1.
|
Rijklaar controle
|
|
|
1.1
|
Voertuigdocumenten controleren.
|
De kandidaat is in staat om voor uitvoering van een rit de voertuigdocumenten en constructieplaten
te controleren.
|
R
|
1.2
|
Buitenzijde voertuigen (LBT+aanhangwagen) controleren.
|
De kandidaat is in staat om steekproefsgewijs visueel verschillende controles aan
de buitenzijde van de voertuigen (LBT+aanhangwagen) uit te voeren gericht op een veilig
weggebruik.
|
R
|
|
|
|
|
|
|
– Algemene staat van de voertuigen:
○ stand van het voertuig;
○ lekkages;
○ controle onder de voertuigen;
○ schade;
○ goede bevestiging van voertuigonderdelen;
○ stootbalk en zijdelingse afscherming (indien aanwezig);
○ carrosserie;
○ plaatwerk;
○ laaddeuren/laadkleppen (indien aanwezig);
○ deursluiting;
○ spiegels.
|
|
|
|
|
|
|
|
– Bij de wielen/banden:
○ staat van de banden;
○ vastzitten van de wielmoeren;
○ aanwezigheid en staat van de spatborden;
○ de wielophanging en vering.
|
|
|
|
|
|
|
|
– Bij verlichting:
○ goede staat en werking van de wettelijke verlichtingen/reflectie/markering.
|
|
|
|
|
|
|
|
– Bij de ruiten:
○ voorruit, zijruiten en achterruit (schoon, geen barst in zichtveld bestuurder);
○ goede staat en werking van de ruitenwissers.
|
|
|
|
|
|
|
|
– Lading:
○ laadmechanisme (indien aanwezig);
○ ladingverdeling;
○ controle op het vastgezet en/of afgedekt zijn van de lading.
|
|
|
|
|
|
|
|
– Koppelmechanisme:
○ het koppelmechanisme controleren;
○ de lucht-, hydrauliek- en elektroverbinding controleren.
|
|
1.3
|
Vloeistoffen controleren en aanvullen.
|
De kandidaat is in staat steekproefsgewijs te controleren of er voldoende vloeistoffen
aanwezig zijn in de reservoirs van:
– de motorolie;
– remvloeistof (indien van toepassing);
– de koelvloeistof;
– de ruitenwisservloeistof;
– de accu;
– de stuurinrichting;
– het brandstofsysteem.
en kan uitleggen hoe deze vloeistoffen aan te vullen.
|
R
|
1.4
|
Controle in het voertuig.
|
De kandidaat is in staat om steekproefsgewijs visueel verschillende controles aan
de binnenzijde van het voertuig uit te voeren:
– interpretatie dashboardinformatie;
– bediening van de claxon(d.m.v. uitleg);
– werking van het remsysteem door middel van de remproef;
– aanwezigheid, werking en doel van de gordel.
De kandidaat moet uit kunnen leggen hoe te handelen bij het branden van waarschuwingslampjes.
|
R
|
1.5
|
Het voertuig rijklaar maken.
|
De kandidaat is in staat om voor uitvoering van een rit het voertuig rijklaar te maken
door het juist afstellen van:
– de stoel;
– de spiegels;
– het stuur;
– eventueel aanwezige zichtsystemen.
|
R
|
2.
|
Verantwoord rijgedrag
|
|
|
2.1
|
Verantwoord rijgedrag toepassen volgens de principes van het milieu- en energiebewust
rijgedrag.
|
De kandidaat is in staat om tijdens de rit verantwoord rijgedrag toe te passen:
– starten zonder gas geven;
– wijze van accelereren en schakelen (zo vroeg mogelijk naar een hogere versnelling,
rekening houdend met een zo optimaal mogelijk toerental);
– rijden met een gelijkmatige snelheid;
– voldoende afstand bewaren ten opzichte van medeweggebruikers (ruimtekussen);
– anticiperen op verkeersontwikkelingen;
– wijze van vertragen (uitrollen in de versnelling, gebruik maken van het rolvermogen
van het voertuig).
|
R
|
3.
|
Verkeersgedrag tijdens een rit
|
|
|
3.1
|
Veilig verkeersgedrag.
|
De kandidaat is in staat om tijdens een rit veilig verkeersgedrag te tonen.
|
|
|
|
|
|
|
|
– Verkeersgedrag tijdens het wegrijden
De kandidaat is in staat veilig weg te rijden na een stop in en buiten het verkeer.
|
|
|
|
|
|
|
|
– Verkeersgedrag tijdens het rijden op de weg
De kandidaat is in staat om op de weg veilig verkeersgedrag te tonen tijdens:
○ het rijden op rechte weggedeelten;
○ het rijden van bochten in het wegverloop;
○ het naderen en passeren van kruispunten;
○ het afslaan;
○ het in- en uitvoegen;
○ het inhalen en voorbijgaan;
○ tegemoetkomen en ingehaald worden;
○ het wisselen van rijstrook en andere zijdelingse verplaatsingen.
|
|
|
|
|
|
|
|
– Verkeersgedrag bij bijzondere weggedeelten (indien aanwezig)
De kandidaat is in staat om bij bijzondere weggedeelten veilig verkeersgedrag te vertonen
tijdens:
○ het wegrijden vanuit/inrijden van een in- en uitrit;
○ het naderen en oversteken van spoorwegovergangen;
○ het naderen en passeren van (voetgangers)oversteekplaatsen;
○ het naderen en passeren van tram- en bushaltes;
○ het naderen en passeren van rotondes;
○ het rijden van stijgende en/of dalende wegen over een langere afstand;
○ het rijden door tunnels.
|
|
3.2
|
Algemeen verkeersgedrag.
|
Tijdens de rit laat de kandidaat zien te beschikken over een defensieve en sociale
rijstijl:
– rekening houden met de belangen van medeweggebruikers en de omgeving;
– anticiperen op verkeersontwikkelingen;
– positieve communicatie met medeweggebruikers.
|
R
|
3.3
|
Kijkgedrag.
|
De kandidaat laat tijdens de rit zien te beschikken over juist en functioneel kijkgedrag
gericht op actief waarnemen van de verkeerssituatie:
– rondom de voertuigcombinatie kijken;
– gebruik maken van aanwezige zichtsystemen (spiegels/camera’s/e.d.);
– dichtbij kijken;
– ver weg kijken;
– aandacht voor de dode hoek.
|
R
|
3.4
|
Route uitzetten en rijden.
|
De kandidaat is in staat om een route te rijden zodanig dat dit geen gevaar of onnodige
hinder voor het overige verkeer oplevert.
|
R
|
4.
|
Bijzondere verrichtingen
|
|
|
4.1
|
Bijzondere verrichtingen uitvoeren.
|
– De kandidaat is in staat de volgende bijzondere verrichtingen uit te voeren:
○ recht achteruitrijden;
○ achteruit inrijden van een (denkbeeldige) inrit;
○ keren door middel van steken;
○ hellingproef;
○ veilig parkeren voor laden en lossen.
|
P
|
|
|
|
|
|
|
– Tijdens de bijzondere verrichting is de kandidaat in staat rekening te houden met
de verkeersveiligheid.
– De kandidaat is in staat om een LBT en aanhangwagen:
○ te koppelen (hierbij dienen de voertuigen niet in het verlengde van elkaar te staan);
○ te ontkoppelen.
|
|
5.
|
Voertuigbeheersing
|
|
|
5.1
|
Voertuigbeheersing.
|
– De kandidaat is in staat het voertuig correct te bedienen door juist gebruik van:
○ de koppeling;
○ gaspedaal;
○ de remmen;
○ de versnelling (juiste versnelling bij het profiel van het wegdek/belasting van
de voertuigcombinatie).
– De kandidaat is in staat het voertuig correct te besturen.
– De kandidaat is in staat alle onderdelen van het dashboard en de cabine te gebruiken,
zonder hierbij gevaar of onnodige hinder te veroorzaken:
○ verlichting;
○ richtingaanwijzers;
○ airco/verwarming;
○ andere rijtechnische voorzieningen.
|
R
|
6.
|
Ergonomie en veiligheid
|
|
|
6.1
|
Ergonomie.
|
– De kandidaat heeft een juiste zit- en stuurhouding.
– De kandidaat is in staat om persoonlijke blessures te voorkomen door juist in- en
uitstapgedrag.
|
R
|
6.2
|
Veiligheid.
|
– De kandidaat maakt tijdens de rit gebruik van de veiligheidsgordel.
– De kandidaat is in staat de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen bij het verlaten
van het voertuig:
○ veilig stallen;
○ contactsleutel meenemen;
○ voertuig afsluiten.
|
R
|