de rechter een voorwaarde is opgelegd op grond van artikel 38, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, ter beschikking gestelden die op eigen verzoek hun verblijf in een inrichting willen voorzetten of op eigen verzoek opnieuw in een instelling willen worden opgenomen en personen aan wie door de rechter een voorwaarde is opgelegd op grond van de artikelen 14c, artikel 38g en artikel 38p van het Wetboek van Strafrecht en zich één van de navolgende omstandigheden voordoet:

      • 1°. de psychische stoornis of verstandelijke beperking van de forensische patiënt zodanig is verminderd dat het, mede gelet op de veiligheid van anderen dan de forensische patiënt of de algemene veiligheid van personen of goederen, verantwoord is hem in de maatschappij te doen terugkeren;

      • 2°. de voortzetting van het verblijf in de instelling van de forensische patiënt gevaar oplevert voor de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling of de behandeling van andere verpleegden en in plaatsing elders is voorzien;

      • 3°. het belang van de forensische patiënt meebrengt dat zijn behandeling elders wordt voortgezet en in plaatsing elders is voorzien;

      • 4°. de behandeling van de forensische patiënt onvoldoende resultaten te zien geeft en in plaatsing elders is voorzien.

Artikel 6.5

  • 1 Indien het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist, kan Onze Minister bepalen dat een forensische patiënt tijdelijk voor een periode van ten hoogste zeven weken wordt geplaatst in een andere instelling dan de instelling waar de forensische patiënt is geplaatst, teneinde te bezien of een overplaatsing met het oog op de veiligheid nodig is.

  • 2 Indien de behandeling van de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking zulks eist, kan Onze Minister bepalen dat een forensische patiënt tijdelijk voor een periode van ten hoogste zeven weken wordt geplaatst in een andere instelling dan de instelling waar de forensische patiënt is geplaatst, teneinde te bezien of een overplaatsing met het oog op een andere behandeling nodig is.

  • 3 Indien de tijdelijke plaatsing, bedoeld in het eerste of tweede lid, niet leidt tot de overplaatsing van de forensische patiënt naar een andere instelling, keert hij na het verstrijken van de termijn van ten hoogste zeven weken terug naar de instelling, waarin hij was geplaatst.

  • 4 Onze Minister kan, indien dit met het oog op de voorbereiding van de terugkeer van de forensische patiënt naar de instelling waarin hij was geplaatst noodzakelijk is, de termijn, bedoeld in het derde lid, met ten hoogste vier weken verlengen.

Artikel 6.6

Forensische patiënten die hiervoor ingevolge artikel 4, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet, in aanmerking komen, kunnen in het kader van de verlening van forensische zorg door Onze Minister in de gelegenheid worden gesteld tot deelname aan een penitentiair programma en daarbij voor de duur van het programma of een gedeelte daarvan onder elektronisch toezicht worden gesteld. Bij het niet voldoen aan de voorwaarden voor deelname, bedoeld in artikel 4, derde lid, Penitentiaire beginselenwet kan de deelname worden beëindigd.

Artikel 6.7

Indien de aard van de bij de forensische patiënt geconstateerde psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap daartoe aanleiding geeft, kan Onze Minister bepalen dat de forensische patiënt naar een private instelling, niet zijnde een private instelling met een bijzondere aanwijzing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, zal worden overgebracht om daar zolang dat noodzakelijk is, te worden verpleegd. Voor deze overbrenging is een zorgmachtiging vereist op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg of een rechterlijke machtiging voor onvrijwillige opname op grond van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten. Een zorgmachtiging of rechterlijke machtiging als bedoeld in de vorige volzin kan achterwege blijven indien de forensische patiënt schriftelijk en vrijwillig met de overbrenging instemt.

Artikel 6.8

Onze Minister draagt zorg voor overbrenging van de forensische patiënt naar de daartoe bestemde plaats, indien dit vanuit het oogpunt van sociale verzorging en hulpverlening noodzakelijk is en een dergelijke overbrenging zich verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

Artikel 6.9

Onze Minister is bevoegd om een forensische patiënt over te brengen naar een instelling, indien dit ten behoeve van de indicatiestelling noodzakelijk is.

Artikel 6.10

  • 1 Het hoofd van de instelling bij welke de algemene verantwoordelijkheid ligt voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel meldt ongeoorloofde afwezigheid en andere bijzondere voorvallen betreffende de forensische patiënt aan Onze Minister.

  • 2 Het hoofd van de instelling, bedoeld in het eerste lid, verstrekt Onze Minister te allen tijde alle verlangde inlichtingen.

  • 3 Indien de instelling deel uitmaakt van een penitentiaire inrichting, meldt de directeur van die penitentiaire inrichting ongeoorloofde afwezigheid en andere bijzondere voorvallen betreffende de forensische patiënt volgens de regels gesteld bij of krachtens de Penitentiaire beginselenwet.

  • 4 De zorgaanbieder die forensische zorg verleent of doet verlenen aan een forensische patiënt, die buiten de instelling of de penitentiaire inrichting verblijft bij welke de algemene verantwoordelijkheid ligt voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, draagt er zorg voor, met het oog op de in de voorgaande leden bedoelde verplichtingen, dat het hoofd van die instelling of de directeur van die penitentiaire inrichting in kennis wordt gesteld van de ongeoorloofde afwezigheid en andere bijzondere voorvallen die de forensische patiënt betreffen. De zorgaanbieder meldt de ongeoorloofde afwezigheid en andere bijzondere voorvallen tevens aan de persoon of de instelling die is belast met begeleiding van en het toezicht op de forensische patiënt.

Artikel 6.10a

  • 1 Het hoofd van de instelling stelt voor personeelsleden en medewerkers een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.

  • 4 Het hoofd van de instelling bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld uit welke elementen een meldcode in ieder geval bestaat.

Artikel 6.11

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:

    • a. de hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 6.1, vierde lid. Deze bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan € 25.000 per niet nagekomen verplichting.

    • b. de plaatsing en de overplaatsing van forensische patiënten en de wijze waarop het vervoer plaatsvindt;

    • c. de overbrenging van forensische patiënten met het oog op de aanvang of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de uitspraak of beslissing en de te volgen procedure bij ongeoorloofde afwezigheid van de forensische patiënt.

  • 2 Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de inhoud en wijze van melding bij ongeoorloofde afwezigheid van de forensische patiënt en andere bijzondere voorvallen, bedoeld in artikel 6.10.

Hoofdstuk 7. Wijzigingen in andere wetten

Paragraaf 1. Justitie

Artikel 7.2

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.7a

[Red: wijzigt de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden.]

Paragraaf 2. Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Artikel 7.10

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.12

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7:13b

[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2015/407.]

[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2013/225.]

[Red: wijzigt de Wet cliëntenrechten zorg.]

Artikel 7.13c

[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2015/407.]

[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2013/225.]

[Red: wijzigt de Wet cliëntenrechten zorg.]

Artikel 7.13d

[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2015/407.]

[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2013/225.]

[Red: wijzigt de Wet cliëntenrechten zorg.]

Artikel 7.13e

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Paragraaf 3. Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Artikel 7.16

[Red: wijzigt de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.]

Artikel 7.17

[Red: wijzigt de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.]

Artikel 7.18

[Red: wijzigt de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.]

Artikel 7.19

[Red: wijzigt de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.]

Hoofdstuk 8. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8.1

Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 8.3

De artikelen (hoofdstukken) van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen (hoofdstukken) of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

Wassenaar, 24 januari 2018

Willem-Alexander

De Minister voor Rechtsbescherming,

S. Dekker

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

P. Blokhuis

Uitgegeven de zestiende februari 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid,

F.B.J. Grapperhaus

Naar boven