Besluit implementatie richtlijn 2012/34/EU tot instelling van één Europese spoorwegruimte

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 15-12-2015 t/m 16-02-2018

Besluit van 21 november 2015, houdende regels met betrekking tot de vergoeding minimumtoegangspakket en de toegang tot dienstvoorzieningen en de levering van diensten op het gebied van spoor en houdende wijziging van enkele algemene maatregelen van bestuur ter implementatie van richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PbEU 2012, L 343/32) (Besluit implementatie richtlijn 2012/34/EU tot instelling van één Europese spoorwegruimte)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 10 juli 2015 nr. IENM/BSK-2015/121487, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PbEU 2012, L 343/32) en de artikelen 31, 61, 62, vierde lid, zesde lid, onderdelen a en d, en zevende lid, 67, eerste en tweede lid, 68, eerste lid, en 68a, tweede lid, van de Spoorwegwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 11 september 2015, No.W14.15.0238/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 13 november 2015, nr. IenM/BSK-2015/192671, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop rustende bepalingen, wordt verstaan onder:

  • alternatief traject: alternatief traject als bedoeld in artikel 3, onderdeel 9, van richtlijn 2012/34/EU;

  • dienstregelingsjaar: de periode gelegen tussen het moment, bedoeld in bijlage VII, onderdeel 2, eerste volzin, van richtlijn 2012/34/EU, waarop de wijziging van de dienstregeling plaatsvindt en het daarop volgende moment waarop wijziging van de dienstregeling plaatsvindt;

  • levensvatbaar alternatief: levensvatbaar alternatief als bedoeld in artikel 3, onderdeel 10, van richtlijn 2012/34/EU;

  • methode voor toerekening: methode voor de toerekening van de kosten aan het aan spoorwegondernemingen aangeboden minimumtoegangspakket als bedoeld in artikel 63, eerste lid, van de wet;

  • redelijke winst: redelijke winst als bedoeld in artikel 3, onderdeel 17, van richtlijn 2012/34/EU;

  • uitvoeringsverordening (EU) 2015/909: uitvoeringsverordening (EU) 2015/909 van de Europese Commissie van 12 juni 2015 betreffende de modaliteiten voor de berekening van de kosten die rechtstreeks uit de exploitatie van de treindienst voortvloeien (PbEU 2015, L 148);

  • wet: Spoorwegwet.

Hoofdstuk 2. Vergoeding minimumtoegangspakket

§ 1. Methode voor toerekening

Artikel 2. Toepassing en reikwijdte

  • 1 De beheerder hanteert voor het berekenen van de vergoeding voor het minimumtoegangspakket de methode voor toerekening overeenkomstig deze paragraaf en overeenkomstig de voorschriften in uitvoeringsverordening (EU) 2015/909.

  • 2 De beheerder hanteert de methode voor toerekening voor de gehele hoofdspoorweginfrastructuur op eenzelfde wijze.

Artikel 3. Totale kosten

  • 1 Uit de totale begrote kosten van de beheerder wordt een kostenbasis afgeleid, die bestaat uit de kosten die rechtstreeks voortvloeien uit de exploitatie van de treindienst, bedoeld in artikel 31, derde lid, van richtlijn 2012/34/EU en die dient tot het bepalen van de vergoeding voor het minimumtoegangspakket.

  • 2 De totale begrote kosten mogen gebaseerd zijn op de gemiddelde totale begrote kosten gedurende een periode van ten hoogste tien jaren.

  • 3 De beheerder kan in de methode voor toerekening een correctiemechanisme opnemen waarbij een correctie wordt toegepast voor zover er een verschil bestaat tussen de begrote kosten voor toerekening en de kosten die zijn weergegeven in de jaarrekening of jaarrekeningen van de periode waar de begrote kosten voor de vorige methode voor toerekening betrekking op hebben.

Artikel 4. Toerekening van kosten

In de methode voor toerekening worden kosten als volgt toegerekend aan de kostenbasis, bedoeld in artikel 3, eerste lid:

  • a. kosten die in hun geheel rechtstreeks voortvloeien uit de exploitatie van de treindienst, worden volledig toegerekend aan de kostenbasis;

  • b. kosten die voor een deel rechtstreeks voortvloeien uit de exploitatie van de treindienst, worden naar rato toegerekend aan de kostenbasis;

  • c. kosten die niet rechtstreeks voortvloeien uit de exploitatie van de treindienst, worden niet toegerekend aan de kostenbasis.

Artikel 5. Wijze en beschrijving van de toerekening van kosten

  • 1 De beheerder bepaalt op basis van:

    • a. empirische gegevens, of

    • b. de opinies van experts, indien de beheerder niet de beschikking heeft en in redelijkheid ook niet kan hebben over empirische gegevens,

    welke kosten als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, worden toegerekend aan de kostenbasis, bedoeld in artikel 3, eerste lid.

  • 2 De methode voor toerekening bevat een beschrijving van de wijze waarop kosten aan de kostenbasis worden toegerekend.

  • 3 De beschrijving, bedoeld in het tweede lid, maakt het oorzakelijk verband tussen kosten en de toerekening aan de kostenbasis aannemelijk.

Artikel 6. Diensten en gebruiksklassen

  • 1 De beheerder kan binnen het minimumtoegangspakket verschillende diensten onderscheiden en voor ieder van deze diensten een aparte vergoeding hanteren.

  • 2 De beheerder kan binnen de onderscheiden diensten verschillende kostengeoriënteerde gebruiksklassen hanteren en voor deze gebruiksklassen verschillende vergoedingen hanteren, voor zover de totale vergoedingen binnen de dienst gelijk blijven aan de kostenbasis van deze dienst.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de binnen het minimumtoegangspakket te hanteren diensten en de kostengeoriënteerde gebruiksklassen.

Artikel 7. Bepalen van de vergoeding

  • 1 De beheerder bepaalt de vergoedingen voor het minimumtoegangspakket door de kostenbasis, bedoeld in artikel 3, eerste lid, te delen door de corresponderende begrote gebruiksomvang van het minimumtoegangspakket.

  • 2 Indien de beheerder kan aantonen dat de waarden, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van uitvoeringsverordening (EU) 2015/909 voor verschillende delen van de hoofdspoorweginfrastructuur sterk uiteenlopen, kan de beheerder de vergoeding voor het minimumtoegangspakket ook voor delen van de hoofdspoorweginfrastructuur apart bepalen door, na opdeling van de hoofdspoorweginfrastructuur, voor elk deel de kostenbasis te delen door de begrote gebruiksomvang van het minimumtoegangspakket van dat deel van de hoofdspoorweginfrastructuur.

  • 3 Voor zover toepassing is gegeven aan artikel 6, eerste lid, bepaalt de beheerder de vergoedingen voor de onderscheiden diensten door de kostenbasis van deze diensten te delen door de begrote gebruiksomvang van de desbetreffende dienst.

  • 4 Voor zover toepassing is gegeven aan artikel 6, tweede lid, bepaalt de beheerder de vergoedingen voor de onderscheiden gebruiksklassen door de kostenbasis van deze gebruiksklassen te delen door de begrote gebruiksomvang van de desbetreffende gebruiksklasse.

  • 5 De beheerder kan in de methode voor toerekening een correctiemechanisme opnemen waarbij een correctie wordt toegepast voor zover er een verschil bestaat tussen de begrote gebruiksomvang voor toerekening en de gerealiseerde gebruiksomvang die is weergegeven in het jaarverslag of de jaarverslagen van de periode waar de begrote gebruiksomvang voor toerekening betrekking op heeft.

Artikel 8. Correctie vanwege wijziging van de methode voor toerekening

De beheerder kan op de vergoedingen correcties aanbrengen indien in enig dienstregelingsjaar een vergoeding is gehanteerd op basis van een methode voor toerekening die de Autoriteit Consument en Markt heeft goedgekeurd en nadien gewijzigd is op basis van een in rechte onaantastbaar geworden:

  • a. rechterlijke uitspraak, of

  • b. besluit van de Autoriteit Consument en Markt,

voor zover de vergoeding die in rekening is gebracht afwijkt van de vergoeding die in rekening zou zijn gebracht door middel van de nadien gewijzigde methode voor toerekening.

§ 2. Goedkeuring van de methode voor toerekening

Artikel 9. Toezenden aan de Autoriteit Consument en Markt

  • 1 De beheerder zendt de aanvraag voor goedkeuring voor de methode voor toerekening ten minste negen maanden voorafgaand aan de datum van publicatie van de netverklaring van het dienstregelingsjaar waarop de volgende methode voor toerekening van toepassing is aan de Autoriteit Consument en Markt.

  • 2 De beheerder zendt de eerste methode voor toerekening uiterlijk op 31 maart 2017 ter goedkeuring aan de Autoriteit Consument en Markt.

Artikel 10. Goedkeuring van de methode voor toerekening

  • 2 In afwijking van het eerste lid, kan de Autoriteit Consument en Markt goedkeuring verlenen na een vereenvoudigde toets als bedoeld in artikel 7 van uitvoeringsverordening (EU) 2015/909, indien de kosten voor het minimumtoegangspakket minder bedragen dan de in artikel 7 van die uitvoeringsverordening genoemde waarden.

  • 3 De Autoriteit Consument en Markt kan voorwaarden verbinden aan de goedkeuring van de methode voor toerekening.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de goedkeuring van de methode voor toerekening door de Autoriteit Consument en Markt, waarbij de in het tweede lid vermelde waarden kunnen worden opgehoogd tot maximaal tweemaal de in uitvoeringsverordening (EU) 2015/909 genoemde waarden.

Artikel 11. Termijn van de goedkeuring

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt keurt de methode voor toerekening goed voor een periode van ten hoogste vijf dienstregelingsjaren.

  • 2 Indien de methode voor toerekening niet of niet tijdig wordt goedgekeurd door de Autoriteit Consument en Markt, wordt de geldigheid van de meest recent goedgekeurde methode voor toerekening verlengd tot het moment dat een besluit van de Autoriteit Consument en Markt tot goedkeuring van een nieuwe methode voor toerekening in rechte onaantastbaar is geworden.

Hoofdstuk 3. Dienstvoorzieningen en diensten

§ 1. Toepassingsbereik

Artikel 12. Reikwijdte

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op:

§ 2. Toegang tot dienstvoorzieningen en de levering van diensten daarbinnen

Artikel 13. Toegang tot dienstvoorzieningen

Een exploitant van een dienstvoorziening verleent aan een spoorwegonderneming op een niet-discriminerende wijze toegang, inclusief toegang via het spoor, tot de dienstvoorzieningen, bedoeld in bijlage II, punt 2, van richtlijn 2012/34/EU, en de diensten die in deze voorzieningen worden geleverd.

Artikel 14. Transparante en niet-discriminerende toegang

  • 1 Indien een exploitant van een dienstvoorziening als bedoeld in bijlage II, punt 2, onder a, b, c, d, g en i, van richtlijn 2012/34/EU onder de directe of indirecte zeggenschap staat van een instantie of onderneming die ook actief is en een machtspositie heeft op de nationale markten voor spoorvervoerdiensten waarvoor de dienstvoorziening wordt gebruikt, is deze exploitant, ter waarborging van een volledig transparante en niet-discriminerende toegang tot de dienstvoorziening en de daarin te leveren diensten, zodanig georganiseerd dat deze ten aanzien van organisatie en besluitvorming onafhankelijk is van deze instantie of onderneming.

  • 2 De exploitant en de instantie of onderneming, bedoeld in het eerste lid, voeren gescheiden boekhoudingen voor alle dienstvoorzieningen als bedoeld in bijlage II, punt 2, van richtlijn 2012/34/EU.

  • 3 Indien een dienstvoorziening als bedoeld in bijlage II, punt 2, onder a, b, c, d, g en i, van richtlijn 2012/34/EU door de beheerder wordt geëxploiteerd of de exploitant ervan onder de directe of indirecte zeggenschap staat van de beheerder, wordt aan de onafhankelijkheid, bedoeld in het eerste lid, voldaan indien wordt voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 7 van richtlijn 2012/34/EU.

Artikel 15. Procedure verzoek om toegang

  • 1 Een exploitant van een dienstvoorziening beantwoordt een verzoek van een spoorwegonderneming om toegang tot en levering van diensten in een dienstvoorziening als bedoeld in bijlage II, punt 2, van richtlijn 2012/34/EU binnen de daarvoor krachtens artikel 70, derde lid, van de wet vastgestelde redelijke termijn.

  • 2 Het verzoek wordt slechts afgewezen indien er een levensvatbaar alternatief is dat de spoorwegonderneming in staat stelt de betrokken goederen- of passagiersvervoerdienst op hetzelfde traject of op een alternatief traject onder economisch aanvaardbare voorwaarden te exploiteren.

  • 3 Onverminderd het tweede lid motiveert een exploitant als bedoeld in artikel 14, eerste lid, een afwijzing van een verzoek schriftelijk, waarbij tevens wordt aangegeven welke levensvatbare alternatieven er zijn in andere dienstvoorzieningen.

  • 4 Onverminderd het tweede lid is een exploitant van een dienstvoorziening niet verplicht om te investeren in middelen of voorzieningen teneinde aan alle verzoeken van spoorwegondernemingen tegemoet te kunnen komen.

Artikel 16. Toegang tot aanvullende diensten

Indien een exploitant van een dienstvoorziening voorziet in een aanvullende dienst als bedoeld in bijlage II, punt 3, van richtlijn 2012/34/EU, biedt hij deze op verzoek en op niet-discriminerende wijze aan een spoorwegonderneming aan.

Artikel 17. Toegang tot ondersteunende diensten

  • 1 Een spoorwegonderneming mag een exploitant van een dienstvoorziening om een bijkomende reeks in bijlage II, punt 4, van richtlijn 2012/34/EU bedoelde ondersteunende diensten verzoeken.

  • 2 De exploitant, bedoeld in het eerste lid, is niet verplicht een dienst als bedoeld in het eerste lid te verlenen.

  • 3 Wanneer de exploitant van een dienstvoorziening een of meer ondersteunende diensten als bedoeld in het eerste lid aan een of meer spoorwegondernemingen aanbiedt, biedt hij deze op verzoek en op niet-discriminerende wijze aan alle spoorwegondernemingen aan.

Artikel 18. Stationsportfolio

Een exploitant van een passagiersstation als bedoeld in bijlage II, punt 2, onder a, van richtlijn 2012/34/EU, maakt jaarlijks kenbaar welke diensten als bedoeld in bijlage II, punt 2, onder a, van richtlijn 2012/34/EU de exploitant levert op dat station, en onder welke voorwaarden en tegen welke vergoeding hiertoe toegang wordt verleend, op zodanige wijze dat een spoorwegonderneming zich per dienst of dienstvoorziening op basis van een redelijk aanbod in ieder geval een getrouw beeld kan vormen van:

  • a. de betreffende dienst of dienstvoorziening;

  • b. de geldende, economisch aanvaardbare, voorwaarden en vergoedingen;

  • c. de procedure voor het afnemen van de dienst of dienstvoorziening;

  • d. de standaardelementen in de gebruiksovereenkomst;

  • e. de van toepassing zijnde geschillenbeslechtingsprocedure.

§ 3. Vergoedingen

Artikel 19. Kosten plus redelijke winst

Een vergoeding bedraagt niet meer dan de kosten die nodig zijn om een dienst te verrichten, vermeerderd met een redelijke winst, indien deze dienst betrekking heeft op het verlenen van toegang via het spoor binnen een dienstvoorziening als bedoeld in bijlage II, punt 2, van richtlijn 2012/34/EU ten behoeve van het verlenen van een desbetreffende dienst in die voorziening of op het verlenen van een dienst als bedoeld in bijlage II, punt 3 of 4, van richtlijn 2012/34/EU die slechts door één exploitant van een dienstvoorziening wordt aangeboden.

Hoofdstuk 4. Regels ter goede uitvoering

Artikel 20. Nadere regels

  • 1 In het belang van een goede uitvoering van dit besluit kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. het omschrijven van dienstvoorzieningen als bedoeld in bijlage II, punt 2, van richtlijn 2012/34/EU;

    • b. het vaststellen van voorwaarden en de wijze van jaarlijks kenbaar maken, bedoeld in artikel 18;

    • c. de wijze waarop kosten kunnen worden vastgesteld en toegerekend, benodigd om een dienst te verrichten, vermeerderd met een redelijke winst als bedoeld in artikel 19;

    • d. artikel 68a van de wet.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen tevens nadere regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. de te volgen procedure en criteria voor toegang tot dienstvoorzieningen, die onder andere noodzakelijk kunnen zijn voor de goede uitvoering van de uitvoeringshandelingen, bedoeld in artikel 13, negende lid, van richtlijn 2013/34/EU;

    • b. de toerekening van kosten aan het minimumtoegangspakket, die onder andere noodzakelijk kunnen zijn voor de goede uitvoering van de uitvoeringshandelingen op grond van artikel 31, derde lid, van richtlijn 2012/34/EU;

    • c. de eisen aan de methode voor toerekening, die onder andere noodzakelijk kunnen zijn voor de goede uitvoering van de uitvoeringshandelingen op grond van artikel 31, derde lid, van richtlijn 2012/34/EU.

Hoofdstuk 6. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 23. Overgangsbepaling

Tot de datum waarop de eerste goedkeuring van de methode voor toerekening, bedoeld in artikel 10, in rechte onaantastbaar is geworden, hanteert de beheerder voor het berekenen van de vergoeding voor het minimumtoegangspakket de methode van toerekening die wordt toegepast voor het dienstregelingsjaar 2016 en die is opgenomen in de netverklaring voor het dienstregelingsjaar 2016, alsmede in de daarop volgende jaren.

Artikel 25. Inwerkingtreding

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 26. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit implementatie richtlijn 2012/34/EU tot instelling van één Europese spoorwegruimte.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 21 november 2015

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

S.A.M. Dijksma

Uitgegeven de zevende december 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie,

G.A. van der Steur

Naar boven