Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-07-2020 t/m 31-07-2020

Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 28 juni 2015, nr. WJZ / 15083650, houdende vaststelling van subsidie-instrumenten in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen op het terrein van Economische Zaken (Regeling Europese EZ-subsidies)

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op:

  • verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU 2013, L347);

  • verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L354);

  • verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2014,L 149);

  • verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU 2013, L347);

  • verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU 2013, L347);

  • verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (PbEU 2014, L181);

  • verordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (PbEU 2014, L227);

  • verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling ‘Investeren in groei en werkgelegenheid’, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (PbEU 2013, L347);

  • verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking (PbEU 2013, L347);

  • artikel 4:89, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

  • artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

  • de artikelen 15, 19 en 27 van de Landbouwwet;

  • artikel 6 van de Uitvoeringswet EFRO;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • bevoegde autoriteit: de minister of managementautoriteit;

  • bruto jaarloon: bruto jaarsalaris, inclusief een niet-prestatiegebonden eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende CAO of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief (overige) vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten;

  • groep: groep als bedoeld in artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek;

  • laatste betaling: laatste betaling door de bevoegde autoriteit aan de begunstigde van het bedrag of een deel van het bedrag, genoemd in de beschikking tot subsidievaststelling;

  • managementautoriteit: door de minister als zodanig aangewezen autoriteit;

  • minister:

  • mkb: midden- en kleinbedrijf als bedoeld in artikel 2, onderdeel 28, van verordening 1303/2013;

  • netto-inkomsten: netto-inkomsten als bedoeld in artikel 61, eerste lid, van verordening 1303/2013;

  • onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • penvoerder: de door de deelnemers aan het samenwerkingsverband aangewezen penvoerende persoon of organisatie;

  • samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaand uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten, niet zijnde een vennootschap;

  • subsidieontvanger: begunstigde als bedoeld in artikel 2, onderdeel 10, van verordening 1303/2013;

  • verordening 1301/2013: verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling ‘Investeren in groei en werkgelegenheid’, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (PbEU 2013, L347);

  • verordening 1303/2013: verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU 2013, L347);

  • verordening 1305/2013: verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU 2013, L347);

  • verordening 508/2014: verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2014, L149).

Artikel 1.2. Cumulatie

Onverminderd artikel 65, elfde lid, van verordening 1303/2013, wordt, indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat volgens de toepasselijke Europese verordeningen toegestaan is.

Artikel 1.3. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor zover zij direct verbonden zijn met de uitvoering van de desbetreffende subsidiabele activiteit, komen als subsidiabele kosten in aanmerking:

    • a. loonkosten, al dan niet in combinatie met overheadkosten, voor zover zij zijn berekend overeenkomstig artikel 1.4, eerste lid, tot ten hoogste het aantal uren dat voor berekening van het uurtarief, bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, 2° en 5°, is gebruikt;

    • b. bijdragen in natura als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van verordening 1303/2013;

    • c. afschrijvingskosten als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van verordening 1303/2013;

    • d. andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overlegd of voor zover zij zijn berekend overeenkomstig artikel 1.4a.

  • 2 De kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, kunnen worden berekend overeenkomstig artikel 1.4a.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op het verstrekken van subsidie in het kader van Europese territoriale samenwerking als bedoeld in paragraaf 5.4.

Artikel 1.4. Berekening loonkosten en eigen arbeid

  • 1 Loonkosten worden berekend:

    • a. door het aantal aan het project of de investering bestede uren te vermenigvuldigen met een volgens één van de volgende methodieken berekend tarief:

      • 1°. een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten, waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend en dat bedrag vervolgens door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek wordt gedeeld;

      • 2°. een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten, waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend en dat bedrag vervolgens door 1.720 uur op basis van een volledige werkweek wordt gedeeld;

      • 3°. een door de minister goedgekeurde integrale kostensystematiek, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

      • 4°. een door de Europese Commissie goedgekeurde methodiek voor soortgelijke projecten en subsidieontvangers als bedoeld in artikel 67, vijfde lid, onderdeel b, van verordening 1303/2013; of

      • 5°. een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten en vervolgens gedeeld door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek of een volledige werkweek;

    • b. door de kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdelen b tot en met d, te vermenigvuldigen met 20%, voor zover deze kosten geen verband houden met de uitvoering van overheidsopdrachten voor werken met een waarde boven het drempelbedrag, genoemd in artikel 4, onderdeel a, van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PbEU 2014, L 94); of

    • c. voor personen die in deeltijd aan de uitvoering van de desbetreffende subsidiabele activiteit hebben gewerkt door het bruto loon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten, waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend, te vermenigvuldigen met het vaste percentage van de tijd dat zij per maand aan de activiteit hebben gewerkt.

  • 2 De kosten van de door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid als bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel e, van verordening 1303/2013 ten behoeve van het project of de investering worden, indien een berekening overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is, berekend door het aantal uren dat de betrokken persoon ten behoeve van het project of de investering heeft gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 39.

  • 3 In afwijking van het tweede lid wordt in geval van subsidies op grond van verordening 508/2014, een vast uurtarief van € 36 berekend.

  • 4 Indien subsidie wordt verleend in de vorm, bedoeld in artikel 67, eerste lid, onder c, van verordening 1303/2013, is dit artikel niet van toepassing.

Artikel 1.4a. Berekening overige subsidiabele kosten

De kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdelen b tot en met d, kunnen worden berekend door de loonkosten, berekend overeenkomstig artikel 1.4, eerste lid, onderdeel a, onder 5°, te vermenigvuldigen met 40%.

Artikel 1.5. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 69, derde lid, van verordening 1303/2013, komen in geval van artikel 1.3, onderdeel d, de volgende kosten niet in aanmerking voor subsidie:

  • a. administratieve en financiële sancties en boetes;

  • b. winstopslagen binnen een groep of samenwerkingsverband;

  • c. fooien en geschenken;

  • d. representatiekosten en -vergoedingen;

  • e. kosten van personeelsactiviteiten;

  • f. kosten van overboekingen en annuleringen;

  • g. gratificaties en bonussen;

  • h. kosten van outplacementtraject.

Artikel 1.6. Wettelijke rente bij terugvordering

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 6 van de Kaderwet EZ-subsidies of in geval van terugvordering op grond van verordening 1303/2013, verordening 1301/2013, verordening 1305/2013, verordening 508/2014 of verordening 809/2014, worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente, bedoeld in artikel 6:120, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, die wordt berekend over de periode vanaf de datum van het verstrijken van de termijn waarbinnen betaling door de subsidieontvanger moet plaatsvinden en de datum van terugbetaling door de subsidieontvanger.

Artikel 1.7. Methode verrekenen van netto-inkomsten

In geval een project of investering netto-inkomsten als bedoeld in artikel 61 van verordening 1303/2013 genereert, brengt de bevoegde autoriteit de netto-inkomsten bij de beschikking tot subsidieverlening in mindering op de subsidiabele kosten overeenkomstig de methode, bedoeld in artikel 61, derde lid, onderdeel b, van verordening 1303/2013, tenzij de bevoegde autoriteit voor de desbetreffende sector of subsector heeft gekozen voor een vast netto-inkomstenpercentage als bedoeld in artikel 61, derde lid, onderdeel a, van verordening 1303/2013.

Artikel 1.8. Vaststelling beleidsregels

De bevoegde autoriteit stelt beleidsregels vast voor de toepassing van financiële correcties, als bedoeld in artikel 143, tweede lid, van verordening 1303/2013.

Artikel 1.9. Vaststelling procedure

Als procedure, bedoeld in artikel 140, vijfde lid, van verordening 1303/2013 wordt vastgesteld de procedure van bijlage 1 bij deze regeling.

Hoofdstuk 2. Regels omtrent subsidieverstrekking door de minister

Artikel 2.2. Subsidiabele activiteiten

De minister kan op aanvraag voor activiteiten op de gebieden, genoemd in artikel 2 van de Kaderwet EZ-subsidies, en voor activiteiten als bedoeld in verordening 508/2014 subsidie verstrekken.

Artikel 2.3. Openstelling

  • 1 De minister kan op grond van deze regeling uitsluitend subsidie verstrekken indien hij de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag.

  • 2 De minister kan de openstelling beperken tot bepaalde activiteiten, categorieën van aanvragers of een bepaald aantal aanvragen.

  • 3 De minister kan verschillende subsidieplafonds vaststellen voor verschillende activiteiten of categorieën van aanvragers.

Artikel 2.4. Wijze van verdelen

De minister verdeelt het subsidieplafond:

  • a. op volgorde van binnenkomst van de aanvragen;

  • b. op volgorde van rangschikking van de aanvragen;

  • c. evenredig over de ingediende aanvragen, of

  • d. door loting.

Artikel 2.5. Verdeling op volgorde van binnenkomst

  • 1 Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, komt de aanvraag die het eerst is binnengekomen, het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt met betrekking tot de verdeling de dag of het tijdstip waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als datum of tijdstip van binnenkomst.

  • 3 Indien de minister op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, en de volgorde van die aanvragen niet op grond van het tijdstip van binnenkomst kan worden vastgesteld, stelt hij de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast door middel van loting.

Artikel 2.6. Verdeling op volgorde van rangschikking

  • 1 Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen, komt de aanvraag die naar het oordeel van de minister de grootste bijdrage levert aan de doelstelling van de subsidie, het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Voor zover het subsidieplafond wordt overschreden, stelt de minister de onderlinge rangschikking van die aanvragen die bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt vast door middel van loting.

Artikel 2.7. Verdeling van subsidieplafond per categorie

Indien per categorie van aanvragers of activiteiten een subsidieplafond is vastgesteld, vindt de verdeling, bedoeld in artikel 2.4, plaats per categorie.

Artikel 2.8. Adviescommissie

  • 1 De minister kan een adviescommissie instellen.

  • 2 Een adviescommissie heeft tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen om subsidie.

  • 3 De adviezen van een adviescommissie gaan vergezeld van een deugdelijke motivering.

  • 4 Een adviescommissie bestaat uit een voorzitter en een aantal leden. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de adviescommissie een taak heeft. De voorzitter en de leden zijn geen ambtenaren, werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken of andere ministeries die voor de subsidie verantwoordelijk zijn of mede verantwoordelijk zijn.

  • 5 De voorzitter en de leden worden door de minister benoemd en ontslagen.

  • 6 Bij de instelling van een adviescommissie worden de periode waarvoor de voorzitter en de leden worden benoemd en het aantal leden vastgesteld.

  • 7 Een adviescommissie stelt haar eigen werkwijze schriftelijk vast.

  • 8 Een lid van een adviescommissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies, indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag.

  • 9 De minister kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van een adviescommissie bij te wonen.

  • 10 In het secretariaat van een adviescommissie wordt door de minister voorzien.

  • 11 Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van een adviescommissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Economische Zaken. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van een adviescommissie bewaard in het archief van dat ministerie.

  • 12 Een adviescommissie verstrekt desgevraagd aan de minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 2.9. Indienen van de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1 Een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend met gebruikmaking van een middel, dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2 Bij een aanvraag tot subsidieverlening wordt in voorkomend geval mededeling gedaan van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft wordt of zal worden gefinancierd.

  • 3 Een aanvraag tot subsidieverlening bevat in ieder geval gegevens over:

    • a. de subsidieaanvrager, waaronder naam van de natuurlijke persoon, rechtspersoon of publieke instelling, adres en rekeningnummer;

    • b. voor zover van toepassing gegevens over de netto-inkomsten als bedoeld in de artikelen 61 of 65, achtste lid, van verordening 1303/2013.

  • 4 Een aanvraag tot subsidieverlening voor een project gaat vergezeld van een projectplan, waarin ten minste zijn opgenomen:

    • a. een beschrijving van het project, waaronder:

      • 1°. de doelstellingen;

      • 2°. een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering daarvan te maken kosten blijken;

      • 3°. de activiteiten en wijze van uitvoering daarvan;

      • 4°. voor zover van toepassing een overzicht van de aan het samenwerkingsverband deelnemende partijen en de verdeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen van de deelnemers, alsmede een bewijsstuk waaruit blijkt dat de penvoerder bevoegd is om namens de deelnemers aan het samenwerkingsverband te handelen;

    • b. informatie waaruit blijkt in hoeverre het project bijdraagt aan de doeleinden waarvoor subsidie wordt verstrekt;

    • c. een sluitende begroting voor het project, die een meerjarenbegroting is met liquiditeitsplanning per jaar voor zover het project langer dan een jaar duurt, met een toelichting daarop;

    • d. criteria voor het toetsen van de resultaten van het project;

    • e. de verwachte realisatietermijn, met een beschrijving van het tijdpad en mijlpalen indien de termijn langer dan een jaar is.

  • 5 Indien aanvragers van subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, dient de penvoerder een aanvraag in.

Artikel 2.10. Niet-subsidiabele kosten samenwerkingsverband

Onverminderd artikel 1.5, komen in geval van een samenwerkingsverband, kosten die een deelnemer van het samenwerkingsverband in rekening brengt bij een andere deelnemer aan het samenwerkingsverband niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.11. Afwijzingsgronden

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.

  • 2 De minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening voor zover:

    • a. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de activiteiten kunnen financieren;

    • b. het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij deze regeling gestelde termijn kunnen worden voltooid;

    • c. de activiteiten voor het indienen van de subsidieaanvraag zijn voltooid;

    • d. de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie.

Artikel 2.12. Beslissing op de aanvraag

  • 1 Indien het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van rangschikking, wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven binnen 22 weken na afloop van de periode van het aanvragen van de subsidie.

  • 2 Indien het subsidieplafond op een andere wijze wordt verdeeld, wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven binnen 13 weken na afloop van het aanvragen van de subsidie.

Artikel 2.13. Beslissing samenwerkingsverband

Indien de subsidie wordt verleend aan deelnemers in een samenwerkingsverband, verzendt de minister de beschikkingen tot subsidieverlening aan de penvoerder.

Artikel 2.14. Bevoorschotting

  • 1 Indien in deze regeling is bepaald dat er voorschotten worden verstrekt, bedraagt het voorschot ten hoogste 90% van de te verlenen subsidie.

  • 2 Een voorschot wordt op aanvraag verstrekt met gebruikmaking van een middel, dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 3 Het voorschot wordt aangevraagd door de subsidieontvanger of de penvoerder.

  • 5 Voor zover van toepassing gaat een aanvraag om een voorschot vergezeld van gegevens over de netto-inkomsten, bedoeld in artikel 65, achtste lid, van verordening 1303/2013.

Artikel 2.15. Algemene verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger of de penvoerder doet onverwijld schriftelijk mededeling aan de minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem respectievelijk op een van de deelnemers van het samenwerkingsverband van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan hem respectievelijk aan een van de deelnemers van het samenwerkingsverband, of tot faillietverklaring van hem respectievelijk van een van de deelnemers van het samenwerkingsverband.

  • 2 De subsidieontvanger of penvoerder doet onverwijld schriftelijk mededeling aan de minister zodra aannemelijk is dat:

    • a. de subsidiabele activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, of

    • b. niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 2.16. Uitvoering projectplan

  • 1 Aan de beschikking tot subsidieverlening is, in geval deze betrekking heeft op een projectplan, de verplichting verbonden om de activiteiten overeenkomstig dit plan uit te voeren.

  • 2 De subsidieontvanger of de penvoerder meldt aan de minister indien de subsidiabele kosten zoals opgenomen in de mijlpalen in het projectplan of, indien er geen mijlpalenplanning is, in het desbetreffende kalenderjaar meer dan 25% afwijken van de begroting.

  • 3 De minister kan voor het vertragen of het essentieel wijzigen van de wijze van uitvoering van de activiteiten op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger of de penvoerder ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, tenzij hierdoor afbreuk wordt gedaan aan de activiteit waarvoor subsidie is verleend, de doelstelling van de subsidie of de voorwaarden van de subsidieverstrekking. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4 Voor de toepassing van het derde lid geldt de voorwaarde dat door de ontheffing geen afbreuk wordt gedaan aan de activiteit waarvoor subsidie is verleend, het doel van de subsidie of de voorwaarden van de subsidieverstrekking, niet indien aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, niet kan worden voldaan uitsluitend als direct gevolg van de crisis in verband met COVID-19.

Artikel 2.17. Administratieve verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger of penvoerder voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden:

    • a. de aard, inhoud en voortgang van de verrichte activiteiten;

    • b. het aantal eenheden dat per kostendrager is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • c. in geval loonkosten of eigen arbeid subsidiabel zijn, het aantal uren dat per persoon is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • d. indien een tarief als bedoeld in artikel 1,4, eerste lid, wordt gehanteerd, de berekening en samenstelling van het tarief;

    • e. de specifiek ten behoeve van de activiteiten gemaakte en betaalde kosten.

  • 2 Het eerste lid, aanhef en onderdeel c, is niet van toepassing indien loonkosten worden berekend overeenkomstig artikel 1.4, eerste lid, onderdeel c. Indien de subsidieontvanger werkgever is, stelt deze voor personen als bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, onderdeel c, een document op met vermelding van het vaste percentage, bedoeld in dat onderdeel.

  • 3 De administratie wordt ten minste zeven jaar na de datum van de laatste betaling bewaard.

Artikel 2.18. Tussenrapportage projecten

  • 1 Indien de periode van uitvoering van een project dat voor subsidie in aanmerking komt meer dan twaalf maanden in beslag neemt, wordt bij de beschikking tot subsidieverlening de verplichting opgelegd tot indiening van één of meer rapportages waarin de voortgang van het project wordt beschreven, waarbij rekening wordt gehouden met de mijlpalen van het project.

  • 2 Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, kan de penvoerder hun rapportages indienen.

Artikel 2.19. Instandhouding investering

  • 1 Indien subsidie wordt verstrekt voor een investering als bedoeld in artikel 71, eerste lid, van verordening 1303/2013, wordt de beschikking tot subsidievaststelling onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd indien de investering gedurende vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de laatste betaling een belangrijke wijziging ondergaat die:

    • a. het gevolg is van de beëindiging of verplaatsing van productiecapaciteit als bedoeld in artikel 71, eerste lid, onderdeel a, van verordening 1303/2013;

    • b. het gevolg is van een verandering in de aard van de eigendom van een infrastructuurvoorziening waardoor een onderneming of overheidsinstantie onrechtmatig voordeel behaalt, als bedoeld in artikel 71, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1303/2013, of

    • c. een substantiële verandering is als bedoeld in artikel 71, eerste lid, onderdeel c, van verordening 1303/2013 of de bij deze regeling opgelegde uitvoeringsvoorwaarden raakt.

  • 2 Indien subsidie wordt verstrekt voor een investering als bedoeld in artikel 71, tweede lid, van verordening 1303/2013, wordt de beschikking tot subsidievaststelling onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd indien de investering binnen tien jaar na de laatste betaling wordt verplaatst naar een locatie buiten de Europese Unie.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op het mkb.

Artikel 2.20. Indienen aanvraag subsidievaststelling

  • 1 De subsidieontvanger dient zijn aanvraag tot subsidievaststelling in binnen dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid.

  • 2 De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 3 Bij een aanvraag tot subsidievaststelling wordt in voorkomend geval mededeling gedaan van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft is gefinancierd.

  • 4 De aanvraag tot subsidievaststelling bevat in ieder geval:

    • a. gegevens over de subsidieontvanger, waaronder naam, adres en het door de minister toegekende referentienummer;

    • b. gegevens over de hoogte van de gemaakte en betaalde subsidiabele kosten;

    • c. voor zover van toepassing gegevens over netto-inkomsten als bedoeld in de artikelen 61 of 65, achtste lid, van verordening 1303/2013.

  • 5 Een aanvraag tot vaststelling van een subsidie voor de uitvoering van een project gaat vergezeld van een eindverslag. Het eindverslag bevat ten minste:

    • a. een beschrijving van de activiteiten die in het kader van het project zijn verricht;

    • b. een evaluatie van de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de doelstellingen, omschreven in het projectplan dat onderdeel vormt van de beschikking tot subsidieverlening;

    • c. de kennis en informatie die met het project zijn opgedaan, en

    • d. de wijze waarop de kennis en informatie, bedoeld in onderdeel c, openbaar is of zal worden gemaakt, indien in deze regeling is bepaald dat openbaarmaking plaatsvindt.

Artikel 2.21. Indienen aanvraag subsidievaststelling samenwerkingsverband

Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, dient de penvoerder hun aanvraag tot subsidievaststelling in.

Artikel 2.22. Beschikking subsidievaststelling

  • 1 De minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.

  • 2 Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, verzendt de minister de beschikkingen tot subsidievaststelling aan de penvoerder

Hoofdstuk 3. Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij

Titel 3.1. Algemene bepalingen

Artikel 3.1.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • algemeen nut beogende instelling: instelling als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

  • aquacultuurproducten: aquacultuurproducten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 34, van verordening 1380/2013;

  • binnenvisserij: binnenvisserij als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel d, van de Visserijwet 1963;

  • binnenwateren: binnenwateren als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Uitvoeringsregeling visserij;

  • kustvisserij: kustvisserij als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel c, van de Visserijwet 1963;

  • marktdeelnemer: marktdeelnemer als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 30, van verordening 1380/2013;

  • producentenorganisatie voor aquacultuurproducten: producentenorganisatie voor aquacultuurproducten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van verordening 1379/2013;

  • producentenorganisatie voor visserijproducten: producentenorganisatie voor visserijproducten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van verordening 1379/2013;

  • technische organisatie:

    • a. onder c en g van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs;

    • b. geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde openbare instelling voor hoger onderwijs gelijkwaardig aan een instelling als bedoeld onder a;

    • c. rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld onder a of b direct of indirect:

      • 1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft,

      • 2°. volledig aansprakelijk vennoot is, of

      • 3°. overwegende zeggenschap heeft;

    • d. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld onder a tot en met c;

    • e. organisatie, niet zijnde een wetenschappelijke organisatie of een organisatie als bedoeld onder a tot en met d, die wetenschappelijke of technische kennis heeft op het gebied van de op grond van dit hoofdstuk te subsidiëren activiteiten, en die als bedrijfsactiviteit adviesopdrachten uitvoert;

  • verordening 1379/2013: Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PbEU 2013, L 354);

  • verordening 1380/2013: verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L 354);

  • verordening 763/2014: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 763/2014 van de Commissie van 11 juli 2014 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij met betrekking tot de technische kenmerken van voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen en instructies over de vormgeving van het embleem van de Unie;

  • visser: natuurlijk persoon die zich bezighoudt met visserijactiviteiten en zijn hoofdberoep uitoefent aan boord van een vissersvaartuig dat in bedrijf is;

  • visserijactiviteit: visserijactiviteit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 28, van verordening 1380/2013;

  • visserijonderneming: onderneming die zich bezighoudt met visserijactiviteiten;

  • visserijorganisatie: een organisatie waarvan uit de doelstellingen in de statuten blijkt dat zij het collectief belang van vissers of visserijondernemingen behartigt;

  • vissersvaartuig: vissersvaartuig als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 4, van verordening 1380/2013;

  • vlootregister: register als bedoeld in artikel 24 van verordening 1380/2013;

  • wetenschappelijke organisatie:

    • a. onder a en b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs;

    • b. andere dan onder a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

    • c. geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

      • 1°. openbare instelling voor hoger onderwijs gelijkwaardig aan een instelling als bedoeld onder a,

      • 2°. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

    • d. rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld onder a, b of c direct of indirect:

      • 1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft,

      • 2°. volledig aansprakelijk vennoot is, of

      • 3°. overwegende zeggenschap heeft;

  • zeevisserij: zeevisserij als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel b, van de Visserijwet 1963.

Artikel 3.1.2. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.5, komen de kosten van de activiteiten bedoeld in artikel 11 van verordening 508/2014 niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 3.1.3. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11, beslist de minister afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening indien:

  • a. de subsidieaanvrager niet ontvankelijk is voor steun ingevolge artikel 10 van verordening 508/2014;

  • b. de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd niet subsidiabel zijn ingevolge artikel 11 van verordening 508/2014;

  • c. de subsidieaanvrager niet voldoet aan de verplichting tot het verstrekken van informatie, bedoeld in artikel 111 van verordening 508/2014.

Artikel 3.1.4. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

Onverminderd artikel 2.9 bevat een aanvraag tot subsidieverlening in ieder geval:

  • a. het nummer waaronder de subsidieaanvrager geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel of in het geval de subsidieaanvrager een natuurlijke persoon is, het burgerservicenummer;

  • b. gegevens waaruit blijkt dat de subsidieaanvrager beschikt over voldoende financiële capaciteit als bedoeld in artikel 125, derde lid, onderdeel d, van verordening 1303/2013 om het project of de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd uit te kunnen voeren;

  • c. een verklaring dat de subsidieaanvrager, indien hij een marktdeelnemer is als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 30, van verordening 1380/2013, voldoet aan artikel 10, eerste en derde lid, van verordening 508/2014;

  • d. gegevens ten behoeve van monitoring of evaluatie als bedoeld in artikel 111 van verordening 508/2014;

  • e. Voor zover ten tijde van de aanvraag tot subsidieverlening bekend is dat de aanvrager een opdracht wil verlenen als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, een kopie van een opgevraagde offerte, waarmee de kosten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, onderbouwd worden;

  • f. voor zover ten tijde van de aanvraag tot subsidieverlening bekend is dat een aanvrager een opdracht wil verlenen als bedoeld in artikel 3.1.6, vierde lid, gegevens over de gevolgde procedure en de gunningsbeslissing, bedoeld in artikel 3.1.6, vijfde lid;

  • g. een beschrijving van de communicatieactiviteiten, bedoeld in Bijlage V, paragraaf 3.1, tweede lid, onderdeel e, van verordening 508/2014 die de subsidieontvanger of het samenwerkingsverband wil gaan ondernemen.

Artikel 3.1.4.a. Voorschotverlening en opdrachtgunning

Voor zover de subsidieontvanger voor de kosten waarvoor hij een voorschot als bedoeld in artikel 2.14 aanvraagt, een opdracht als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, heeft verleend, bevat de aanvraag tot voorschotverlening als bedoeld in artikel 2.14, kopieën van de opgevraagde offertes als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, en de relevante redenen voor een op basis van deze offertes genomen gunningsbeslissing.

Artikel 3.1.5. Indiening aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1 Onverminderd artikel 2.20, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling:

    • a. gegevens ten behoeve van monitoring of evaluatie als bedoeld in artikel 111 van verordening 508/2014;

    • b. voor zover deze nog niet zijn aangeleverd bij de aanvraag tot voorschotverlening, bedoeld in artikel 3.1.4.a, kopieën van opgevraagde offertes als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, en de relevante redenen voor een op basis van deze offertes genomen gunningsbeslissing;

    • c. voor zover deze nog niet zijn aangeleverd bij de aanvraag tot subsidieverlening op grond van artikel 3.1.4, onderdeel f, gegevens over de gevolgde procedure en de gunningsbeslissing, bedoeld in artikel 3.1.6, vijfde lid;

    • d. gegevens die aantonen dat de communicatieactiviteiten, bedoeld in artikel 3.1.4, onderdeel g, zijn uitgevoerd.

  • 2 De aanvrager dient uiterlijk 31 oktober 2023 een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

Artikel 3.1.6. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger blijft gedurende ten minste vijf jaar na de datum van de laatste betaling voldoen aan de voorwaarden van artikel 10, eerste lid, van verordening 508/2014.

  • 2 Indien de subsidieontvanger subsidie aanwendt voor het verlenen van een opdracht waarbij de totale kosten bij één opdrachtnemer hoger zullen zijn dan € 25.000, vraagt hij voorafgaand aan de opdrachtverlening drie offertes op bij van elkaar onafhankelijke aanbieders. De subsidieontvanger gunt de opdracht aan de aanbieder met de economisch meest voordelige offerte.

  • 3 De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger of de penvoerder ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het tweede lid. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4 Het tweede lid is niet van toepassing als de subsidieontvanger die subsidie wil aanwenden voor het verlenen van een opdracht een aanbestedende dienst is als bedoeld in artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012 en de opdracht die hij wil verlenen op grond van de Aanbestedingswet 2012 moet worden aanbesteed.

  • 5 Indien het vierde lid van toepassing is, stelt de subsidieontvanger of de penvoerder de minister op de hoogte van de gevolgde procedure en de gunningsbeslissing, overeenkomstig artikel 2.130 van de Aanbestedingswet 2012.

  • 6 Het tweede lid is niet van toepassing indien de subsidie wordt aangewend voor het verlenen van een opdracht aan een wetenschappelijke organisatie.

  • 8 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat bij alle op het publiek gerichte voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen duidelijk wordt gemaakt dat voor de desbetreffende concrete actie steun uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij is verleend, overeenkomstig de vereisten uit verordening 763/2014.

  • 9 De subsidieontvanger verleent de Europese Audit Autoriteit, de Europese Commissie of de Europese Rekenkamer alle medewerking die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van hun taken.

Artikel 3.1.7. Instandhouding van investeringen

  • 1 Indien subsidie wordt verstrekt aan een eigenaar van een vissersvaartuig als bedoeld in artikel 25 van verordening 508/2014, wordt de beschikking tot subsidievaststelling onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd indien het vissersvaartuig binnen vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de laatste betaling naar buiten de Europese Unie wordt overgedragen.

  • 2 Indien subsidie wordt verstrekt voor een vaartuig dat uitsluitend in binnenwateren actief is als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel 15, van verordening 508/2014, wordt de beschikking tot subsidievaststelling, onverminderd het eerste lid en artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht, ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd, indien het vaartuig binnen vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de laatste betaling niet uitsluitend actief is in binnenwateren.

Artikel 3.1.8. Adviescommissie

  • 1 Er is een adviescommissie EFMZV die tot taak heeft de minister te adviseren over de afwijzingsgrond, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, onderdeel d, en de rangschikking van aanvragen tot subsidieverlening, indien de verdeling van een subsidieplafond overeenkomstig artikel 2.4, onderdeel b, wordt bepaald.

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste vijf en ten hoogste tien leden.

  • 3 De voorzitter en de leden worden voor een periode van drie jaar benoemd.

Artikel 3.1.9. Verrekening netto-inkomsten

  • 1 Voor zover van toepassing worden bij subsidieverlening de subsidiabele kosten overeenkomstig artikel 61 of artikel 65, achtste lid, van verordening 1303/2013 verminderd met de netto-inkomsten, bedoeld in de artikelen 61 of 65, achtste lid, van die verordening.

  • 2 Voor zover van toepassing worden, indien bij het verstrekken van een voorschot als bedoeld in artikel 2.14 of bij de subsidievaststelling blijkt dat de netto-inkomsten, bedoeld in artikel 65, achtste lid, van verordening 1303/2013, de eerder met de subsidiabele kosten verrekende netto-inkomsten te boven gaan, de subsidiabele kosten overeenkomstig artikel 65, achtste lid, van die verordening verminderd met het verschil tussen deze bedragen aan netto-inkomsten.

  • 3 In afwijking van artikel 1.7 worden, indien de netto-inkomsten, bedoeld in artikel 61 van verordening 1303/2013, niet vooraf objectief te bepalen zijn, de subsidiabele kosten na afloop van het project verminderd met de gerealiseerde netto-inkomsten overeenkomstig artikel 61, zesde lid, van die verordening.

Titel 3.2. Jonge vissers

[Vervallen per 01-07-2020]

Artikel 3.2.3. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

[Vervallen per 01-07-2020]

Titel 3.3. Aanlandplichtinnovatieprojecten

Artikel 3.3.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • aanlandplicht: aanlandingsplicht als bedoeld in artikel 15 van verordening 1380/2013;

  • aanlandplichtinnovatieproject: project dat

    • a. tot doel heeft nieuwe technische of organisatorische kennis te ontwikkelen of te ontwikkelen en in te voeren;

    • b. past binnen een van de doelen, bedoeld in artikel 39, eerste lid, van verordening 508/2014, en

    • c. in het kader van de aanlandplicht gericht is op:

      • 1°. verbeteren van de selectiviteit (aanlandplichtinnovatieproject selectiviteit), of

      • 2°. het aantonen van en vergroten van de overlevingskans van vissoorten (aanlandplichtinnovatieproject overlevingskans).

Artikel 3.3.2. Subsidiabele activiteiten

De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de uitvoering van een aanlandplichtinnovatieproject aan:

  • a. een visserijorganisatie;

  • b. deelnemers in een samenwerkingsverband van visserijorganisaties, of

  • c. deelnemers in een samenwerkingsverband van één of meer visserijorganisaties en één of meer algemeen nut beogende instellingen, gericht op de bescherming van de biologische rijkdommen van de zee.

Artikel 3.3.3. Betrokkenheid van een technische of wetenschappelijke organisatie

Een aanlandplichtinnovatieproject wordt uitgevoerd met actieve betrokkenheid van een wetenschappelijke of technische organisatie, die de resultaten van het project en het wetenschappelijk of technisch rapport, bedoeld in artikel 3.3.11, derde lid, valideert.

Artikel 3.3.4. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

Onverminderd de artikelen 2.9 en 3.1.4, bevat een aanvraag tot subsidieverlening in ieder geval:

  • a. gegevens waaruit blijkt hoe de actieve betrokkenheid, bedoeld in artikel 3.3.3, van een technische of wetenschappelijke organisatie bij het aanlandplichtinnovatieproject geborgd zal worden;

  • b. het nummer waaronder een vissersvaartuig dat wordt ingezet in het kader van een aanlandplichtinnovatieproject geregistreerd staat in het vlootregister, of indien dit niet mogelijk is, het maximum aantal vissersvaartuigen van de nationale vloot dat zal worden ingezet voor het project en het maximum brutotonnage van deze vissersvaartuigen;

  • c. een kopie van de op het moment van de subsidieaanvraag geldende statuten, waaruit de doelstelling van de subsidieaanvrager blijkt;

  • d. een verklaring van een wetenschappelijke of technische organisatie waaruit blijkt dat deze bereid is om de in artikel 3.3.3 omschreven rol te vervullen, overeenkomstig de gegevens, bedoeld in onderdeel a.

Artikel 3.3.5. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt de subsidieplafonds voor aanlandplichtinnovatieprojecten selectiviteit of aanlandplichtinnovatieprojecten overlevingskans op volgorde van rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 2.4, onderdeel b.

Artikel 3.3.6. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister rangschikt een aanvraag voor een aanlandplichtinnovatieproject selectiviteit, waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate deze:

    • a. een meer innovatief karakter heeft (10%);

    • b. meer economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal (5%);

    • c. een groter uitstralingseffect heeft voor toepassing door ondernemingen (5%);

    • d. minder negatieve effecten heeft op de natuur (5%);

    • e. meer bijdraagt aan de uitvoerbaarheid en naleefbaarheid voor vissers of visserijondernemingen van de aanlandplicht (35%);

    • f. meer bijdraagt aan het vergroten van de selectiviteit van vismethoden (40%).

  • 2 De minister rangschikt een aanvraag voor een aanlandplichtinnovatieproject overlevingskans, waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate deze:

    • a. een meer innovatief karakter heeft (10%);

    • b. meer economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal (5%);

    • c. een groter uitstralingseffect heeft voor toepassing door ondernemingen (5%);

    • d. minder negatieve effecten heeft op de natuur (5%);

    • e. meer bijdraagt aan de uitvoerbaarheid en naleefbaarheid voor vissers of visserijondernemingen van de aanlandplicht (35%);

    • f. meer bijdraagt aan het aantonen of verbeteren van de overlevingskans van vissoorten (40%).

Artikel 3.3.7. Beschikkingen onder opschortende voorwaarde

  • 1 Indien bij de rangschikking van de aanlandinnovatieprojecten blijkt dat één van de in artikel 39, vierde lid, van verordening 508/2014 vastgestelde maxima wordt overschreden, komen de aanlandplichtinnovatieprojecten die het hoogste zijn gerangschikt op grond van artikel 3.3.6, eerste of tweede lid, als eerste in aanmerking voor subsidie totdat dit maximum is bereikt, en wordt subsidie aan de overige aanlandinnovatieprojecten die op basis van de rangschikking en de hoogte van het subsidieplafond in aanmerking zouden komen voor subsidie, verleend onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie.

  • 2 De overige gerangschikte aanlandplichtinnovatieprojecten worden afgewezen, maar komen alsnog voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. er budget beschikbaar komt doordat een of meerdere hoger gerangschikte aanlandinnovatieprojecten niet worden goedgekeurd door de Europese Commissie, en

    • b. deze worden goedgekeurd door de Europese Commissie.

  • 3 De minister stelt de subsidieaanvrager zo spoedig mogelijk nadat het oordeel van de Europese Commissie bekend is op de hoogte van dit oordeel en eventuele gevolgen voor de eerder afgegeven beschikking.

Artikel 3.3.8. Niet subsidiabele kosten

Onverminderd de artikelen 1.5 en 3.1.2, komen operationele kosten als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van verordening 508/2014 niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 3.3.9. Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt 75 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2 Indien de subsidie wordt aangevraagd door een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3.3.2, onderdeel c, bedraagt de subsidie 85 procent van de subsidiabele kosten.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste € 600 000 per aanlandplichtinnovatieproject.

Artikel 3.3.10. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde aanlandplichtinnovatieprojecten wordt gestart na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag, bedoeld in artikel 2.9, maar uiterlijk binnen 12 maanden na de subsidieverlening.

  • 2 De op grond van deze titel gesubsidieerde aanlandplichtinnovatieprojecten worden voltooid binnen 36 maanden na subsidieverlening.

  • 3 Indien er sprake is van een subsidieverlening onder opschortende voorwaarde als bedoeld in artikel 3.3.7, eerste lid, beginnen de termijnen, bedoeld in het eerste en tweede lid, te lopen vanaf de datum waarop de minister de subsidieaanvrager op de hoogte heeft gesteld van het oordeel, bedoeld in artikel 3.3.7, derde lid, indien het aanlandinnovatieproject is goedgekeurd door de Europese Commissie.

Artikel 3.3.11. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger of het samenwerkingsverband zet niet meer vissersvaartuigen in en overschrijdt niet de bruttotonnage, zoals aangegeven bij de aanvraag op grond van artikel 3.3.4, onderdeel b.

  • 2 De subsidieontvanger of het samenwerkingsverband zorgt dat de onderzoeksopzet die aan het aanlandplichtinnovatieproject ten grondslag ligt, voldoet aan de algemeen aanvaarde wetenschappelijke standaarden en dat de resultaten voldoende wetenschappelijk worden onderbouwd.

  • 3 De subsidieontvanger of het samenwerkingsverband stelt een wetenschappelijk of technisch rapport op of laat deze opstellen door de technische of wetenschappelijke organisatie, waarin de onderzoeksopzet, de resultaten van het aanlandplichtinnovatieproject en de bijdrage van de technische of wetenschappelijke organisatie aan het project wordt beschreven.

  • 4 De subsidieontvanger of het samenwerkingsverband, dan wel een van de deelnemers aan een samenwerkingsverband, stelt het wetenschappelijk of technisch rapport, bedoeld in het derde lid, gelijktijdig met het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling, gedurende een periode van drie jaar, beschikbaar op zijn website.

Artikel 3.3.12. Afwijzingsgrond

De minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening voor zover de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 1.3, minder dan € 500 000 bedragen.

Artikel 3.3.13. Intellectuele eigendomsrechten

Op de resultaten van een aanlandplichtinnovatieproject worden geen intellectuele eigendomsrechten gevestigd.

Artikel 3.3.14. Voorschot

  • 1 Er kan een voorschot worden verstrekt als bedoeld in artikel 2.14.

  • 2 Een aanvraag om een voorschot wordt in ieder geval ingediend tegelijkertijd met een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid.

  • 3 Tevens kan een aanvraag om een voorschot op een ander moment worden ingediend. In dit geval gaat zij vergezeld van een beschrijving van de voortgang van het aanlandplichtinnovatieproject.

Artikel 3.3.15. Netto-inkomsten

Voor de toepassing van de artikelen 2.9, derde lid, onderdeel b, 2.14, vijfde lid, 2.20, vierde lid, onderdeel c, en 3.1.9 wordt voor deze titel onder netto-inkomsten mede verstaan netto-inkomsten als bedoeld in artikel 39, zesde en zevende lid, van verordening 508/2014.

Artikel 3.3.16. Indienen aanvraag tot subsidievaststelling

Onverminderd de artikelen 2.20 en 3.1.5, eerste lid, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling in ieder geval:

  • a. een wetenschappelijk of technisch rapport als bedoeld in artikel 3.3.11, derde lid;

  • b. een verklaring van de technische of wetenschappelijke organisatie dat de onderzoeksopzet aan wetenschappelijke standaarden voldoet die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en dat de resultaten voldoende wetenschappelijk zijn onderbouwd;

  • c. het nummer waaronder een vissersvaartuig dat is ingezet in het kader van een aanlandplichtinnovatieproject geregistreerd staat in het vlootregister;

  • d. het adres van de website, bedoeld in artikel 3.3.11, vierde lid, waarop het wetenschappelijk of technisch rapport beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 3.3.17. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 september 2020, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.4. Rendementsverbeteringsprojecten

Artikel 3.4.1. Begripsbepaling

In deze titel wordt verstaan onder een rendementsverbeteringsproject, een project dat:

  • a. tot doel heeft kennis te ontwikkelen of te ontwikkelen en in te voeren, gericht op het verbeteren van rendementen in de visserij, door middel van:

    • 1°. kostenbesparing;

    • 2°. waardevermeerdering, of

    • 3°. het beter op elkaar aansluiten van vraag en aanbod, en

  • b. past binnen een van de doelen, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van verordening 508/2014.

Artikel 3.4.2. Subsidiabele activiteiten

De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de uitvoering van een rendementsverbeteringsproject aan:

  • a. een producentenorganisatie voor visserijproducten;

  • b. een marktdeelnemer uit de visserijsector;

  • c. deelnemers in een samenwerkingsverband van één of meer marktdeelnemers uit de visserijsector of één of meer producentenorganisaties voor visserijproducten.

Artikel 3.4.3. Betrokkenheid van een technische of wetenschappelijke organisatie

Een rendementsverbeteringsproject wordt uitgevoerd met actieve betrokkenheid van een wetenschappelijke of technische organisatie.

Artikel 3.4.3a. Validatie door een wetenschappelijke organisatie

De resultaten van het project worden door een wetenschappelijke organisatie gevalideerd.

Artikel 3.4.4. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

Onverminderd de artikelen 2.9 en 3.1.4, bevat een aanvraag tot subsidieverlening in ieder geval:

  • a. gegevens waaruit blijkt hoe de actieve betrokkenheid, bedoeld in artikel 3.4.3, van een technische of wetenschappelijke organisatie bij het rendementsverbeteringsproject geborgd zal worden;

  • b. een verklaring van een wetenschappelijke of technische organisatie waaruit blijkt dat deze bereid is om de in artikel 3.4.3 omschreven rol te vervullen, overeenkomstig de gegevens, bedoeld in onderdeel a;

  • c. een verklaring van een wetenschappelijke organisatie dat deze bereid is de resultaten van het project te valideren.

Artikel 3.4.5. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond voor rendementsverbeteringsprojecten op volgorde van rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 2.4, onderdeel b.

Artikel 3.4.6. Rangschikkingscriteria

De minister rangschikt een aanvraag voor een rendementsverbeteringsproject, waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate deze:

  • a. meer bijdraagt aan kostenbesparing, waardevermeerdering of het op elkaar aansluiten van vraag en aanbod (25%);

  • b. een meer innovatief karakter heeft (25%);

  • c. meer economisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal (10%);

  • d. meer technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal (10%);

  • e. een groter uitstralingseffect heeft voor toepassing door andere ondernemingen (15%);

  • f. een meer ecologisch duurzaam karakter heeft (10%);

  • g. een breder aantal betrokkenen kent (5%).

Artikel 3.4.7. Niet subsidiabele kosten

Onverminderd de artikelen 1.5 en 3.1.2, komen de volgende kosten niet in aanmerking voor subsidie:

  • a. operationele kosten als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van verordening 508/2014;

  • b. kosten voor vervanging of modernisering van hoofd- of hulpmotoren.

Artikel 3.4.8. Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie 30 procent van de subsidiabele kosten voor ondernemingen die geen mkb zijn.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste € 375.000 per rendementsverbeteringsproject.

Artikel 3.4.9. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde rendementsverbeteringsprojecten wordt gestart na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag, bedoeld in artikel 2.9, maar uiterlijk binnen 12 maanden na de subsidieverlening.

  • 2 De op grond van deze titel gesubsidieerde rendementsverbeteringsprojecten worden voltooid binnen 36 maanden na subsidieverlening.

Artikel 3.4.10. Toepassing artikel 3.1.7, eerste lid

Artikel 3.1.7, eerste lid is van toepassing op eigenaars van vissersvaartuigen die subsidie ontvangen op grond van deze titel.

Artikel 3.4.11. Afwijzingsgrond

De minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening voor zover de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 1.3, minder dan € 300.000 bedragen.

Artikel 3.4.12. Voorschot

  • 1 Er kan een voorschot worden verstrekt als bedoeld in artikel 2.14.

  • 2 Een aanvraag om een voorschot wordt in ieder geval ingediend tegelijkertijd met een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid.

  • 3 Tevens kan een aanvraag om een voorschot op een ander moment worden ingediend. In dit geval gaat zij vergezeld van een beschrijving van de voortgang van het rendementsverbeteringsproject.

Artikel 3.4.13. Indienen aanvraag tot subsidievaststelling

Onverminderd de artikelen 2.20 en 3.1.5, eerste lid, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling in ieder geval:

  • a. een verklaring van de technische of wetenschappelijke organisatie dat zij de rol, bedoeld in artikel 3.4.4, onderdeel b, daadwerkelijk heeft vervuld, en

  • b. een verklaring van de wetenschappelijke organisatie dat zij de resultaten van het project heeft gevalideerd overeenkomstig artikel 3.4.3a.

Artikel 3.4.14. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2021, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.5. Aquacultuurinnovatieprojecten

Artikel 3.5.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • aquacultuur: aquacultuur als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 25, van verordening 1380/2013;

  • aquacultuurinnovatieproject: project dat:

    • a. tot doel heeft de innovatie in de aquacultuur te stimuleren,

    • b. past binnen een van de doelen, bedoeld in artikel 47, eerste lid, van verordening 508/2014, en

    • c. indien het betrekking heeft op de kweek van microalgen, hiernaast verband houdt met de kweek van schelpdieren;

  • aquacultuuronderneming: onderneming die een aquacultuurbedrijf is als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van verordening 508/2014.

Artikel 3.5.2. Subsidiabele activiteiten

De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de uitvoering van een aquacultuurinnovatieproject aan:

  • a. een aquacultuuronderneming, of

  • b. deelnemers in een samenwerkingsverband van aquacultuurondernemingen.

Artikel 3.5.3. Betrokkenheid van een technische of wetenschappelijke organisatie

Een aquacultuurinnovatieproject wordt uitgevoerd met actieve betrokkenheid van een wetenschappelijke of technische organisatie.

Artikel 3.5.3a. Validatie door een wetenschappelijke organisatie

De resultaten van het project worden door een wetenschappelijke organisatie gevalideerd.

Artikel 3.5.4. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

Onverminderd de artikelen 2.9 en 3.1.4, bevat een aanvraag tot subsidieverlening in ieder geval:

  • a. gegevens waaruit blijkt hoe de actieve betrokkenheid, bedoeld in artikel 3.5.3, van een technische of wetenschappelijke organisatie bij het aquacultuurinnovatieproject geborgd zal worden;

  • b. een verklaring van een wetenschappelijke of technische organisatie waaruit blijkt dat deze bereid is om de in artikel 3.5.3 omschreven rol te vervullen, overeenkomstig de gegevens, bedoeld in onderdeel a;

  • c. een verklaring van een wetenschappelijke organisatie dat deze bereid is de resultaten van het project te valideren;

  • d. een onafhankelijke marktanalyse waarin duidelijk wordt aangetoond dat er goede en duurzame marktvooruitzichten zijn voor het product waarop het aquacultuurinnovatieproject gericht is, overeenkomstig artikel 46, tweede lid, van verordening 508/2014;

  • e. een verklaring van de subsidieaanvrager dat het aquacultuurinnovatieproject geen verband houdt met de kweek van genetisch gemodificeerde organismen als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013;

  • f. indien de aquacultuuronderneming zich minder dan twee jaar bezighoudt met de kweek of teelt van aquacultuurproducten, een bedrijfsplan en, indien zijn subsidiabele kosten hoger zijn dan € 50.000, een haalbaarheidsstudie met inbegrip van een milieubeoordeling over zijn aandeel in het aquacultuurinnovatieproject, overeenkomstig artikel 46, tweede lid, van verordening 508/2014.

Artikel 3.5.5. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond voor aquacultuurinnovatieprojecten op volgorde van rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 2.4, onderdeel b.

Artikel 3.5.6. Rangschikkingscriteria

De minister rangschikt een aanvraag voor een aquacultuurinnovatieproject, waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate deze:

  • a. een grotere verbetering bewerkstelligt van het economische rendement van de activiteiten van de subsidieaanvrager (20%);

  • b. een grotere invloed heeft op de ontwikkeling van duurzame aquacultuur (35%);

  • c. meer economisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal (17,5%);

  • d. meer technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal (17,5%);

  • e. een groter uitstralingseffect heeft voor toepassing door andere ondernemingen (10%).

Artikel 3.5.6a. Niet subsidiabele kosten

Onverminderd de artikelen 1.5 en 3.1.2, komen kosten voor vervanging of modernisering van hoofd- of hulpmotoren niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 3.5.7. Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie 30 procent van de subsidiabele kosten voor aquacultuurondernemingen die geen mkb zijn.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste € 500.000 per aquacultuurinnovatieproject.

Artikel 3.5.8. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde aquacultuurinnovatieprojecten wordt gestart na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag, bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, maar uiterlijk binnen 12 maanden na de subsidieverlening.

  • 2 De op grond van deze titel gesubsidieerde aquacultuurinnovatieprojecten worden uitgevoerd binnen 36 maanden na subsidieverlening.

  • 3 De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger ontheffing verlenen van de verplichtingen in het eerste en tweede lid, indien de subsidieontvanger:

    • a. binnen 6 maanden na subsidieverlening de noodzakelijke vergunningen en ontheffingen, bedoeld in artikel 3.5.9, eerste lid, heeft aangevraagd, en

    • b. binnen 12 maanden na subsidieverlening niet de onder a bedoelde vergunningen en ontheffingen bezit, terwijl dit hem niet is toe te rekenen.

Artikel 3.5.9. Milieueffecten

  • 1 De subsidieontvanger die een aquacultuurinnovatieproject wil uitvoeren draagt er, voordat hij start met de uitvoering van het project, zorg voor dat hij alle noodzakelijke vergunningen en ontheffingen bezit op milieugebied.

  • 2 De subsidieontvanger toont aan dat hij alle noodzakelijke vergunningen en ontheffingen als bedoeld in het eerste lid bezit bij de tussenrapportage, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, of, wanneer dit eerder is, bij de aanvraag om een voorschot als bedoeld in artikel 3.5.11.

Artikel 3.5.10. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening, voor zover:

  • a. de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 1.3, minder dan € 150.000 bedragen;

  • b. door de marktanalyse, bedoeld in artikel 3.5.4, onderdeel c, niet duidelijk kan worden aangetoond dat er goede en duurzame marktvooruitzichten zijn voor het product waarop het aquacultuurinnovatieproject gericht is;

  • c. door, indien van toepassing, het bedrijfsplan en de haalbaarheidsstudie met inbegrip van de milieubeoordeling, bedoeld in artikel 3.5.4, onderdeel e, niet duidelijk kan worden aangetoond dat het aquacultuurinnovatieproject haalbaar is;

  • d. het aquacultuurinnovatieproject verband houdt met de kweek van genetisch gemodificeerde organismen als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013, overeenkomstig artikel 46, vierde lid, van verordening 508/2014;

  • e. het aquacultuurinnovatieproject gericht is op de kweek van siervissen;

  • f. het aquacultuurinnovatieproject gericht is op dieren die niet mogen worden gehouden op grond van de Wet dieren;

  • g. het aquacultuurinnovatieproject gericht is op aquacultuurproducten die op grond van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU 2004, L 226) niet op de markt gebracht mogen worden.

Artikel 3.5.11. Voorschot

  • 1 Er kan een voorschot worden verstrekt als bedoeld in artikel 2.14.

  • 2 Een aanvraag om een voorschot wordt in ieder geval ingediend tegelijkertijd met een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid.

  • 3 Tevens kan een aanvraag om een voorschot op een ander moment worden ingediend. In dit geval gaat zij vergezeld van een beschrijving van de voortgang van het aquacultuurinnovatieproject.

Artikel 3.5.12. Indienen aanvraag tot subsidievaststelling

Onverminderd de artikelen 2.20 en 3.1.5, eerste lid, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling in ieder geval:

  • a. een verklaring van de technische of wetenschappelijke organisatie dat zij de rol, bedoeld in artikel 3.5.4, onderdeel b, daadwerkelijk heeft vervuld;

  • b. een verklaring van de wetenschappelijke organisatie dat zij de resultaten van het project heeft gevalideerd overeenkomstig artikel 3.5.3a, en

  • c. als de situatie, zoals beschreven in artikel 3.5.9, tweede lid, zich niet heeft voorgedaan, informatie die aantoont dat de subsidieontvanger alle noodzakelijke vergunningen en ontheffingen bezit als bedoeld in artikel 3.5.9, eerste lid.

Artikel 3.5.13. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 april 2021, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.6. Afzetbevorderingsprojecten

Artikel 3.6.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • afzetbevorderingsproject: project op het gebied van visserij- of aquacultuurproducten dat betrekking heeft op één of meer activiteiten als bedoeld in artikel 3.6.2, eerste lid;

  • brancheorganisatie: organisatie van marktdeelnemers die is opgericht overeenkomstig artikel 11 van verordening 1379/2013;

  • visverwerker: een ondernemer die geheel of gedeeltelijk zijn bedrijf maakt van het fysiek in Nederland bewerken of verwerken van visserij- of aquacultuurproducten, zijnde een handeling die het oorspronkelijke product ingrijpend wijzigt door middel van onder meer verhitten, roken, zouten, rijpen, drogen, marineren, extraheren, snijden, fileren of een combinatie van dergelijke handelingen, niet zijnde de handelingen aan boord van een vissersvaartuig, fabrieksvaartuig of in een verkooppunt van een kleinhandelaar waarbij de vis, visserij- of aquacultuurproducten eigendom blijven van degene die de opdracht tot bewerken of verwerken heeft gegeven;

  • kleinschalige kustvisserij: kleinschalige kustvisserij als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel 14, van verordening 508/2014;

  • vereniging van producentenorganisaties: vereniging van producentenorganisaties als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van verordening 1379/2013;

  • verordening 834/2007: Verordening (EG) 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) 2092/91 (PbEU 2007, L 189);

  • verordening 1151/2012: Verordening (EU) 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PbEU 2012, L 343).

Artikel 3.6.2. Subsidiabele activiteiten

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de uitvoering van een afzetbevorderingsproject voor:

    • a. het vinden van nieuwe markten voor visserij- of aquacultuurproducten of het verbeteren van de voorwaarden voor het op de markt brengen van visserij- of aquacultuurproducten, waaronder:

      • 1°. vissoorten met afzetpotentieel;

      • 2°. ongewenste vangsten die worden aangeland overeenkomstig de aanlandingsplicht bij of krachtens artikel 15 van verordening 1380/2013;

      • 3°. visserij- of aquacultuurproducten die worden verkregen aan de hand van vis- of kweekmethoden met een lage impact op het milieu;

      • 4°. biologische aquacultuurproducten in de zin van verordening 834/2007;

    • b. het verbeteren van de kwaliteit of de toegevoegde waarde van visserij- of aquacultuurproducten, door het stimuleren van:

      • 1°. de indiening van aanvragen tot registratie van producten met aantoonbare specifieke kenmerken, met name kenmerken die aan hun geografische oorsprong gerelateerd zijn, en de aanpassing door de betrokken marktdeelnemers aan de desbetreffende nalevings- en certificeringsvoorschriften overeenkomstig verordening 1151/2012;

      • 2°. de certificering of de afzetbevordering voor onder meer duurzame visserij- of aquacultuurproducten, met inbegrip van producten van de kleinschalige kustvisserij en milieuvriendelijke verwerkingsmethoden;

      • 3°. verbeterde aanbiedingsvormen of verpakkingen van producten;

    • c. het bevorderen van de transparantie van informatie over de productiemethode onderscheidenlijk de markt waarop een product verhandeld is;

    • d. het bijdragen tot de traceerbaarheid van visserij- of aquacultuurproducten;

    • e. het houden van regionale, nationale of transnationale communicatie- of afzetbevorderingscampagnes die de bekendheid van het publiek met duurzame visserij- of aquacultuurproducten moeten vergroten;

  • 2 De in het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, en onderdeel e, bedoelde activiteiten zijn niet gericht op handelsmerken.

  • 3 De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de uitvoering van een afzetbevorderingsproject aan:

    • a. een producentenorganisatie voor visserijproducten of een producentenorganisatie voor aquacultuurproducten;

    • b. een vereniging van producentenorganisaties voor visserijproducten;

    • c. een brancheorganisatie op het gebied van visserijproducten of aquacultuurproducten;

    • d. een vereniging van producenten van visserijproducten, producenten van aquacultuurproducten, visafslagen, visverwerkers of groothandelaren in vis;

    • e. deelnemers in een samenwerkingsverband van twee of meer van de onder a tot en met d bedoelde partijen;

    • f. deelnemers in een samenwerkingsverband van één of meer van de onder a tot en met d bedoelde partijen en één of meer marktdeelnemers.

Artikel 3.6.3. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond voor afzetbevorderingsprojecten op volgorde van rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 2.4, onderdeel b.

Artikel 3.6.4. Rangschikkingscriteria

De minister rangschikt een aanvraag voor een afzetbevorderingsproject, waarop niet afwijzend is beslist, hoger, naarmate deze:

  • a. meer bijdraagt aan afzetbevordering of waardevermeerdering (30 procent);

  • b. beter van toepassing is in de praktijk (15 procent);

  • c. een meer innovatief karakter heeft (20 procent);

  • d. voor een breder aantal marktdeelnemers van waarde is (20 procent);

  • e. een meer duurzaam karakter heeft (15 procent).

Artikel 3.6.5. Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie:

    • a. 30 procent van de subsidiabele kosten voor ondernemingen die geen mkb zijn;

    • b. 75 procent van de subsidiabele kosten voor aanvragers als bedoeld in artikel 3.6.2, derde lid, onderdelen a, b en c, die geen ondernemingen zijn als bedoeld in onderdeel a.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste € 900.000 per afzetbevorderingsproject.

Artikel 3.6.6. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde afzetbevorderingsprojecten wordt gestart na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag, bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, maar uiterlijk binnen 12 maanden na subsidieverlening.

  • 2 De op grond van deze titel gesubsidieerde afzetbevorderingsprojecten worden voltooid binnen 36 maanden na subsidieverlening.

Artikel 3.6.7. Afwijzingsgrond

Onverminderd de artikelen 2.11 en 3.1.3, beslist de minister afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening voor zover de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 1.3, minder dan € 400.000 bedragen.

Artikel 3.6.8. Voorschot

  • 1 Er kan een voorschot worden verstrekt als bedoeld in artikel 2.14.

  • 2 Een aanvraag om een voorschot wordt in ieder geval ingediend tegelijkertijd met een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid.

  • 3 Tevens kan een aanvraag om een voorschot op een ander moment worden ingediend. In dat geval gaat zij vergezeld van een beschrijving van de voortgang van het afzetbevorderingsproject.

Artikel 3.6.9. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 oktober 2021, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.7. Productie- en afzetprogramma's

Artikel 3.7.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • jaarverslag: het jaarverslag, bedoeld in artikel 28, vijfde lid, van verordening 1379/2013;

  • producentenorganisatie: een in Nederland gevestigde producentenorganisatie voor visserijproducten of een producentenorganisatie voor aquacultuurproducten;

  • productie- en afzetprogramma: productie- en afzetprogramma als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van verordening 1379/2013;

  • uitvoeringsverordening 1418/2013: uitvoeringsverordening (EU) nr. 1418/2013 van de Commissie van 17 december 2013 met betrekking tot productie- en afzetprogramma’s overeenkomstig verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten (PbEU 2013, L 353).

Artikel 3.7.2. Subsidiabele activiteiten

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producentenorganisatie voor de voorbereiding van een productie- en afzetprogramma als bedoeld in artikel 66 van verordening 508/2014.

Artikel 3.7.3. Aantal aanvragen

Een producentenorganisatie kan voor de voorbereiding van een productie- en afzetprogramma als bedoeld in artikel 3.7.2 slechts één aanvraag tot subsidieverlening indienen.

Artikel 3.7.4. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.7.5. Hoogte van de subsidie

  • 1 In afwijking van artikel 1.3, bedraagt de subsidie € 4.425.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, bedraagt de subsidie ten hoogste:

    • a. 3% van de gemiddelde jaarwaarde van de productie die de producentenorganisatie de voorgaande drie kalenderjaren heeft afgezet, of

    • b. 3% van de gemiddelde jaarwaarde van de productie die de leden van de producentenorganisatie in de voorafgaande drie kalenderjaren hebben afgezet, indien deze producentenorganisatie recentelijk erkend is.

Artikel 3.7.6. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11, beslist de minister afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening als bedoeld in de artikelen 2.9 en 3.1.4, indien:

  • a. de producentenorganisatie niet overeenkomstig artikel 14 van verordening 1379/2013 erkend is;

  • b. er een voornemen is om de erkenning van de producentenorganisatie in te trekken op grond van de artikelen 18, eerste lid, of 28, zevende lid, van verordening 1379/2013;

  • c. het productie- en afzetprogramma dat betrekking heeft op het jaar voorafgaand aan de aanvraag niet is goedgekeurd door de minister, of

  • d. het jaarverslag dat betrekking heeft op het jaar voorafgaand aan de aanvraag niet is goedgekeurd door de minister.

Artikel 3.7.7. Realisatietermijn

  • 1 Het productie- en afzetprogramma wordt ingediend binnen de termijn, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van uitvoeringsverordening 1418/2013.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, legt de producentenorganisatie het productie- en afzetprogramma, bedoeld in artikel 3.7.2, voor de indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling, bedoeld in de artikelen 2.20 en 3.1.5, eerste lid, ter goedkeuring voor aan de minister.

Artikel 3.7.8. Verplichtingen

Het productie- en afzetprogramma voldoet voor de indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling, bedoeld in de artikelen 2.20 en 3.1.5, eerste lid, aan de eisen, genoemd in artikel 28, eerste en tweede lid, van verordening 1379/2013 en artikel 1 van verordening 1418/2013.

Artikel 3.7.9. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 29 augustus 2021, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.8. Innovatieprojecten duurzame visserij

Artikel 3.8.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • innovatieproject duurzame visserij: project dat tot doel heeft nieuwe technische of organisatorische kennis te ontwikkelen of te ontwikkelen en in te voeren, en

    • a. in geval van zeevisserij of kustvisserij past binnen artikel 39, eerste lid, van verordening 508/2014; of

    • b. in geval van binnenvisserij past binnen artikel 44, eerste lid, aanhef en onderdeel c, juncto artikel 39, eerste lid, van verordening 508/2014.

Artikel 3.8.2. Subsidiabele activiteiten

De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de uitvoering van een innovatieproject duurzame visserij aan:

  • a. een visserijorganisatie;

  • b. een marktdeelnemer;

  • c. deelnemers in een samenwerkingsverband van twee of meer van de onder a en b bedoelde partijen.

Artikel 3.8.3. Betrokkenheid van een wetenschappelijke of technische organisatie

Een innovatieproject duurzame visserij wordt uitgevoerd met actieve betrokkenheid van een wetenschappelijke of technische organisatie.

Artikel 3.8.4. Validatie door een wetenschappelijke organisatie

De resultaten van het project en het wetenschappelijk of technisch rapport, bedoeld in artikel 3.8.12, derde lid, worden door een wetenschappelijke organisatie gevalideerd.

Artikel 3.8.5. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

Onverminderd de artikelen 2.9 en 3.1.4, bevat een aanvraag tot subsidieverlening in ieder geval:

  • a. gegevens waaruit blijkt hoe de actieve betrokkenheid van een wetenschappelijke of technische organisatie, bedoeld in artikel 3.8.3, bij het innovatieproject duurzame visserij geborgd zal worden;

  • b. in geval van een innovatieproject duurzame visserij op het gebied van zeevisserij of kustvisserij: het nummer waaronder een vissersvaartuig dat wordt ingezet in het kader van het project geregistreerd staat in het vlootregister, of indien dit niet mogelijk is, het maximum aantal vissersvaartuigen van de nationale vloot dat zal worden ingezet voor het project en de maximum bruto-tonnage van deze vissersvaartuigen;

  • c. in geval de subsidieaanvrager een visserijorganisatie is: een kopie van de op het moment van de subsidieaanvraag geldende statuten, waaruit de doelstelling van de subsidieaanvrager blijkt;

  • d. een verklaring van de wetenschappelijke of technische organisatie waaruit blijkt dat deze bereid is om de in artikel 3.8.3 omschreven rol te vervullen, overeenkomstig de gegevens, bedoeld in onderdeel a;

  • e. een verklaring van een wetenschappelijke organisatie dat deze bereid is de resultaten van het project en het wetenschappelijk of technisch rapport, bedoeld in artikel 3.8.12, derde lid, te valideren.

Artikel 3.8.6. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond voor innovatieprojecten duurzame visserij op volgorde van rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 2.4, onderdeel b.

Artikel 3.8.7. Rangschikkingscriteria

De minister rangschikt een aanvraag voor een innovatieproject duurzame visserij, waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate deze:

  • a. een meer innovatief karakter heeft (20 procent);

  • b. meer economisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal (10 procent);

  • c. meer technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal (5 procent);

  • d. minder negatieve effecten heeft op de natuur (25 procent);

  • e. minder vervuiling met zich meebrengt (15 procent);

  • f. een grotere bijdrage levert aan selectiviteit van vismethoden (15 procent);

  • g. meer energiebesparing oplevert (10 procent).

Artikel 3.8.8. Beschikkingen onder opschortende voorwaarde

  • 1 Indien bij de rangschikking van de innovatieprojecten duurzame visserij blijkt dat de in artikel 39, vierde lid, van verordening 508/2014 vastgestelde maxima worden overschreden, komen de innovatieprojecten duurzame visserij die het hoogst zijn gerangschikt op grond van artikel 3.8.7 als eerste in aanmerking voor subsidie totdat deze maxima zijn bereikt, en wordt subsidie aan de overige innovatieprojecten duurzame visserij op het gebied van zeevisserij of kustvisserij die op basis van de rangschikking en de hoogte van het subsidieplafond in aanmerking zouden komen voor subsidie, verleend onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie.

  • 2 De minister stelt de subsidieaanvrager zo spoedig mogelijk nadat het oordeel van de Europese Commissie bekend is, op de hoogte van dit oordeel en de eventuele gevolgen voor de eerder afgegeven beschikking.

Artikel 3.8.9. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd de artikelen 1.5, 2.10 en 3.1.2, komen de volgende kosten niet in aanmerking voor subsidie:

  • a. operationele kosten als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van verordening 508/2014;

  • b. kosten voor vervanging of modernisering van hoofd- of hulpmotoren.

Artikel 3.8.10. Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie:

    • a. 30 procent van de subsidiabele kosten voor een onderneming die geen mkb is;

    • b. 75 procent van de subsidiabele kosten voor een visserijorganisatie die geen onderneming is als bedoeld in onderdeel a.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste € 700.000 per innovatieproject duurzame visserij.

Artikel 3.8.11. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde innovatieprojecten duurzame visserij wordt gestart na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag, bedoeld in artikel 2.9, maar uiterlijk binnen 12 maanden na subsidieverlening.

  • 2 De op grond van deze titel gesubsidieerde innovatieprojecten duurzame visserij worden voltooid binnen 36 maanden na subsidieverlening.

  • 3 Indien er sprake is van een subsidieverlening onder opschortende voorwaarde als bedoeld in artikel 3.8.8, eerste lid, beginnen de termijnen, bedoeld in het eerste en tweede lid, te lopen vanaf de datum waarop de minister de subsidieaanvrager op de hoogte heeft gesteld van het oordeel, bedoeld in artikel 3.8.8, tweede lid, indien het innovatieproject duurzame visserij is goedgekeurd door de Europese Commissie.

Artikel 3.8.12. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger of het samenwerkingsverband zet voor een innovatieproject duurzame visserij op het gebied van zeevisserij of kustvisserij niet meer vissersvaartuigen in dan en overschrijdt niet de bruto-tonnage, zoals opgegeven bij de aanvraag op grond van artikel 3.8.5, onderdeel b.

  • 2 De subsidieontvanger of het samenwerkingsverband zorgt dat de onderzoeksopzet die aan het innovatieproject duurzame visserij ten grondslag ligt, voldoet aan de algemeen aanvaarde wetenschappelijke standaarden en dat de resultaten voldoende wetenschappelijk worden onderbouwd.

  • 3 De subsidieontvanger of het samenwerkingsverband stelt een wetenschappelijk of technisch rapport op of laat deze opstellen door de wetenschappelijke of technische organisatie, waarin de onderzoeksopzet, de resultaten van het innovatieproject duurzame visserij en de bijdrage van de wetenschappelijke of technische organisatie aan het project wordt beschreven.

  • 4 De subsidieontvanger of het samenwerkingsverband, dan wel een van de deelnemers aan het samenwerkingsverband, stelt het wetenschappelijk of technisch rapport, bedoeld in het derde lid, gelijktijdig met het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling, gedurende een periode van drie jaar, beschikbaar op zijn website.

Artikel 3.8.13. Afwijzingsgrond

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening voor een innovatieproject duurzame visserij voor zover de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, minder dan € 250.000 bedragen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid beslist de minister afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening voor een innovatieproject duurzame visserij dat uitsluitend betrekking heeft op binnenvisserij of kustvisserij, voor zover de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, minder dan € 100.000 bedragen.

Artikel 3.8.14. Intellectuele eigendomsrechten

Op de resultaten van een innovatieproject duurzame visserij worden geen intellectuele eigendomsrechten gevestigd.

Artikel 3.8.15. Voorschot

  • 1 Er kan een voorschot worden verstrekt als bedoeld in artikel 2.14.

  • 2 Een aanvraag om een voorschot wordt in ieder geval ingediend tegelijkertijd met een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid.

  • 3 Tevens kan een aanvraag om een voorschot op een ander moment worden ingediend. In dit geval gaat zij vergezeld van een beschrijving van de voortgang van het innovatieproject duurzame visserij.

  • 4 Een aanvraag van een voorschot gaat in geval van een innovatieproject duurzame visserij op het gebied van zeevisserij of kustvisserij vergezeld van het nummer waaronder een vissersvaartuig dat wordt ingezet in het kader van het project geregistreerd staat in het vlootregister, indien dit bij de aanvraag tot subsidieverlening niet is opgegeven en dit nummer op het moment van indienen van een aanvraag van het voorschot bekend is.

Artikel 3.8.16. Netto-inkomsten

Voor de toepassing van de artikelen 2.9, derde lid, onderdeel b, 2.14, vijfde lid, 2.20, vierde lid, onderdeel c, en 3.1.9 wordt voor deze titel onder netto-inkomsten mede verstaan netto-inkomsten als bedoeld in artikel 39, zesde en zevende lid, van verordening 508/2014.

Artikel 3.8.17. Indienen aanvraag tot subsidievaststelling

Onverminderd de artikelen 2.20 en 3.1.5, eerste lid, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling in ieder geval:

  • a. een wetenschappelijk of technisch rapport als bedoeld in artikel 3.8.12, derde lid;

  • b. een verklaring van de wetenschappelijke organisatie dat de onderzoeksopzet aan wetenschappelijke standaarden voldoet die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en dat de resultaten voldoende wetenschappelijk zijn onderbouwd;

  • c. in geval het een project op het gebied van zeevisserij of kustvisserij betreft: het nummer waaronder een vissersvaartuig dat is ingezet in het kader van een innovatieproject duurzame visserij geregistreerd staat in het vlootregister;

  • d. het adres van de website, bedoeld in 3.8.12, vierde lid, waarop het wetenschappelijk of technisch rapport beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 3.8.18. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 maart 2022, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.9. Samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij

Artikel 3.9.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • kennissysteem: netwerk, partnerschapovereenkomst of vereniging als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van verordening 508/2014;

  • publiekrechtelijke instantie: publiekrechtelijke instantie als bedoeld in artikel 2, punt 16, van verordening 1303/2013;

  • samenwerkingsproject wetenschap en visserij: project gericht op het opzetten van een kennissysteem of op activiteiten als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, juncto tweede lid, van verordening 508/2014 die worden verricht in het kader van een kennissysteem.

Artikel 3.9.2. Subsidiabele activiteiten

De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de uitvoering van een samenwerkingsproject wetenschap en visserij aan:

  • a. vissers;

  • b. visserijorganisaties;

  • c. algemeen nut beogende instellingen;

  • d. publiekrechtelijke instanties, of

  • e. een samenwerkingsverband van twee of meer van de in de onderdelen a tot en met d bedoelde partijen.

Artikel 3.9.3. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

Onverminderd de artikelen 2.9 en 3.1.4 bevat een aanvraag tot subsidieverlening:

  • a. indien de aanvraag betrekking heeft op het opzetten van een kennissysteem: een verklaring van de wetenschappelijke organisatie, waaruit de actieve rol van deze wetenschappelijke organisatie binnen het kennissysteem blijkt;

  • b. indien de aanvraag alleen betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, juncto tweede lid, van verordening 508/2014: een bewijs van het bestaan van het kennissysteem en van de actieve rol van de wetenschappelijke organisatie daarbinnen;

  • c. indien de subsidieaanvrager een visserijorganisatie of algemeen nut beogende instelling is en deze bij de aanvraag aangeeft het subsidiepercentage, bedoeld in artikel 3.9.7, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, te willen ontvangen: gegevens waaruit de innovatieve kenmerken van het project blijken.

Artikel 3.9.4. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond voor samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij op volgorde van rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 2.4, onderdeel b.

Artikel 3.9.5. Rangschikkingscriteria

De minister rangschikt een aanvraag voor een samenwerkingsproject wetenschap en visserij, waarop niet afwijzend is beslist, hoger, naarmate deze:

  • a. een kennissysteem betreft dat makkelijker toegankelijk is voor vissers (20 procent);

  • b. meer bijdraagt aan kennisverspreiding (20 procent);

  • c. meer gericht is op het genereren van kennis die toepasbaar is in de praktijk (20 procent);

  • d. meer bijdraagt aan samenwerking tussen vissers en partners in de visserijketen (10 procent);

  • e. meer bijdraagt aan samenwerking tussen vissers en partners in sectoren buiten de visserijketen (10 procent);

  • f. meer bijdraagt aan ecologische verduurzaming van de visserijsector (15 procent);

  • g. meer vernieuwend is in de structuur van samenwerking tussen vissers en wetenschappers (5 procent).

Artikel 3.9.6. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd de artikelen 1.5, 2.10 en 3.1.2 komen operationele kosten als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van verordening 508/2014 niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 3.9.7. Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie:

    • a. 30 procent van de subsidiabele kosten voor een onderneming die geen mkb is;

    • b. 100 procent van de subsidiabele kosten:

      • 1°. voor een publiekrechtelijke instantie, of

      • 2°. voor een visserijorganisatie of algemeen nut beogende instelling die geen onderneming is als bedoeld in onderdeel a, wanneer het samenwerkingsproject wetenschap en visserij innovatieve kenmerken heeft.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste € 1.000.000 per samenwerkingsproject wetenschap en visserij.

Artikel 3.9.8. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij wordt gestart na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag, bedoeld in artikel 2.9, maar uiterlijk binnen 12 maanden na de subsidieverlening.

  • 2 De op grond van deze titel gesubsidieerde samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij worden voltooid binnen 36 maanden na subsidieverlening.

Artikel 3.9.9. Verplichtingen subsidieontvanger

De subsidieontvanger of het samenwerkingsverband draagt er zorg voor dat de resultaten van kennisvragen en onderzoeken waarvoor op grond van deze titel subsidie is verstrekt, vanaf het moment dat de desbetreffende kennisvragen en onderzoeken zijn afgerond en tot drie jaar na het tijdstip waarop de aanvraag tot subsidievaststelling is ingediend, beschikbaar worden gesteld op een website die voor een ieder gratis toegankelijk is.

Artikel 3.9.10. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening voor een samenwerkingsproject wetenschap en visserij voor zover de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, minder dan € 150.000 bedragen.

Artikel 3.9.11. Voorschot

  • 1 Er kan een voorschot worden verstrekt als bedoeld in artikel 2.14.

  • 2 Een aanvraag om een voorschot wordt in ieder geval ingediend tegelijkertijd met een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid.

  • 3 Tevens kan een aanvraag om een voorschot op een ander moment worden ingediend. In dat geval gaat zij vergezeld van een beschrijving van de voortgang van het samenwerkingsproject wetenschap en visserij.

Artikel 3.9.12. Adviescommissie

Indien de subsidieaanvrager een visserijorganisatie of een algemeen nut beogende instelling is en deze bij de aanvraag aangeeft het subsidiepercentage, bedoeld in artikel 3.9.7, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, te willen ontvangen, adviseert de adviescommissie EFMZV, in aanvulling op artikel 3.1.8, de minister over de innovatieve kenmerken van het door die subsidieaanvrager ingediende samenwerkingsproject wetenschap en visserij.

Artikel 3.9.13. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 april 2022, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.10. Investeringen voor toegevoegde waarde van visserijproducten

Artikel 3.10.1. Subsidiabele activiteiten

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een visserijonderneming voor investeringen die waarde toevoegen aan visserijproducten als bedoeld in artikel 42, aanhef en eerste lid, onderdeel a, van verordening 508/2014.

  • 2 Een investering betreft de aanschaf en het gebruiksklaar maken van:

    • a. een automatische conserveermachine voor langoustines;

    • b. een automatische kookketel voor garnalen;

    • c. een spoelsorteermachine die is uitgerust met een buitentrommel met ten minste 6 millimeter spijlwijdte;

    • d. een scholstripmachine;

    • e. een slurryijsmachine;

    • f. een buitentrommel met ten minste 6 millimeter spijlwijdte die bestemd is voor een spoelsorteermachine;

    • g. een koelinstallatie die gebruik maakt van het koudemiddel CO2 met een vermogen van ten minste 10 kW; of

    • h. een luchtzuiveraar die:

      • 1°. uitgerust is met een ventilator, ionisatietechniek en een filter of filters;

      • 2°. ten minste 800 m3 lucht zuivert per uur; en

      • 3°. met een efficiëntie van ten minste 75% bacteriën en schimmels uit de lucht filtert.

Artikel 3.10.2. Aantal aanvragen

Per visserijonderneming kan slechts één aanvraag worden ingediend.

Artikel 3.10.3. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

  • 1 Onverminderd de artikelen 2.9 en 3.1.4 gaat de aanvraag tot subsidieverlening, voor zover van toepassing, vergezeld van bescheiden waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor een investering is bestemd, worden uitgevoerd met inachtneming van de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn.

Artikel 3.10.4. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.10.5. Hoogte van de subsidie

In afwijking van artikel 1.3, bedraagt de subsidie voor visserijondernemingen die mkb zijn respectievelijk visserijondernemingen die geen mkb zijn:

Artikel 3.10.6. Realisatietermijn

  • 2 De betaling van de kosten voor een investering vindt plaats voor het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling.

Artikel 3.10.7. Afwijzingsgronden

Onverminderd de artikelen 2.11 en 3.1.3 beslist de minister afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening indien:

  • a. niet voldaan wordt aan de eisen van artikel 42, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van verordening 508/2014;

  • b. een investering bestemd is voor een vissersvaartuig:

    • 1°. dat niet volledig of gedeeltelijk eigendom is van de subsidieaanvrager;

    • 2°. dat niet onder Nederlandse vlag vaart;

    • 3°. waarvoor reeds hetzelfde type investering is gedaan; of

    • 4°. waarvoor reeds op grond van artikel 3.10.1 subsidie is verleend voor hetzelfde type investering; of

  • c. het aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor een investering is bestemd in strijd zijn met de toepasselijke wettelijke voorschriften.

Artikel 3.10.8. Indiening aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1 Onverminderd de artikelen 2.20 en 3.1.5, eerste lid gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een afschrift van de factuur en het betalingsbewijs voor de investering.

Artikel 3.10.9. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 april 2023, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.11. Tijdelijk stopzetten van visserijactiviteiten als gevolg van COVID-19

Artikel 3.11.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • controleverordening: Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PbEU L 343);

  • eigenaar van een vissersvaartuig: degene te wiens naam het vissersvaartuig in het visserijregister, bedoeld in artikel 4 van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998, is geregistreerd;

  • gegevens van het volgsysteem voor vaartuigen: gegevens als bedoeld in artikel 4, twaalfde lid, van de controleverordening.

Artikel 3.11.2. Subsidiabele activiteiten

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan de eigenaar van een vissersvaartuig dat behoort tot het vlootsegment MFL1 of MFL2 met een lengte van ten minste twaalf meter voor de duur van het ten minste een en ten hoogste vijf maal een volledige ononderbroken week stopzetten van visserijactiviteiten met dat vissersvaartuig.

  • 2 De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend verstrekt, indien de tijdelijke stopzetting:

    • a. plaatsvindt tussen 16 maart 2020 en een bij besluit van de minister te bepalen datum als gevolg van de crisis in verband met COVID-19; en

    • b. nog niet is afgerond op het moment van aanvraag van de subsidie.

  • 3 Als een volledige ononderbroken week als bedoeld in het eerste lid wordt beschouwd zeven achtereenvolgende dagen, van 0.00 uur van de eerste dag tot en met 23.59 uur van de zevende dag.

Artikel 3.11.3. Hoogte subsidie

  • 1 De hoogte van de subsidie bedraagt het aantal volledige ononderbroken weken dat de visserijactiviteiten met het vissersvaartuig daadwerkelijk zijn stopgezet, vermenigvuldigd met:

    • a. € 2.200,–, indien het een vissersvaartuig met een motorvermogen tot 260 pk betreft;

    • b. € 4.400,–, indien het een vissersvaartuig met een motorvermogen van 260 pk tot en met 300 pk betreft;

    • c. € 8.800,–, indien het een vissersvaartuig met een motorvermogen van meer dan 300 pk betreft.

Artikel 3.11.4. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.11.5. Afwijzingsgronden

  • 1 De minister besluit afwijzend op een aanvraag, indien:

    • a. het vissersvaartuig niet is geregistreerd in het visserijregister, bedoeld in artikel 4 van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998;

    • b. uit de logboekgegevens niet blijkt dat het vissersvaartuig in de twee kalenderjaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag gedurende ten minste 120 dagen visserijactiviteiten op zee heeft verricht;

    • c. er ten aanzien van het vissersvaartuig al een subsidie als bedoeld in artikel 3.11.2, eerste lid, is verleend.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, wordt, in het geval het vissersvaartuig minder dan 24 maanden voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag geregistreerd staat in het visserijregister, het minimum aantal dagen dat het vissersvaartuig visserijactiviteiten op zee moet hebben verricht berekend naar rato van de periode van 120 dagen in de laatste 24 maanden.

Artikel 3.11.7. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 Gedurende de volledige ononderbroken week, bedoeld in artikel 3.11.2, eerste lid, worden alle visserijactiviteiten met het vissersvaartuig stopgezet.

  • 2 Aan het eerste lid is voldaan, indien uit de gegevens van het volgsysteem voor vaartuigen blijkt dat het vissersvaartuig de haven niet heeft verlaten.

  • 3 Het volgsysteem voor vaartuigen, bedoeld in artikel 9 van de controleverordening, is tijdens de volledige duur van de stopzetting ingeschakeld.

Artikel 3.11.8. Subsidievaststelling

  • 3 De aanvraag tot subsidievaststelling bevat een overzicht van de volledige ononderbroken weken waarin de visserijactiviteiten met het vissersvaartuig zijn stopgezet.

Artikel 3.11.9. Vervaltermijn

Deze titel vervalt op een bij besluit van de minister te bepalen tijdstip, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor dat tijdstip zijn verleend.

Hoofdstuk 4. Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling

Titel 4.1. Brede weersverzekering

Paragraaf 4.1.1. Algemene bepalingen

Artikel 4.1.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • betaalorgaan: betaalorgaan als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van verordening 1306/2013;

  • landbouwer: actieve landbouwer als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van verordening 1305/2013;

  • open teelten: open teelten van de sectoren akkerbouw, vollegrondsgroententeelt, bollenteelt, sierteelt, fruitteelt en boomkwekerij;

  • premie: premie, bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

  • schade-expert: deskundige die de gedragscode van expertiseorganisaties van het Verbond van Verzekeraars of een daarmee gelijk te stellen gedragscode in acht neemt;

  • verzekeraar: verzekeraar, bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

  • verzekering: verzekering als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

  • verordening 1306/2013: verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU L 347);

  • verordening 640/2014: verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (PbEU 2014, L 181);

  • verordening 809/2014: verordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (PbEU L 227/69);

  • verzekeringspolis: bewijs van verzekering tussen landbouwer en verzekeraar.

Paragraaf 4.1.2. Voorschriften inzake de landbouwer

Artikel 4.1.2. Subsidieaanvraag

  • 1 De minister verstrekt subsidie aan een landbouwer in de vorm van een financiële bijdrage voor de premie ten behoeve van een verzekering tegen de financiële gevolgen van ongunstige weersomstandigheden, die overeenkomstig artikel 4.1.11 is goedgekeurd.

  • 3 De landbouwer legt vóór 1 november van het jaar waarin hij de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, indient de in artikel 4.1.8 genoemde gegevens over. De bewijsstukken worden schriftelijk overgelegd voor zover deze niet elektronisch overgelegd kunnen worden.

  • 4 De aanvrager is van de verplichting, bedoeld in het derde lid, vrijgesteld voor zover de bewijsstukken vóór het verstrijken van de in dat lid genoemde termijn door de verzekeraar worden verstrekt.

Artikel 4.1.3. Afwijzingsgronden

  • 1 Onverminderd artikel 1.2, wordt geen subsidie verstrekt voor zover de landbouwer van overheidswege een andere bijdrage ontvangt voor de premie, bedoeld in artikel 4.1.2, eerste lid.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt indien de landbouwer zijn teelt niet tegen alle ongunstige weersomstandigheden, genoemd in artikel 4.1.13, heeft verzekerd.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt ten behoeve van de premie die wordt betaald voor de verzekering van de open teelt op landbouwgrond die is gelegen buiten Nederland.

  • 4 Onverminderd artikel 13, eerste lid, tweede alinea, van verordening 640/2014 beslist de minister afwijzend op een aanvraag om subsidie, indien:

    • a. de aanvrager niet voldoet aan artikel 4.1.2, derde lid;

    • b. de aanvrager ofwel in het geval hij een volmacht heeft verleend als bedoeld in artikel 4.1.9, het deel van de verzekeringspremie dat overeenkomt met de gehele verzekeringspremie verminderd met de aangevraagde subsidie op grond van deze regeling, ofwel indien de aanvrager geen volmacht heeft verleend als bedoeld in artikel 4.1.9, de volledige verzekeringspremie, niet vóór 1 november van het jaar van de aanvraag heeft betaald, of

    • c. geen toestemming als bedoeld in artikel 4.1.8, onderdelen d en e, is gegeven.

Artikel 4.1.4. Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt 63,7% van de verzekeringspremie, exclusief belastingen.

  • 2 De subsidie betreft enkel de oppervlakte van de verzekerde percelen die via de verzamelaanvraag als zodanig zijn opgegeven.

Artikel 4.1.5. Verdeling subsidieplafond

Indien het subsidieplafond wordt overschreden, wordt het percentage, bedoeld in artikel 4.1.4, eerste lid, evenredig verlaagd.

Artikel 4.1.7. Beslistermijn aanvraag

De minister beslist op een aanvraag om subsidieverlening uiterlijk 15 mei van het jaar volgend op het jaar van de aanvraag.

Artikel 4.1.8. Verplichtingen aanvrager

De aanvrager verstrekt de volgende gegevens aan de minister:

  • a. het polisnummer van de verzekering;

  • b. een kopie van de verzekeringspolis;

  • c. een bewijs van betaling van het deel van de verzekeringspremie, bedoeld in artikel 4.1.6, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid;

  • d. toestemming aan de minister om persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de controle op de naleving van deze regeling;

  • e. toestemming aan de minister om perceelsgegevens uit te wisselen met de verzekeraar ten behoeve van de controle op de naleving van deze regeling;

  • f. een verklaring dat hij zich bewust is van alle voorwaarden voor verkrijging van deze subsidie;

  • g. de naam van de verzekeraar met wie de verzekering is afgesloten, en

  • h. een verklaring dat hij zich niet meer dan één keer verzekert voor dezelfde schade.

Artikel 4.1.9. Betaling subsidie

  • 2 Bij gebreke van een volmacht als bedoeld in het eerste lid vindt betaling plaats door bijschrijving op een door de aanvrager opgegeven bankrekening.

Paragraaf 4.1.2. Voorschriften inzake de verzekeraar

Artikel 4.1.10. Aanvraag verzekeraar

  • 1 Een verzekeraar dient vóór 1 december, voorafgaand aan het jaar waarvoor de goedkeuring wordt gevraagd, een aanvraag in bij de minister voor goedkeuring van de voorwaarden van een verzekering.

  • 2 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van:

    • a. een onderbouwing van de premie;

    • b. een verklaring van de verzekeraar dat hij zijn administratie die betrekking heeft op de verzekeringsvoorwaarden, ten minste vier kalenderjaren na afloop van de verzekering ter beschikking houdt van de minister;

    • c. het standaardmodel van de verzekeringspolis, en

    • d. documenten waarin de verzekeraar ten genoegen van de minister aantoont dat de verzekeringsvoorwaarden voldoen aan het bepaalde in deze regeling.

  • 3 De minister beslist binnen een termijn van 22 weken op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.1.11. Voorwaarden goedkeuring verzekering

  • 1 De minister verleent uitsluitend goedkeuring aan de verzekeringsvoorwaarden indien:

    • a. het financieel verlies van de landbouwer wordt gedekt:

      • 1°. dat meer is dan 20% van de gemiddelde jaarproductie in de laatste drie jaar of van de gemiddelde productie van drie van de laatste vijf jaar waarbij de hoogste en laagste productie van deze vijf jaar niet wordt meegerekend,

      • 2°. dat het gevolg is van een lagere opbrengst in kwantiteit of kwaliteit,

      • 3°. dat optreedt op een aaneengesloten stuk grond waarop één enkel gewas wordt geteeld, en

      • 4°. dat redelijkerwijs is toe te rekenen aan ongunstige weersomstandigheden als bedoeld in artikel 4.1.13;

    • b. alle open teelten verzekerd kunnen worden;

    • c. geen eisen worden gesteld aan de aard of hoeveelheid van de toekomstige productie door de verzekerde;

    • d. de voorwaarde wordt gesteld dat de schade wordt vastgesteld door een schade-expert;

    • e. de verzekeraar niet tot uitkering overgaat voor zover de landbouwer van overheidswege een tegemoetkoming in de schade ontvangt die ertoe leidt dat hij meer compensatie ontvangt dan hij schade heeft geleden;

    • f. slechts één keer tot uitkering wordt gekomen voor dezelfde gebeurtenis bij dezelfde teelt;

    • g. de verzekering wordt aangegaan voor een periode van twaalf maanden;

    • h. de verzekering geen dekking biedt voor:

      • 1°. genomen preventiemaatregelen, en

      • 2°. bereddingsmaatregelen die genomen zijn op grond van de verzekeringspolis of artikel 7:957 BW, maar waarbij geen verlies als bedoeld in onderdeel a is opgetreden;

    • i. de verzekeraar toestemming wordt verleend door de verzekerde om diens persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de controle op de naleving van deze regeling;

    • j. de verzekeraar verklaart dat hij niet meer dan een keer dezelfde schade van de landbouwer verzekert;

    • k. de verzekeraar verklaart dat hij alle ontvangen subsidiebedragen aanwendt om de premienota van de betreffende landbouwer overeenkomstig de voorwaarden van deze regeling te voldoen, en

    • l. de verzekeraar verklaart dat de minister in kennis wordt gesteld van eventuele aanpassingen in de administratie van de verzekeraar, voor zover deze aanpassingen negatieve gevolgen hebben voor de betrouwbaarheid van de daarin verwerkte gegevens.

  • 2 De minister verleent de goedkeuring voor een periode van een jaar, en kan aan de goedkeuring nadere voorschriften verbinden.

Artikel 4.1.12. Verlenging goedkeuring

  • 1 De goedkeuring, bedoeld in artikel 4.1.11, eerste lid, kan op verzoek van de verzekeraar steeds voor een periode van een jaar worden verlengd.

  • 2 De verzekeraar dient vóór 15 januari een verzoek tot verlenging van de goedkeuring in bij de minister en meldt daarbij de eventuele wijzigingen van de verzekeringsvoorwaarden.

  • 3 De minister beslist binnen 6 weken op het verzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Bij een verzoek tot verlenging verstrekt de verzekeraar het totaalbedrag aan schade-uitkeringen gedaan op het product brede weersverzekering van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor verzoek tot verlenging van de goedkeuring van de verzekeringsvoorwaarden wordt aangevraagd.

  • 5 Alvorens te besluiten op het verzoek tot verlenging beoordeelt de minister de redelijkheid van kosten als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onderdeel e, van verordening 809/2014 aan de hand van de met de schade-uitkeringsbedragen berekende loss ratio over de vijf voorafgaande jaren. Indien de minister na onderzoek concludeert dat niet meer van redelijke kosten kan worden gesproken moet de verzekeraar binnen een door de minister te bepalen termijn aangeven op welke wijze het meerjarig loss ratio getal in het nieuwe verzekeringsjaar weer boven de daartoe door de minister vastgestelde signaleringswaarde wordt gebracht. Indien niet afdoende gewaarborgd is dat het meerjarig loss ratio getal beneden de signaleringswaarde blijft, wordt de goedkeuring geweigerd.

Artikel 4.1.13. Ongunstige weersomstandigheden

  • 1 Onder ongunstige weersomstandigheden worden in elk geval begrepen:

    • a. weersomstandigheden die volgens een schade-expert of het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, en

    • b. elk van de volgende weersomstandigheden:

      • 1°. regenval;

      • 2°. droogte;

      • 3°. (nacht)vorst;

      • 4°. sneeuw;

      • 5°. ijzel;

      • 6°. storm;

      • 7°. hagel, of

      • 8°. brand door blikseminslag.

  • 2 De weersomstandigheden, bedoeld in het eerste lid, worden geacht vooraf te zijn erkend door de minister als bedoeld in artikel 37, tweede lid, van verordening 1305/2013. De minister kan in aanvulling daarop, na overleg met de brancheorganisatie van verzekeraars, ook andere ongunstige weersomstandigheden erkennen.

Artikel 4.1.14. Bijzondere voorwaarden

  • 1 In afwijking van artikel 4.1.11, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, mag een verzekering ook tot uitkering komen bij een financieel verlies van 20% of minder, mits de verzekeraar ten genoegen van de minister onderscheidt welk deel van de premie betrekking heeft op vergoeding van het financieel verlies van de landbouwer van 20% of minder. In dat geval heeft de steun slechts betrekking op het gedeelte van de premie dat ziet op verzekeringsvoorwaarden die in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze regeling.

  • 2 Het onderscheid, bedoeld in het eerste lid, moet helder zijn omschreven in de verzekeringsvoorwaarden.

  • 3 In afwijking van artikel 4.1.11, eerste lid, onderdeel g, mag een verzekering voor langer dan twaalf maanden worden aangegaan, mits de premie jaarlijks wordt betaald en de jaarlijkse premie betrekking heeft op de productie van een periode van twaalf maanden.

  • 4 De minister publiceert een lijst van de goedgekeurde verzekeringen op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 4.1.15. Rekenmodel

  • 2 Het rekenmodel wordt tezamen met de verzekeringsvoorwaarden goedgekeurd door de minister.

  • 3 De minister keurt het rekenmodel uitsluitend goed indien de verzekeraar aantoont dat de uitkomsten van het rekenmodel vergelijkbaar zijn met een schadebeoordeling door een schade-expert. Het rekenmodel bevat daartoe tenminste de noodzakelijke gegevens om de schade vast te kunnen stellen aan de hand van bedrijfsspecifieke gegevens van het landbouwbedrijf zoals het gewas en de grondsoort op perceelsniveau en de feitelijke weersomstandigheid die de schade veroorzaakt.

  • 4 De verzekeraar onderzoekt elk gebruik van het rekenmodel met behulp van een steekproef. De resultaten worden ter beschikking gehouden van de minister.

Paragraaf 4.1.3. Controles en sancties

Artikel 4.1.16. Onregelmatigheden

De minister geeft in voorkomende gevallen uitvoering aan artikel 54, eerste en derde lid, en artikel 56 van verordening 1306/2013.

Artikel 4.1.17. Administratieve controles en controles ter plaatse

De minister verricht de controles, bedoeld in artikel 59 van verordening 1306/2013.

Artikel 4.1.18. Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen

  • 1 De minister besluit tot het niet betalen dan wel de gehele of gedeeltelijke intrekking van de subsidie overeenkomstig artikel 63, eerste lid, van verordening 1306/2013.

  • 3 De minister geeft bij de uitvoering van de bevoegdheden, genoemd in het eerste en tweede lid, toepassing aan artikel 63 van verordening 809/2014.

  • 4 Indien de verstrekte subsidie lager is dan de aangevraagde subsidie als gevolg van een bij besluit van de minister vastgestelde verlaging van de subsidie, dient de landbouwer de met dit verschil overeenkomende premie te voldoen vóór 1 juli volgend op het jaar van de aanvraag aan de verzekeraar.

  • 5 Indien de landbouwer niet of niet geheel het in het vierde lid bedoelde bedrag tijdig heeft betaald, wordt de subsidie evenredig percentueel verlaagd met het verschil tussen het bedrag dat tijdig is betaald en het bedrag dat had moeten zijn betaald.

Titel 4.2. Kwaliteitsregeling voor de kalfsvleessector

Paragraaf 4.2.1. Algemene bepalingen

Artikel 4.2.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder ‘betaalorgaan’, ‘landbouwer’ en ‘verordening 1306/2013’ hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 4.1.1 en wordt verder verstaan onder:

  • certificerende instantie: certificerende instantie die ISO is geaccrediteerd voor certificeringswerkzaamheden door de Raad;

  • gids voor goede praktijken: gids voor goede praktijken die aan de minister ter beoordeling is voorgelegd in overeenstemming met artikel 8.44, tweede lid, van de Wet dieren;

  • kalfsvlees: vlees van kalveren die niet ouder zijn dan 12 maanden;

  • kwaliteitsregeling: door de minister te erkennen of erkende vrijwillige certificeringsregeling, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder c, van verordening 1305/2013, voor de productie van kalfsvlees;

  • Raad: Raad voor Accreditatie te Utrecht, of een andere nationale accreditatie-instantie, bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PbEU 2008, L218);

  • register: register als bedoeld in artikel 1.27 van het Besluit houders van dieren;

  • verordening 1307/2013: verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad.

Paragraaf 4.2.2. Voorschriften inzake de erkenning van een kwaliteitsregeling

Artikel 4.2.2. Eisen aan erkenning

  • 1 De minister verleent op aanvraag een erkenning aan een kwaliteitsregeling, indien wordt voldaan aan de eisen van de navolgende leden.

  • 2 De kwaliteitsregeling bevat voorschriften om het antibioticagebruik te verlagen, waaronder:

    • a. ten minste een voorschrift gericht op het verlagen van het niveau van het antibioticagebruik per bedrijf volgens een eenduidig systeem;

    • b. ten minste een voorschrift voor toezicht op en monitoring van het systeem dat moet leiden tot een verlaagd niveau van antibioticagebruik per bedrijf, en;

    • c. ten minste een voorschrift voor toezicht op het in het register geregistreerde antibioticagebruik.

  • 3 De kwaliteitsregeling bevat voorschriften voor een keteninformatiesysteem waarmee de transparantie in de keten, vanaf het melkveebedrijf tot aan de slacht, wordt vergroot op het gebied van diergezondheid en dierenwelzijn, waarvan deel uitmaakt:

    • a. ten minste een voorschrift gericht op binnenlandse verzamelcentra voor het verzamelen van kalveren van melkveebedrijven;

    • b. ten minste een voorschrift gericht op het verzamelen en delen van informatie over het gewicht en de leeftijd van het kalf;

    • c. ten minste een voorschrift gericht op het transport van kalveren vanaf de verzamelcentra, en;

    • d. ten minste een voorschrift gericht op be- en verwerkers van kalfsvlees, in het bijzonder gericht op slacht-, weeg- en classificatiegegevens.

  • 4 De kwaliteitsregeling bevat ten minste een voorschrift dat voorziet in een jaarlijkse evaluatie met een mogelijkheid tot wijziging van de regeling wanneer de uitkomsten hiervan of gewijzigde inzichten of nieuwe ontwikkelingen daarom vragen.

  • 5 De kwaliteitsregeling bevat aantoonbaar nieuwe voorschriften voor de productie van kalfsvlees, in het bijzonder wat betreft de voorschriften bedoeld in de leden 2 en 3, ten opzichte van de bestaande voorschriften zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling.

Artikel 4.2.3. Aanvraag en verlening erkenning

  • 1 Een aanvraag voor erkenning kan tot 10 februari 2017 worden ingediend.

  • 2 Bij de aanvraag worden ten minste de volgende gegevens verstrekt:

    • a. de naam, het adres en de vestigingsplaats van de aanvragende organisatie;

    • b. de kwaliteitsregeling;

    • c. een beschrijving waaruit blijkt dat aan de voorschriften van artikel 4.2.2 wordt voldaan, en;

    • d. een overeenkomst met een certificerende instantie, waarin ten minste de verplichtingen bedoeld in artikel 4.2.6. zijn opgenomen.

  • 3 De beschikking waarmee de erkenning wordt verleend, vermeldt ten minste de naam en vestigingsplaats van de organisatie.

  • 4 Een erkenning wordt verleend voor de looptijd van deze titel.

  • 5 Een erkenning is niet overdraagbaar.

Artikel 4.2.4. Schorsing en intrekking erkenning

  • 1 De minister kan een erkenning intrekken:

    • a. op verzoek van de aanvragende organisatie;

    • b. indien bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en kennis van de juiste en volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

    • c. indien de accreditatie van de certificerende instantie is ingetrokken of niet meer geldig is;

    • d. indien de wijzigingen, bedoeld in artikel 4.2.5, niet of niet tijdig worden gemeld.

  • 2 De minister kan de erkenning schorsen indien:

    • a. de accreditatie van de certificerende instantie geheel of gedeeltelijk is geschorst;

    • b. sprake is van een van de gronden, bedoeld in het eerste lid, onder b en d.

Artikel 4.2.5. Wijzigingen doorgeven

Een aanvragende organisatie meldt wijzigingen in de gegevens, bedoeld in artikel 4.2.3, tweede lid, binnen 30 dagen aan de minister.

Artikel 4.2.6. Verplichtingen certificerende instantie

  • 1 De certificeringsinstantie verstrekt een certificaat aan landbouwers die deelnemen aan de kwaliteitsregeling.

  • 2 De certificeringsinstantie controleert jaarlijks of de landbouwer voldoet aan de kwaliteitsregeling.

  • 3 Indien blijkt dat de landbouwer niet voldoet aan de kwaliteitsregeling:

    • a. trekt de certificeringsinstantie het certificaat van de landbouwer in voor het jaar waarop de niet-naleving betrekking heeft, en

    • b. stelt de certificeringsinstantie de desbetreffende landbouwer en de minister hiervan binnen vier weken na de constatering van de niet-naleving in kennis.

  • 4 In geval van intrekking of schorsing als bedoeld in artikel 4.2.4 geeft de certificerende instantie de in het eerste lid bedoelde certificaten niet meer af.

Paragraaf 4.2.3. Voorschriften inzake de subsidieregeling

Artikel 4.2.7. Subsidieaanvraag en openstellingsperiode

  • 1 Een subsidieaanvraag kan door een landbouwer ingediend worden in de volgende periodes:

    • a. van 1 maart 2017 tot en met 30 april 2017;

    • b. van 1 maart 2018 tot en met 30 april 2018;

    • c. van 1 maart 2019 tot en met 30 april 2019.

  • 2 Onverminderd artikel 2.9 bevat een aanvraag tot subsidieverlening in ieder geval:

    • a. de aanmelding voor deelname aan de kwaliteitsregeling;

    • b. de meest recente status van het antibioticagebruik op het bedrijf van de landbouwer volgens het register; en,

    • c. een document waaruit het aantal afgeleverde kalveren blijkt in het jaar voorafgaand aan de aanvraag.

Artikel 4.2.8. Absolute weigeringsgronden

  • 1 Onverminderd artikel 1.2, wordt geen subsidie verstrekt voor zover de landbouwer van overheidswege een andere bijdrage ontvangt voor de activiteit, bedoeld in artikel 4.2.9, eerste lid.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt wanneer de aanvraag wordt gedaan na meer dan vijf jaar na toetreding tot een kwaliteitsregeling door de landbouwer.

Artikel 4.2.9. Subsidiabele activiteiten en kosten

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor deelname door een landbouwer aan een kwaliteitsregeling voor een periode van maximaal vijf jaar, met dien verstande dat de maximale duur van de periode wordt verminderd met het aantal dagen dat de landbouwer deel heeft genomen aan een kwaliteitsregeling voorafgaand aan de aanvraag.

  • 2 Voor zover zij direct verbonden zijn aan de uitvoering van de subsidiabele activiteit als bedoeld in het voorgaande lid, komen als subsidiabele kosten in aanmerking:

    • a. de kosten die worden gemaakt voor toetreding tot de kwaliteitsregeling;

    • b. de jaarlijkse bijdrage voor deelneming aan de kwaliteitsregeling, en;

    • c. de kosten voor verificatie van de naleving van de op grond van de kwaliteitsregeling geldende eisen.

Artikel 4.2.10. Hoogte van de subsidie

De subsidie voor activiteiten bedoeld in artikel 4.2.9, eerste lid, bedraagt ten hoogste € 3.000 per landbouwer per jaar.

Artikel 4.2.11. Subsidieplafond en verdeling

  • 1 Het subsidieplafond voor deze regeling bedraagt € 6.000.000 per jaar voor een periode van vijf jaren.

  • 2 De minister verdeelt het subsidieplafond, bedoeld in het eerste lid, op volgorde van rangschikking van de aanvragen per openstelling als bedoeld in artikel 2.4, onderdeel b.

Artikel 4.2.12. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister rangschikt een aanvraag voor deelname aan een kwaliteitsregeling, waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate de landbouwer meer kalveren houdt en er sprake is van een laag antibioticagebruik. Voor de rangschikking worden de volgende criteria toegepast:

    • a. Bedrijfsgrootte, waaraan de volgende scores worden toegekend met een wegingsfactor 1:

      • bedrijf minder dan 6 kalveren: 0 punten;

      • bedrijf met 6-25 kalveren: 3 punten;

      • bedrijf met 25-100 kalveren: 4 punten;

      • bedrijf met meer dan 100 kalveren: 5 punten.

    • b. Antibioticagebruik, waaraan de volgende scores worden toegekend met een wegingsfactor 2:

      • laag antibioticagebruik conform een gids voor goede praktijken: 3 punten;

      • geen laag antibioticagebruik conform een gids voor goede praktijken: 2 punten.

  • 2 Het aantal punten dat wordt behaald betreft de score onder a en b van het eerste lid vermenigvuldigd met de wegingsfactor. Het maximum aantal punten is 11.

  • 3 Indien een aanvraag minder dan 6 punten behaalt, wordt de aanvraag afgewezen.

  • 4 Aanvragen worden op volgorde van rangschikking toegewezen.

Artikel 4.2.13. Verplichtingen aanvrager

De aanvrager moet voldoen aan de kwaliteitsregeling als bedoeld in artikel 4.2.6.

Artikel 4.2.14. Betaling subsidie

De aanvraag tot betaling vindt jaarlijks plaats en bevat in ieder geval:

  • a. gegevens over de subsidieontvanger, waaronder naam, adres en het door de minister toegekende referentienummer;

  • b. het certificaat als bewijs van deelname aan de kwaliteitsregeling en als bewijs dat is voldaan aan de vereisten van de kwaliteitsregeling;

  • c. gegevens over en bewijs van de hoogte van de gemaakte en betaalde subsidiabele kosten.

Artikel 4.2.15. Overdracht van bedrijf

  • 1 De aanspraak op betaling in enig jaar van aanvraag op basis van de overdracht van een bedrijf als bedoeld in artikel 8 van Verordening 809/2014, kan slechts worden gemaakt indien de landbouwer die het recht op subsidie voortvloeiende uit de deelname aan de kwaliteitsregeling heeft overgedragen de minister uiterlijk op 1 mei van het desbetreffende jaar van aanvraag met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld in kennis heeft gesteld van de overdracht.

  • 2 De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, wordt volledig en naar waarheid door de landbouwer ingevuld, ondertekend en gedagtekend.

Paragraaf 4.2.4. Controles en sancties

Artikel 4.2.17. Vervaldatum

Deze titel vervalt met ingang van 1 maart 2022, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 4.3. Welzijnsvriendelijke stalvloeren voor vleeskalveren

Paragraaf 4.3.1. Algemene bepalingen

Artikel 4.3.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • vleeskalverenhouder: een eigenaar van een of meerdere stallen waarin bedrijfsmatig vleeskalveren worden gehouden;

  • welzijnsvriendelijke stalvloer: een stalvloer voor vleeskalveren die voldoet aan de voorwaarden van bijlage 3.

Paragraaf 4.3.2. Voorschriften inzake de vleeskalverenhouder

Artikel 4.3.2. Subsidieaanvraag en hoogte subsidie

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de aanschaf en installatie van een welzijnsvriendelijke stalvloer en indien van toepassing, wanneer de welzijnsvriendelijke stalvloer niet op de bestaande roostervloer kan worden bevestigd, voor de aanschaf van nieuwe roostervloeren of voor de kosten voor het laten infrezen van de bestaande roostervloeren door een vleeskalverenhouder.

  • 2 Onverminderd artikel 2.9 bevat een aanvraag voor subsidieverlening in ieder geval:

    • a. een offerte voor een welzijnsvriendelijke stalvloer, en

    • b. een plattegrond met stalindeling van het bedrijf van de vleeskalverenhouder waaruit het aantal kalverplaatsen blijkt.

  • 3 De subsidie bedraagt 40 procent van de aanschaf- en installatiekosten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.3.3. Absolute afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 1.2, wordt geen subsidie verstrekt voor zover de vleeskalverenhouder van overheidswege een andere bijdrage ontvangt voor de aanschaf- en installatiekosten, bedoeld in artikel 4.3.2, eerste lid.

Artikel 4.3.4. Subsidieplafond en verdeling

De minister verdeelt per openstelling het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen als bedoeld in de artikelen 2.4, onderdeel b, en 2.6.

Artikel 4.3.5. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister rangschikt een aanvraag voor subsidie, waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate de vleeskalverenhouder meer stalplaatsen heeft, een hoger percentage van het aantal stalplaatsen een welzijnsvriendelijke stalvloer krijgt en als sprake is van renovatie van een bestaande stal in tegenstelling tot nieuwbouw. Voor de rangschikking worden de volgende criteria toegepast:

    • a. aantal stalplaatsen, waaraan de volgende scores worden toegekend met een wegingsfactor 1:

      • 1°. minder dan 400 stalplaatsen: 1 punt;

      • 2°. tussen de 400 en 600 stalplaatsen: 2 punten, en

      • 3°. meer dan 600 stalplaatsen: 3 punten.

    • b. het percentage van de stalplaatsen van alle stallen waarvan de stalvloer wordt vervangen door een welzijnsvriendelijke stalvloer, waaraan de volgende scores worden toegekend met een wegingsfactor 2:

      • 1°. een percentage van 0 tot en met 30 procent: 1 punt;

      • 2°. een percentage van 31 tot en met 60 procent: 2 punten, en

      • 3°. een percentage van 61 tot en met 100 procent: 3 punten.

    • c. er is sprake van nieuwbouw of renovatie van de stal, waaraan de volgende scores worden toegekend met een wegingsfactor 1:

      • 1°. nieuwbouw: 1 punt, en

      • 2°. renovatie: 2 punten.

  • 2 Het aantal punten dat wordt behaald betreft de score onder a, b en c van het eerste lid vermeerderd met de wegingsfactor. Het maximum aantal punten is 11.

  • 3 Indien een aanvraag minder dan 4 punten behaalt, wordt de aanvraag afgewezen.

  • 4 Aanvragen worden op volgorde van rangschikking toegewezen.

Artikel 4.3.6. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.5 en in afwijking van artikel 1.3, komen de volgende kosten niet in aanmerking voor subsidie:

  • a. tweedehands vloeren;

  • b. bijdragen in natura;

  • c. afschrijvingskosten, en

  • d. loonkosten.

Artikel 4.3.7. Realisatietermijn

  • 1 De aanschaf van een welzijnsvriendelijke stalvloer vindt plaats na de datum van indiening van de aanvraag tot subsidieverlening, bedoeld in artikel 2.9, en binnen twee jaar na de datum van subsidieverlening.

  • 2 De betaling, levering en installatie van een welzijnsvriendelijke stalvloer vinden plaats binnen twee jaar na de datum van subsidieverlening en voor het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling, bedoeld in artikel 2.20.

Artikel 4.3.8. Indienen aanvraag subsidievaststelling

Onverminderd artikel 2.20 bevat de aanvraag tot subsidievaststelling in ieder geval:

  • a. een gespecificeerde factuur en een afschrift van het betalingsbewijs van de welzijnsvriendelijke stalvloer, en

  • b. een specificatie van de vloer waaruit blijkt dat deze voldoet aan de voorwaarden van bijlage 3.

Paragraaf 4.3.3. Controles en sancties

Artikel 4.3.10. Vervaldatum

Deze titel vervalt met ingang van 1 oktober 2022, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 4.4. Ammoniakreductie in stallen voor vleeskalveren

Paragraaf 4.4.1. Algemene bepalingen

Artikel 4.4.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • ammoniak reducerende eenheid: één of meer systemen die voldoen aan de voorwaarden van bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij;

  • vleeskalverenhouder: een eigenaar van een of meerdere stallen waarin bedrijfsmatig vleeskalveren worden gehouden.

Paragraaf 4.4.2. Voorschriften inzake de landbouwer

Artikel 4.4.2. Subsidieaanvraag en hoogte subsidie

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de aanschaf en installatie van een ammoniak reducerende eenheid door een vleeskalverenhouder.

  • 2 Onverminderd artikel 2.9 bevat een aanvraag voor subsidieverlening in ieder geval:

    • a. een offerte voor een ammoniak reducerende eenheid, en

    • b. een plattegrond met stalindeling van het bedrijf van de vleeskalverenhouder waaruit het aantal kalverplaatsen blijkt.

  • 3 De subsidie bedraagt 40 procent van de aanschaf- en installatiekosten, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 De subsidie bedraagt ten hoogste € 100.000 per vleeskalverenhouder.

Artikel 4.4.3. Absolute afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 1.2, wordt geen subsidie verstrekt voor zover de vleeskalverenhouder van overheidswege een andere bijdrage ontvangt voor de aanschaf- en installatiekosten, bedoeld in artikel 4.4.2, eerste lid.

Artikel 4.4.4. Subsidieplafond en verdeling

  • 1 Het subsidieplafond voor deze module bedraagt € 7.500.000.

  • 2 De minister verdeelt per openstelling het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen als bedoeld in de artikelen 2.4, onderdeel b, en 2.6.

Artikel 4.4.5. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister rangschikt een aanvraag voor subsidie, waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate de vleeskalverenhouder meer stalplaatsen heeft, een hoger percentage van ammoniakreductie wordt bereikt en in een groter deel van het bedrijf deze ammoniakreductie wordt bereikt. Voor de rangschikking worden de volgende criteria toegepast:

    • a. aantal stalplaatsen, waaraan de volgende scores worden toegekend met een wegingsfactor 1:

      • 1°. minder dan 400 stalplaatsen: 1 punt;

      • 2°. tussen de 400 en 600 stalplaatsen: 2 punten, en

      • 3°. meer dan 600 stalplaatsen: 3 punten.

    • b. het gemiddelde percentage ammoniakreductie dat wordt bereikt bij gebruik van al dan niet meerdere systemen op het bedrijf, waaraan de volgende scores worden toegekend met een wegingsfactor 2:

      • 1°. een reductiepercentage van minder dan 50 procent: 1 punt;

      • 2°. een reductiepercentage tussen de 50 tot en met 70 procent: 2 punten, en

      • 3°. een reductiepercentage van meer 70 procent: 3 punten.

    • c. voor welk deel van het bedrijf, uitgedrukt in een percentage, reducerende maatregelen worden getroffen, waaraan de volgende scores worden toegekend met een wegingsfactor 1:

      • 1°. het percentage bedraagt minder dan 30 procent: 1 punt;

      • 2°. het percentage bedraagt tussen de 30 tot en met 60 procent: 2 punten, en

      • 3°. het percentage bedraagt meer dan 60 procent: 3 punten.

  • 2 Het aantal punten dat wordt behaald, betreft de score onder a, b en c van het eerste lid vermeerderd met de wegingsfactor. Het maximum aantal punten is 12.

  • 3 Indien een aanvraag minder dan 4 punten behaalt, wordt de aanvraag afgewezen.

  • 4 Aanvragen worden op volgorde van rangschikking toegewezen.

Artikel 4.4.6. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.5 en in afwijking van artikel 1.3 komen de volgende kosten niet in aanmerking voor subsidie:

  • a. tweedehands systemen;

  • b. bijdragen in natura;

  • c. afschrijvingskosten, en

  • d. loonkosten.

Artikel 4.4.7. Realisatietermijn

  • 1 De aanschaf van een ammoniak reducerende eenheid vindt plaats na de datum van indiening van de aanvraag tot subsidieverlening, bedoeld in artikel 2.9, en binnen drie jaar na de datum van subsidieverlening.

  • 2 De betaling, levering en installatie van de ammoniak reducerende eenheid vinden plaats binnen drie jaar na de datum van subsidieverlening en voor het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling, bedoeld in artikel 2.20.

Artikel 4.4.8. Indienen aanvraag subsidievaststelling

Onverminderd artikel 2.20 bevat de aanvraag tot subsidievaststelling in ieder geval een gespecificeerde factuur en een afschrift van het betalingsbewijs van de ammoniak reducerende eenheid.

Paragraaf 4.4.3. Controles en sancties

Artikel 4.4.10. Vervaldatum

Deze titel vervalt met ingang van 1 oktober 2023, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 4.5. Pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB

[Vervallen per 31-12-2019]

Artikel 4.5.11. Onregelmatigheden, administratieve controles en controles ter plaatse

[Vervallen per 31-12-2019]

Artikel 4.5.12. Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen

[Vervallen per 31-12-2019]

Titel 4.6. Niet-productieve investeringen agrarisch natuurbeheer leefgebieden weidevogels en akkervogels

Artikel 4.6.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • gecertificeerd agrarisch collectief : vereniging met volledige rechtsbevoegdheid bestaande uit landbouwers en andere grondgebruikers van landbouwgrond, die beschikt over een geldig certificaat collectief agrarisch natuurbeheer, verleend namens gedeputeerde staten van de provincie op wiens grondgebied zijn werkgebied is gelegen;

  • niet-productieve investering : investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijgingvan de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andereonderneming;

  • verordening 1306/2013 : verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU 2013, L 347).

Artikel 4.6.2. Subsidieaanvraag

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor een gezamenlijk project bestaande uit niet-productieve investeringen die:

    • a. plaatsvinden op of aanpalend aan landbouwgronden die door gedeputeerde staten van de provincie, op wiens grondgebied de gronden zijn gelegen, zijn aangeduid als leefgebied, of onderdeel van een leefgebied, van weidevogels of akkervogels ten aanzien waarvan subsidie ten behoeve van agrarisch natuur- en landschapsbeheer kan worden verstrekt; en

    • b. gedaan worden ten behoeve van herstelmaatregelen of inrichtingsmaatregelen gericht op het verbeteren van de leefgebieden, bedoeld in onderdeel a.

  • 2 De subsidie wordt verleend aan een gecertificeerd agrarisch collectief of een samenwerkingsverband van twee of meer gecertificeerde agrarische collectieven.

  • 3 Onverminderd artikel 2.9, vierde lid, bevat het projectplan een kaart waarop de locatie van de beoogde niet-productieve investeringen is aangegeven.

  • 4 De herstelmaatregelen en inrichtingsmaatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, ten behoeve van de leefgebieden van weidevogels zijn uitsluitend:

    • a. het aanleggen van:

      • 1°. plasdrassituaties;

      • 2°. kruidenrijk grasland;

      • 3°. bloemrijke randen;

      • 4°. natuurvriendelijke oevers;

    • b. het creëren van gebieden met een hoog waterpeil;

    • c. het vergroten van openheid van gebieden;

    • d. het plaatsen van:

      • 1°. verbodsborden en infoborden;

      • 2°. nestkappen; of

    • e. het uitrasteren van gebieden met het oog op het beperken van predatie.

  • 5 De herstelmaatregelen en inrichtingsmaatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, ten behoeve van de leefgebieden van akkervogels zijn uitsluitend:

    • a. het aanleggen van:

      • 1°. plasdrassituaties;

      • 2°. struweel;

      • 3°. kruidenrijk grasland;

      • 4°. natuurvriendelijke oevers;

      • 5°. houtwallen of singels;

      • 6°. kleibulten;

      • 7°. keverbanken of insectenheuvels;

      • 8°. bloemrijke randen;

    • b. het plaatsen van:

      • 1°. verbodsborden en infoborden;

      • 2°. nestkasten; of

    • c. het uitrasteren van gebieden met het oog op het beperken van predatie;

    • d. het aanplanten van bomen; of

    • e. het plaatsen van muizenruiters.

Artikel 4.6.3. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste € 1.000.000.

Artikel 4.6.4. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen uitsluitend kosten als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdelen a en d, in aanmerking, voor zover deze bestaan uit:

    • a. kosten voor bouw of verbetering van onroerende zaken;

    • b. kosten voor verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • c. kosten voor aankoop van grond;

    • d. kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • e. kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs;

    • f. kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied;

    • g. kosten van haalbaarheidsstudies;

    • h. kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • i. kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

    • j. kosten van de koop van tweedehands machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • k. voorbereidingskosten, voor zover bestaande uit kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs, van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied en van haalbaarheidsstudies.

  • 2 De kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen e, f, g en k, bedragen tezamen ten hoogste 15% van de totale kosten.

Artikel 4.6.5. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 4.6.7. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11 beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening indien:

  • a. de subsidiabele kosten minder dan € 75.000 bedragen; of

  • b. aan een aanvraag minder dan 18 punten zijn toegekend op grond van artikel 4.6.8.

Artikel 4.6.8. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister kent aan een aanvraag een hoger aantal punten toe naarmate naar verwachting:

    • a. de mate van effectiviteit hoger is;

    • b. de haalbaarheid hoger is;

    • c. de mate van efficiëntie van uitvoering hoger is.

  • 2 Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste 5.

  • 3 Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a, b, en c, vermenigvuldigd met onderscheidenlijk 3, 2 en 1.

  • 4 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 5 Indien aan twee of meer aanvragen in totaal een gelijk aantal punten is toegekend, wordt een aanvraag hoger gerangschikt naarmate meer punten zijn toegekend aan respectievelijk onderdeel a, b, en c, van het eerste lid.

Artikel 4.6.9. Bevoorschotting

  • 1 De minister verleent ten hoogste vier maal per jaar een voorschot.

Artikel 4.6.10. Onregelmatigheden, administratieve controles en controles ter plaatse

  • 1 De minister geeft in voorkomende gevallen uitvoering aan artikel 54, eerste en derde lid, en artikel 56 van verordening 1306/2013.

Artikel 4.6.11. Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen

  • 1 De minister besluit tot het niet betalen dan wel de gehele of gedeeltelijke intrekking van de subsidie overeenkomstig artikel 63, eerste lid, van verordening 1306/2013.

  • 3 De minister geeft bij de uitvoering van de bevoegdheden, genoemd in het eerste en tweede lid, toepassing aan artikel 63 van verordening 809/2014.

Artikel 4.6.12. Vervaldatum

Deze titel vervalt met ingang van 31 december 2021, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Hoofdstuk 5. Europees Fonds voor regionale ontwikkeling

§ 5.1. Algemene bepalingen

Artikel 5.1.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • auditautoriteit: door de minister als zodanig aangewezen autoriteit;

  • certificeringsautoriteit: door de minister als zodanig aangewezen autoriteit;

  • financieringsinstrument: financieringsinstrument als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van verordening 1303/2013;

  • programmasubsidie: subsidie die wordt verstrekt aan een autoriteit van een grensoverschrijdend programma ten behoeve van het financieren van projecten die binnen dat grensoverschrijdende programma vallen;

  • verordening 1299/2013: verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ (PbEU 2013, L347).

§ 5.2. Regels omtrent subsidieverstrekking door de managementautoriteit

Artikel 5.2.1. Subsidiabele activiteiten

  • 1 De managementautoriteit verstrekt subsidie voor activiteiten passend binnen het programma waarvoor de managementautoriteit is aangewezen.

  • 2 Een subsidie als bedoeld in het eerste lid kan worden verstrekt in de vorm van een bijdrage aan een financieringsinstrument.

Artikel 5.2.2. Subsidieplafond en subsidiebedrag

  • 1 De managementautoriteit stelt een subsidieplafond of twee of meer deelplafonds ter uitvoering van deze regeling vast, alsmede de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag onder het desbetreffende plafond.

  • 2 De managementautoriteit kan een beschikbaar subsidiebedrag bestemmen voor een of meer financieringsinstrumenten.

  • 3 De managementautoriteit maakt de criteria, bedoeld in artikel 125, derde lid, van verordening 1303/2013, die worden gehanteerd binnen de wijze van verdeling, bedoeld in het eerste lid, bekend.

Artikel 5.2.3. Indiening subsidieaanvraag

Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de managementautoriteit beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 5.2.4. Beslissing op de aanvraag

  • 1 De managementautoriteit geeft binnen 26 weken een beschikking op een aanvraag tot subsidieverlening.

  • 2 In het geval van de verdeling van een beschikbaar subsidiebedrag, als bedoeld in artikel 5.2.6, onderdeel b, begint de termijn, bedoeld in het eerste lid, op de eerste dag na afloop van de aanvraagperiode.

Artikel 5.2.5. Afwijzingsgronden

  • 1 De managementautoriteit beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. de totale subsidiabele kosten van het project minder bedragen dan € 200.000;

    • b. het project niet voldoet aan deze regeling, de EFRO-verordeningen, of de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag, bedoeld in artikel 5.2.2, eerste lid;

    • c. het project niet voldoende bijdraagt aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen binnen het programma of het gedeelte van het programma waarvoor het deelplafond beschikbaar is gesteld;

    • d. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag op de uiterste datum van indiening in het geval van verdeling zoals bedoeld in artikel 5.2.6, onderdeel b;

    • e. de managementautoriteit door toewijzing niet zou voldoen aan een van de verplichtingen gesteld in artikel 125 van verordening 1303/2013, of

    • f. de aanvrager een ondernemer is tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het verdrag met de interne markt verenigbaar worden geacht (PbEU L 2014, 187).

  • 2 De managementautoriteit kan geheel of gedeeltelijk afwijzend beslissen op een aanvraag indien blijkt dat de beoogde financiering door de overige financiers geheel of gedeeltelijk niet zal worden verleend.

  • 3 De managementautoriteit kan in afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, bij de wijze van verdeling, bedoeld in artikel 5.2.2, eerste lid, bepalen dat het eerste lid, onderdeel a, niet van toepassing is op subsidies voor het mkb.

Artikel 5.2.6. Verdeling subsidiebedrag

Behoudens de bijdrage aan een financieringsinstrument, bedoeld in artikel 5.2.2, tweede lid, verdeelt de managementautoriteit een beschikbaar subsidiebedrag

  • a. op volgorde van ontvangst van de aanvragen, overeenkomstig artikel 5.2.7 of

  • b. op basis van rangschikking naar geschiktheid, overeenkomstig artikel 5.2.8.

Artikel 5.2.7. Volgorde van ontvangst

  • 1 Volgens de volgorde van ontvangst, bedoeld in artikel 5.2.6, onderdeel a, komt de eerst ontvangen aanvraag het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt met betrekking tot de verdeling de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als datum van ontvangst.

  • 3 Indien de managementautoriteit op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, stelt zij de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast door middel van loting.

Artikel 5.2.8. Rangschikking naar geschiktheid

  • 1 Volgens de rangschikking naar geschiktheid, bedoeld in artikel 5.2.6, onderdeel b, komt de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Voor zover het subsidieplafond dreigt te worden overschreden, stelt de managementautoriteit de onderlinge rangschikking van die aanvragen die bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt vast door middel van loting.

Artikel 5.2.9. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger voert het project uit overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en voltooit het uiterlijk op het bij de verlening bepaalde tijdstip.

  • 2 De in artikel 71, eerste lid, van verordening 1303/2013 bedoelde termijn van vijf jaar wordt in geval van het behoud van investeringen of van door het mkb gecreëerde werkgelegenheid, verkort tot drie jaar.

Artikel 5.2.10. Wijziging project

Een wijziging van een project waarvoor subsidie wordt verstrekt, betreffende

  • a. de subsidieontvanger,

  • b. de uit te voeren activiteiten of de te realiseren doelstellingen,

  • c. de financiering van het project, of

  • d. de planning of looptijd,

behoeft de goedkeuring van de managementautoriteit.

Artikel 5.2.11. Meldingsplicht subsidieontvanger

De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk melding aan de managementautoriteit zodra aannemelijk is dat

  • a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, of

  • b. niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 5.2.12. Administratie

  • 1 De subsidieontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle door hem gemaakte en betaalde kosten en de aan het project toe te rekenen opbrengsten kunnen worden afgelezen en gespecificeerd, met dien verstande dat ter zake van de kosten bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, een door middel van een inzichtelijke tijdschrijving controleerbare urenverantwoording per werknemer aanwezig dient te zijn.

  • 2 Indien de subsidieontvanger werkgever is, stelt deze voor personen als bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, onderdeel c, een document op met vermelding van het vaste percentage, bedoeld in dat onderdeel.

Artikel 5.2.13. Verplichtingen

  • 1 De managementautoriteit kan verplichtingen verbinden aan de subsidie.

  • 2 De managementautoriteit verbindt zodanig verplichtingen aan de subsidie dat de subsidieontvanger aan de certificeringsautoriteit en de auditautoriteit de medewerking verleent die zij voor hun taakvervulling nodig hebben.

Artikel 5.2.14. Aanvraag om subsidievaststelling

Een aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de managementautoriteit beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 5.2.15. Beslissing op de aanvraag om subsidievaststelling

De managementautoriteit geeft binnen 26 weken een beschikking op een aanvraag tot subsidievaststelling.

§ 5.3. Regels omtrent subsidieverstrekking ten laste van de Rijkscofinanciering

Artikel 5.3.1. Subsidieaanvraag

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan degene die een project tot stand brengt dat past in een programma en dat bijdraagt aan de realisatie van het Rijksbeleid op het gebied van innovatie of koolstofarme economie.

Artikel 5.3.2. Subsidieplafond

  • 1 Het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 5.3.1 is voor de gehele programmaperiode:

    • a. voor het programma dat de provincies Groningen, Friesland en Drenthe beslaat: € 18.823.000;

    • b. voor het programma dat de provincies Overijssel en Gelderland beslaat: € 18.241.000;

    • c. voor het programma dat de provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland beslaat: € 20.634.000;

    • d. voor het programma dat de provincies Zuid-Holland, Noord-Holland, Utrecht en Flevoland beslaat: € 34.302.000.

  • 2 Het voor de cofinanciering beschikbare bedrag wordt in jaarlijkse tranches beschikbaar gesteld.

Artikel 5.3.3. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien het project onvoldoende bijdraagt aan de realisatie van het in artikel 5.3.1 bedoelde Rijksbeleid of de subsidieaanvrager niet in aanmerking komt voor subsidie op grond van paragraaf 5.2.

§ 4. Regels omtrent subsidieverstrekking in het kader van Europese territoriale samenwerking

Artikel 5.4.1. Subsidieaanvraag

Artikel 5.4.2. Subsidieplafond

  • 1 Het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 5.4.1 is voor de gehele programmaperiode:

    • a. voor het programma dat de provincies Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Flevoland, Gelderland en de COROP-gebieden Noordoost-Noord-Brabant, Zuidoost-Noord Brabant, Noord-Limburg, Midden-Limburg alsmede de in aanmerking komende Duitse gebieden beslaat: € 22.300.000;

    • b. voor het programma dat de provincies Zeeland, Noord-Brabant, Limburg alsmede de in aanmerking komende Vlaamse gebieden beslaat: € 14.900.000;

    • c. voor het programma dat de provincie Zeeland en de COROP-gebieden Kop van Noord-Holland, Alkmaar en omgeving, IJmond, Agglomeratie Haarlem, Agglomeratie ’s-Gravenhage, Delft en Westland, Agglomeratie Leiden en Bollenstreek, Groot-Rijnmond, Zuidoost-Zuid-Holland, West-Noord-Brabant alsmede de in aanmerking komende Engelse, Belgische en Franse gebieden beslaat: € 8.200.000, en

    • d. voor het programma dat de COROP-gebieden Midden-Limburg, Zuid-Limburg, Zuidoost-Noord Brabant alsmede de in aanmerking komende Belgische en Duitse gebieden beslaat: € 3.600.000.

  • 2 De minister verleent eenmaal per jaar een voorschot.

  • 3 Rentebaten over een voorschot worden op dezelfde wijze besteed als de programmasubsidie of als de subsidie, bedoeld in artikel 5.4.1, tweede lid.

Artikel 5.4.3. Instemming Minister en afwijzingsgronden

  • 1 De ontvanger van een programmasubsidie als bedoeld in artikel 5.4.1, eerste lid, financiert geen projecten ten laste van de programmasubsidie als bedoeld in artikel 5.4.1, eerste lid, zonder voorafgaande schriftelijke instemming van de minister.

  • 2 De minister onthoudt de instemming, bedoeld in het eerste lid, indien:

  • 3 De Minister onthoudt tevens de instemming of wijst een aanvraag als bedoeld in artikel 5.4.1, tweede lid, af indien het project niet in voldoende mate bijdraagt aan tenminste vier van de volgende aspecten:

    • a. de ontwikkeling van nieuwe kennis of innovatie dan wel de toepassing van kennis in nieuwe projecten, diensten, organisatievormen, processen, markten of combinaties hiervan;

    • b. verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt of arbeidsmobiliteit;

    • c. bijdragen aan het realiseren van een koolstofarme economie;

    • d. efficiënt omgaan met grondstoffen;

    • e. economische structuurversterking binnen economische sectoren of in het programmagebied;

    • f. de deelname van of een brede en intensieve samenwerking met een relevant consortium;

    • g. aannemelijkheid van marktperspectief of kansen op een vervolg;

    • h. de realisatie van Rijksbeleid op het gebied van innovatie, koolstofarme economie, efficiënt omgaan met grondstoffen of verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt;

    • i. een kruising tussen prioritaire sectoren of een kruising tussen een prioritaire sector en één van de volgende sector overstijgende thema’s:

      • 1°. nanotechnologie;

      • 2°. ICT;

      • 3°. circulaire economie, of

      • 4°. Slimme industrie.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing op projecten in de prioriteit Technische Bijstand.

Artikel 5.4.4. Schakelbepaling

Voor het programma, bedoeld in artikel 5.4.1, tweede lid, is paragraaf 5.2, met uitzondering van de artikelen 5.2.2, 5.2.6, onderdeel b, en 5.2.8, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor ‘de managementautoriteit’ telkens wordt gelezen: ‘de Minister’.

Artikel 5.4.5. Hoogte van de subsidie

De subsidie, bedoeld in artikel 5.4.1, tweede lid, bedraagt ten hoogste 15 procent van de subsidiabele kosten van het project.

Hoofdstuk 6. Overige bepalingen en slotbepalingen

Artikel 6.2. Overgangsrecht

  • 2 Het recht zoals dat luidde voor 1 januari 2016 blijft van toepassing op:

  • 3 Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van een wijziging van deze regeling, op subsidies die voor dat tijdstip zijn verleend en op subsidies die voor dat tijdstip zijn vastgesteld, blijft deze regeling van toepassing zoals deze luidde voor dat tijdstip tenzij de wijziging met terugwerkende kracht in werking treedt.

Artikel 6.4. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2015, met uitzondering van artikel 6.3, eerste lid, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2016.

Artikel 6.5. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 28 juni 2015

De

Staatssecretaris

van Economische Zaken,

S.A.M. Dijksma

Bijlage 1. behorende bij artikel 1.9 Regeling Europese EZ-subsidies

Procedure als bedoeld in artikel 140, vijfde lid, van verordening 1303/2013

Verordening 1303/2013 maakt het mogelijk kopieën of volledig digitale documenten te accepteren als bewijsstuk. In deze bijlage worden de in artikel 140, vijfde lid, van verordening 1303/2013 bedoelde procedures vastgesteld voor documenten die in het kader van de uitvoering van deze regeling en verantwoording op grond van verordening 1303/2013 kan worden gebruikt.

1. Typen documenten

De volgende documenten worden als bewijsstukken geaccepteerd:

  • a. fotokopieën van originelen;

  • b. microfiches van originelen;

  • c. elektronische versies van originelen;

  • d. documenten die uitsluitend in elektronische versie bestaan, mits de gebruikte computersystemen voldoen aan aanvaarde beveiligingsnormen die waarborgen dat de bewaarde documenten voldoen aan de eraan te stellen wettelijke eisen en dat bij controles op deze documenten kan worden gesteund.

2. Procedure voor het gebruik van de documenten, bedoeld onder 1, onderdelen a, b en c

De in 1 onder a, b en c bedoelde bewijsstukken zijn geconverteerde documenten of gegevensdragers. Bij conversie van het origineel naar het geconverteerde document of gegevensdrager wordt aan de hieronder vermelde voorwaarden voldaan:

  • alle gegevens worden overgezet;

  • alle gegevens worden inhoudelijk juist overgezet;

  • er wordt voor gezorgd dat de nieuwe gegevensdrager tijdens de gehele bewaartermijn beschikbaar is;

  • de geconverteerde gegevens kunnen binnen redelijke tijd ge(re)produceerd worden en leesbaar worden gemaakt;

  • er wordt zorg voor gedragen dat de controle van de geconverteerde gegevens binnen redelijke tijd kan worden uitgevoerd;

  • de subsidieontvanger borgt tevens de authenticiteit van de geconverteerde bewijsstukken door onder andere een relatie te leggen met de overige bewijsstukken in het betreffende projectdossier. Bij een factuur bijvoorbeeld behoort ook een betaalbewijs, een bewijs van deelname of een bewijsstuk met betrekking tot de inkoopprocedure.

Het in samenhang bezien van de verschillende bewijsstukken strekt er mede toe de authenticiteit van het geconverteerde document of de gegevensdrager te waarborgen en dat hierop voor controledoeleinden kan worden vertrouwd.

Als de conversie op de juiste wijze gebeurt, is het in het kader van de verantwoording, niet meer noodzakelijk de bewijsstukken op de originele gegevensdrager te bewaren. Het geconverteerde bewijsstuk mag na conversie niet meer gewijzigd kunnen worden.

3. Procedure voor het bewaren van stukken die uitsluitend in een elektronische versie bestaan, bedoeld in 1, onderdeel d

Indien een subsidieontvanger gebruik maakt van elektronische documenten waarbij uitsluitend een elektronische versie bestaat, worden de geautomatiseerde systemen voorzien van beheers- en beveiligingsmaatregelen die de betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens gedurende de gehele vereiste bewaartermijn waarborgen. Het is aan de subsidieontvanger om dit aan te tonen. Voor een tweetal veel voorkomende situaties zijn de voorschriften hieronder uitgewerkt:

  • 1. Digitale urenadministratie:

    om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen, moet de subsidieontvanger kunnen aantonen dat:

    • de functiescheiding binnen het systeem wordt gewaarborgd;

    • vaststellingen na accorderen door de leidinggevende niet meer te wijzigen zijn.

    Het is aan de subsidieontvanger om dit aan te tonen.

  • 2. Facturen die digitaal worden verzonden:

    om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen kan de subsidieontvanger via de onderlinge relatie met andere documenten (zoals een betaalbewijs) aantonen dat voor de controle kan worden gesteund op de digitale factuur.

Bijlage 2. behorende bij artikel 4.2.2, vijfde lid, Regeling Europese EZ-subsidies

Bestaande voorschriften kwaliteitssysteem kalfsvleessector

Voorschrift

Interpretatie

Bron

Algemeen

   

Er is een actuele door de certificerende instantie (hierna: ‘CI’) gewaarmerkte plattegrond van het bedrijf aanwezig.

De plattegrond geeft voor zover van toepassing alle ruimten, de perceelgrenzen- en toegangen, bedrijfsgedeelte, de situering silo's (inclusief silonummers), mestopslag, opslag en aanbiedingsplaats destructiemateriaal, medicijnopslag, opslag van reinigings-, desinfectie- en ongediertebestrijdingsmiddelen, aggregaat, hygiënesluis, de gebruikelijke loop- en rijroutes, de afmetingen van de stallen en per stal het aantal afdelingen en aantal hokken en de hoeveelheid kalveren die per hok mogen zijn gehuisvest, gebaseerd op 1,8 m2/kalf aan. Indien het bedrijf nuchtere kalveren (nuka’s) opzet tot max. 15 weken (startbedrijf), dan mag een plattegrond op basis van 1,5 m2/kalf worden opgesteld. De totale hoeveelheid kalveren die op het bedrijf mag worden gehuisvest is eveneens aangegeven. Het bedrijfsgedeelte is het gedeelte van het perceel waar zich de kalverhouderij bevindt aangevuld met het gedeelte van het perceel waar verkeer van personen en/of transport van kalveren, voer en materialen tussen stallen / afdelingen plaatsvindt.

De plattegrond is aangepast aan de laatste stand van zaken.

IKB Vleeskalveren 2008 (www.Kalversector.nl ).

De rapportages en certificaten van de inspecties van de drie voorgaande jaren zijn beschikbaar.

 

IKB Vleeskalveren 2008, Bovenwettelijke invulling van Verordening(EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne.

Hygiëneregels en plattegrond (met bedrijfsgedeelte en looproutes) zijn zichtbaar aanwezig in hygiënesluis voor medewerkers en bezoekers en worden toegepast.

Op schrift gestelde hygiëneregels, aanwezig in de hygiënesluis bevatten minimaal de volgende meldingen: alleen beroepsmatige betreding van het deel van het bedrijf waar dieren staan, alleen na omkleden in hygiënesluis betreden van het schone (bedrijfs-) gedeelte, alleen bij toestemming eigenaar is betreding mogelijk, voor betreden melden bij eigenaar. U kunt hiervoor het voorbeeld formulier 'Hygiëneregels Kalverhouderij' gebruiken. Dit formulier is te vinden op www.kalversector.nl.

IKB Vleeskalveren 2008.

Het bedrijfseigen personeel is adequaat opgeleid.

Geldt alleen voor personeel dat in dienst is.

Adequaat: ten minste opleiding op minimaal MBO niveau of 1 jaar werkervaring in de intensieve kalverhouderij, of anders onder verantwoordelijkheid van iemand met genoemde kwalificaties.

Arbeidsomstandigheden-wet (wetten.overheid.nl).

Het bedrijf verkeert in goede staat van onderhoud.

Heeft betrekking op toegangswegen tot bedrijfsgedeelte, dierverblijven en voerkeuken. Goede staat is: geen lekkages, geen zwaar achterstallig onderhoud, bestrating en/of verharding in redelijke staat (geen kuilen), geen open of loshangende elektrische bedrading.

Bijlage 2 van Richtlijn 91/629/EEG tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren.

QS (Quality Scheme for food, www.q-s.de).

Materialen in de stal waar de vleeskalveren mee in aanraking komen, zijn niet schadelijk voor de vleeskalveren en kunnen worden gereinigd en ontsmet.

Er mag bijvoorbeeld geen sprake zijn van contact van de vleeskalveren met zware metalen (lood, kwik, cadmium).

Bijlage 2 van Richtlijn 91/629/EEG.

Het bedrijf maakt een visueel schoon en opgeruimde indruk.

Opgeruimde indruk: geen onnodig aanwezige materialen, maar alleen materialen aanwezig van werkzaamheden van desbetreffende werkdag.

Visueel schoon: ten minste geen visueel zichtbare restanten aanwezig op bijvoorbeeld koelkast, weegschaal, bureau etc.

De hygiënecode kalverhouderij is opgenomen in de regeling IKB Vleeskalveren gebaseerd op de verordening (EG) nr. 852/2004.

Het bedrijfsgedeelte en de stallen met directe toegang tot de dieren kunnen niet zonder meer betreden worden.

Niet zonder meer betreden: bijvoorbeeld door borden met de melding ‘geen vrije toegang tot stallen’ bij de ingang of door linten, kettingen, etc. Zodanig dat geen ongehinderde toegang verschaft kan worden.

Hygiënecode kalverhouderij.

Om het principe van schone (bedrijfs-) en vuile (externe) gedeelte op het bedrijf toe te kunnen passen is het noodzakelijk dat:

– er een duidelijk zichtbare lijn (of gespannen draad) op vloerhoogte van het erf is geplaatst, zodat verkeer van transportmiddelen niet belemmerd wordt; OF

– er een zodanig duidelijke aanduiding aanwezig is dat een bezoeker zich dient te melden, en door de hygiënesluis moet, voordat het schone (bedrijfs-) gedeelte betreden wordt; OF

– er een fysieke afscheiding (bijv. sloot, heg of hek) aanwezig is op de grens van het schone (bedrijfs-) en / of vuile (externe) gedeelte.

 

IKB Vleeskalveren 2008, \Bovenwettelijke invulling van Verordening (EG) nr. 852/2004.

Er is een bijgehouden bezoekersregister, per locatie, aanwezig met daarin naam, bedrijfsnaam en datum van bezoek.

Bezoekers die de stallen betreden dienen in het register te worden opgenomen.

Transporteurs die dieren komen laden of lossen kunnen het register tekenen. Transporteurs dienen in plaats van voormelde gegevens de volgende informatie te noteren in het register:

– datum transport;

– Naam transportonderneming.

Hygiënecode kalverhouderij.

Ongediertebestrijding

   

Ongedierte wordt geweerd en waar nodig bestreden. Indien overlast van ongedierte aanwezig blijft, is een gediplomeerd ongediertebestrijdingsbedrijf ingeschakeld.

Ongedierte: ratten, muizen en vliegen.

Hygiënecode kalverhouderij.

Er dient op het bedrijf een plattegrond aanwezig te zijn waarop is aangegeven waar lokdozen en bestrijdings-middelen zich bevinden. Dit voorschrift is niet van toepassing als er geen ongedierte aanwezig is en bestrijding niet uitgevoerd wordt.

 

IKB vleeskalveren 2008.

Er zijn alleen toegestane ongediertebestrijdingsmiddelen aanwezig, die in een gesloten kast en apart van dieren, diergeneesmiddelen en voedermiddelen worden opgeslagen.

Toegestane ongediertebestrijdingsmiddelen: de meest actuele lijst van toegelaten ongediertebestrijdingsmiddelen zoals opgenomen in de databank van College voor Toelating van Bestrijdingsmiddelen: www.ctb-wageningen.nl.

Hygiënecode kalverhouderij.

Het bestrijdingsmiddel voor ratten en muizen wordt in daarvoor geschikte lokdozen aangeboden.

Lokdozen dienen gesloten zijn.

Hygiënecode kalverhouderij.

De vleeskalveren hebben geen toegang tot bestrijdingsmiddelen.

 

Hygiënecode kalverhouderij.

Op het bedrijf zijn de aankoop en leverbonnen van alle op het bedrijf aanwezige ongediertebestrijdingsmiddelen aanwezig.

 

Hygiënecode kalverhouderij.

Aan- en afvoer van dieren

   

Alle aanwezige dieren zijn voorzien van 2 oormerken.

1 oormerk is toegestaan. Als er geen oormerk is, dient de aanvraag tot nieuwe oormerken aanwezig te zijn.

Regeling identificatie en registratie van dieren (wetten.overheid.nl).

Kalverhouder kan aantonen dat aangevoerde dieren vrij zijn van besmettelijke veeziekten d.m.v. importdocumenten / gezondheidsverklaring.

Bij een I&R blokkade dient kalverhouder de reden aan te geven.

Hygiënecode kalverhouderij.

I&R administratie is ten minste 3 jaar bewaard.

In deze I&R administratie is elke verplaatsing (zoals geboorte, afvoer, aanvoer, dood, import, etc.) opgenomen. Mag aantoonbaar gemaakt worden via digitaal bedrijfsregister, indien daarin tevens historie van 3 jaar bewaard is.

Richtlijn 92/102/EEG van de Raad van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren.

Indien een deelnemende kalverhouder startkalveren opzet, controleert die kalverhouder of in voorkomend geval het toeleverende Nederlandse startbedrijf gecertificeerd is.

Controleren via het register van de SKV.

M.u.v. opzet startkalveren van buitenlandse startbedrijven.

IKB Vleeskalveren 2008.

Indien een kalverhouder startkalveren ontvangt, worden de meegeleverde gegevens m.b.t. diergeneesmiddelen-gebruik meegeleverd en ten minste 1 jaar in de administratie bewaard.

Deze gegevens omvatten:

– de koppelbehandelingen die bij de ontvangen koppel startkalveren uitgevoerd zijn, en;

– de individuele behandelingen die bij de ontvangen koppel startkalveren uitgevoerd zijn.

De diergeneesmiddelenregistratie moet herleidbaar zijn tot het herkomstbedrijf en de op het afmestbedrijf aanwezige kalveren.

Dit geldt zowel voor binnenlandse als buitenlandse kalveren.

Bovenwettelijke invulling van Verordening (EG) nr. 852/2004.

Indien een kalverhouder start-kalveren aflevert aan een vleeskalverhouderij voor verdere opfok, worden gegevens m.b.t. diergenees-middelengebruik bij deze startkalveren meegeleverd.

Deze gegevens omvatten:

– de koppelbehandelingen die bij de ontvangen koppel startkalveren (blank, rosé) uitgevoerd zijn, en;

– de individuele behandelingen die bij de ontvangen koppel startkalveren uitgevoerd zijn.

Bovenwettelijke invulling van Verordening (EG) nr. 852/2004.

Voer (installaties)

   

Indien geen transport van voer in eigen beheer plaatsvindt, dan moet voer zijn getransporteerd door GMP erkende transporteurs.

Verklaring aangegeven op aflever / vervoersdocumenten. GMP erkende transporteurs zijn te vinden op www.gmpplus.nl.

Code Diervoeder (www.gmpplus.org),

Bovenwettelijke invulling Verordening (EG) nr. 852/2004.

Al het aanwezige voer is afkomstig van GMP+ gecertificeerde diervoederleveranciers.

Aantonen d.m.v. voerbonnen. GMP+ gecertificeerde diervoederleveranciers zijn te vinden op www.gmpplus.nl.

Code Diervoeder.

Bij voerleverantie wordt of een ingangscontrole of een controle vóór vervoedering uitgevoerd, hierbij wordt gelet op de volgende punten:

– staat van het voer;

– houdbaarheidstermijn.

In geval van balen en/of kuilvoer is gecontroleerd (visueel / geur) of er geen broei aanwezig is, voer met broei wordt niet vervoederd.

In geval van aanvullende mengvoeders wordt gecontroleerd op dat:

– per aangekochte partij het type mengvoeder is aangegeven;

– per aangekochte partij de houdbaarheidstermijn zichtbaar is;

– per type mengvoeder de gebruiksvoorschriften bekend zijn.

Staat van het voer: het product mag geen zichtbare schimmels of niet-voederbestanddelen bevatten.

Voer mag niet over de houdbaarheidsdatum zijn. Dit voorschrift is niet van toepassing als de leverancier geen uiteindelijke houdbaarheidstermijn heeft aangegeven.

Partijen mengvoerder zijn zodanig opgeslagen dat verschillende type mengvoeders herkenbaar zijn.

De gebruiksvoorschriften zijn bekend doordat deze in de administratie zijn opgenomen of op de verpakking van het mengvoeder zijn weergegeven.

Code Diervoeder.

Voor baal/kuilvoer zijn uitsluitend toegelaten toevoegingsmiddelen gebruikt.

Toegelaten overeenkomstig Verordening (EG) Nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegings-middelen voor diervoeding. Aan te tonen met afleverbonnen van toevoegingsmiddelen.

Hygiënecode kalverhouderij.

De kuil (met gras/maïs) is afgedekt (met uitzondering van het snijvlak).

 

Hygiënecode kalverhouderij.

Voer is volgens voorschriften leverancier opgeslagen.

 

Code Diervoeder.

Voer voor verschillende diersoorten is gescheiden en duidelijk herkenbaar opgeslagen.

Diervoeder dat is bestemd voor andere diersoorten mag niet kunnen vermengen met het diervoeder dat is bestemd voor de vleeskalveren.

Uitzondering: enkelvoudige voeders die buiten de stallen zijn opgeslagen en voor meerdere diersoorten gebruikt kunnen worden.

Code Diervoeder.

Voer is niet in dezelfde ruimte waar dieren verblijven opgeslagen.

Werkvoorraad is toegestaan.

Code Diervoeder.

Voer is duidelijk gescheiden opgeslagen van chemicaliën.

 

Code Diervoeder.

Opgeslagen voeders zijn goed afgedekt of verpakt of overkapt of overdekt. Indien nodig met aanvullende ongediertebestrijding.

Verpakking of afdekking of overkapping of overdekking is in onbeschadigde staat.

Opgeslagen voeders zijn zodanig afgedekt of verpakt of afgedekt of bedekt dat verontreiniging met uitwerpselen van ongedierte of vogels zo goed mogelijk wordt voorkomen.

Indien er ongedierte aanwezig is, moet ongediertebestrijding worden toegepast.

Ongedierte: ratten, muizen en vliegen.

Code Diervoeder.

Voerinstallaties en waterinstallaties zijn in goede staat van onderhoud.

Geen lekkende slangen en / of gebroken kettingen e.d. en geen visueel aanwezige aangekoekte resten van voer of medicijnen.

Besluit houders van dieren (wetten.overheid.nl).

Er is geen beschimmeld voer aanwezig in de dierverblijven.

 

Code Diervoeder.

Indien middelen aan het voer zijn toegevoegd, is dit gedaan conform adviezen van leverancier van de toevoegingsmiddelen.

Advies leverancier van de toevoegingsmiddelen is aanwezig op het bedrijf.

Code Diervoeder.

Het rantsoen bevat ten minste 50 gram vezelhoudend droog-voer per dag per dier van 8 tot 20 weken oud. Het rantsoen bevat ten minste 250 gram vezelhoudend voer per dag per dier vanaf 20 weken oud.

Vezelhoudend voer: ruwvoer (maïsproducten, hooi, stro, etc.).

Krachtvoer dat vezels bevat mag worden gerekend als vezelhoudend droogvoer. Hierbij moet worden uitgegaan van het gewicht van het verstrekte krachtvoer.

Besluit houders van dieren.

Bij beperkte voedering is de voerbaklengte per kalf minimaal 0,40 meter.

 

Besluit houders van dieren.

Bij onbeperkte voedering is het mogelijk dat ten minste 3 dieren tegelijk eten.

Minimale voerbaklengte van 1.20m.

Besluit houders van dieren.

Alle kalveren krijgen ten minste 2 maal per dag voer en kalveren in groepshokken moeten allemaal tegelijk kunnen eten.

N.v.t. bij ad libitum voedering of via automatisch voedersysteem.

Besluit houders van dieren.

Alle middelen die, naast voer en diergeneesmiddelen, worden toegediend voldoen aan GMP+, hebben een RegNL nummer of zijn toegelaten homeopathische middelen. Ook enkelvoudig voor humaan gebruik toegelaten homeopathische middelen zijn toegestaan.

Toegelaten homeopathische middelen zijn te vinden op:

https://www.cbg-meb.nl/dieren

IKB Vleeskalveren 2008.

Medicijnmenger verkeert in goede staat van onderhoud.

Geen lekkende slangen en / of buizen e.d. en geen visueel aanwezige aangekoekte resten van medicijnen.

IKB Vleeskalveren 2008.

Afleverbewijzen van voer en toevoegingsmiddelen van de afgelopen 5 jaar zijn aanwezig.

 

Code Diervoeder.

De dieren hebben onbeperkt de beschikking over drinkwater.

Niet noodzakelijk indien melkvoedering wordt gegeven. Bij warm weer (buitentemp > 25˚C) en voor zieke kalveren dient altijd vers drinkwater beschikbaar te zijn en moet het altijd mogelijk zijn om extra watergift te geven.

Besluit houders van dieren.

De aan-, afvoer of sterfte van dieren wordt binnen 24 uur na aan-, afvoer of sterfte in het I&R-systeem gemeld.

Alle meldingen moeten correct zijn gedaan in het I&R systeem.

Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s (www.wetten.overheid.nl)

Gewasbeschermingsmiddelen

   

Er zijn alleen toegestane gewasbeschermingsmiddelen gebruikt.

Toegestaan volgens de databank van College voor Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) (www.ctb-wageningen.nl). Aan te tonen met afleverbonnen.

Hygiënecode kalverhouderij.

Gewasbeschermingsmiddelen zijn, indien aanwezig, in een gesloten kast of ruimte, apart van dieren, diergeneesmiddelen, R&O middelen en voedermiddelen opgeslagen.

 

Hygiënecode kalverhouderij.

Wachttijden van gewasbeschermingsmiddelen zijn in acht genomen.

Moet aantoonbaar gemaakt worden aan de hand van de perceeladministratie

Hygiënecode kalverhouderij,

Bovenwettelijke invulling van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (www.wetten.overheid.nl).

Aankoop en leverbonnen van gewasbeschermingsmiddelen zijn in de administratie opgenomen.

 

Hygiënecode kalverhouderij.

Huisvesting

   

In de ruimte waar vleeskalveren gehuisvest zijn, worden geen andere landbouwhuisdieren dan runderen gehouden.

Vleesvee, fokkalveren etc. behoren ook tot de categorie 'andere landbouwhuisdieren'.

IKB Vleeskalveren 2008.

De stallen / dierverblijven worden geventileerd.

 

Besluit houders van dieren.

De stal is voorzien van licht doorlatende delen die ten minste 2% van het vloeroppervlak van de stal beslaan.

Lichtdoorlatend materiaal is schoon. Alle oppervlaktes / delen die licht doorlaten worden meegerekend, tenzij de normale afsluitwijze van dit deel (deur / luik / gordijn) niet lichtdoorlatend is. Delen moeten gelijkmatig over de stal verspreid zijn.

Besluit houders van dieren.

Het mestopvangsysteem in de dierverblijven is zodanig dat kalveren schoon blijven.

 

Besluit houders van dieren.

Zieke en gewonde kalveren kunnen indien nodig worden geïsoleerd in adequate lokalen (eenlingbox/ ziekenbox) met indien nodig droog en comfortabel strooisel.

De vereiste ruimte beslaat minimaal 1 procent van de kalverplaatsen, met een minimum van 1 plaats. Indien ruimte niet standaard aanwezig is, maar gecreëerd wordt, dan moet dit aantoonbaar zijn.

Besluit houders van dieren.

Dierruimtes, voerruimtes, voerkeukens e.d. zijn visueel schoon.

 

Besluit houders van dieren.

Eenlingboxen worden alleen gebruikt voor kalveren niet ouder dan 8 weken of als ziekenboxen op voorschrift van een dierenarts.

Niet van toepassing als een dierenarts heeft verklaard dat het kalf in verband met zijn gezondheid of gedrag moet worden geïsoleerd om te worden behandeld.

Besluit houders van dieren.

De breedte van de eenlingboxen is minimaal gelijk aan de schofthoogte van het kalf.

De schofthoogte wordt gemeten terwijl het kalf rechtop staat.

Besluit houders van dieren.

De lengte van een eenlingbox is ten minste 1,1 maal de lengte van het kalf.

De lengte van het kalf wordt gemeten van de neuspunt tot aan de achterkant van de zitbeenknobbel.

Besluit houders van dieren.

De zijwanden van een eenlingbox zijn opengewerkt zodanig dat dieren elkaar kunnen zien en aanraken.

Niet van toepassing op eenlingboxen voor zieke dieren.

Besluit houders van dieren.

Indien niet in eenlingboxen gehuisvest is het vloeroppervlak per kalf (levend gewicht) minimaal:

bij gewicht < 150 kg: 1,5 m2;

bij gewicht > 150 kg; 1,8 m2.

 

Besluit houders van dieren.

Kalveren moeten kunnen liggen op een vloer die is ingestrooid of is voorzien van een kunststof mat, houten latten rooster of rubber toplaag.

Voor rosé stierkalveren geldt dit voorschrift tot een leeftijd van 2 maanden.

Besluit houders van dieren.

De vloeren zijn stroef, zonder scherpe uitsteeksels.

 

Besluit houders van dieren.

Er is verlichting in de stal aanwezig om de vleeskalveren te allen tijde te kunnen inspecteren.

De verlichting moet van zodanige sterkte zijn dat de vleeskalveren goed te zien zijn.

Besluit houders van dieren.

Er zijn geen scherpe randen of scherpe uitsteeksels aanwezig in de stallen en/of dierverblijven die kalveren kunnen verwonden (geldt ook voor hekken en wanden die gebruikt worden bij het verplaatsen van de kalveren).

 

Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren.

Diergezondheid

   

Voor de bewaking van de gezondheid van de dieren is een overeenkomst gesloten met een door Geborgde Vleeskalverendierenarts gecertificeerde dierenarts en deze overeenkomst is inzichtelijk via InfoKalf (https://infokalf.skv.info)

Kalverhouder heeft met de dierenarts de Overeenkomst kalverhouder, kalvereigenaar en Geborgde Vleeskalverendierenarts (conform Bijlage I van het Reglement Geborgde Vleeskalverendierenarts) gesloten.

Er mag slechts één overeenkomst per diersoort, per UBN afgesloten worden.

De overeenkomst is digitaal inzichtelijk via InfoKalf.

Regeling diergeneesmiddelen (www.overheid.nl).

De kalverhouder heeft ervoor gezorgd dat de dierenarts minimaal 1 maal per kwartaal het bedrijf bezoekt.

Het is ook toegestaan om 2x per half jaar de dierenarts het bedrijf te laten bezoeken. Voor een klinische inspectie en bedrijfsbegeleiding (op grond van bijvoorbeeld productiegegevens, AM en PM keuringsresultaten). Aan te tonen door bezoekersrapportage dierenarts.

Regeling diergeneesmiddelen.

Zieke dieren zijn, indien nodig, ondergebracht in ruimte voor zieke en gewonde dieren.

Ruimte voldoet aan voorwaarden huisvesting. Zieke dieren zijn op verklaring dierenarts (bezoekrapportage), dieren met zware kreupelheden, dieren met zware verwondingen en sterk verzwakte dieren als gevolg van ziekte of anderszins.

Besluit houders van dieren.

De kalverhouder bewaakt het hemoglobinegehalte van de blanke vleeskalveren.

Bewaken kan door bloedonderzoeken en/of toediening van ijzer. Deelnemer kan dit schriftelijk aantonen via leverbonnen van ijzerpreparaten of de uitslagen van onderzoek. N.v.t. op rosé vleeskalveren.

Besluit houders van dieren.

Diergeneesmiddelen

   

Toediening diergeneesmiddelen gebeurt volgens de bijgeleverde gebruiksvoorschriften (toedieningswijze en duur dosering, wachttijd).

 

Regeling diergeneesmiddelen,

Besluit houders van dieren.

Er worden alleen schone en werkende bedrijfseigen hulpmiddelen gebruikt bij het toedienen van diergeneesmiddelen.

Indien dierenarts eigen schone hulpmiddelen gebruikt is dit ook toegestaan.

Hygiënecode kalverhouderij.

Eventuele niet zichtbare afwijkingen als gevolg van toedienen van diergeneesmiddelen (bv. door een naald) zijn, indien bekend, gemeld aan het slachthuis.

Afwijkingen worden gemeld op de afleververklaring met locatie van afwijking plus identificatie dier.

IKB Vleeskalveren 2008.

Er is een bedrijfsbehandelplan.

Het bedrijfsbehandelplan moet voldoen aan de volgende criteria:

- op een duidelijke manier is aangegeven dat het betreffende document bedrijfsbehandelplan heet;

- het bedrijfsbehandelplan dient te zijn voorzien van een datum van uitgifte.

Besluit houders van dieren.

Er zijn alleen antimicrobiële middelen op het bedrijf aanwezig die staan vermeld in het bedrijfsbehandelplan (BBP) óf er moet een onderbouwing (schriftelijk verslag) aanwezig zijn die door de dierenarts is opgemaakt.

 

Regeling diergeneesmiddelen.

De kalverhouder heeft voorgeschreven UDD-/UDA-diergeneesmiddelen voor de vleeskalveren uitsluitend afgenomen van de dierenarts waarmee hij een overeenkomst heeft gesloten, of van de apotheek van de praktijk van de dierenarts waarmee hij een overeenkomst heeft afgesloten.

Indien er bij een spoedgeval een andere dierenarts wordt ingeschakeld, die UDD- / UDA-diergeneesmiddelen afgeeft, moet er een visitebrief aanwezig zijn waarin staat vermeld dat het een spoedconsult betrof.

Bovenwettelijke invulling van de Regeling diergeneesmiddelen.

De kalverhouder heeft UDD-diergeneesmiddelen voor de vleeskalveren uitsluitend laten toepassen door de dierenarts waarmee hij een overeenkomst heeft gesloten, of diens vervanger.

Onder voorwaarden mogen sommige antibiotica, op voorschrift van de dierenarts, zelf door kalverhouder worden toegepast. Deze voorwaarden zijn minimaal een instructie van de dierenarts (voor tweede keus antibiotica) en / of vermelding in het bedrijfsbehandelplan.

Bovenwettelijke invulling van de Regeling diergeneesmiddelen.

Er zijn slechts voor runderen geregistreerde diergeneesmiddelen op het bedrijf aanwezig.

Indien sprake is van voorgeschreven middelen volgens de cascaderegeling (incl. buitenlandse diergeneesmiddelen) voor runderen: er is een verklaring van de dierenarts aanwezig voor het toepassen van deze middelen.

Indien op het bedrijf meerdere diersoorten worden gehouden mogen diergeneesmiddelen aanwezig zijn die voor deze diersoorten zijn geregistreerd. Deze moeten per diersoort apart worden bewaard.

IKB Vleeskalveren 2008,

Bovenwettelijke invullingregeling van het Besluit houders van dieren.

De aanwezige URA-diergeneesmiddelen zijn afkomstig van een toegelaten verkoopkanaal.

Aantonen met. afleverbonnen.

Toegelaten verkoopkanaal: medicijnen zijn afkomstig van de dierenarts zelf, een openbare apotheker of een leverancier met een afleververgunning van gekanaliseerde middelen.

Bovenwettelijke invulling van het Besluit houders van dieren en van de Regeling diergeneesmiddelen.

Diergeneesmiddelen zijn in een gesloten kast / ruimte gescheiden van dieren en / of voeders opgeslagen.

Kast of ruimte moet met een deur afgesloten of gescheiden zijn. Deze hoeft niet op slot te zijn. In deze kast of ruimte mogen alléén diergeneesmiddelen worden opgeslagen.

Hygiënecode kalverhouderij.

Diergeneesmiddelen zijn per diersoort opgeslagen.

Diersoort: runderen, varkens, pluimvee, etc. Binnen 1 (koel)kast verschillende compartimenten of planken per diersoort is toegestaan.

IKB Vleeskalveren 2008,

Bovenwettelijke invulling van het Besluit houders van dieren.

De kalverhouder heeft geen volledige koppelkuur antibiotica op voorraad.

Op voorraad: termijn tussen ontvangst koppelkuur en gebruik koppelkuur is maximaal 2 werkdagen. Gebruik is aantoonbaar door recept of/ bezoekersrapportage dierenarts. Bij annulering of wijziging koppelkuur of uitgifte 2 kuren in 1 keer dient de dierenarts waarmee een overeenkomst is getekend in het bezoekersverslag een reden aan te geven.

UDD-regeling (Stcrt. 2013, 23390).

De kalverhouder stelt i.s.m. de dierenarts en eventueel vertegenwoordiger van de kalvereigenaar jaarlijks een bedrijfsgezondheidsplan op.

Jaarlijks: 1x per kalenderjaar.

UDD-regeling.

Het bedrijfsgezondheidsplan is voorzien van de naam en de handtekening van de kalverhouder en de dierenarts en, indien hier sprake van is, de vertegenwoordiger van de kalvereigenaar.

 

UDD-regeling.

Het bedrijfsgezondheidsplan is voorzien van het UBN van het bedrijf.

 

UDD-regeling.

Het bedrijfsgezondheidsplan is voorzien van de datum waarop het bedrijfsgezondheidsplan is opgesteld.

 

UDD-regeling.

Het bedrijfsgezondheidsplan beschrijft welke aspecten van de bedrijfsgezondheid aandachtspunten zijn of verbetermaatregelen nodig hebben. Hierbij worden de volgende aspecten overwogen:

– verteringsproblemen tijdens de startperiode;

– verteringsproblemen tijdens de mestperiode;

– luchtwegaandoeningen tijdens de startperiode;

– luchtwegaandoeningen tijdens de mestperiode;

– overige aandoeningen die zich op het bedrijf voordoen;

– uitval tijdens de startperiode;

– uitval tijdens de mestperiode;

– groei van de dieren;

– achterblijvers of onvolwaardige groei;

– medicijngebruik voor individuele behandelingen;

– medicijngebruik voor koppelbehandelingen;

– vleeskleur;

– overige aspecten die relevant zijn voor het bedrijf.

 

Aanvullende bovenwettelijke invulling van de UDD-regeling.

Er is actueel een bedrijfsgezondheidsplan aanwezig.

Actueel betekent daterend uit het lopende kalenderjaar of ten minste het voorgaande kalenderjaar.

UDD-regeling

De kalverhouder gebruikt geen cefalosporinen voor de behandeling van vleeskalveren.

Voorschrift geldt zowel voor individuele behandelingen als koppelbehandelingen.

IKB Vleeskalveren 2008.

De kalverhouder heeft geen derde keus middelen antibiotica op het bedrijf op voorraad.

Derde keus middelen zijn middelen die zoals genoemd in het document 'Overzicht derde keus middelen' gepubliceerd door de SDa in mei 2012.

Op voorraad: termijn tussen ontvangst van een derde keuze middel en het gebruik van het derde keuze middel is maximaal 2 werkdagen. Gebruik is aantoonbaar door recept / bezoekersrapportage dierenarts. Bij annulering / wijziging behandeling: dierenarts waarmee een overeenkomst is getekend dient in bezoekersverslag reden aan te geven. "

UDD-regeling.

Bij individuele behandeling (m.i.v. dag 1) na het opzetten van de eerste kalveren van de lopende ronde is ten minste het volgende, per kalf, genoteerd in het logboek:

– naam diergeneesmiddel of registratienummer;

– Gebruikte hoeveelheid diergeneesmiddel (dosering per dier);

– werknummer;

– behandeldagen.

Het 'Registratieformulier individuele behandelingen'. Dit formulier is te vinden op www.kalversector.nl.

Registratie is niet verplicht indien de wachttermijn 0 dagen bedraagt.

Werknummer: Of, indien noodzakelijk i.v.m. tracering, ID-code volledig.

Bij behandeldagen heeft de kalverhouder de keuze tussen het noteren van de startdatum met het aantal behandeldagen of het noteren van de data van de behandeldagen.

Bovenwettelijke invulling van het Besluit houders van dieren en de Regeling diergeneesmiddelen.

Diergeneesmiddelen die verloren gaan op een andere wijze dan door toediening zijn in het logboek geregistreerd.

Genoteerd moeten worden: de datum, naam diergeneesmiddel, verloren gegane hoeveelheid en wijze van verloren gaan

Regeling diergeneesmiddelen.

Verslagen van dierenartsbezoeken die door de dierenarts worden achtergelaten bij de kalverhouder, worden door de kalverhouder bewaard.

Dit mag ook middels een doordruk of een kopie (evt. digitaal).

Regeling diergeneesmiddelen.

Overig

   

Kadavers zijn volgens de geldende regelgeving gemeld bij destructiebedrijf.

Geldende regelgeving: Gezondheids- en welzijnswet voor dieren of Wet Dieren.

Hygiënecode kalverhouderij,

Bovenwettelijke invulling van de Regeling dierlijke bijproducten (wetten.overheid.nl).

Kadavers zijn direct na ontdekken ter destructie aangeboden op de aanbiedingsplaats voor kadavers.

 

Hygiënecode kalverhouderij,

Bovenwettelijke invulling van de Regeling dierlijke bijproducten.

Kadaveropslag en aanbiedings-plaats zonder kadavers zijn te allen tijden visueel schoon.

Visueel schoon: geen aanwezigheid van dierlijke resten of andere afvalstoffen.

Hygiënecode kalverhouderij

Er is een verharde reinigbare aanbiedingsplaats voor kadavers aanwezig.

Verhard: klinkers, tegels, asfalt of beton.

Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s,

Bovenwettelijke invulling van de Regeling dierlijke bijproducten.

De aanbiedingsplaats voor kadavers is af te dekken (bv. met de kadaverstolp).

Zodanig dat de kadavers niet zichtbaar zijn voor passanten en niet vrij toegankelijk zijn voor vogels, knaagdieren, honden, katten, etc.

Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s,

Bovenwettelijke invulling van de Regeling dierlijke bijproducten.

Restanten van chemicaliën inclusief direct verpakkingsmateriaal worden afgevoerd via de lokale voorzieningen.

Chemicaliën: gewasbeschermingsmiddelen, R&O middelen, dierbehandelingsmiddelen, verf, diergeneesmiddelen, enz. Toegestane lokale voorzieningen: afvoer via chemobox, afvoer door afgifte bij gemeentelijke afvalverzamelpunt.

Milieuregelgeving (www.ilent.nl),

Bovenwettelijke invulling van Verordening (EG) nr. 852/2004.

Op het bedrijf zijn REOB gecertificeerde brandblusmiddelen beschikbaar.

De brandblusmiddelen moeten onderhouden worden door REOB gecertificeerde onderhoudsbedrijven voor blusmiddelen. Na iedere onderhoudsbeurt wordt de gele sticker op het brandblusmiddel vervangen.

REOB gecertificeerde bedrijven zijn te vinden op: http://cibv.nl/erkende-bedrijven/ of http://www.kiwa.nl/gecertificeerde-bedrijven.aspx.

IKB Vleeskalveren 2008.

Bij volledige mechanische ventilatie en afwezigheid mogelijkheid tot natuurlijke ventilatie: Er is een noodstroomaggregaat op het bedrijf aanwezig inclusief werkend alarmsysteem voor stroomuitval.

Andere noodvoorziening is ook toegestaan.

Besluit houders van dieren.

Calamiteiten en klachten zijn geregistreerd (omschrijving van calamiteit en corrigerende maatregel).

Calamiteiten en klachten: uitval ventilatie, brand, water- of bodemvervuiling, achtergebleven naalden, klacht van slachterij over vieze dieren. Hiervoor is een formulier beschikbaar op het bedrijf.

Onveilige situaties worden beschreven in Verordening (EG) nr. 178/2002 van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving.

IKB Vleeskalveren 2008.

Bedrijfshygiëne

   

Voldoende ontsmettingsmiddelen, minimaal halve liter van het middel aanwezig op het bedrijf.

Voor de meest actuele lijst van toegelaten ontsmettingsmiddelen (desinfecteermiddelen) voor transportmiddelen wordt verwezen naar de databank van College voor Toelating van Bestrijdingsmiddelen op internet: www.ctbg.nl.

Bovenwettelijke invulling van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s.

Er is een R&O (Reiniging en Ontsmetting) plaats aanwezig.

 

Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s.

De R&O plaats beslaat de gehele lengte van een vervoerseenheid.

Vervoerseenheid: uitgaande van een transportmiddel met aanhanger.

Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s.

Bij de R&O plaats kan voldoende verlicht worden.

Onder voldoende verlicht wordt verstaan, zodanig dat te allen tijden R&O uitgevoerd kan worden.

Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s.

De R&O plaats is zodanig aangelegd dat water en eventueel andere vloeistoffen die bij de reiniging en ontsmetting worden gebruikt, niet in grond- of oppervlakte water terecht kunnen komen.

De plaats is voorzien van een zodanige afvoer dat water en eventueel andere vloeistoffen die bij de reiniging en ontsmetting worden gebruikt, niet in het grond- of oppervlaktewater terecht kunnen komen.

Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s.

Op de R&O plaats kan voldoende water onder druk worden geleverd voor reiniging en ontsmetting van de vervoerseenheid.

Er is een werkende hoge druk spuit aanwezig of een werkende pomp die zorgt voor extra waterdruk.

Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s.

R&O middelen zijn in een gesloten kast of ruimte, apart van dieren, diergeneesmiddelen, gewasbeschermingsmiddelen en voedermiddelen opgeslagen.

 

Bovenwettelijke invulling van Verordening (EG) nr. 852/2004.

Op het bedrijf zijn de aankoop- en afleverbewijzen van R&O middelen aanwezig.

Deze voorwaarde is alleen van belang als er geen voorraad R&O middelen aantoonbaar is.

Bovenwettelijke invulling van Verordening (EG) nr. 852/2004.

Verbeterplan structureel veel gebruik antibiotica

   

Kalverhouder dient binnen 3 maanden na de datum genoemd in de berichtgeving dat het bedrijf in de categorie 'Structureel Veelgebruik, fase 1' of 'Structureel Veelgebruik, fase 2' valt een driehoeksoverleg over het BGP te organiseren met de kalverhouder, kalvereigenaar (vertegenwoordiger) en de dierenarts, het bedrijfsgezondheidsplan te vernieuwen en op te sturen naar de CI.

Het dossier bevat ten minste:

– de opgestelde bedrijfsgezondheidsplannen;

– een uitslag van de analyse van een monster uit de melkleiding waaruit blijkt dat minder dan 1.000 kve/ml Enterobacteriacea aanwezig waren in de melkleiding;

– de verklaring van de monsternemer dat het monster, behorende bij de bovengenoemde analyse uitslag, op voorgeschreven wijze uit de melkleiding is genomen.

Indien van toepassing bevat het dossier:

– een of meerdere onderbouwingen voor de antibioticabehandelingen die zijn verstrekt;

– bij verstrekking koppelkuur: de verklaring van de dierenarts dat er voldoende individueel is behandeld voordat is overgegaan tot een koppelbehandeling, dan wel dat er sprake is van een progressief ziekteverloop waarbij in de laatste 24 uur sprake was van 4% of meer nieuwe ziektegevallen.

IKB Vleeskalveren 2008.

Indien gedurende een aaneengesloten periode van 5 dagen 10% of meer dieren in het koppel ziek wordt, dient de dierenarts een verklaring af te geven dat er voldoende individueel is behandeld en dat een koppelkuur moet worden ingezet.

 

IKB Vleeskalveren 2008.

Indien sprake is van een progressief ziekteverloop waarbij in de laatste 24 uur een toename is van 4% of meer nieuwe ziektegevallen, dient de dierenarts een verklaring af te geven dat er sprake is van een progressief ziekteverloop met een toename van 4% of meer zieke kalveren in de laatste 24 uur.

In de bepaling van de toename van het ziekteverloop dienen de kalveren die gedurende deze periode zijn uitgevallen te worden meegenomen.

IKB Vleeskalveren 2008.

Bedrijven die meerdere leeftijdsgroepen kalveren houden, dienen binnen 3 maanden na de datum genoemd in de berichtgeving dat het bedrijf in de categorie 'Structureel Veelgebruik, fase 2' valt, nader onderzoek te laten verrichten betreffende (recidiverende) longproblemen. Dit kan door middel van:

– een (gepaard) bloedonderzoek van 5 representatieve dieren per leeftijdsgroep, of;

– het nemen van neusswabs van 5 representatieve dieren, of;

– het laten uitvoeren van sectie bij de Gezondheidsdienst voor Dieren.

Onafhankelijk van stal of compartiment.

Indien binnen drie maanden geen ziekteverschijnselen worden vertoond, is een verklaring dierenarts over gezondheid koppel verplicht om onderzoek te mogen verschuiven naar eerst volgend moment dat ziekteverschijnselen worden geconstateerd.

IKB Vleeskalveren 2008.

Kalverhouder dient binnen 3 maanden na de datum genoemd in de berichtgeving dat het bedrijf in de categorie 'Structureel Veelgebruik, fase 2' valt, een bedrijfsanalyse op te stellen aan de hand van de 'Uitgebreide checklist' en deze op te sturen naar de CI. Deze checklist is te downloaden via www.kalversector.nl.

 

IKB Vleeskalveren 2008.

Transport

   

Alle aangevoerde in NL geboren nuka's, die niet rechtstreeks van een rundveebedrijf van geboorte zijn aangevoerd, dienen te zijn verzameld op een deelnemend, erkend verzamelcentrum.

Alle nuka’s moeten rechtstreeks afkomstig zijn van een Nederlands rundveebedrijf of van een deelnemend, erkend verzamelcentrum.

Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s

Ieder kalf dient vanaf het moment van opzet tot 3 weken na de opzetdatum gehuisvest te worden in een ruimte met een temperatuur van minimaal 15 °C.

De temperatuur in de huisvesting van kalveren tot 3 weken na opzet moet > 15°C is. Indien de buitentemperatuur -5°C of minder bedraagt, dient de temperatuur > 10°C te zijn. Per 200 gehuisveste kalveren moet 1 meting in het midden van een babybox, op hoogte van 25 cm boven een staand kalf verricht worden.

Bovenwettelijke invulling van het Besluit houders van dieren.

Alle (deel)koppels met gewicht onder 42 kg dienen tot 2 weken na aanvoer van het kalf 3 maal daags te worden gevoerd (verspreid over een periode van 12 uur of meer).

 

Bovenwettelijke invulling van het Besluit houders van dieren.

Alle personen die bedrijfsmatig op het schone (bedrijfs-) gedeelte en in de stallen – waarin dieren zijn gehuisvest – komen, moeten gebruik maken van de hygiënesluis en schone bedrijfskleding en – schoeisel aantrekken, voordat het schone (bedrijfs-) gedeelte en de stallen betreden worden.

Alleen personen behorende bij het transportmiddel, die niet in de stal komen, mogen over het bedrijfsgedeelte van het erf rijden zonder gebruik te maken van de hygiënesluis.

Een persoon die bedrijfsmatig het bedrijfsgedeelte betreedt is een ieder die per week meerdere veehouderijbedrijven bezoekt en hierbij ook in de stallen – waarin dieren zijn gehuisvest – komt.

Hieronder vallen ook personen die op andere bedrijven in stallen komen (bv. buurman melkveehouder).

Bedrijfsgedeelte (zie B007): het gedeelte van het perceel waar zich de kalverhouderij bevindt aangevuld met het gedeelte van het perceel waar verkeer van personen en/of transport van kalveren, voer en materialen tussen stallen / afdelingen plaatsvindt. Dit voorschrift is niet van toepassing voor transporteurs van kalveren.

IKB Vleeskalveren 2008.

De hygiënesluis is voorzien van een handenwasgelegenheid met warm en koud-, stromend water, zeep / desinfectans, papieren handdoeken en schoon schoeisel en schone bedrijfseigen kleding.

De handenwasgelegenheid bevindt zich bij voorkeur in het schone gedeelte van de hygiënesluis en zo dicht mogelijk bij de fysieke barrière.

Bedrijfseigen kleding en – schoeisel zijn bijvoorbeeld overalls, laarzen of klompen.

IKB Vleeskalveren 2008.

De kalverhouder reinigt minimaal 1x per 4 weken de melkleiding.

Controleer via de registratie van de kalverhouder of de melkleidingen minimaal 1x per 4 weken zijn gereinigd met een reinigingsmiddel.

In het geval van rosé start / afmest waarbij het melkleidingsysteem niet gebruikt wordt, hoeft het melkleidingsysteem niet gereinigd te worden.

Onder melkleiding wordt verstaan elk systeem waarmee melk aan de kalveren wordt gevoerd, zoals melkleidingsystemen, rijdende mengers, voerslangen en drinkautomaten.

Bovenwettelijke invulling van Verordening (EG) nr. 852/2004.

De kalverhouder houdt een register bij van de reinigingsbeurten. In het register staan ten minste de datum en het gebruikte reinigingsmiddel vermeld.

Gecontroleerd moet worden of in het register ten minste de datum en het gebruikte reinigingsmiddel genoteerd staan.

Bovenwettelijke invulling van Verordening (EG) nr. 852/2004.

Als een kalverhouder kalveren opzet, die al op een ander bedrijf zijn gestart, worden deze kalveren aangevoerd van maximaal 4 verschillende UBN’s.

Indien niet aan dit voorschrift kan worden voldaan dient aan het hierop volgend voorschrift te worden voldaan.

IKB Vleeskalveren 2008.

Als een kalverhouder kalveren opzet, die al op een ander bedrijf zijn gestart, wordt in 1 compartiment eerder gestarte kalveren van maximaal 2 verschillende UBN's gehuisvest.

Een compartiment is een ruimte die door vloer, plafond en wanden / muren van vloer tot plafond gescheiden is van andere ruimtes. Het is toegestaan dat in de wand / muur een deur is aangebracht. Deze deur mag slechts geopend zijn tijdens doorgang, zodat de luchtcirculatie van 1 compartiment niet direct verbonden is met een ander compartiment / ruimte waarin kalveren zijn gehuisvest. Indien niet aan dit voorschrift kan worden voldaan dient aan het vorige voorschrift te worden voldaan.

IKB Vleeskalveren 2008.

Bijlage 3. behorende bij artikel 4.3.1. van de Regeling Europese EZ-subsidies

Voorwaarden voor een welzijnsvriendelijke stalvloer

a. Algemeen

Een welzijnsvriendelijke stalvloer bestaat uit een roostervloer met een indrukbare toplaag die meer ligcomfort biedt dan de gangbare vloeren voor vleeskalveren.

Hierbij bedekt de indrukbare toplaag de (harde) roosterbalken volledig. Voor de stevigheid wordt de toplaag fabrieksmatig verankerd aan de ondervloer of, via knelling of anderszins doelmatig gefixeerd aan de ondervloer, zodanig dat deze niet kan verschuiven of bij gebruik door de kalveren van de ondervloer los kan raken. Bij gebruik van harde bevestigings- materialen zijn deze ten minste 5 mm onder het loopoppervlak verzonken zodat de dieren zich hier niet aan kunnen verwonden. Voor een goede reiniging zijn de mest- en urine afvoerende spleten van de steunvloer en indrukbare toplaag volledig op elkaar afgestemd.

De fabrikant geeft op deze vloer ten minste 5 jaar garantie op slijtage, productiefouten en beschadiging bij normaal gebruik.

b. Eisen aan de welzijnsvriendelijke vloer:

  • 1. De duurzaamheid van de toplaag:

    De indrukbare toplaag mag niet beschadigd raken en is bestand tegen forse belastingen bij toepassing in de stal.

    De duurzaamheid van de toplaag wordt bepaald aan de hand van een duurzaamheidstest van het Deutsche Landwirtschafts-Gesellschaft (DLG). Dit internationale geaccrediteerde testcentrum is financieel en politiek onafhankelijk. Bij de test wordt de toplaag in het lab wordt blootgesteld aan een repeterende mechanische belasting met behulp van een stalen kunstklauw. In de test wordt een proefstrook van de toplaag blootgesteld aan 250.000 betredingen met de kunstklauw bij een belasting van 2000 N/75 cm2. Aan de hand daarvan wordt een beoordeling van de indrukbare toplaag gegeven over de kans op het optreden van beschadigingen, de slijtvastheid en de vervormbaarheid in de zin van het behoud van elasticiteit.

    Uit deze test blijkt dat de vloer ten minste als volgt scoort:

    • beschadigingen:

    0, + of ++

    • slijtvastheid:

    + of ++

    • vervormbaarheid:

    ++

  • 2. Het comfort van de vloer

    Voor het bepalen van de beloopbaarheid van de vloer wordt uitgegaan van de slipweerstand of dynamische wrijvingscoefficient (µ) van de vloer. De slipweerstand is daarbij een resultante van de oppervlakteweerstand van het materiaal en de indrukbaarheid. Slipweerstandsbepalingen worden instrumenteel uitgevoerd met een zogenaamde TRiBO-test (volgens NEN 7909:2015) of met de Rutsfestigkeitstest die DLG hiervoor aanbiedt.

    De ondergrens voor de slipweerstand van de vloer is, bij beide methoden, een µ-waarde van 0,40.

    De indrukbaarheid van het materiaal bepaalt het ligcomfort dat de toplaag aan de kalveren biedt. De indrukbaarheid is ook een belangrijke parameter om de slipvastheid en beloopbaarheid van de vloer te verbeteren. De klauw van het kalf kan zich dan als het ware in de vloer nestelen en zal minder snel genegen zijn weg te glijden.

    De indrukbaarheid wordt aangetoond met een DLG-test of een vergelijkbaar onderzoek door een ander onafhankelijk bureau. Ten aanzien van de indrukbaarheid worden de volgende eisen gesteld:

    • ten minste 3 mm indrukbaar bij een belasting van 26 N/cm2

    • minimale materiaaldikte, 16 mm, gerekend van bovenzijde ondervloer tot de geringste hoogte van de bovenzijde mat.

    Toepassing van hulpmiddelen om de indrukbaarheid te vergroten, bijvoorbeeld door middel van luchtkamers, vinnen aan de onderzijde of een meerlaagse matopbouw, zijn toegestaan.

  • 3. Hygiëne van de vloer

    De toplaag moet bestand zijn tegen gangbare reinigings- en ontsmettingsmiddelen en de fabrikant heeft een gebruiksadvies voor het verantwoord toepassen van een hogedrukreiniger meegeleverd.

    Om de kalveren een comfortabele, droge ligplaats te bieden en bevuiling van het dier met mest te voorkomen:

    • is de bovenzijde van de vloer bol of enigszins aflopend naar roosterspleten met ten minste 5 mm hoogteverschil.

    • heeft de vloer maximaal 2 mm oppervlakteprofilering en geen sleuven of diepe groeven.

    • is de toplaag ten minste 1,0–1,5 mm breder dan de balkbreedte van de ondervloer.

    • moet de vloer bij aanleg aan de onderstaande maatvoeringen voldoen:

      Maatvoering vloeren
       

      Balkbreedte (inclusief toplaag) mm

      Effectieve spleetbreedte (inclusief toplaag) mm

      Blank vlees & opfok rosé kalf (bij opzet jonger dan 10 weken)

      80 – 130

      27 – 30

      Afmest rosé kalf (bij opzet ouder dan 10 weken)

      80 – 140

      30 – 35

Naar boven