Regeling agentschappen

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2018 t/m heden

Regeling van de Minister van Financiën van 21 november 2017, houdende regels over de instelling, inrichting en het beheer van de agentschappen (Regeling agentschappen)

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder:

    • agentschap: een baten-lastenagentschap of een verplichtingen-kasagentschap op basis van artikel 2.20, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016;

    • centrale kas: de kas die door het Agentschap van de Generale Thesaurie van het Ministerie van Financiën wordt beheerd;

    • doelmatigheid: verhouding tussen de ingezette middelen en de geleverde prestaties (in kwaliteit en kwantiteit);

    • eigenaar: de binnen het betrokken ministerie aangewezen verantwoordelijke voor het toezicht op het beleid van de opdrachtnemer en op de algemene gang van zaken in het agentschap;

    • initiële lening: lening die wordt afgesloten ten behoeve van de financiering van over te nemen vaste activa van een ministerie;

    • jaarrekening van een verplichtingen-kasagentschap: verantwoordingsstaat en saldibalans per 31 december met inbegrip van de toelichting daarop;

    • jaarrekening van een baten-lastenagentschap: balans, staat van baten en lasten en kasstroomoverzicht per 31 december met inbegrip van de toelichtingen daarop, als bedoeld in artikel 361, eerste lid van Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW);

    • kasreserve: een reserve op basis van artikel 2.20, achtste lid, van de Comptabiliteitswet 2016, die door een verplichtingen-kasagentschap wordt aangehouden om jaarlijkse fluctuaties in de exploitatie op te vangen;

    • lening: geldbedrag dat tegen een rentevergoeding gedurende een bepaalde looptijd beschikbaar wordt gesteld aan een baten-lastenagentschap vanuit de kas van de schatkist van het Rijk op een leningrekening;

    • Minister: de Minister die het aangaat;

    • opdrachtgever: degene die het agentschap opdracht geeft tot het leveren van producten of diensten en daarvoor een bijdrage toekent en betaalt;

    • opdrachtnemer: de eindverantwoordelijke binnen het agentschap;

    • Rijkshoofdboekhouding: dienstonderdeel van het Ministerie van Financiën dat belast is met de bankierstaken voor de agentschappen ten behoeve van de centrale kas van de schatkist van het Rijk;

    • termijndeposito: geldbedrag dat door een agentschap tegen een rentevergoeding gedurende een bepaalde looptijd in de centrale kas van de schatkist van het Rijk aanhoudt op een depositorekening.

§ 2. Instellen en opheffen agentschap

Artikel 2. Aankondiging

De Minister doet van zijn voornemen om een in de uitvoering werkzaam dienstonderdeel te verzelfstandigen, of om diensten te laten fuseren tot één agentschap, mededeling aan de directeur-generaal van de Rijksbegroting van het Ministerie van Financiën.

Artikel 3. Voorwaarde voor aanvraag

De Minister dient op een zelfgekozen tijdstip een aanvraag in bij de Minister van Financiën voor de aanwijzing van een dienstonderdeel als een agentschap, mits de Minister en de Minister van Financiën op grond van de jaarlijkse rapportages van de Auditdienst Rijk in gezamenlijkheid constateren dat er in het gevoerde financieel beheer over het voorafgaande jaar bij het toekomstig agentschap en bij de bestaande agentschappen waarvoor de Minister verantwoordelijk is, geen relevante onvolkomenheden zijn geconstateerd. Tussen de aankondiging, bedoeld in artikel 2, en de aanvraag liggen tenminste zes weken.

Artikel 4. Instellingsvoorwaarden

  • 1 Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 3, worden stukken overlegd waaruit blijkt dat het dienstonderdeel als toekomstig agentschap voldoet aan de instellingsvoorwaarden, inhoudende dat het:

    • a. een verwachte omzet of verwachte ontvangsten heeft van meer dan € 50 miljoen op jaarbasis;

    • b. een resultaatgericht sturingsmodel heeft als bedoeld in de artikelen 9 tot en met 13 van deze regeling;

    • c. doelmatiger gaat werken dan als een regulier dienstonderdeel van het betrokken ministerie en aangeeft hoe het dienstonderdeel als agentschap de doelmatigheid tenminste gedurende de vijf daarna volgende jaren verder zal ontwikkelen;

    • d. een zodanig verband kan leggen tussen uitgaven, kosten en prestaties, dat bekostiging op basis van prestaties mogelijk is;

    • e. een voldoende kwaliteitsniveau van de financiële functie en het financieel beheer kan waarborgen.

  • 2 De Minister van Financiën stelt met betrekking tot de aanvraag vast op welke gebieden bedoeld in het eerste lid nog nadere invulling dient plaats te vinden en aan welke zonodig aanvullende voorwaarden op het gebied van de doelmatige bedrijfsvoering nog dient te worden voldaan.

  • 3 Indien naar het oordeel van de Minister van Financiën is voldaan aan de instellingsvoorwaarden, bedoeld in het eerste en tweede lid, overlegt de betrokken Minister een door de onderscheidenlijk in artikel 10, 11 en 12 bedoelde eigenaar, opdrachtgever(s) en opdrachtnemer ondertekend convenant waaruit de opzet en het verwachte functioneren, overeenkomstig het eerste en tweede lid, van het toekomstig agentschap blijkt.

  • 4 Na ontvangst van het convenant, bedoeld in het derde lid, legt de Minister, mede namens de Minister van Financiën, het voorgenomen besluit tot instelling van het agentschap voor aan de ministerraad.

Artikel 5. Aanvullende instellingsvoorwaarde baten-lastenagentschap

Voor de instelling van een baten-lastenagentschap geldt de aanvullende instellingsvoorwaarde dat de voorziene gemiddelde afschrijvingskosten per jaar ten minste 5% van de totale lasten bedragen, berekend over een periode van drie jaar.

Artikel 6. Instelling

  • 1 Indien de ministerraad instemt met de instelling van het agentschap brengt de Minister het voorgenomen besluit hiertoe ter kennis van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

  • 3 De instelling gaat in op de datum die in het instellingsbesluit wordt genoemd, die niet ligt voor de datum waarop het instellingsbesluit is genomen.

  • 4 De Minister maakt het instellingsbesluit bekend in de Staatscourant.

  • 5 De Minister zendt een kopie van het instellingsbesluit aan de Algemene Rekenkamer.

Artikel 7. Doorlichtingen

De Minister en de Minister van Financiën beoordelen gezamenlijk tenminste eens in de vijf jaar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van een agentschap. De Minister maakt het hieruit volgend rapport openbaar.

Artikel 8. Opheffing van een agentschap

  • 1 De opheffing van een agentschap vindt plaats door een gemotiveerd besluit van de Minister, mede ondertekend door de Minister van Financiën. De Minister stuurt een vooraankondiging van dit besluit naar de directeur-generaal van de Rijksbegroting van het Ministerie van Financiën.

  • 2 Voordat een agentschap kan worden opgeheven moet binnen een termijn van zes maanden na beoogde datum van opheffing aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:

    • a. er is een saldibalans of een slotbalans opgesteld;

    • b. de saldibalans of de slotbalans is voorzien van een goedkeurende en op zichzelf staande controleverklaring van de Auditdienst Rijk;

    • c. bij overgang van de taken van een verplichtingen-kasagentschap naar een ander agentschap zijn alle in de saldibalans opgenomen financiële saldi overgenomen door het andere agentschap;

    • d. bij overgang van de taken van een baten-lastenagentschap naar een ander agentschap zijn de in de slotbalans opgenomen activa en passiva alsmede de niet in de balans opgenomen verplichtingen overgenomen door het andere agentschap;

    • e. in alle andere gevallen zijn alle schulden, bezittingen en aangegane verplichtingen van het agentschap verrekend met de rechthebbenden.

  • 3 De Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt over het besluit tot opheffing separaat geïnformeerd door de Minister.

  • 4 De Minister maakt het besluit tot opheffing bekend in de Staatscourant.

  • 5 De Minister zendt een kopie van het besluit tot opheffing aan de Algemene Rekenkamer.

§ 3. Resultaatgericht sturingsmodel

Artikel 9. Sturingsmodel

  • 1 Een agentschap heeft een sturingsmodel waarin drie rollen worden onderscheiden, te weten die van eigenaar, opdrachtgever en opdrachtnemer. Deze rollen worden niet functioneel gecombineerd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kunnen de rollen van opdrachtgever en eigenaar gecombineerd worden wanneer er uitsluitend sprake is van dienstverlening binnen het eigen ministerie, mits gemotiveerd en mits checks and balances tussen de spelers voldoende zijn geborgd.

Artikel 10. Verantwoordelijkheden van de eigenaar

De eigenaar, die verantwoordelijk is voor het toezicht op het beleid van de opdrachtnemer en op de algemene gang van zaken in het agentschap, draagt zorg voor:

  • a. het inrichten van het sturingsmodel op zodanige wijze, dat wordt voldaan aan de vereisten van deze regeling;

  • b. de continuïteit van het agentschap op de lange termijn;

  • c. het toetsen en goedkeuren van de begroting, de tarieven, het jaarplan, de leenaanvragen, de jaarrekening en de afspraken over de wijze waarop de financiële gevolgen van onvoorziene ontwikkelingen worden toebedeeld aan de eigenaar, opdrachtgever en opdrachtnemer;

  • d. het overeenkomstig de artikelen 22, derde lid, respectievelijk 25, tweede lid, van deze regeling zorgdragen dat uiterlijk per eerste suppletoire begrotingswet een eventuele negatieve kasreserve bij verplichtingen-kasagentschappen, dan wel een eventueel negatief eigen vermogen bij baten-lastenagentschappen, wordt aangevuld tot een kasreserve dan wel een eigen vermogen van minimaal nihil. Een surplus aan kasreserve of een surplus aan eigen vermogen vervalt aan de eigenaar.

Artikel 11. Verantwoordelijkheden van de opdrachtgever

De opdrachtgever is verantwoordelijk voor:

  • a. een opdrachtformulering, met een zo concreet mogelijke omschrijving van het gewenste resultaat;

  • b. het tijdig betrekken van de opdrachtnemer bij onvoorziene ontwikkelingen die van invloed zijn op de uitvoering van de opdracht;

  • c. het, in afstemming met de opdrachtnemer, opstellen van prestatie-indicatoren en rapportageafspraken zodat de opdrachtgever de uitvoering van de opdracht kan monitoren.

Artikel 12. Verantwoordelijkheden van de opdrachtnemer

De opdrachtnemer is in ieder geval verantwoordelijk voor:

  • a. de bestendigheid van de interne organisatie;

  • b. het doelmatig, rechtmatig en professioneel uitvoeren van de afspraken zoals gemaakt met de opdrachtgever(s) en eigenaar en het afleggen van verantwoording daarover;

  • c. het tijdig betrekken van de opdrachtgever(s) bij onvoorziene ontwikkelingen die van invloed zijn op de uitvoering van de opdracht;

  • d. het begrotingsbeheer, financieel beheer en de materiële bedrijfsvoering, inclusief het afleggen van verantwoording hierover.

Artikel 13. Jaarplan

In het jaarplan van het agentschap of een daarmee vergelijkbaar document neemt de opdrachtnemer voor het komende jaar een overzicht op van in ieder geval:

  • a. de financiële kaders van het agentschap en de wijze van financiering zoals afgesproken met de opdrachtgever(s);

  • b. de te leveren prestaties op hoofdlijnen en de daarbij behorende wijze van bekostiging;

  • c. de rapportageafspraken met de opdrachtgever(s) en eigenaar;

  • d. de afspraken over de wijze waarop de financiële gevolgen van onvoorziene ontwikkelingen worden toegedeeld aan de eigenaar, opdrachtgever(s) en opdrachtnemer.

§ 4. Financiering en bekostiging

Artikel 14. Bekostiging

Agentschappen ontvangen bijdragen voor de door hen geleverde producten en diensten. Deze bijdragen worden bepaald op basis van de met de opdrachtgever(s) van het agentschap gemaakte hoeveelheids-, kwaliteits- en prijsafspraken. Hiermee zijn de te ontvangen bijdragen gekoppeld aan prestaties.

Artikel 15. Bevoorschotting

Bij het bevoorschotten van een agentschap wordt een zodanige frequentie en hoogte aangehouden dat aangesloten wordt bij de noodzakelijke liquiditeitsbehoefte van het agentschap, waarbij de bepalingen in hoofdstuk 3, paragraaf 4 van de Regeling financieel beheer van het Rijk van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 16. Rekening-courant en deposito

  • 1 Het aanhouden van liquide middelen door een agentschap geschiedt in de schatkist van het Rijk in de vorm van een rekening-courant. Aan een rekening-courant kan een depositorekening worden gekoppeld.

  • 2 De Minister van Financiën bepaalt de van toepassing zijnde rentepercentages voor debet- en creditsaldi op de rekening-courant en termijndeposito’s. Artikel 4, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, van de Regeling schatkistbankieren RWT’s en andere rechtspersonen is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 De renteverrekening tussen het Ministerie van Financiën en het betrokken agentschap over de saldi op de rekening-courant vindt eenmaal per jaar plaats met als rentevervaldatum 31 december.

  • 4 Een agentschap kan beschikken over een krediet in de vorm van een debetstand op de rekening-courant, ter voorziening in een liquiditeitsbehoefte voor het doen van lopende uitgaven.

  • 5 Het rekening-courantkrediet bij de schatkist van het Rijk bedraagt voor een agentschap per 31 december maximaal € 0,5 miljoen.

Artikel 17. Depositoprocedure en -voorwaarden

  • 1 Een termijndeposito wordt niet met terugwerkende kracht afgesloten.

  • 2 Een termijndeposito wordt alleen afgesloten indien de rekening-courant van het agentschap een toereikend creditsaldo heeft.

  • 3 De Rijkshoofdboekhouding int een in rekening te brengen afsluitprovisie zelfstandig ten laste van de rekening-courant van het agentschap.

  • 4 De te ontvangen rente over het termijndeposito wordt verrekend op de voor het termijndeposito geldende rentevervaldatum. Bij termijndeposito’s met een looptijd van langer dan twaalf maanden schrijft de Rijkshoofdboekhouding de te ontvangen rente jaarlijks automatisch bij op de rekening-courant van het agentschap. De rente wordt berekend vanaf de ingangsdatum van het termijndeposito.

  • 5 Het vervroegd opnemen van een termijndeposito geschiedt door een tijdig verzoek van het agentschap aan de Rijkshoofdboekhouding.

  • 6 Bij vervroegde opname is het agentschap een boete verschuldigd. De Rijkshoofdboekhouding int de boete op de opnamedatum zelfstandig ten laste van de rekening-courant van het agentschap.

  • 7 De Minister van Financiën bepaalt de van toepassing zijnde afsluitprovisies en boetes bij vervroegd opnemen en kan tevens minimumbedragen vaststellen voor deposito’s.

§ 5. Algemene bepalingen administratie en verslaglegging

Artikel 18. Uitgangspunten administratie en verslaglegging

  • 1 Voor agentschappen geldt de regelgeving omtrent financieel beheer, materiële bedrijfsvoering en verantwoording zoals opgenomen in de Comptabiliteitswet 2016 en de daaruit voortvloeiende comptabele regelgeving.

  • 2 Voor de presentatie van de jaarrekening en de agentschapsparagraaf in het jaarverslag van het betrokken ministerie zijn de modellen en de toelichtingen daarop van de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften van toepassing.

Artikel 19. Procedure openings(saldi)balans

  • 1 De indicatieve openings(saldi)balans wordt opgenomen in de agentschapsparagraaf van de eerstvolgende begrotingswet van het betrokken ministerie overeenkomstig de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften.

  • 2 Nadat de Tweede Kamer der Staten-Generaal de begrotingswet, bedoeld in het eerste lid, heeft vastgesteld, stelt de Minister in overeenstemming met de Minister van Financiën de definitieve openings(saldi)balans vast.

  • 3 De definitieve openings(saldi)balans dient voorzien te worden van een controleverklaring van de Auditdienst Rijk.

  • 4 Na ontvangst van de controleverklaring, bedoeld in het derde lid, wordt de definitieve openings(saldi)balans opgenomen in de agentschapsparagraaf van de eerste daaropvolgende begrotingswet van het betrokken ministerie in het jaar van instelling.

Artikel 20. Publicitair jaarverslag

Indien een agentschap een publicitair jaarverslag uitbrengt, maakt het agentschap in dit jaarverslag melding van de bijzondere status van dit verslag. Een dergelijk publicitair jaarverslag is geen verplicht verantwoordingsverslag van een agentschap uit hoofde van de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften.

§ 6. Specifieke bepalingen verplichtingen-kasagentschappen

Artikel 21. Vereisten openings-saldibalans

  • 1 De openings-saldibalans geeft de financiële saldi van het agentschap per instellingsdatum weer.

  • 2 In de openings-saldibalans kan een kasreserve van maximaal 3% van de verwachte jaarontvangsten, als bedoeld in artikel 22, vijfde lid, worden opgenomen.

Artikel 22. Kasreserve

  • 1 De kasreserve van een verplichtingen-kasagentschap is gebonden aan een maximumomvang van 3% van de gemiddelde jaarontvangsten berekend over de laatste drie jaar. Indien het agentschap nog geen drie jaar bestaat worden de gemiddelde jaarontvangsten berekend over deze kortere periode.

  • 2 De kasreserve is gebonden aan een minimumomvang per 31 december van nihil.

  • 3 Indien er volgens de jaarrekening sprake is van een overschrijding van de in het eerste en tweede lid genoemde grenzen, dient deze uiterlijk bij de eerste suppletoire begrotingswet te zijn hersteld. Een surplus aan kasreserve wordt door het verplichtingen-kasagentschap uitgekeerd aan de eigenaar.

  • 4 Financiële transacties die zuiver gericht zijn op het voorkomen van overschrijdingen van de in het eerste en tweede lid vermelde grenzen zijn niet toegestaan.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde jaarontvangsten van een verplichtingen-kasagentschap bestaan uit de bijdragen van het betrokken ministerie, bijdragen van overige ministeries en bijdragen van derden.

  • 6 Het verplichtingen-kasagentschap voegt het gerealiseerde exploitatieresultaat per 31 december in zijn geheel toe aan de kasreserve.

§ 7. Specifieke bepalingen baten-lastenagentschappen

Artikel 23. Uitgangspunten openingsbalans

  • 1 Het baten-lastenagentschap neemt in de openingsbalans met de daarbij behorende toelichting de activa, passiva, rechten en verplichtingen op die door het betrokken ministerie en door andere ministeries aan een agentschap in economisch beheer worden overgedragen.

  • 2 Tegenover de langlopende bezittingen wordt in de openingsbalans een initiële lening opgenomen: een langlopende schuld aan het Ministerie van Financiën in de vorm van een beroep op de leenfaciliteit. De omvang van de initiële lening kan worden verminderd met het langlopende deel van de voorzieningen. Met de uit de initiële lening ontvangen gelden betaalt het betrokken baten-lastenagentschap de vergoeding voor de overgenomen vermogensbestanddelen aan het (vak)ministerie.

  • 3 In de openingsbalans wordt het saldo van enerzijds de kortlopende bezittingen en anderzijds de kortlopende schulden en het kortlopende deel van de voorzieningen opgenomen als passivum in de post ‘Nog te betalen’ indien dit saldo positief is, en opgenomen als activum in de post ‘Nog te ontvangen’ indien dit saldo negatief is.

  • 4 In de openingsbalans kan slechts een exploitatiereserve als vorm van eigen vermogen worden opgenomen, die maximaal 5% van de verwachte omzet bedraagt, als bedoeld in artikel 27, vierde lid, onder d, van deze regeling.

Artikel 24. Rentecompensatie bij openingsbalans

Indien de kostprijs van een product of een dienst van een baten-lastenagentschap stijgt als gevolg van de rente die een baten-lastenagentschap verschuldigd is over de initiële lening en indien die gestegen kostprijs aantoonbaar in rekening wordt gebracht aan een ander dienstonderdeel van het Rijk, staat de Minister van Financiën aan die andere dienst toe ten laste van de algemene middelen een aanvullend budget ter grootte van de kostenstijging in de departementale begroting op te nemen totdat de initiële lening is afgelost.

Artikel 25. Mutaties in het eigen vermogen

  • 1 Bijdragen aan baten-lastenagentschappen anders dan de in artikel 14 genoemde bijdragen, zijn directe vermogensmutaties en worden door het baten-lastenagentschap verantwoord onder de exploitatiereserve.

  • 2 Indien er volgens de jaarrekening sprake is van een overschrijding van de in artikel 27 vierde lid onder c en e genoemde grenzen, dient deze uiterlijk bij de eerste suppletoire begrotingswet te zijn hersteld. Een surplus aan eigen vermogen wordt uitgekeerd aan de eigenaar.

  • 3 Financiële transacties die zuiver gericht zijn op het voorkomen van overschrijdingen van de in artikel 27 vierde lid onder c en e vermelde grenzen zijn niet toegestaan.

Artikel 26. Uitgangspunten administratie en verslaggeving

Onverminderd artikel 27 zijn bij het opstellen van de jaarrekening van baten-lastenagentschappen en de daarop gebaseerde agentschapsparagraaf in het departementaal jaarverslag de artikelen 361 tot en met 390, uitgezonderd artikel 365, tweede lid, artikel 383 en de artikelen 383a t/m artikel 383e van Titel 9 van Boek 2 BW en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27. Nadere bepalingen voor de verslaggeving

  • 1 Onder het begrip ‘derden’ in de zin van Titel 9 van Boek 2 BW wordt in het kader van deze regeling ook verstaan iedere organisatie of ieder organisatieonderdeel van het Rijk anders dan het baten-lastenagentschap waarop de verslaggeving betrekking heeft.

  • 2 Bij materiële en immateriële activa geldt:

    • a. de waardering geschiedt tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs, onder aftrek van cumulatieve afschrijvingen en eventuele opgetreden waardeverminderingen;

    • b. afschrijving geschiedt volgens de lineaire methode, op basis van de economische levensduur van de vaste activa;

    • c. bij het bepalen van de afschrijvingstermijnen worden in beginsel de termijnen gehanteerd zoals opgenomen in de artikelsgewijze toelichting. Afwijkingen worden door het agentschap toegelicht in de jaarrekening.

    • d. in afwijking van artikel 365, tweede lid, van Boek 2 BW, wordt bij de activering van immateriële vaste activa geen wettelijke reserve in de jaarrekening opgenomen.

  • 3 Een baten-lastenagentschap bezit geen financiële vaste activa.

  • 4 Ten aanzien van het eigen vermogen gelden de volgende bepalingen:

    • a. in de balans van een baten-lastenagentschap, niet zijnde de openingsbalans, worden onder de post eigen vermogen slechts opgenomen:

      • een exploitatiereserve;

      • het onverdeeld resultaat, zijnde het exploitatieresultaat over het verslagjaar.

    • b. het onverdeeld resultaat wordt, na vaststelling van de jaarrekening, in zijn geheel toegevoegd aan de exploitatiereserve van een baten-lastenagentschap;

    • c. het eigen vermogen van een baten-lastenagentschap is gebonden aan een maximumomvang van 5% van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. Indien een baten-lastenagentschap korter dan drie jaar bestaat, wordt de gemiddelde jaaromzet berekend over deze kortere periode;

    • d. onder de omzet van een baten-lastenagentschap wordt verstaan: bijdragen van het betrokken ministerie, bijdragen van overige ministeries en bijdragen van derden;

    • e. het eigen vermogen van een baten-lastenagentschap is gebonden aan een minimumomvang van nihil;

    • f. wanneer de in lid 4c en 4e vermelde grenzen worden overschreden, dan wordt dit overeenkomstig het tweede lid van artikel 25 hersteld.

  • 5 Langlopend vreemd vermogen bestaat uitsluitend uit leningen van het Ministerie van Financiën, zoals bedoeld in artikel 28.

  • 6 Voorzieningen worden in beginsel opgenomen overeenkomstig Titel 9 van Boek 2 BW. Indien de aldaar genoemde voorzieningen niet worden opgenomen, wordt de reden daarvoor toegelicht in de jaarrekening. Dotatie, onttrekking en vrijval van voorzieningen worden vermeld en afzonderlijk toegelicht in de jaarrekening.

  • 7 Vorderingen op en schulden aan het betrokken ministerie en aan andere ministeries worden gespecificeerd en toegelicht bij de toelichting op de afzonderlijke posten in de balans van de jaarrekening.

  • 8 Overeenkomstig de uitgangspunten van het Rijkshuisvestingsstelsel activeert het Rijksvastgoedbedrijf alle panden die onderdeel zijn van het Rijkshuisvestingsstelsel, ook indien Titel 9 van Boek 2 BW vereist dat een pand geactiveerd wordt bij het baten-lastenagentschap dat het pand in gebruik heeft.

Artikel 28. Leenfaciliteit en leenplafonds

  • 1 Ter dekking van een financieringsbehoefte voor een investering in vaste activa kan een baten-lastenagentschap beschikken over een leenfaciliteit bij het Ministerie van Financiën.

  • 2 De looptijd van iedere lening wordt gekoppeld aan de economische levensduur van de onderliggende vaste activa.

  • 3 De Minister van Financiën bepaalt de van toepassing zijnde rentepercentages voor leningen. Artikel 4, derde lid van de Regeling schatkistbankieren RWT’s en andere rechtspersonen is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de variabele rentevaste periode.

  • 4 De leenfaciliteit is begrensd door middel van leenplafonds die het Ministerie van Financiën per baten-lastenagentschap en per looptijd op aanvraag toekent. Het baten-lastenagentschap overschrijdt de toegekende leenplafonds niet.

  • 5 De Minister van Financiën bepaalt de procedure voor het aanvragen en toekennen van een leenplafond.

Artikel 29. Leenprocedure en -voorwaarden

  • 1 Bij het aangaan van een lening opent de Minister van Financiën op naam van het baten-lastenagentschap in de centrale administratie van de schatkist van het Rijk een leningrekening.

  • 2 Door middel van overboeking naar de rekening-courant bij de schatkist van het Rijk kan een baten-lastenagentschap beschikken over de gelden op een leningrekening. De overboeking vindt plaats op de overeengekomen opnamedatum.

  • 3 De in het tweede lid genoemde data liggen niet in het verleden. De datum van de initiële lening is de enige uitzondering hierop.

  • 4 De Rijkshoofdboekhouding int zelfstandig een in rekening te brengen afsluitprovisie op de ingangsdatum van de betrokken lening ten laste van de rekening-courant van het baten-lastenagentschap.

  • 5 De Rijkshoofdboekhouding int zelfstandig de jaarlijkse aflossing van de lening op de overeengekomen aflossingsdatum ten laste van de rekening-courant en boekt deze af van de leningrekening van het baten-lastenagentschap.

  • 6 De Rijkshoofdboekhouding int jaarlijks zelfstandig de over een lening verschuldigde rente ten laste van de rekening-courant van het baten-lastenagentschap. De rente is verschuldigd vanaf de opnamedatum.

  • 7 Het geheel of gedeeltelijk vervroegd aflossen van de lening geschiedt door een tijdig verzoek aan de Rijkshoofdboekhouding.

  • 8 Bij vervroegd aflossen is het baten-lastenagentschap een boete verschuldigd. De Rijkshoofdboekhouding int de boete zelfstandig ten laste van de rekening-courant van het baten-lastenagentschap.

  • 9 In afwijking van het achtste lid is vervroegd aflossen boetevrij toegestaan bij verkoop of bij verlies door brand, diefstal of vernietiging van de vaste activa waarvoor de lening was afgesloten, en bij het overeenkomstig de verslaggevingvoorschriften van artikelen 26 en 27 afwaarderen van de vaste activa waarvoor de lening was afgesloten.

  • 10 De Rijkshoofdboekhouding int het bedrag van de vervroegde aflossing zelfstandig ten laste van de rekening-courant en boekt dit af op de leningrekening van het baten-lastenagentschap.

  • 11 De Minister van Financiën bepaalt de van toepassing zijnde afsluitprovisies en boetes bij vervroegd aflossen en kan tevens minimumbedragen vaststellen voor leningen.

§ 8. Toezicht en systeemverantwoordelijkheid

Artikel 30. Toezicht

De directie Financieel-economische Zaken van het betrokken ministerie oefent toezicht uit op een agentschap overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, eerste lid, onder b, van het Besluit FEZ bij het Rijk.

Artikel 31. Systeemverantwoordelijkheid

De Minister van Financiën oefent toezicht uit op de inrichting van de agentschappen en de uitvoering van de begrotingen.

§ 9. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 32. Overgangsbepaling

  • 1 Voor de baten-lastenagenatschappen die voor 1 januari 2013 zijn opgericht wordt per geval beoordeeld of een overgangsregime van toepassing kan worden verklaard

  • 2 Wanneer een agentschap dat vóór de inwerkingtreding van deze regeling reeds is ingesteld overgaat van baten-lastenagentschap naar verplichtingen-kasagentschap geldt dat – in afwijking van artikel 22, eerste lid – de kasreserve een maximumomvang krijgt van 5% van de gemiddelde jaarontvangsten berekend over de laatste drie jaar. Deze overgangsbepaling geldt alsdan voor een periode van drie jaar waarna artikel 22, eerste lid van toepassing is.

Artikel 33. Afwijking

In bijzondere gevallen kan met voorafgaande schriftelijke instemming van de Minister van Financiën worden afgeweken van deze regeling, door middel van een gemotiveerd verzoek van de Minister.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën,

W.B. Hoekstra

Naar boven