De kandidaat is in staat om tijdens een rit veilig verkeersgedrag te tonen.
– Verkeersgedrag tijdens het wegrijden
De kandidaat is in staat veilig weg te rijden na een stop in en buiten het verkeer.
– Verkeersgedrag tijdens het rijden op de weg
De kandidaat is in staat om op de weg veilig verkeersgedrag te tonen tijdens:
○ het rijden op rechte weggedeelten;
○ het rijden van bochten in het wegverloop;
○ het naderen en passeren van kruispunten;
○ het afslaan;
○ het in- en uitvoegen;
○ het inhalen en voorbijgaan;
○ tegemoetkomen en ingehaald worden;
○ het wisselen van rijstrook en andere zijdelingse verplaatsingen.
– Verkeersgedrag bij bijzondere weggedeelten (indien aanwezig)
De kandidaat is in staat om bij bijzondere weggedeelten veilig verkeersgedrag te vertonen
tijdens:
○ het wegrijden vanuit/inrijden van een in- en uitrit;
○ het naderen en oversteken van spoorwegovergangen;
○ het naderen en passeren van (voetgangers)oversteekplaatsen;
○ het naderen en passeren van tram- en bushaltes;
○ het naderen en passeren van rotondes;
○ het rijden van stijgende en/of dalende wegen over een langere afstand;
○ het rijden door tunnels.
|