Wet Huis voor klokkenluiders

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 13-06-2018 t/m 31-12-2019

Wet van 14 april 2016, houdende de oprichting van een Huis voor klokkenluiders (Wet Huis voor klokkenluiders)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om met het oog op de bescherming van klokkenluiders rechtsbescherming te regelen, een Huis voor klokkenluiders op te richten en dat het noodzakelijk is daartoe wettelijke bepalingen vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Huis: Huis voor klokkenluiders als bedoeld in artikel 3;

  • b. afdeling advies: de afdeling advies van het Huis, bedoeld in artikel 3a, tweede lid;

  • c. afdeling onderzoek: de afdeling onderzoek van het Huis, bedoeld in artikel 3a, derde lid;

  • d. vermoeden van een misstand: het vermoeden van een werknemer, dat binnen de organisatie waarin hij werkt of heeft gewerkt of bij een andere organisatie indien hij door zijn werkzaamheden met die organisatie in aanraking is gekomen, sprake is van een misstand voor zover:

    • 1°. het vermoeden gebaseerd is op redelijke gronden, die voortvloeien uit de kennis die de werknemer bij zijn werkgever heeft opgedaan of voortvloeien uit de kennis die de werknemer heeft gekregen door zijn werkzaamheden bij een ander bedrijf of een andere organisatie, en

    • 2°. het maatschappelijk belang in het geding is bij de schending van een wettelijk voorschrift, een gevaar voor de volksgezondheid, een gevaar voor de veiligheid van personen, een gevaar voor de aantasting van het milieu, een gevaar voor het goed functioneren van de openbare dienst of een onderneming als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten;

  • e. onderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 4;

  • f. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • g. werkgever: degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid laat verrichten of heeft laten verrichten dan wel degene die anders dan uit dienstbetrekking arbeid laat verrichten of heeft laten verrichten;

  • h. werknemer: degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid verricht of heeft verricht dan wel degene die anders dan uit dienstbetrekking arbeid verricht of heeft verricht;

  • i. verzoeker: de werknemer die de afdeling onderzoek verzoekt een onderzoek in te stellen;

  • j. bureau: het bureau, bedoeld in artikel 3d.

§ 2. Interne procedure

Artikel 2

  • 1 De werkgever bij wie in de regel ten minste vijftig personen werkzaam zijn, stelt een procedure vast voor het omgaan met het melden van een vermoeden van een misstand binnen zijn organisatie.

  • 2 In de procedure, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval:

    • a. de wijze waarop met de interne melding wordt omgegaan vastgelegd;

    • b. omschreven wanneer sprake is van een vermoeden van een misstand met inachtneming van de definitie van een vermoeden van een misstand als bedoeld in deze wet;

    • c. vastgelegd bij welke daartoe aangewezen functionaris of functionarissen het vermoeden van een misstand kan worden gemeld;

    • d. de verplichting voor de werkgever opgenomen de melding vertrouwelijk te behandelen, indien de werknemer hierom heeft verzocht;

    • e. vastgelegd dat de werknemer de mogelijkheid heeft om een adviseur in vertrouwen te raadplegen over een vermoeden van een misstand.

  • 3 De werkgever is verplicht aan de bij hem werkzame personen een schriftelijke of elektronische opgave te verstrekken van de procedure, bedoeld in het eerste lid. De werkgever verstrekt daarbij tevens informatie over:

    • a. de omstandigheden waaronder een vermoeden van een misstand buiten de organisatie kan worden gemeld,

    • b. de rechtsbescherming van de werknemer bij het melden van een vermoeden van een misstand.

Hoofdstuk 2. Het Huis voor klokkenluiders

§ 1. Instelling en taak

Artikel 3

  • 1 Er is een Huis voor klokkenluiders.

  • 3 In afwijking van artikel 20 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is het Huis slechts verplicht aan Onze Minister inlichtingen te verstrekken of inzage te geven in zakelijke gegevens en bescheiden met betrekking tot het gevoerde financiële beheer en de administratieve organisatie.

Artikel 3a

  • 1 Het Huis kent een afdeling advies en een afdeling onderzoek.

  • 2 De afdeling advies heeft tot taak:

    • a. het informeren, adviseren en ondersteunen van een werknemer over de te ondernemen stappen inzake het vermoeden van een misstand;

    • b. het verwijzen naar bestuursorganen of diensten die zijn belast met de opsporing van strafbare feiten of met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift of een andere bevoegde instantie waar het vermoeden van een misstand kan worden gemeld, en

    • c. het geven van algemene voorlichting over het omgaan met een vermoeden van een misstand.

  • 3 De afdeling onderzoek heeft tot taak:

    • a. het beoordelen of het verzoekschrift ontvankelijk is met inachtneming van de voorwaarden, bedoeld in artikel 6, eerste lid;

    • b. het op basis van een verzoekschrift instellen van een onderzoek naar:

      • 1°. het vermoeden van een misstand;

      • 2°. de wijze waarop de werkgever zich jegens de werknemer heeft gedragen naar aanleiding van een melding van een vermoeden van een misstand;

    • c. het instellen van een onderzoek naar het vermoeden van een misstand naar aanleiding van een of meerdere adviesaanvragen, met inachtneming van artikel 3k, derde lid, en artikel 6, eerste lid; en

    • d. het formuleren van algemene aanbevelingen over het omgaan met een vermoeden van een misstand.

Artikel 3b

  • 1 Het bestuur van het Huis bestaat uit een voorzitter en ten hoogste vier leden.

  • 2 De leden worden benoemd in de afdeling advies of in de afdeling onderzoek. Zij worden niet benoemd in beide afdelingen.

  • 3 Een lid dat betrokken is geweest bij de advisering inzake een vermoeden van een misstand neemt geen deel aan de behandeling van een onderzoek dezelfde misstand betreffende.

  • 4 De voorzitter is verantwoordelijk voor het goed functioneren van het Huis.

Artikel 3c

  • 1 De leden en de voorzitter van het Huis worden bij koninklijk besluit benoemd. Zij worden op eigen aanvraag door Onze Minister ontslagen. Zij kunnen voorts bij koninklijk besluit worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen. De voordracht voor schorsing of ontslag wordt niet gedaan dan nadat het Huis daarover is gehoord.

  • 2 De benoeming van de leden gebeurt op zodanige wijze dat alle relevante deskundigheid in het Huis aanwezig is ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3a.

  • 3 De leden worden voor een periode van ten hoogste vier jaar benoemd. De zittingsduur van het lid dat is benoemd op een tussentijds opengevallen plaats, is gelijk aan de duur van de resterende zittingsperiode van het lid in wiens plaats dit lid is benoemd. De leden kunnen twee maal worden herbenoemd.

  • 4 De voorzitter en de leden vervullen geen betrekkingen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn functie of op de handhaving van zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

Artikel 3d

  • 1 Het bestuur van het Huis wordt ondersteund door een bureau.

  • 2 De voorzitter benoemt, schorst en ontslaat de medewerkers van het bureau.

  • 3 De keuze van de medewerkers geschiedt op zodanige wijze dat alle relevante deskundigheid in het bureau aanwezig is.

  • 4 Het bureau bestaat uit medewerkers die in de afdeling advies als adviseur zijn aangesteld, medewerkers die in de afdeling onderzoek als onderzoeker zijn aangesteld en medewerkers in algemene dienst van het Huis.

  • 5 Een medewerker die als adviseur betrokken is geweest bij de advisering inzake een vermoeden van een misstand neemt geen deel aan een onderzoek dezelfde misstand betreffende.

§ 2. Werkwijze

Artikel 3f

  • 1 De leden van het Huis hebben zitting zonder last.

  • 2 Een lid onthoudt zich van deelneming aan de behandeling van een advies of onderzoek als bedoeld in artikel 3a, tweede en derde lid, indien:

    • a. het hemzelf of een van zijn bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad aangaat;

    • b. het een instelling of rechtspersoon betreft waarbij hij werkt, heeft gewerkt of belang heeft;

    • c. het een vermoeden van een misstand betreft waarbij hij mogelijk betrokken is of is geweest;

    • d. anderszins de schijn van belangenverstrengeling kan ontstaan.

Artikel 3g

  • 1 Een medewerker van het bureau meldt onverwijld aan de voorzitter van het Huis dat het advies of onderzoek, bedoeld in artikel 3a, tweede en derde lid,

    • a. hemzelf of een van zijn bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad aangaat;

    • b. een instelling of rechtspersoon betreft waarbij hij werkt, heeft gewerkt of belang heeft;

    • c. een vermoeden van een misstand betreft waarbij hij mogelijk betrokken is of is geweest;

    • d. anderszins de schijn van belangenverstrengeling kan wekken.

  • 2 De voorzitter beslist of de medewerker zich om deze reden van deelneming aan het advies of onderzoek onthoudt.

Artikel 3h

Het Huis stelt een bestuursreglement, een advies- en een onderzoeksprotocol vast en maakt deze openbaar.

Artikel 3i

Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van de taken van het Huis en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van deze wet de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

Artikel 3j

Het Huis maakt de identiteit van de werknemer die informatie, advies of ondersteuning vraagt en van de verzoeker niet bekend zonder diens instemming.

§ 3. Advies

Artikel 3k

  • 1 Een werknemer kan de afdeling advies verzoeken om informatie, advies en ondersteuning inzake het vermoeden van een misstand. De adviesaanvraag is vormvrij.

  • 2 Informatie, advies en ondersteuning kunnen zowel in mondelinge als in schriftelijke vorm gegeven worden. De keuze ten aanzien van de vorm van de informatie, het advies of de ondersteuning is voorbehouden aan de afdeling advies.

  • 3 De in een adviesaanvraag verstrekte informatie over een vermoeden van een misstand en het advies worden door de afdeling advies niet verstrekt aan de afdeling onderzoek, tenzij de werknemer schriftelijk verklaart daar geen bezwaar tegen te hebben.

  • 4 Bij het Huis berustende informatie over het advies is niet openbaar.

§ 4. Het onderzoeken van een vermoeden van een misstand door de afdeling onderzoek

Artikel 4

  • 1 Een werknemer kan bij de afdeling onderzoek:

    • a. een vermoeden van een misstand melden ten behoeve van een onderzoek, of

    • b. verzoeken om een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop de werkgever zich jegens hem heeft gedragen naar aanleiding van een melding van een vermoeden van een misstand.

Artikel 5

  • 1 Het verzoekschrift wordt ondertekend door de verzoeker of diens gemachtigde en bevat ten minste:

    • a. de naam en het adres van de verzoeker;

    • b. de dagtekening;

    • c. een omschrijving van de misstand die wordt vermoed, waaronder de naam van de werkgever tegen wie het vermoeden zich richt, en

    • d. de gronden waarop het vermoeden van een misstand is gebaseerd.

Artikel 6

  • 1 De afdeling onderzoek stelt binnen 6 weken na de dagtekening van het verzoekschrift een onderzoek in, tenzij de afdeling onderzoek oordeelt dat:

    • a. het verzoekschrift niet voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 5;

    • b. het verzoek kennelijk ongegrond is;

    • c. het maatschappelijk belang bij een onderzoek door de afdeling onderzoek, dan wel de ernst van de misstand, kennelijk onvoldoende is;

    • d. het vermoeden van de misstand ter beoordeling staat van bestuursorganen of diensten die zijn belast met de opsporing van strafbare feiten of met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift of een andere daartoe bevoegde instantie waar het vermoeden van een misstand kan worden gemeld en het bestuursorgaan, de dienst of de andere daartoe bevoegde instantie het vermoeden van een misstand naar behoren behandelt of heeft behandeld;

    • e. de verzoeker het vermoeden van een misstand niet heeft gemeld aan een leidinggevende, een vertrouwenspersoon of een andere in een interne procedure als bedoeld in artikel 2 aangewezen persoon van de organisatie waarbinnen sprake is van de vermoedelijke misstand, tenzij dat van hem in redelijkheid niet gevraagd kan worden;

    • f. de verzoeker het vermoeden van een misstand heeft gemeld aan een leidinggevende, een vertrouwenspersoon of een andere in een interne procedure als bedoeld in artikel 2 aangewezen persoon van de organisatie waarbinnen sprake is van de vermoedelijke misstand en de organisatie het vermoeden naar behoren heeft behandeld;

    • g. er een ander verzoek, dezelfde misstand betreffende, bij de afdeling onderzoek in behandeling is of door de afdeling onderzoek is afgedaan, behoudens indien een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid bekend is geworden en zulks tot een ander oordeel over de bedoelde misstand zou hebben kunnen leiden; of

    • h. bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak reeds over de misstand is geoordeeld.

  • 2 Indien de afdeling onderzoek geen onderzoek instelt, worden de resultaten van het oordeel, bedoeld in het eerste lid, niet openbaar gemaakt.

  • 3 De afdeling onderzoek is niet verplicht een onderzoek voort te zetten indien:

    • a. de verzoeker naar het oordeel van de afdeling onderzoek onvoldoende meewerkt aan een zorgvuldig verloop van het onderzoek en het bewaren van de vertrouwelijkheid van uitkomsten van het onderzoek, of

    • b. een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid bekend wordt, op grond waarvan de afdeling onderzoek tot het oordeel komt dat het verzoek kennelijk ongegrond is.

Artikel 7

  • 1 Indien de afdeling onderzoek geen onderzoek instelt of dit niet voortzet, deelt de afdeling dit onder vermelding van de redenen zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de verzoeker mede.

  • 2 In het geval dat de afdeling onderzoek een onderzoek niet voortzet, doet hij de in het eerste lid bedoelde mededeling tevens aan de werkgever.

Artikel 8

  • 1 De afdeling onderzoek streeft ernaar het onderzoek binnen een jaar na afronding van het oordeel over de ontvankelijkheid, bedoeld in artikel 6, eerste lid, af te ronden.

  • 2 De afdeling onderzoek kan naar aanleiding van het door hem verrichte onderzoek aan de werkgever aanbevelingen doen.

  • 3 Een oordeel of aanbeveling behelst geen vaststelling van civielrechtelijke aansprakelijkheid in verband met een misstand, noch een vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit.

§ 4a. Onderzoek in de publieke sector

Artikel 9

Deze paragraaf is van toepassing op onderzoek door de afdeling onderzoek indien de werkgever onderdeel uitmaakt van de publieke sector. De publieke sector wordt gevormd door:

  • a. de staat;

  • b. de provincies;

  • c. de gemeenten;

  • d. de waterschappen;

  • e. de openbare lichamen voor beroep en bedrijf;

  • f. de andere openbare lichamen waaraan krachtens de Grondwet verordenende bevoegdheid is toegekend;

  • g. de Europese groeperingen voor territoriale samenwerking met een statutaire zetel in Nederland;

  • h. de overige krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen; en

  • i. andere dan krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen, waarvan een orgaan is bekleed met openbaar gezag, waarbij de uitoefening van dat gezag de kernactiviteit van de rechtspersoon vormt.

Artikel 10

  • 1 De artikelen 9:30 tot en met 9:34 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op het onderzoek door de afdeling onderzoek, met dien verstande dat voor «bestuursorgaan» telkens gelezen wordt «werkgever» en voor «de ombudsman» telkens wordt gelezen: de afdeling onderzoek. Indien de werkgever vertegenwoordigd wordt door een meerhoofdig orgaan, wordt onder «college» verstaan: dat meerhoofdige orgaan.

  • 2 In afwijking van artikel 9:31, vierde lid, van de Algemene wet Bestuursrecht kunnen de ingevolge artikel 9:31, eerste lid, opgeroepen personen onderscheidenlijk degenen die ingevolge artikel 9:31, derde lid, verplicht zijn stukken over te leggen, het geven van inlichtingen onderscheidenlijk het overleggen van stukken weigeren indien het inlichtingen en bescheiden betreft waarvan het verstrekken in strijd is met het belang van de nationale veiligheid, dan wel een schending van een ambtsgeheim of wettelijk voorschrift met zich meebrengt. Voorts geldt deze verplichting niet, indien een persoon daardoor of zichzelf of een van zijn bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de zijlijn in de tweede of de derde graad of zijn echtgenoot of eerdere echtgenoot dan wel geregistreerde partner of eerdere geregistreerde partner aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling ter zake van een misdrijf zou blootstellen.

  • 3 Tijdens het onderzoek kan de afdeling onderzoek bevelen dat personen die, hoewel wettelijk opgeroepen, niet zijn verschenen, door de openbare macht voor hem worden gebracht om aan hun verplichtingen te voldoen.

  • 4 Onze Minister die het aangaat kan tijdens het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, aan de afdeling onderzoek het betreden van bepaalde plaatsen verbieden, indien dit naar zijn oordeel de veiligheid van de staat zou schaden.

§ 4b. Onderzoek in de private sector

Artikel 11

Deze afdeling is van toepassing op onderzoek door de afdeling onderzoek indien artikel 9 niet van toepassing is.

Artikel 12

De afdeling onderzoek maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

Artikel 13

  • 1 De afdeling onderzoek is bevoegd inlichtingen te vragen en inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden.

  • 2 De werkgever tegen wie het vermoeden van een misstand zich richt, de onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen, getuigen, alsmede de verzoeker, zijn verplicht de verlangde inlichtingen volledig en naar waarheid te verstrekken en zijn tevens verplicht te verschijnen.

  • 3 De afdeling onderzoek bepaalt op welke wijze en binnen welke termijn de inlichtingen worden verstrekt.

  • 4 De werkgever tegen wie het vermoeden zich richt, is verplicht binnen een door de afdeling onderzoek te bepalen termijn de zakelijke gegevens en bescheiden volledig en naar waarheid te verstrekken, een en ander op de wijze door de afdeling onderzoek vast te stellen.

  • 5 De ingevolge het tweede lid opgeroepen personen onderscheidenlijk de werkgever die op grond van het vierde lid verplicht is stukken over te leggen, kunnen de afdeling onderzoek mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.

  • 6 Het geven van inlichtingen of het overleggen van stukken kan worden geweigerd, indien het inlichtingen en bescheiden betreft waarvan het verstrekken in strijd is met het belang van de nationale veiligheid, dan wel een schending van een beroepsgeheim of wettelijk voorschrift met zich meebrengt. Voorts geldt deze verplichting niet, indien een persoon daardoor of zichzelf of een van zijn bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de zijlijn in de tweede of de derde graad of zijn echtgenoot of eerdere echtgenoot dan wel geregistreerde partner of eerdere geregistreerde partner aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling ter zake van een misdrijf zou blootstellen.

  • 7 De afdeling onderzoek beslist of de beperking van de kennisneming, bedoeld in het vijfde lid, onderscheidenlijk de weigering, bedoeld in het zesde lid, gerechtvaardigd is.

  • 8 Indien de afdeling onderzoek heeft beslist dat de weigering gerechtvaardigd is, vervalt de verplichting.

Artikel 14

  • 1 De afdeling onderzoek stelt de werkgever en de verzoeker in de gelegenheid hun standpunt toe te lichten ten aanzien van het vermoeden van een misstand.

  • 2 De afdeling onderzoek beslist of de toelichting schriftelijk of mondeling en al dan niet in elkaars aanwezigheid wordt gegeven.

Artikel 15

  • 1 De afdeling onderzoek kan in het belang van het onderzoek deskundigen werkzaamheden opdragen en personen oproepen om als deskundige gehoord te worden of als tolk op te treden.

  • 2 Door de afdeling onderzoek opgeroepen deskundigen of tolken verschijnen voor hem en verlenen onpartijdig en naar beste weten hun diensten als zodanig.

  • 3 Getuigen zullen niet worden gehoord en tolken zullen niet tot de uitoefening van hun taak worden toegelaten dan na het afleggen van de eed of de belofte. Getuigen leggen in dat geval de eed of de belofte af dat zij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen en tolken dat zij hun plichten als tolk met nauwgezetheid zullen vervullen.

Artikel 16

Aan de door de afdeling onderzoek opgeroepen verzoekers, getuigen, deskundigen en tolken wordt een vergoeding toegekend die ten laste van het Rijk komt. Het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

§ 5. Rapport

Artikel 17

  • 2 Het rapport bevat in ieder geval, voor zover het onderzoek zich daartoe uitstrekt:

    • a. een analyse van de misstand,

    • b. de vaststelling van de oorzaken of de vermoedelijke oorzaken van de misstand en de omvang van zijn gevolgen, en

    • c. aanbevelingen aan de werkgever indien daartoe aanleiding bestaat.

  • 3 De afdeling onderzoek zendt een concept van het rapport aan de betrokken werkgever en de verzoeker.

  • 4 De werkgever en de verzoeker kunnen schriftelijk commentaar leveren gedurende een termijn van vier weken, die aanvangt met ingang van de dag na die waarop het concept van het rapport is verzonden. Zij zijn tot geheimhouding van het concept van het rapport verplicht.

  • 5 Indien het commentaar daartoe aanleiding geeft, kan de afdeling onderzoek het rapport aanpassen. Ingeval het commentaar niet leidt tot aanpassing, geeft de afdeling onderzoek in zijn rapport de redenen daarvoor aan.

  • 6 Indien de afdeling onderzoek aan een werkgever een aanbeveling als bedoeld in het tweede lid doet, deelt de werkgever binnen een redelijke termijn aan de afdeling onderzoek mee op welke wijze aan de aanbeveling gevolg zal worden gegeven. Indien de werkgever overweegt de aanbeveling niet op te volgen, deelt het dat met redenen omkleed aan de afdeling onderzoek mee.

  • 7 De afdeling onderzoek maakt het rapport uit eigen beweging openbaar.

  • 8 Bij het Huis berustende informatie over het onderzoek die niet is opgenomen in het rapport, is niet openbaar.

§ 6. Verhouding tot andere procedures

Artikel 17a

  • 1 Ter bevordering van de coördinatie en het overleg maken het Huis en het College van procureurs-generaal binnen een half jaar na de inwerkingtreding van de wet, afspraken over de samenwerking en informatie-uitwisseling. Het betreft in ieder geval afspraken over de gevallen waarin zowel de afdeling onderzoek een onderzoek instelt naar een vermoeden van een misstand als het openbaar ministerie een opsporingsonderzoek instelt naar een strafbaar feit ten aanzien van hetzelfde voorval. De afspraken behoeven de goedkeuring van Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

  • 2 De afspraken over samenwerking en informatie-uitwisseling worden neergelegd in een samenwerkingsprotocol.

  • 3 Indien in een concreet geval zowel de afdeling onderzoek een onderzoek instelt naar een vermoeden van een misstand als het openbaar ministerie opsporingsonderzoek instelt naar een strafbaar feit, plegen de afdeling onderzoek en het openbaar ministerie, met inachtneming van het samenwerkingsprotocol, overleg over de inrichting van beide onderzoeken.

Artikel 17b

Ter bevordering van coördinatie en overleg kan het Huis samenwerkingsprotocollen afsluiten met bestuursorganen of diensten die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Artikel 17a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

§ 7. Vervolg op aanbevelingen

Artikel 17c

Het Huis zendt jaarlijks aan beide kamers der Staten-Generaal een overzicht van de aanbevelingen van het Huis en van de wijze waarop aan de aanbevelingen vervolg is gegeven.

Artikel 17d

De afdeling onderzoek is bevoegd een onderzoek in te stellen naar de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van aanbevelingen die in eerder onderzoek zijn gedaan.

Hoofdstuk 3. Wijziging van andere wetten

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 20

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. Het Huis verleent medewerking aan het verslag en verschaft Onze Minister de daartoe benodigde informatie.

Artikel 21

De afdeling onderzoek is niet verplicht een onderzoek in te stellen indien de verzoeker meer dan een jaar voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een melding van een vermoeden van een misstand heeft gedaan bij de werkgever of de daartoe bevoegde instantie.

Artikel 21a

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de inrichting van het Huis.

  • 2 De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overlegd.

Artikel 22

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

Wassenaar, 14 april 2016

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

R.H.A. Plasterk

Uitgegeven de tweeëntwintigste april 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie,

G.A. van der Steur

Naar boven