Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB

[Regeling vervallen per 01-01-2023.]
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 27-03-2021 t/m 20-04-2021

Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 11 december 2014, nr. WJZ/14194346, houdende de uitvoering van het gemeenschappelijke landbouwbeleid voor wat betreft de rechtstreekse betalingen en het randvoorwaardenbeleid (Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB)

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op:

Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU L 347);

Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PbEU L 347);

Gedelegeerde verordening (EU) nr. 639/2014 van de Europese Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die verordening (PbEU L 181);

Gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 van de Europese Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (PbEU L 181);

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 641/2014 van de Europese Commissie van 16 juni 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PbEU L 181);

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Europese Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (PbEU L 227);

en de artikelen 15, 19, 26, 27 en 28 van de Landbouwwet;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Artikel 1.1. Definities

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

    • minister: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

    • RVO.nl: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;

    • Verordening (EU) nr. 1306/2013: Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU L 347);

    • Verordening (EU) nr. 1307/2013: Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de raad en van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PbEU L 347);

    • Verordening (EU) nr. 639/2014: Gedelegeerde verordening (EU) nr. 639/2014 van de Europese Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die verordening (PbEU L 181);

    • Verordening (EU) nr. 640/2014: Gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 van de Europese Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (PbEU L 181);

    • Verordening (EU) nr. 641/2014: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 641/2014 van de Europese Commissie van 16 juni 2014 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PbEU L 181);

    • Verordening (EU) nr. 809/2014: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Europese Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (PbEU L 227);

    • Verordening (EG) nr. 1760/2000: Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PbEG L 204);

    • Verordening (EG) nr. 21/2004: Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (PbEU L 5);

    • lichte grondbewerking: de toepassing van een graslandvernieuwingstechniek waarbij de ondergrond vrijwel onberoerd blijft en waarbij te allen tijde een dekkende vegetatie zichtbaar blijft;

    • verbonden bedrijf: een rechtspersoon die direct of indirect aan de aanvrager is gekoppeld via een relatie van volledige zeggenschap in de vorm van volledige eigendom of een meerderheidsbelang;

    • niet subsidiabele grond: areaal dat buiten de begrenzing van percelen landbouwgrond als bedoeld in artikel 2.2, vijfde lid, valt en geschikt is voor extensieve begrazing.

  • 2 De in Verordening (EU) nr. 1306/2013 en Verordening (EU) nr. 1307/2013, alsmede in op deze verordeningen gebaseerde verordeningen vastgestelde definities zijn van overeenkomstige toepassing voor wat betreft de hoofdstukken 2, 3, en 4.

Artikel 1.2

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Deze regeling strekt tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en, voor wat betreft de rechtstreekse betalingen, Verordening (EU) nr. 1306/2013, alsmede van de op deze verordeningen gebaseerde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.

Hoofdstuk 2. Bepalingen inzake de rechtstreekse betalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

§ 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Artikel 2.1. Bevoegdheden minister

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 De minister wijst op aanvraag aan de landbouwer betalingsrechten toe overeenkomstig artikel 24 en artikel 30, vierde lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

  • 2 De minister verstrekt rechtstreekse betalingen inzake de:

    • a. basisbetalingsregeling overeenkomstig artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

    • b. betaling voor klimaat en milieuvriendelijke landbouwpraktijken;

    • c. betaling voor jonge landbouwers;

    • d. vrijwillige gekoppelde steun inzake graasdierhouderij.

  • 3 De minister stelt in voorkomend geval de lineaire verlaging, bedoeld in artikel 7, eerste lid, tweede alinea, of artikel 51, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vast en past deze toe op de rechtstreekse betalingen.

Artikel 2.2. Landbouwactiviteit en landbouwareaal

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 Het criterium waaraan de landbouwer dient te voldoen om een landbouwareaal in een staat te houden die begrazing of teelt mogelijk maakt, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, onder ii, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 is het jaarlijks, vóór 1 november, maaien van het areaal, tenzij de landbouwer als gevolg van een contract voor agrarisch natuurbeheer op basis van de subsidieregelingen ANLb, SNL of de Catalogus Groenblauwe diensten niet aan dit criterium kan voldoen, in welk geval het areaal ten minste één keer per twee jaar vóór 1 november wordt gemaaid.

  • 2 Boomsoorten behorende tot het geslacht wilg (Salix) met een maximale omlooptijd van vijf jaar komen in aanmerking als hakhout met korte omlooptijd, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel k, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

  • 3 Bij de constatering van de oppervlakte van het landbouwareaal worden windhagen die zijn gelegen in een perceel grond gebruikt voor fruitteelt en die niet breder zijn dan 2 meter overeenkomstig de door de Europese Commissie aanvaarde meetmethoden gerekend tot de volledig gebruikte oppervlakte van het desbetreffende perceel.

  • 4 De maximumdichtheid, bedoeld in artikel 9, derde lid, van Verordening (EU) nr. 640/2014 is 50 bomen per hectare.

  • 5 Voor de uitvoering van zijn taken en bevoegdheden baseert de minister zich voor de grenzen van percelen landbouwgrond op de gegevens van de RVO-referentiepercelen die zijn gebaseerd op de objectgrenzen uit de Basisregistratie Grootschalige Topografie, voor zover deze objectgrenzen in een voorgaand kalenderjaar zijn gecontroleerd en zijn voorgelegd aan de betrokken landbouwer, en geen van de betrokken referentiepercelen tevens deels in gebruik was bij een andere landbouwer aan wie deze objectgrenzen nog niet zijn voorgelegd.

Artikel 2.3. Actieve landbouwer

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 Er worden geen rechtstreekse betalingen toegekend aan landbouwers die niet uiterlijk op 15 mei van het jaar van aanvraag zijn ingeschreven of waarvan de onderneming niet uiterlijk op 15 mei van het jaar van aanvraag is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, onder de vermelding van de verkorte omschrijving van de landbouwactiviteit en de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) beginnend met de cijfers 011, 012, 013, 014, 015, 016 of 1051, voor zover minimaal 50% van de melk die wordt verwerkt op het eigen melkveebedrijf geproduceerd wordt.

  • 2 Onverminderd het eerste lid worden, ter uitvoering van artikel 9, derde lid, aanhef en onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 geen rechtstreekse betalingen toegekend aan een landbouwer indien uit de inschrijving in het handelsregister volgt dat de landbouwactiviteit geen hoofdactiviteit is.

  • 3 Ter uitvoering van artikel 9, derde lid, aanhef en onderdeel a, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 is het tweede lid niet van toepassing indien de landbouwer aantoont door middel van een accountantsverklaring dat de landbouwactiviteit niet een onaanzienlijk deel uitmaakt van de totale economische activiteiten.

  • 4 Als accountantsverklaring wordt vastgesteld een accountantsverklaring die overeenkomt met het model dat is opgenomen in bijlage 6.

  • 5 De beoordeling dat de landbouwactiviteit niet een onaanzienlijk deel uitmaakt van de totale economische activiteiten wordt gemaakt met toepassing van artikel 13, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 639/2014.

  • 6 De drempel, bedoeld in artikel 13, tweede lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 639/2014 bedraagt een derde van het totale bedrag aan inkomsten in het meest recente belastingjaar, dan wel een derde van een gemiddeld bedrag aan inkomsten over de drie meest recente belastingjaren, waarvoor dergelijk bewijs als bedoeld in dat artikellid beschikbaar is.

  • 7 Het bedrag aan rechtstreekse betalingen, bedoeld in artikel 9, vierde lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 is € 1.

Artikel 2.4. Drempel rechtstreekse betalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Geen rechtstreekse betalingen worden toegekend aan de landbouwer indien het totaalbedrag van de voor een kalenderjaar aangevraagde of toe te kennen rechtstreekse betalingen, voordat de sancties of verlagingen, bedoeld in artikel 63, eerste en tweede lid, en artikel 91, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 zijn toegepast, lager is dan € 500.

Artikel 2.5. Toepassing verlaging grote ontvangers

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

De verlaging, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedraagt 5% en vindt plaats zonder de toepassing van het tweede en vijfde lid van dat artikel.

§ 2. Betalingsrechten

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Artikel 2.6. toewijzing betalingsrechten

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 Onverminderd artikel 24, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 worden op aanvraag tevens betalingsrechten toegekend aan landbouwers die:

    • a. overeenkomstig artikel 24, eerste lid, derde alinea, aanhef en onderdeel a, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en blijkens de landbouwtelling, bedoeld in artikel 24 van de Landbouwwet, van het jaar 2013 op ten minste 0,3 hectare landbouwareaal de gewassen, bedoeld in artikel 24, eerste lid, derde alinea, onderdeel a, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 hebben geteeld, en

    • b. overeenkomstig artikel 24, eerste lid, derde alinea, aanhef en onderdeel c, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 nooit hebben beschikt over betalingsrechten en in het jaar 2013 aantoonbaar ten genoegen van de minister landbouwproducten hebben geproduceerd, gefokt, of geteeld, inclusief door het oogsten, het melken en het houden van dieren voor landbouwdoeleinden.

  • 2 De datum, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, is 15 mei 2015.

  • 3 Overeenkomstig artikel 24, zevende lid, Verordening (EU) nr. 1307/2013 worden voor bouwland dat zich bevindt onder een permanente kas geen betalingsrechten toegewezen.

  • 4 De minimumgrootte van het bedrijf waarvoor een landbouwer een aanvraag tot toewijzing van betalingsrechten kan indienen, bedoeld in artikel 24, negende lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 is 0,3 subsidiabele hectare.

Artikel 2.7. Toewijzing van betalingsrechten bij koop of huur van bouwland

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 Landbouwers kunnen met inachtneming van het tweede lid bij verkoop of verhuur van een landbouwbedrijf of een deel ervan bepalen dat de toe te wijzen betalingsrechten, overeenkomstig artikel 20, respectievelijk artikel 21 van Verordening (EU) nr. 639/2014 worden overgedragen aan de koper respectievelijk de huurder van het desbetreffende landbouwbedrijf of het desbetreffende deel ervan.

  • 2 De grootte van het landbouwbedrijf of het deel ervan, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten minste 0,3 subsidiabele hectare.

Artikel 2.8. Berekening van betalingsrechten

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

De minister stelt de waarde van de betalingsrechten die aan een landbouwer worden toegewezen vast op basis van de berekening overeenkomstig artikel 25, tweede lid, en artikel 26, derde lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en met toepassing van een verhoging van 3% als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

Artikel 2.9. Vorming van en toewijzing uit de nationale reserve

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 Het percentage, bedoeld in artikel 30, eerste en derde lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedraagt 6%.

  • 2 Onverminderd artikel 30, zesde en negende lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 wijst de minister op aanvraag tevens betalingsrechten toe uit de nationale reserve aan de landbouwer:

    • a. ten aanzien van aanvragen gedaan vanaf 2016, voor wat betreft het areaal dat in 2015 in verband met openbare werken of de aanleg van nutsvoorzieningen niet als subsidiabele hectare als bedoeld in artikel 32, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 kan worden aangemerkt,

    • b. aan wie geen betalingsrechten konden worden toegewezen ten gevolge van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013,

    • c. ten aanzien van aanvragen gedaan vanaf 2016 voor wat betreft areaal dat tijdelijk uit productie is genomen in het kader van een overeenkomst als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 1272/1988 en waarvoor niet eerder betalingsrechten zijn toegewezen, of

    • d. ten aanzien van aanvragen gedaan in 2018 voor wat betreft areaal waarvoor in 2015, 2016 of 2017 geen betalingsrechten zijn toegekend omdat het areaal was uitgesloten op grond van artikel 2.10, tweede lid, onderdeel a, zoals dat artikel luidde tot 1 januari 2018, en dat alsnog als subsidiabele hectare, bedoeld in artikel 32, tweede lid, onderdeel a, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, kan worden aangemerkt, mits de landbouwer aantoont dat dit areaal in werkelijkheid als landbouwgrond wordt gebruikt.

  • 3 Bij de toepassing van artikel 30, zesde en negende lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en het tweede lid worden nieuwe betalingsrechten toegewezen.

  • 4 De overeenkomst, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, is na 31 december 2012 beëindigd.

  • 5 Geen betalingsrechten uit de nationale reserve worden toegekend aan de landbouwer indien de aanspraak op betalingsrechten uit de nationale reserve gebaseerd is op minder dan 0,3 subsidiabele hectare landbouwareaal.

  • 6 De waarde van de aan de landbouwer toe te wijzen betalingsrechten wordt voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel d, vastgesteld op de nationale gemiddelde waarde van de betalingsrechten in het jaar van toewijzing.

Artikel 2.9a. Vervallen van betalingsrechten

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Voor het vaststellen van de betalingsrechten van een landbouwer die aan de nationale reserve vervallen overeenkomstig artikel 31, eerste lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • a. de waarde van een decimaal recht met dezelfde eenheidswaarde is gelijk aan de waarde van een heel recht met dezelfde eenheidswaarde;

  • b. de niet verhuurde betalingsrechten in eigendom krijgen prioriteit boven de gehuurde betalingsrechten;

  • c. de betalingsrechten die het kortst gehuurd zijn krijgen prioriteit boven de andere gehuurde betalingsrechten;

  • d. voor het vaststellen van de volgorde van de te vervallen betalingsrechten, wordt uitgegaan van de situatie zoals die was op 15 mei van het aanvraagjaar.

Artikel 2.10. Subsidiabel landbouwareaal en de uitsluiting ervan

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 Voor de toepassing van artikel 32, derde lid, onderdeel a, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 is geen sprake van noemenswaardige hinder voor de uitoefening van landbouwactiviteiten, indien de duur van de niet-landbouwactiviteiten op een landbouwareaal 90 dagen in het jaar van aanvraag niet overschrijdt; evenmin is er sprake van noemenswaardige hinder indien op een landbouwareaal voor meer dan 90 dagen niet-landbouwactiviteiten plaatsvinden in het kader van contracten op basis van subsidieregelingen ANLb, SNL of de Catalogus Groenblauwe diensten, mits de landbouwgrond na afloop van deze activiteiten weer in een staat verkeert waarin begrazing of teelt mogelijk is als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid.

  • 2 Als areaal dat overwegend voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt als bedoeld in artikel 32, derde lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, wordt aangemerkt:

    • a. [Red: vervallen;]

    • b. moes- en siertuinen;

    • c. bermen tot een breedte van drie meter van de weg of breder voor zover de verkeersbestemming de landbouw hindert;

    • d. speelweides;

    • e. stroken grasland langs verharde landingsbanen voor vliegverkeer;

    • f. onverharde landingsbanen voor luchtsport en luchtvaart;

    • g. stroken langs gebouwen of kassen, smaller dan 1 meter;

    • h. schouwpaden;

    • i. geluidswallen;

    • j. springweides;

    • k. kinderboerderijen;

    • l. areaal waarop installaties voor de benutting van zonne-energie aanwezig zijn.

Artikel 2.11. Aangifte ten behoeve van activering betalingsrechten

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 De datum, bedoeld in artikel 33, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, is 15 mei van het jaar waarin de betaling wordt aangevraagd.

  • 2 Het is de landbouwer toegestaan de aangifte, bedoeld in artikel 33, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 uiterlijk 31 mei van het jaar waarin de betaling wordt aangevraagd te wijzigen met inachtneming van de eisen, bedoeld in artikel 33, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

Artikel 2.12. Overdracht van betalingsrechten

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 De aanspraak op betaling in enig jaar van aanvraag op basis van een overdracht van betalingsrechten als bedoeld in artikel 34 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, kan slechts worden gemaakt indien de landbouwer die de betalingsrechten heeft overgedragen de minister uiterlijk op de uiterste datum van indiening van de verzamelaanvraag, bedoeld in artikel 4.2, derde lid, in het desbetreffende jaar van aanvraag met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld in kennis heeft gesteld van de overdracht.

  • 2 De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, wordt volledig en naar waarheid door de landbouwer ingevuld, ondertekend en gedagtekend.

§ 3. Klimaat en milieuvriendelijke landbouwpraktijken

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Artikel 2.13. Betaling voor de klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

De betaling voor de klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken geschiedt overeenkomstig artikel 43, negende lid, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

Artikel 2.14. Gewasdiversificatie

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 De voor de gewasdiversificatie in aanmerking te nemen teeltperiode, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 639/2014 is 15 mei tot en met 15 juli.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is voor wat betreft aardappelen geteeld met het oog op de bestrijding van aaltjes (nematoden) dan wel vroeg te oogsten consumptieaardappelen de desbetreffende teeltperiode 15 mei tot en met 15 juni.

  • 3 Alle mengsels van zaden worden overeenkomstig artikel 40, derde lid, van Verordening (EU) nr. 639/2014 beschouwd als één gewas.

Artikel 2.15

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 Als blijvend grasland dat ecologisch kwetsbaar is als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt aangemerkt:

  • 2 Op blijvend grasland als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend een lichte grondbewerking toegestaan.

  • 3 De minister kan op schriftelijk verzoek van Gedeputeerde Staten van een provincie de aanwijzing als ecologisch kwetsbaar blijvend grasland als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, opheffen op voorwaarde dat het verzoek vergezeld gaat van:

    • a. hetzij een ecologische beoordeling waaruit blijkt dat op voorhand is verzekerd dat het opheffen niet zal leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken Natura 2000-gebied, hetzij een passende beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG 1992, L 206) waaruit blijkt dat opheffing de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten, en

    • b. een uitgewerkt en onderbouwd voorstel voor het aanwijzen van evenveel hectares ecologisch kwetsbaar blijvend grasland op grond van het eerste lid, onderdeel b.

Artikel 2.16. Verplicht weer omzetten naar blijvend grasland

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 De minister verplicht in de situatie, bedoeld in artikel 45, derde lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, de landbouwer die beschikt over land dat van blijvend grasland is omgezet in land voor andere vormen van grondgebruik overeenkomstig artikel 44, tweede en derde lid, van Verordening (EU) nr. 639/2014 tot het omzetten van land in blijvend grasland.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, wordt opgelegd aan de landbouwer die het perceel in gebruik heeft dat blijkens een verzamelaanvraag is omgezet van blijvend grasland in land voor andere vormen van grondgebruik in het jaar waarin de situatie, bedoeld in artikel 45, derde lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 zich voordoet.

  • 3 De minister stelt de betrokken landbouwer in kennis van de oppervlakte waarop deze verplichting betrekking heeft.

  • 4 De landbouwer die de verplichting uit het eerste lid krijgt opgelegd, zet de vereiste oppervlakte om in blijvend grasland voor het moment van indienen van de eerstvolgende verzamelaanvraag en overeenkomstig de voorwaarden die in de kennisgeving, bedoeld in het derde lid, zijn geformuleerd.

Artikel 2.17. Ecologisch aandachtsgebied

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 Als ecologisch aandachtsgebied als bedoeld in artikel 46, eerste en tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt beschouwd:

    • a. bufferstroken en akkerranden als bedoeld in artikel 45, vijfde lid, van Verordening (EU) nr. 639/2014, van minimaal 1 meter breed die zijn gelegen op of direct grenzend aan bouwland en waarop geen landbouwproductie plaatsvindt als bedoeld in artikel 45, lid 10bis, van Verordening (EU) nr. 639/2014;

    • b. areaal bebouwd met hakhout met korte omlooptijd van boomsoorten behorende tot het geslacht wilg (Salix) met een maximale omlooptijd van vijf jaar, waarop, overeenkomstig artikel 45, achtste lid, van Verordening (EU) nr. 639/2014, geen gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen worden toegepast;

    • c. areaal waarop in de teeltperiode van 15 mei tot 15 juli een gewas van de soorten esparcette (Onobrychis viciifolia), lupine (Lupinus species), luzerne (Medicago sativa), rode klaver (Trifolium pratense), rolklaver (Lotus corniculatus), soja (Glycine Willd), veldboon (Vicia faba) of voederwikke (Vicia sativa subspecies sativa) wordt geteeld, uitgezonderd het areaal waarop artikel 45, tiende lid, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 639/2014 van toepassing is;

    • d. areaal, anders dan het areaal waarop artikel 45, negende lid, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 639/2014 van toepassing is, waarop combinaties van vanggewassen worden geteeld als bedoeld in bijlage 2, onder de voorwaarden die per categorie voor de desbetreffende soorten in deze bijlage zijn vermeld;

    • e. heggen, houtwallen of bomen in rij als bedoeld in artikel 45, vierde lid, onderdeel a, van Verordening (EU) nr. 639/2014;

    • f. geïsoleerde bomen als bedoeld in artikel 45, vierde lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 639/2014;

    • g. stroken subsidiabele hectaren langs bosranden als bedoeld in artikel 46, tweede lid, onderdeel f, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, van minimaal 1 meter breed waarop geen landbouwproductie plaatsvindt als bedoeld in artikel 45, lid 10bis, van Verordening (EU) nr. 639/2014;

    • h. boomgroepen in het veld als bedoeld in artikel 45, vierde lid, onderdeel c, van Verordening (EU) nr. 639/2014;

    • i. vijvers als bedoeld in artikel 45, vierde lid, onderdeel d, van Verordening (EU) nr. 639/2014;

    • j. areaal waarop Olifantsgras (Miscanthus) wordt geteeld zonder de toepassing van minerale meststoffen en waarop na het eerste jaar waarin wordt aangeplant geen gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast;

    • k. areaal waarop Zonnekroon (Silphium perfoliatum) wordt geteeld zonder de toepassing van minerale meststoffen en waarop na het eerste jaar waarin wordt aangeplant geen gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast;

    • l. braakliggend land waarop, in de periode van 15 maart tot en met 15 november, gedurende 6 maanden, een mengsel van tenminste 3 drachtplanten van de soorten Karwij (Carum carvi), Koriander (Coriandrum sativum) Wilde Peen (, Daucus carota), Duizendblad (Achiella millefolium), Goudsbloem (Calendula officinalis), Korenbloem (Centaurea cyanus), Cichorei (Cichorium), Zonnebloem (Helianthus Annus), Komkommerkruid (Borago officinalis), Slangenkruid (Echium Vulgare), Phacelia (Phacelia tanacetifolia), Gele Mosterd (Sinapis alba), Gewone Rolklaver (Lotus corniculatus),Luzerne (Medicago sativa), Witte honingklaver (melilotus albus), Esparcette (Onobrychis viccifolia), Rode klaver (Trifolium pratense), Voederwikke (Vicia sativa), Lijnzaad/vlas (Linum usitatissimum), Malva (Malva), Klaproos (Papaver), Boekweit (Fagopyrum esculentum), Juffertje in ’t groen (Nigella damascena), Smalle Weegbree (Plantago lanceolata) of Incarnaatklaver (Trifolium incarnatum) wordt geteeld zonder de toepassing van meststoffen.

  • 2 Ten aanzien van het ecologische aandachtsgebied, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b, c, d, e, f, h, i, j, k en l, worden de wegingsfactoren van bijlage X van Verordening (EU) nr. 1307/2013 gebruikt bij de berekening van het aantal hectares.

  • 3 Ten aanzien van het ecologische aandachtsgebied, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c:

    • a. bewaart de landbouwer aankoopbewijzen en etiketten van het gebruikte zaaizaadmengsel gedurende 5 jaar in zijn administratie;

    • b. kan de landbouwer aantonen dat ten minste één van de voorgeschreven stikstofbindende gewassen in het mengsel overheerst;

    • c. is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet toegestaan;

    • d. vindt nateelt plaats van de vanggewassen, bedoeld in bijlage 2, categorie 1, onder de voorwaarde dat de nateelt ten minste in de periode van 1 november in het jaar van aanvraag tot 1 maart in het jaar na de aanvraag op het perceel aanwezig is indien:

      • 1. de teelt van de stikstofbindende gewassen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt beëindigd voor 1 oktober van het jaar van aanvraag, en

      • 2. de teelt plaatsvindt op zand- of lössgronden, als vastgesteld in bijlage 1 bij het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel d, wordt areaal waarop na de teelt van maïs de verplichting, bedoeld in artikel 8a van het Besluit gebruik meststoffen, van toepassing is niet aangemerkt als ecologisch aandachtsgebied.

  • 5 Ten aanzien van het ecologische aandachtsgebied, bedoeld in het eerste lid, onderdelen e en f worden de omzettingsfactoren van bijlage X van Verordening (EU) nr. 1307/2013 gebruikt bij de berekening van het aantal hectares.

  • 6 Het in het eerste lid, onderdelen a, e, f, h en i bedoelde areaal of element wordt beschouwd als grenzend aan bouwland indien de grensbuffer:

    • a. tussen het bouwland en het areaal of element ten hoogste 5 meter breed is;

    • b. ter beschikking staat van de landbouwer, en

    • c. bestaat uit natuurlijke vegetaties, een kavelpad of een watergang.

  • 7 In afwijking van artikel 45, vijfde lid, van Verordening (EU) nr. 639/2014 wordt een akkerrand in stand gehouden van 1 januari tot ten minste 1 september indien er sprake is van de teelt van een opvolgend wintergewas.

  • 8 In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en g, kunnen bufferstroken, akkerranden en stroken subsidiabele hectaren langs bosranden worden gemaaid, onder de voorwaarde dat het maaisel blijft liggen.

  • 9 Op areaal waarop in de teeltperiode van 15 mei tot 15 juli het gewas soja, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt geteeld, is het gebruik van stikstof, als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Meststoffenwet niet toegestaan.

  • 10 De grensbuffer, bedoeld in het zesde lid, is van toepassing op arealen en elementen die grenzen aan een ecologisch aandachtsgebied dat rechtstreeks grenst aan het bouwland van het bedrijf als bedoeld in artikel 45, lid 5 bis, van Verordening (EU) nr. 639/2014.

  • 11 Ten aanzien van het ecologische aandachtsgebied, bedoeld in het eerste lid, onderdeel l:

    • a. is het toegestaan een mengsel van drachtplanten te mengen met roodzwenkgras (Festuca rubra), rietzwenkgras (Festuca arundinacea), veldbeemgras (Poa pratensis), Japanse haver (Avena strigosa), Dille (Anethum graveolens), Pastinaak (Pastinaca sativa), Gele ganzenbloem (Glebionis segetum), Kleine zonnebloem (Helianthus Decapetalus), Margriet (Leucanthemum vulgare), Echte kamille (Matricaria chamomilla), Barbarakruid (Barbarea vulgaris), Bladrammenas (Raphanus sativus), Bolderik (Agrostemma githago), Lupine (Lupinus angusttifolius), Serradella (Ornithopus sativus), Kleine klaver (Trifolium dubium), Alexandrijnse klaver (Trifolium resupinatum), Erwt (Pisum sativum), Hennepnetel (Galeopsis tetrahit), Veldzuring (Rumex acetosa), Wilde ridderspoor (Consolida regalis) of Timothee (Phleum pratense), onder de voorwaarde dat de drachtplanten aantoonbaar in het mengsel overheersen;

    • b. draagt de landbouwer zorg voor een bloeiperiode van mei tot en met augustus;

    • c. draagt de landbouwer zorg voor een zichtbare bedekking waarbij de drachtplanten overheersen;

    • d. meldt de landbouwer de datum van inzaai uiterlijk op de dag van inzaai bij de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel;

    • e. meldt de landbouwer, indien sprake is van een meerjarige inzet, de startdatum van de instandhoudingsperiode van 6 maanden uiterlijk op de eerste dag van deze periode bij de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel;

    • f. bewaart de landbouwer aankoopbewijzen en etiketten van het gebruikte zaaizaad(mengsel) gedurende 5 jaar in zijn administratie.

Artikel 2.18. Collectieve tenuitvoerlegging ecologisch aandachtsgebied

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 Landbouwers op wie de verplichting, bedoeld in artikel 46, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 rust, kunnen deelnemen aan een collectieve tenuitvoerlegging van deze verplichting, onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 46, zesde lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, en in artikel 47, eerste lid, onderdeel b, en vierde lid, van Verordening (EU) nr. 639/2014.

  • 2 Het aantal kilometers, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 639/2014, bedraagt 15.

  • 3 Eén van de landbouwers die deelnemen aan een collectieve tenuitvoerlegging van de verplichting van het beheer van ecologisch aandachtsgebied, bedoeld in het eerste lid, meldt de collectieve tenuitvoerlegging uiterlijk 31 maart van het jaar van de aanvraag aan de minister onder vermelding van de gegevens, bedoeld in artikel 18, tweede alinea, aanhef en onderdelen a tot en met d, en vierde alinea, van Verordening (EU) nr. 809/2014, met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 2.19. Gelijkwaardige praktijken

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 De gelijkwaardige praktijken, bedoeld in artikel 43, derde lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, waaraan landbouwers kunnen deelnemen, zijn de certificeringsregelingen, bedoeld in het tweede lid.

  • 2 De minister maakt de certificeringsregelingen die in overeenstemming zijn met artikel 43, derde lid, aanhef en onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 alsmede beantwoorden aan artikel 43, zevende lid, tweede volzin, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bekend.

  • 3 RVO.nl is de openbare certificeringsinstantie, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 639/2014.

  • 4 De minister wijst op aanvraag een particuliere certificeringsinstantie als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 639/2014, aan indien die instantie voldoet aan artikel 38, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 639/2014.

  • 5 De particuliere certificeringsinstanties verstrekken de gegevens, bedoeld in artikel 38, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 639/2014, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag tot aanwijzing.

Artikel 2.20. Verplichtingen certificeringsinstantie

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 De certificeringsinstantie verstrekt een certificaat aan landbouwers die deelnemen aan de certificeringsregeling, bedoeld in artikel 2.19, eerste lid.

  • 2 De certificeringsinstantie controleert jaarlijks of de landbouwer voldoet aan de certificeringsregeling.

  • 3 Indien blijkt dat de landbouwer niet of niet volledig voldoet aan de certificeringsregeling:

    • a. stelt de certificeringsinstantie de desbetreffende landbouwer en de minister hiervan binnen vier weken na de constatering van de niet-naleving in kennis, en

    • b. kan de certificeringsinstantie besluiten geen certificaat af te geven aan de landbouwer voor het jaar waarop de niet-naleving betrekking heeft.

  • 4 De minister kan de aanwijzing van een certificeringsinstantie als bedoeld in artikel 2.19, vierde lid, intrekken indien de certificeringsinstantie niet voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in het eerste tot en met derde lid. De intrekking, alsmede de gevolgen van de intrekking voor de aan de certificeringsregeling deelnemende landbouwers, worden bekendgemaakt.

§ 4. Andere rechtstreekse betalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Artikel 2.21. Betaling voor jonge landbouwers

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 De minister stelt elk jaar het bedrag van de betaling voor jonge landbouwers vast volgens de berekening van artikel 50, achtste lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

  • 2 Het maximum aantal betalingsrechten dat de landbouwer kan activeren voor de betaling, bedoeld in het eerste lid, bedraagt 90.

Artikel 2.22. Gekoppelde steun inzake graasdierhouderij runderen

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 Een landbouwer ontvangt op aanvraag vrijwillige gekoppelde steun inzake graasdierhouderij voor runderen.

  • 2 De steun, bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt voor elk vrouwelijk rund waarvoor steun is aangevraagd dat op 15 mei van het jaar van aanvraag aanwezig is op het bedrijf van de aanvrager.

  • 3 De steun wordt alleen verstrekt indien het rund vanaf 15 mei tot en met 15 oktober van het jaar van aanvraag of, als het dier eerder van het bedrijf van de aanvrager wordt afgevoerd tot de datum van afvoer van het bedrijf van de aanvrager, ononderbroken aanwezig is op niet subsidiabele grond ten behoeve van extensieve begrazing.

  • 4 Een rund wordt voor steun in aanmerking genomen voor elke dag dat het in de periode van 15 mei tot en met 15 oktober van het jaar van aanvraag aanwezig is op het bedrijf van de aanvrager, maar niet eerder dan vanaf het moment dat het:

    • a. 12 maanden onafgebroken in Nederland is, en

    • b. ouder is dan 24 maanden.

  • 5 De eisen inzake identificatie en registratie van runderen waarin Verordening (EG) nr. 1760/2000 voorziet, worden door de landbouwer in acht genomen.

  • 7 De datum, bedoeld in artikel 53, vierde lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 639/2014, is 15 mei van het jaar van aanvraag.

  • 8 De aanwezigheid van een rund op niet subsidiabele grond, bedoeld in het derde lid, wordt ten genoegen van de minister aangetoond door middel van voldoende schriftelijk bewijs, waaruit blijkt welke percelen worden begraasd.

Artikel 2.23. Gekoppelde steun inzake graasdierhouderij schapen

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 Een landbouwer ontvangt op aanvraag vrijwillige gekoppelde steun inzake graasdierhouderij voor schapen.

  • 2 De steun, bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt voor elk schaap:

    • a. waarvoor steun is aangevraagd;

    • b. dat is geboren voorafgaand aan het jaar van aanvraag, en

    • c. dat op 15 mei van het jaar van aanvraag aanwezig is op het bedrijf van de aanvrager.

  • 3 Het schaap, bedoeld in het eerste lid, wordt voor steun in aanmerking genomen voor elke dag dat het in de periode van 15 mei tot en met 15 oktober van het jaar van aanvraag aanwezig is op het bedrijf van de aanvrager.

  • 4 De eisen inzake identificatie en registratie van schapen waarin Verordening (EG) nr. 21/2004 voorziet, worden door de landbouwer in acht genomen.

  • 6 De datum, bedoeld in artikel 53, vierde lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 639/2014, is 15 mei van het jaar van aanvraag.

  • 7 De steun wordt alleen verstrekt indien het schaap vanaf 15 mei tot en met 15 oktober van het jaar van aanvraag of, als het dier eerder van het bedrijf van de aanvrager wordt afgevoerd tot de datum van afvoer van het bedrijf van de aanvrager, ononderbroken aanwezig is op niet subsidiabele grond ten behoeve van extensieve begrazing.

  • 8 De aanwezigheid van een schaap op niet subsidiabele grond, bedoeld in het zevende lid, wordt ten genoegen van de minister aangetoond door middel van voldoende schriftelijk bewijs, waaruit blijkt welke percelen worden begraasd.

Artikel 2.24. Berekening vrijwillig gekoppelde steun

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 De steun bedraagt € 153 per rund, respectievelijk € 23 per schaap, dat op het bedrijf is gehouden in de periode van 15 mei tot en met 15 oktober van het jaar van de steunaanvraag, en dat voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 2.22, respectievelijk artikel 2.23.

  • 2 Het aantal op het bedrijf gehouden dieren, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend als A gedeeld door B waarbij A staat voor de som van het aantal dagen dat de runderen, respectievelijk de schapen, voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2.22 respectievelijk 2.23, en B het getal 154 is.

Artikel 2.25. Steunplafond inzake graasdierhouderij

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 Het maximumbedrag dat is bestemd voor de gekoppelde steun, bedoeld in artikel 52, zesde lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedraagt voor runderen € 2.297.143 en voor schapen € 1.052.857.

  • 2 Indien het maximumbedrag voor runderen, respectievelijk schapen, bedoeld in het eerste lid, dreigt te worden overschreden, wordt overeenkomstig artikel 53, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 639/2014, per landbouwer het aantal gehouden runderen, respectievelijk schapen, verminderd met een door de minister vast te stellen percentage.

  • 3 De minister maakt het percentage, bedoeld in het tweede lid, bekend.

Artikel 2.26. Uitsluiting steun inzake graasdierhouderij

[Vervallen per 02-02-2019]

Artikel 2.27. Berekeningsgrondslag

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 2 Voor de toepassing van artikel 30, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 640/2014 wordt een rund, respectievelijk een schaap, waarvoor steun is aangevraagd als geconstateerd aangemerkt als het voldoet aan alle voorwaarden in artikel 2.22, respectievelijk artikel 2.23.

  • 3 Voor niet geconstateerde dieren worden, in geval bij een controle ter plaatse bij een of meer dieren een afwijking is geconstateerd terwijl het betrokken dier of de betrokken dieren nog op het bedrijf aanwezig zijn, voor de berekening van het aantal dagen dat een dier als niet geconstateerd moet worden beschouwd, het betrokken dier of de betrokken dieren geacht tot en met 15 oktober van het aanvraagjaar op het bedrijf aanwezig te zijn.

Hoofdstuk 3. Bepalingen in verband met de randvoorwaarden en het bedrijfsadviseringssysteem

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Artikel 3.1. Randvoorwaarden

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 Een landbouwer die een aanvraag heeft ingediend voor rechtstreekse betalingen als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, neemt de volgende bepalingen in acht:

    • a. de beheerseisen, bedoeld in artikel 93, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, opgenomen in bijlage 3, en

    • b. de normen voor het in goede landbouw- en milieuconditie houden van landbouwareaal, bedoeld in artikel 93, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, opgenomen in bijlage 4.

  • 2 De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit is de coördinerende autoriteit, bedoeld in artikel 65, van Verordening (EU) nr. 809/2014.

  • 3 De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit is een specifieke dienst als bedoeld in artikel 85 van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

Artikel 3.2. Vroegtijdige waarschuwing

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 De minister past het vroegtijdig waarschuwingssysteem, bedoeld in artikel 99, tweede lid, tweede en derde alinea van Verordening (EU) nr. 1306/2013 toe op gevallen van niet-naleving van de bepalingen, bedoeld in artikel 3.1.

  • 2 Als vastgestelde termijn, bedoeld in artikel 39, derde lid, eerste alinea, van Verordening (EU) 640/2014, geldt voor een niet-naleving die betrekking heeft op oormerkverlies bij runderen, schapen of geiten een termijn van 10 werkdagen na de controle ter plaatse waarbij betrokkene mededeling is gedaan van de desbetreffende niet-naleving.

Artikel 3.3. Bedrijfsadviseringssysteem

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 Er is een bedrijfsadviseringssysteem als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

  • 2 De adviseur in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem adviseert, met inachtneming van artikel 13, tweede lid, en artikel 14, laatste alinea, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 ten minste over de onderwerpen, bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdelen a tot en met e, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

Artikel 3.4. Aanwijzing beroepsorganisaties adviseurs

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 De minister wijst op aanvraag een beroepsorganisatie voor adviseurs in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem aan die ten minste 50 leden heeft en die blijkens de bij de aanvraag overgelegde gegevens voldoet aan het tweede tot en met vierde lid.

  • 2 De beroepsorganisatie erkent de adviseur in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem die aantoonbaar:

    • a. ten minste een HBO-opleidingsniveau of HBO-denkniveau heeft;

    • b. ten minste 3 jaar werkervaring heeft als adviseur, en

    • c. kennis heeft over de onderwerpen, bedoeld in artikel 3.3, tweede lid.

  • 3 De beroepsorganisatie verplicht de adviseur in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem die een erkenning als bedoeld in het tweede lid houdt tot:

    • a. het jaarlijks geven van ten minste vijf adviezen in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem, en

    • b. de periodieke opleiding met betrekking tot de onderwerpen, bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, en met betrekking tot adviesvaardigheden.

  • 4 De beroepsorganisatie trekt een erkenning als bedoeld in het tweede lid in indien de adviseur:

    • a. in enig jaar minder dan vijf adviezen in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem heeft gegeven, of

    • b. niet kan aantonen dat hij jaarlijks ten minste 20 uur opleiding heeft gevolgd als bedoeld in het derde lid, onderdeel b.

  • 5 De aangewezen beroepsorganisaties worden overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bekendgemaakt.

Hoofdstuk 4. Procedurele bepalingen en sancties

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Artikel 4.1. Aanwijzing betaalorgaan en certificerende instantie

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 De minister erkent het betaalorgaan, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

  • 2 De minister wijst de certificerende instantie, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, aan.

Artikel 4.2. Verzamelaanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 De landbouwer die aanspraak maakt op rechtstreekse betalingen als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, maakt voor de aanvraag van betalingsrechten alsmede de activering van betalingsrechten en de aanvraag van betalingen gebruik van de verzamelaanvraag.

  • 2 De verzamelaanvraag wordt volledig en naar waarheid door de landbouwer ingevuld, ondertekend en gedagtekend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 3 Behoudens de toepassing van artikel 12, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 640/2014 wordt de verzamelaanvraag in de periode van 1 maart tot en met 15 mei ingediend bij de minister.

  • 4 Bij de verzamelaanvraag legt de landbouwer alle bewijsstukken over die de minister nodig acht voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 6 In afwijking van het derde lid wordt de verzamelaanvraag in het kalenderjaar 2015 bij de minister ingediend in de periode van 1 april tot en met 15 juni.

  • 7 De landbouwer die vanggewassen inzet als ecologisch aandachtsgebied kan de inhoud van de verzamelaanvraag, onderdeel Regelingen grondgebonden, ingevolge artikel 14, vierde lid, van Verordening (EU) nr. 809/2014 tot 16 oktober wijzigen wat het gebruik van landbouwpercelen betreft met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 8 De minister beslist op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk op 30 juni van het jaar volgend op het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 9 De landbouwer die hennep als vanggewas teelt stuurt de minister de etiketten van het gebruikte zaaizaad uiterlijk op 1 september van het jaar van aanvraag toe met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 10 De uiterste datum, bedoeld in artikel 15, lid 2 ter, van Verordening (EU) nr. 809/2014, waarop de landbouwer wijzigingen kan aanbrengen in het gebruik van zijn landbouwpercelen met gebruikmaking van een middel dat door de minister ter beschikking is gesteld, is 15 oktober.

Artikel 4.2.a

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 De minister kan in 2020 op aanvraag een voorschot verlenen op de rechtstreekse betalingen van € 300 per in de verzamelaanvraag voor uitbetaling opgegeven subsidiabele hectare tot maximaal het aantal betalingsrechten waarover de landbouwer volgens de registratie bij RVO.nl op 15 mei 2020 beschikt.

  • 2 Betalingsrechten die in 2020 zijn aangevraagd uit de nationale reserve worden bij de bepaling van het voorschotbedrag niet in aanmerking genomen.

  • 3 Geen voorschot wordt verleend indien het op het eerste lid gebaseerde voorschotbedrag lager is dan € 400.

  • 4 Op het voorschotbedrag worden openstaande vorderingen die met de rechtstreekse betalingen in 2020 moeten worden verrekend, in mindering gebracht.

  • 5 Indien het uitbetaalde voorschot hoger is dan het bedrag waarop de landbouwer na toetsing aan alle subsidiabiliteitscriteria recht heeft, wordt het teveel betaalde bedrag teruggevorderd.

  • 6 De aanvraag kan slechts worden ingediend na indiening van de verzamelaanvraag, in de periode van 18 mei 2020 tot en met 15 juni 2020 met een daartoe door de minister ter beschikking gesteld middel.

Artikel 4.3. Minimale oppervlakte van percelen

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 De minimumoppervlakte van de landbouwpercelen, bedoeld in artikel 72, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedraagt afgerond 0,01 hectare.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, komt een perceel met een afgeronde oppervlakte kleiner dan 0,01 hectare voor steun in aanmerking, voor zover is voldaan aan de volgende criteria:

    • a. het perceel grenst direct aan een ander perceel landbouwgrond van dezelfde landbouwer waarbij de totale oppervlakte afgerond minimaal 0,01 hectare bedraagt, en

    • b. tussen de percelen bevindt zich geen afrastering of enige andere vorm van fysieke begrenzing.

Artikel 4.4. Overdracht rechten bij verkoop of verhuur

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 De aanvraag voor toepassing van artikel 24, achtste lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 gebeurt met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2 De verkoper of verhuurder van het landbouwbedrijf of een deel ervan doet de aanvraag tot toewijzing van betalingsrechten bij een overdracht als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, aan de minister met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld overeenkomstig artikel 4, eerste lid, respectievelijk artikel 5, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 641/2014.

  • 3 De koper of huurder van het landbouwbedrijf of een deel ervan, bedoeld in het tweede lid, identificeert de verkochte respectievelijk verhuurde percelen waarop de koop respectievelijk huur betrekking heeft.

  • 4 De aanvragen, bedoeld in het eerste of het tweede lid, worden volledig en naar waarheid door de landbouwer ingevuld, ondertekend en gedagtekend.

  • 5 Artikel 4.2, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de aanvragen, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 4.5. Verklaring jonge landbouwer

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

De landbouwer die aanspraak maakt op de betaling voor jonge landbouwers, bedoeld in artikel 2.21,

  • a. verklaart in de verzamelaanvraag, bedoeld in artikel 4.2, dat hij voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdelen a en b, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 respectievelijk artikel 49, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 639/2014, en

  • b. verleent toestemming aan de minister om persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de controle op de naleving van deze regeling.

Artikel 4.6. Onregelmatigheden

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

De minister geeft uitvoering aan artikel 54, eerste en derde lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

Artikel 4.7. Gbcs en administratieve controles

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 De minister beheert het geïntegreerde beheers- en controlesysteem, bedoeld in titel V, hoofdstuk II, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

  • 2 De minister verricht de controles, bedoeld in artikel 74, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

Artikel 4.8. Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 De minister besluit tot het niet betalen, dan wel de gehele of gedeeltelijke intrekking van rechtstreekse betalingen en betalingsrechten overeenkomstig artikel 63, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

  • 2 De minister stelt de sancties, bedoeld in artikel 63, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vast overeenkomstig artikel 77 van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

  • 3 De minister stelt de sancties, bedoeld in artikel 91, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vast overeenkomstig de artikelen 97 en 99 van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

  • 4 De minister besluit tot terugvordering overeenkomstig artikel 63, derde lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

  • 5 De minister kan besluiten ten onrechte toegewezen betalingsrechten niet in te trekken, overeenkomstig artikel 23, vijfde lid, van Verordening (EU) nr. 809/2014.

Artikel 4.9. Rentetarief

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Het rentetarief dat overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 809/2014 wordt toegepast betreft de wettelijke rente, bedoeld in artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 4.10. Voorwaarden bedrijfsovername voor uitkering rechtstreekse betalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 De kennisgeving, bedoeld in artikel 8, derde lid, van Verordening (EU) nr. 809/2014, geschiedt in de periode van 1 maart tot en met 15 mei, dan wel in de daarop volgende periode van 25 kalenderdagen na de overdracht van een bedrijf, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van Verordening (EU) nr. 809/2014 met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2 In afwijking van artikel 2.3, eerste lid, is uiterlijk op 1 december van het jaar van de bedrijfsoverdracht de overnemer ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, onder vermelding van de verkorte omschrijving van de landbouwactiviteit en de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) beginnend met de cijfers 011, 012, 013, 014, 015 of 016 en blijkt uit de inschrijving dat het bedrijf van de overnemer is opgericht op uiterlijk de datum van bedrijfsoverdracht.

  • 3 Indien uit de inschrijving in het handelsregister blijkt dat de hoofdactiviteit van de overnemer geen landbouwactiviteit is, wordt de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 2.3, derde lid, uiterlijk op 1 december van het jaar van de bedrijfsoverdracht overgelegd.

  • 4 Onverminderd het tweede en derde lid wordt voor de toepassing van artikel 8, vijfde lid, van Verordening (EU) nr. 809/2014 als passend aangemerkt de situatie waarin:

    • a. de kennisgeving, bedoeld in artikel 8, derde lid, van Verordening (EU) nr. 809/2014 niet of na de periode, bedoeld in het eerste lid, is ontvangen;

    • b. de persoon wiens bedrijf is overgedragen, voldoet aan alle voorwaarden voor de verstrekking van rechtstreekse betalingen, en

    • c. de persoon wiens bedrijf is overgedragen alle bewijsstukken heeft overgelegd die de minister nodig acht om de betalingen aan hem toe te kennen.

  • 5 Onverminderd het tweede en derde lid wordt voor de toepassing van artikel 8, vijfde lid, van Verordening (EU) nr. 809/2014 ook als passend aangemerkt de situatie waarin naast het vierde lid, onderdelen b en c, in het jaar van de bedrijfsoverdracht na die bedrijfsoverdracht de verzamelaanvraag nog is ingediend door de persoon wiens bedrijf is overgedragen en de overnemer voor het overgenomen bedrijf dat jaar geen aanvraag heeft ingediend.

Artikel 4.11. Termijn indiening extra gegevens

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om rechtstreekse betalingen kan worden verzocht om binnen maximaal vier weken extra gegevens en inlichtingen te verschaffen.

Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Artikel 5.1

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 2 De Regeling GLB-inkomenssteun 2006 blijft van toepassing ten aanzien van aanvragen die op grond van die regeling zijn ingediend vóór 1 januari 2015.

  • 3 Ten aanzien van aanvragen gedaan in 2017 is artikel 2.17 van toepassing zoals dit artikel luidde op 31 december 2017.

Artikel 5.2

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 5.3

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 11 december 2014

De

Staatssecretaris

van Economische Zaken,

S.A.M. Dijksma

Bijlage 2. bij artikel 2.17, eerste lid, onderdeel d

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Voorwaarden voor het telen van vanggewassen algemeen

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1. De landbouwer gebruikt ten minste 75% van de in de Aanbevelende Rassenlijst voor landbouwgewassen, CSAR, aanbevolen hoeveelheid zaaizaad, en draagt zorg voor een zichtbare bedekking met het vanggewas.

  • 2. Vanggewassen worden vóór 16 oktober van het jaar van aanvraag gezaaid.

  • 3. De landbouwer meldt de datum van inzaai van vanggewassen uit categorie 1 en 2 uiterlijk op de dag van inzaai bij de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 4. Vanggewassen uit categorie 1 en 2 zijn na de oogst van het hoofdgewas tenminste 8 weken op het perceel aanwezig. Voor vanggewassen uit categorie 3 geldt dat ze na de oogst van het hoofdgewas tenminste 8 weken op het perceel aanwezig zijn of tot de inzaai van een ander hoofdgewas indien dit binnen 8 weken wordt ingezaaid.

  • 5. De teelt van vanggewassen vindt uitsluitend plaats na de teelt en de oogst van het hoofdgewas en na 15 juli, met uitzondering van de teelt van vanggewassen uit categorie 2.

  • 6. Een combinatie van vanggewassen bestaat uit een zadenmengsel van ten minste twee soorten.

  • 7. Elke in het zadenmengsel, bedoeld in categorie 2, aanwezige soort vertegenwoordigt tenminste een aandeel van 3% in het totale gewicht van het zadenmengsel.

  • 8. De landbouwer bewaart aankoopbewijzen en etiketten van het gebruikte zaaizaad(mengsel) gedurende 5 jaar in zijn administratie.

  • 9. Het gebruik van meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Meststoffenwet, is toegestaan.

  • 10. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, is niet toegestaan vanaf de dag waarop het hoofdgewas wordt geoogst tot aan de datum waarop de perioden, bedoeld onder 4, zijn verstreken.

  • 11. In afwijking van onderdeel 4 zijn vanggewassen in 2018 ten minste 6 weken op het perceel aanwezig mits aansluitend een wintergewas wordt geteeld en hiervan vóór 1 december 2018 melding wordt gemaakt bij de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 12. In afwijking van onderdeel 6 in samenhang met artikel 45, negende lid, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 639/2014, kan in 2018 volstaan worden met het inzaaien van 1 soort vanggewas op voorwaarde dat het een gras of ander kruidachtige voedergewas betreft en hiervan vóór 1 december 2018 melding wordt gemaakt bij de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 13. In afwijking van artikel 45, negende lid, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 639/2014 kunnen in 2018 arealen met wintergewassen, die normaliter in het najaar worden ingezaaid om te worden geoogst als diervoeder of te worden begraasd, worden aangemerkt als arealen met vanggewassen mits ze bestemd zijn voor veevoeder en hiervan vóór 1 december 2018 melding wordt gemaakt bij de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 14. Hybride soorten vanggewassen die bestaan uit een kruising van de in de lijst met vanggewassen genoemde soorten uit Categorie 1 of een kruising van de in de lijst met vanggewassen genoemde soorten uit Categorie 2 worden geacht deel uit te maken van de opsomming in de respectievelijke lijsten.

Categorie 1. Combinaties van vanggewassen (algemeen)

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Lijst van vanggewassen die in combinatie met een of meer andere vanggewassen kunnen worden geteeld:

Bladrammenas

Raphunus sativus

Gele mosterd

Sinapsis alba

Sarepta mosterd/Caliente

Brassica juncea

Bladkool

Brassica napus

Engels raaigras

Lolium perenne

Italiaans/Westerwolds raaigras

Lolium multiflorum

Rietzwenkgras

Festuca arundinacea

Soedangras/Sorghum

Sorghum bicolor

Facelia

Phacelia tanacetifolia

Spurrie

Spergula arvensis

Japanse haver

Avena strigosa

Voederwikke

Vicia sativa

Alexandrijnse klaver

Trifolium alexandrinum

Perzische klaver

Trifolium resupinatum

Rode klaver

Trifolium pratense

Witte klaver

Trifolium repens

Bladraap

Brassica rapa L. var. sylvestris

Deder

Camelina sativa

Ethiopische mosterd

Brassica carinata

Franse boekweit

Fagopyrum tataricum

Incarnaat klaver

Trifolium incarnatum

Lupine

Lupinus angustifolius

Niger

Guizotia abyssinica

Seradelle

Ornithopus sativa

Stoppelknollen

Brassica rapa var. rapa

Festulolium

Lolium sp. x Festuca sp.

Vlas

Linum usitatissimum

Zwaardherik

Eruca sativa

Beemdlangbloem

Festuca pratensis

Veldbeemdgras

Poa pratensis

Timothee

Phleum pratense

Erwten

Pisum sativum

Winterwikke, bonte wikke of zachte wikke

Vicia villosa

Zonnebloem

Helianthus annuus

Categorie 2. Vanggewassen ten behoeve van de bestrijding van aaltjes

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Lijst met vanggewassen die in combinatie met een of meer andere vanggewassen als zadenmengsel ter bestrijding van aaltjes (nematoden) kunnen worden geteeld:

Raketblad

Solanum sisymbriifolium

Zwaardherik

Eruca sativa

Afrikaantje (laag)

Tagetes patula

Afrikaantje (hoog)

Tagetes erecta

Japanse haver

Avena strigosa

Categorie 3. Onderzaai van gras en vlinderbloemige gewassen als combinatie van vanggewassen

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Specifieke voorwaarden waaronder grassen en vlinderbloemige gewassen in combinatie met de hoofdteelt als combinatie van vanggewassen kunnen worden geteeld:

  • 1. De grassoort, grassoorten of vlinderbloemige gewassen worden als onderzaai in combinatie met de hoofdteelt gezaaid en zijn na de oogst van het hoofdgewas tenminste 8 weken op het perceel aanwezig of tot de inzaai van een ander hoofdgewas indien dit binnen 8 weken wordt ingezaaid.

  • 2. De landbouwer meldt de datum van oogst van de hoofdteelt, welke is gelegen voor 16 oktober, uiterlijk op de dag van oogst bij de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 3. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is niet toegestaan vanaf het moment van oogst van het hoofdgewas gedurende ten minste 8 weken of tot de inzaai van het volgende hoofdgewas.

Bijlage 3. bij artikel 3.1. onderdeel a

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Beheerseisen als bedoeld in artikel 93, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

RBE 1. Nitraatrichtlijn

Artikelen 4 en 5 van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreinigingen door nitraten uit agrarische bronnen (Pb L 375)

1.1

artikel 2 Besluit gebruik meststoffen

Natuurterrein/overige grond

Het verbod op gebruik van dierlijke meststoffen op natuurterrein en op overige grond dan landbouwgrond.

1.2

artikel 3 en 3a Besluit gebruik meststoffen

Bevroren/ besneeuwde/waterverzadigde bodem

Het verbod op het gebruik van dierlijke meststoffen of stikstofkunstmest op bevroren of besneeuwde of waterverzadigde bodem.

1.3

samengevoegd met 1.2

 

1.4

artikel 3b Besluit gebruik meststoffen

Beregenen/ bevloeien/ infiltreren

Het verbod in de periode van 1 september tot en met 31 januari op het gebruik van dierlijke meststoffen of stikstofkunstmest tegelijkertijd met het beregenen of bevloeien of infiltreren van de bodem.

1.5

Artikel 4, leden 1 t/m 5 en 12 Besluit gebruik meststoffen

Gesloten periode

Het verbod op het gebruik van dierlijke mest in de, afhankelijk van de grondsoort, bepaalde periode.

1.6

artikel 4a Besluit gebruik meststoffen

Gesloten periode stikstofkunstmest (N)

Het verbod op het gebruik van stikstofkunstmest in de afhankelijk van het gewas bepaalde periode.

1.7

artikel 4b Besluit gebruik meststoffen

Vernietigen graszode

Het verbod om op grasland de graszode te vernietigen in de daarvoor bepaalde periode.

1.8

artikel 5 Besluit gebruik meststoffen en in samenhang met de artikelen 4b, 4c, eerste lid en tweede lid, onderdeel b, 4d en 4e van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen

Emissiearm aanwenden

De verplichting om dierlijke meststoffen emissiearm aan te wenden.

1.9

Artikel 6 Besluit gebruik meststoffen

Gelijkmatige verspreiding en precisie

De verplichting om dierlijke meststoffen of stikstofkunstmest gelijkmatig over het perceel te verspreiden of zo precies mogelijk te plaatsen

1.10

artikel 6a Besluit gebruik meststoffen

Geulenerosie

Het verbod op het gebruik van dierlijke meststoffen of stikstofkunstmest op steile hellingen (> 7%) met geulenerosie (geulen > 30 cm diep).

1.11

artikel 6b Besluit gebruik meststoffen

Onbeteelde grond, helling ≥ 7%

Het verbod op het gebruik van dierlijke meststoffen op niet beteelde gronden met een hellingspercentage van 7% of meer.

1.12

artikel 6c Besluit gebruik meststoffen

Stikstofkunstmest (N) op onbeteelde grond, helling ≥ 7%

Het verbod op het gebruik van stikstofkunstmest op niet beteelde gronden met een hellingspercentage van 7% of meer.

1.13

artikel 6d Besluit gebruik meststoffen

Bouwland, helling ≥ 18%

Het verbod op het gebruik van dierlijke meststoffen of stikstofkunstmest op bouwland met een hellingspercentage van 18% of meer.

1.14

artikel 8a Besluit gebruik meststoffen

Vanggewas

De verplichting omtrent het telen van een vanggewas na de teelt van maïs op zand- en lössgronden. Vernietiging van het vanggewas mag niet vóór 1 februari.

1.15

artikel 3:85 in samenhang met de artikelen 3:80 en 3:81 activiteitenbesluit milieubeheer

Teeltvrije zone

Het verbod op het gebruik van meststoffen in de teeltvrije zone.

1.16

artikel 2.1 en artikel 2.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of/ in samenhang met de artikelen 3.65, 3.68 of 3.69, van de Activiteitenregeling milieubeheer met uitzondering van voorschriften mbt afdekking

Kwaliteit mest- & voeropslag

De verplichting dat de mestopslag en de opslag van voeder wordt onderhouden en dat maatregelen worden genomen ter voorkoming dat verontreiniging ontstaat door het weglekken van vloeistoffen met mest en opgeslagen plantaardige materialen.

1.17

artikel 7 in samenhang met artikel 8, onder a en b, 9 en 10 Meststoffenwet en in samenhang met artikel 24, 25 en 27 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Gebruiksnormen mest

Het verbod in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen, tenzij de stikstofgebruiksnorm en de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen in acht zijn genomen.

1.18

artikel 28 in samenhang met artikel 27, 29 en 30 Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet en in samenhang met artikel 36 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Opslagcapaciteit

De verplichting voldoende opslagcapaciteit voor dierlijke meststoffen op het bedrijf te hebben die in de periode augustus t/m februari wordt geproduceerd.

RBE 2. Vogelrichtlijn

Artikelen 3, eerste lid, 3, tweede lid, onder b) en 4, eerste, tweede en vierde lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (Pb L 20)

2.1

artikelen 2.4, eerste, derde en vierde lid, 2.5 en 2.6, derde lid, van de Wet natuurbescherming

Kwaliteit natuurlijke habitats

De verplichting te voldoen aan maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura2000-gebieden te borgen. Concreet zijn dit de volgende aan landbouwers op te leggen verplichtingen: de aanschrijvingsbevoegdheid, het toegangsbeperkingsbesluit of de gedoogplicht.

RBE 3. Habitatrichtlijn

Artikel 6, eerste en tweede lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Pb L 206)

3.1

artikelen 2.4, eerste, derde en vierde lid, 2.5 en 2.6, derde lid, van de Wet natuurbescherming

Kwaliteit natuurlijke habitats

De verplichting te voldoen aan maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura2000-gebieden te borgen. Concreet zijn dit de volgende aan landbouwers op te leggen verplichtingen: de aanschrijvingsbevoegdheid, het toegangsbeperkingsbesluit of de gedoogplicht.

RBE 4. Diervoeding en levensmiddelen

Artikelen 14, 15, 17, eerste lid, en 18 tot en met 20 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (Pb L 31)

4.1

artikel 2.18, tweede lid, artikel 5.11, tweede lid en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren en artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 20 van de Regeling diervoeders 2012

Onveilige diervoeders/ Bijzonder voedingsdoel/ Voederen onveilige voeders / Terugroepen

De landbouwer voert geen onveilige diervoeders aan voedselproducerende dieren. De landbouwer zet, indien noodzakelijk, direct procedures in werking om onveilige diervoeders uit de handel te nemen.

4.a. Diervoederhygiëne

(Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne)

4.2

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren, artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 183/2005 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder I onder 4e en 4g van Verordening (EG) nr. 183/2005

Opslag gevaarlijke stoffen/ resultaten analyses

De verplichting voor exploitanten van diervoederbedrijven afval en gevaarlijke stoffen apart en veilig op te slaan en rekening te houden met de resultaten van analyses van monsters van primaire producten of andere monsters die van belang zijn voor de voederveiligheid.

4.3

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren, artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5, eerste lid, van Verordening (EG) 183/2005 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder II onder 2a, 2b en 2e van Verordening (EG) nr. 183/2005

Registratie

De verplichting voor exploitanten van diervoederbedrijven een registratie bij te houden van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, het gebruik van genetisch gemodificeerd zaai- en pootgoed en de bron en hoeveelheid van elk diervoeder dat het bedrijf binnenkomt en de bestemming en hoeveelheid van elk diervoeder dat het bedrijf verlaat.

4.4

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5 lid 5 van Verordening (EG) 183/2005 in samenhang met Bijlage III, onder 1, 1e alinea, 1e zin en 3e alinea van Verordening (EG) nr. 183/2005

Gescheiden opslag

De verplichting voor veehouders diervoeder gescheiden op te slaan van chemische stoffen en andere voor diervoeder verboden producten en gemedicineerde en niet-gemedicineerde diervoeders zo op te slaan dat het risico van vervoedering aan dieren waarvoor de diervoeders niet zijn bestemd, wordt beperkt.

4.5

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5 lid 5 van Verordening (EG) nr. 183/2005 in samenhang met Bijlage III, onder 2, 3e zin van Verordening (EG) nr. 183/2005

Hanteren gemedicineerd voer

De verplichting voor veehouders om niet-gemedicineerde diervoeders gescheiden te hanteren van gemedicineerde diervoeders.

4.6

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5 lid 6 van Verordening (EG) nr. 183/2005

Erkende leverancier

De verplichting voor exploitanten van diervoederbedrijven en veehouders alleen diervoeders te gebruiken van veevoederbedrijven die zijn geregistreerd en/of erkend.

4.b Levensmiddelenhygiëne

(Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne, PbEU L 139)

4.7

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid en Bijlage I, deel A, onder II, onder 4g, 4h en 5f van Verordening (EG) nr. 852/2004

Aparte opslag

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven afval en gevaarlijke stoffen apart op te slaan en voorzorgsmaatregelen te nemen om de insleep en verspreiding van besmettelijke, via levensmiddelen op de mens overdraagbare ziekten te voorkomen.

4.8

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onder II, onder 4j en 5h, m.u.v. zinsnede ‘gewasbeschermingsmiddelen en’ van Verordening (EG) nr. 852/2004 in samenhang met artikel 2.2, tiende lid, onderdelen e en r, van de Wet dieren, alsmede artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 in samenhang met de artikelen 23 en 57, eerste lid, onderdeel e, van de Regeling diervoeders 2012 en de artikelen 1.21, 1.23 en 1.24 van het Besluit houders van dieren en artikel 2.18, tweede lid, en bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen

Correcte toepassing

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven toevoegingmiddelen voor diervoeders, geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik en biociden correct toe te passen.

4.9

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4 lid 1 en Bijlage I, deel A, onder II, onder 6 van Verordening (EG) nr. 852/2004

Herstelmaatregelen

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven om passende herstelmaatregelen te nemen als tijdens officiële controles hygiëneproblemen zijn vastgesteld.

4.10

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onder III, onder 8a, 8d en 8e van Verordening (EG) nr. 852/2004

Register

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven om registers bij te houden over de aard en de oorsprong van aan de dieren gevoerde diervoeders, de resultaten van analyses van bij de dieren genomen monsters of van andere monsters voor diagnosedoeleinden en alle toepasselijke controles van dieren of producten van dierlijke oorsprong.

4.11

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onder III, onder 9a en 9c van Verordening (EG) nr. 852/2004

Registratie gewasbeschermingsmiddelen/ biociden & analyses

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven een registratie bij te houden van alle gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en van biociden en van alle resultaten van voor de volksgezondheid relevante analyses van bij planten genomen monsters of van andere monsters.

4.12

artikel 2.2, tiende lid, onderdeel l, subonderdeel 4°, en onderdeel r, van de Wet dieren in samenhang met artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onder III, onder 8b van Verordening (EG) 852/2004 in samenhang met artikel 1.25 van het Besluit houders van dieren in samenhang met artikel 3.1 van de Regeling houders van dieren

Registratie/ logboek behandeling bij dieren

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven een registratie bij te houden van de ontvangst, de toepassing of de vervoedering van diergeneesmiddelen en gemedicineerde voeders, evenals andere behandelingen die de dieren hebben ondergaan, data van toediening of behandeling en wachttijden.

Bewaartermijn gegevens is 5 jaar, gerekend vanaf de dagtekening van de stukken.

4.13

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 1b, 1c, 1d en 1e van Verordening (EG) nr. 853/2004

Algemene gezondheidsvoorschriften

De verplichting bij de productie van rauwe melk de algemene gezondheidsvoorschriften in acht te nemen.

4.14

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 2a, 2b en 2c en in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 3a, 3b en 3c van Verordening (EG) nr. 853/2004

Voorschriften tuberculose/ brucellose

De verplichting bij de productie van rauwe melk de gezondheidsvoorschriften m.b.t. tuberculose en/of brucellose in acht te nemen.

4.15

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004

Menselijke consumptie

Het verbod om rauwe melk van dieren die niet voldoen aan de (algemene) gezondheidsvoorschriften, in het bijzonder dieren die individueel positief hebben gereageerd op de preventieve test op tuberculose of op brucellose, voor menselijke consumptie te (laten) gebruiken.

4.16

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3 lid 1 van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 5 van Verordening (EG) nr. 853/2004

Isoleren besmette dieren

De verplichting om dieren die besmet zijn of waarvan vermoed wordt dat zij besmet zijn met een ziekte, op doeltreffende wijze te isoleren om negatieve gevolgen voor de melk van andere dieren te vermijden.

4.17

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel II, onder A, onder 1, 2, 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004

Inrichting en onderhoud melklokaal/ installatie

De verplichting om melkinstallaties en de lokalen waar melk wordt opgeslagen zo te bouwen, in te richten en te onderhouden dat verontreiniging van de melk zoveel mogelijk wordt beperkt.

4.c Specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong

(Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong, PbEU L 139)

4.18

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel II, onder B, onder 1a, 1d, 2, 4a en 4b van Verordening (EG) nr. 853/2004

Hygiënisch melken & opslaan/ Markeren behandelde dieren/ Gekoelde opslag

De verplichting het melken onder hygiënische omstandigheden te verrichten en de melk onmiddellijk gekoeld op te slaan, behalve als koeling niet noodzakelijk is i.v.m. (snelle) verwerkingsmethoden. De verplichting om, met geneesmiddelen behandelde dieren, te markeren en de melk van deze dieren niet te bestemmen voor menselijke consumptie.

4.19

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie X, Hoofdstuk I, onder 1 m.u.v. de zinsnede ‘en tot op het moment van verkoop aan de consument’ van Verordening (EG) nr. 853/2004

Opslag eieren

De verplichting eieren op het bedrijf schoon, droog en vrij van vreemde geuren te houden en op afdoende wijze te beschermen tegen schokken en rechtstreeks zonlicht.

4.d Gebruik diergeneesmiddelen

(Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, PbEU L 15)

4.20

artikel 2.2, tiende lid, onderdelen e en r, artikel 2.8, eerste lid, onderdelen b en c, en artikel 2.25 van de Wet dieren in samenhang met artikel 8.5 van het Besluit diergeneesmiddelen, de artikelen 1.23, eerste lid en 2.8 van het Besluit houders van dieren en artikel 8.8, eerste lid, onderdeel b en onderdeel c met betrekking tot substanties als bedoeld in onderdeel b, van de Regeling diergeneesmiddelen

Gebruik diergeneesmiddelen ivm vergunning, het verbod op het gebruik van verboden stoffen, correct gebruik, residuen en wachttermijn

Het verbod op het gebruik van een diergeneesmiddel waarvoor geen vergunning is verstrekt.

Het verbod op het gebruik van verboden stoffen als genoemd in Verordening 37/2010.

Het verbod op het afleveren van een met diergeneesmiddelen behandeld dier dat een maximum residulimiet overschrijdt (MRL).

Het verbod om landbouwhuisdieren in de handel te brengen indien voorgeschreven wachttermijn diergeneesmiddel niet in acht is genomen.

4.e Residuen gewasbeschermingsmiddelen

(Artikel 18, eerste lid, artikel 19 en artikel 20 Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van richtlijn 91/414/EG van de Raad, PbEU L 70)

4.21

artikel 2.18, tweede lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 3, eerste lid, onder c, van de Regeling diervoeders 2012

Residuen gewasbeschermingsmiddelen in diervoeders

Het verbod om diervoeders te vervoederen die te hoge residuen van gewasbeschermingsmiddelen bevatten.

RBE 5. Hormonen en beta-agonisten

Artikelen 3, onder a), b), d), en e), 4, 5, en 7 van Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april van 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van beta-agonisten en tot intrekking van Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (Pb L 125)

5.1

artikel 2.2, tiende lid, onder r, artikel 2.8, eerste lid, onder c, en artikel 2.25 van de Wet dieren in samenhang met artikel 1.23 van het Besluit houders van dieren

Ongeoorloofd toepassen

Het verbod op het toepassen van diergeneesmiddel(en) die substanties met hormonale werking, thyreostatische werking of ß-agonisten bevat(ten), terwijl dit aan een dierenarts is voorbehouden.

5.2

artikel 2.8, eerste lid, onder c, en het vierde lid, onder b, van de Wet dieren in samenhang met artikel 5.2, negende lid, van het Besluit diergeneeskundigen

Onjuist toepassen dierenarts

Het verbod op gebruik door een dierenarts in strijd met de voorschriften voor het in de handel brengen van het diergeneesmiddel.

5.3

artikel 2.19, eerste lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 1.23, tweede lid, van het Besluit houders van dieren en artikel 2.18, tweede lid, van en bijlage I bij de Regeling diergeneesmiddelen

Toedienen groeibevorderaars

Het verbod om hormonen en beta-agonisten toe te dienen aan landbouwhuisdieren en aquacultuurdieren.

5.4

artikel 2.2, tiende lid, onderdelen a, onder 2°, e en r, 2.8, eerste lid, onderdelen b en c en 2.25 van de Wet dieren in samenhang met artikel 1.22, eerste lid, en 1.23, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Houden behandelde dieren

De verplichting om alleen landbouwhuisdieren op het bedrijf te houden die zijn behandeld volgens de regels van de diergeneesmiddelenwetgeving.

5.5

artikel 2.2, tiende lid, onderdelen e en r, 2.8, eerste lid, onderdelen b en c, en 2.25 van de Wet dieren in samenhang met artikel 8.4 van het Besluit diergeneesmiddelen en artikel 8.8, eerste lid, onderdeel a en onderdeel c met betrekking tot substanties als bedoeld in onderdeel a, van de Regeling diergeneesmiddelen

Handel

Het verbod om landbouwhuisdieren, verwerkte producten of vlees van dieren waaraan op enigerlei wijze stoffen met thyreostatische, oestrogene, androgene of gestagene werking alsmede beta-agonisten zijn toegediend, in de handel te brengen.

RBE 6. I&R varken

Artikelen 3 tot en met 5 van Richtlijn 2008/71/EG van de raad van 15 juli 2008 met betrekking tot de identificatie en de registratie van varkens (PbEU 2008, L 213)

6.1

artikel 2, eerste tot en met derde lid, in samenhang met artikel 4, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren

Registratie houder

De verplichting correct te zijn geregistreerd als houder van varkens en wijzigingen in de gegevens tijdig te melden.

6.2

artikel 8, tweede lid, 12 en 29, eerste lid, van de Regeling Identificatie en registratie van dieren, alsmede artikel 104, tweede lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in samenhang met de artikelen 10 en 11 van de Regeling identificatie en registratie van dieren

Merken/ hermerken

De verplichting alleen toegelaten identificatiemiddelen voor varkens te gebruiken, deze te verkrijgen zoals toegestaan en varkens binnen een bepaalde termijn te voorzien van identificatiemiddelen.

De verplichting om een onleesbaar of verloren merkteken te vervangen.

Verwijderen/ vernietigen/ beschadigen/ onleesbaar maken

Het verbod op het verwijderen, vernietigen, beschadigen of onleesbaar maken van oormerken bij varkens.

Het verbod op het merken of hermerken van varkens, tenzij is voldaan aan specifieke voorschriften.

6.3

artikel 31, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, eerste tot en met zesde gedachtestreepje, en derde lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, alsmede artikel 30, eerste, tweede en derde lid onderdelen a t/m d en onderdeel f van de Regeling identificatie en registratie van dieren

Bedrijfsregister en vervoersdocument

De verplichting tot het hebben van een bedrijfsregister volgens de voorschriften.

Varkens gaan bij afvoer van een bedrijf, tijdens het vervoer en bij aanvoer op een bedrijf vergezeld van een vervoersdocument.

RBE 7. I&R rund

Artikelen 4 en 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen inzake etikettering van rundvlees en rundvleesproducten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (Pb L 204)

7.1

artikel 4, eerste lid, artikel 4bis, artikel 4ter, artikel 4quarter en artikel 4quinquies van Verordening (EG) nr. 1760/2000, artikel 8, eerste lid, 12, 12.0a, 12a, 12cb, 13, eerste lid, onderdeel a en 16 van de Regeling identificatie en registratie van dieren, alsmede artikel 104, tweede lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in samenhang met artikelen 10 en 11 van de Regeling identificatie en registratie van dieren

Merken/ hermerken

De verplichting alleen toegelaten identificatiemiddelen voor runderen te gebruiken, deze te verkrijgen zoals toegestaan en runderen binnen een bepaalde termijn te voorzien van identificatiemiddelen.

De verplichting om een onleesbaar of verloren merkteken te vervangen.

Verwijderen/ vernietigen/ beschadigen/ onleesbaar maken

Het verbod op het verwijderen, vernietigen, beschadigen of onleesbaar maken van oormerken bij runderen.

Het verbod op het merken of hermerken van runderen, tenzij is voldaan aan specifieke voorschriften.

7.2

artikel 7, eerste lid, eerste en tweede gedachtestreepje, van Verordening (EU) nr. 1760/2000 en artikel 19 van de Regeling identificatie en registratie van dieren.

Melden mutaties en bedrijfsregister

De verplichting tot het melden van mutaties mutaties in het veebestand aan de centrale database en het hebben van een bedrijfsregister volgens de voorschriften.

RBE 8. I&R schaap/ geit

Artikelen 3 tot en met 5 van Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (Pb L 5)

8.1

artikelen 8,zesde lid, 12, 12e, 12f, en 35, tweede tot en met vierde lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, alsmede artikel 104, tweede lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de artikelen 10 en 11 in samenhang met de artikelen 36 en 38 van de Regeling identificatie en registratie van dieren

Merken/ hermerken

De verplichting alleen toegelaten identificatiemiddelen voor schapen en geiten te gebruiken en deze te verkrijgen zoals toegestaan en de schapen en geiten binnen een bepaalde termijn te voorzien van deze identificatiemiddelen.

De verplichting om een onleesbaar of verloren merkteken te vervangen.

Verwijderen/ vernietigen/ beschadigen/ onleesbaar maken

Het verbod op het verwijderen, vernietigen, beschadigen of onleesbaar maken van oormerken bij schapen en geiten.

Het verbod op het merken of hermerken van schapen en geiten tenzij is voldaan aan specifieke voorschriften.

RBE 9. Preventie, bestrijding en uitroeiing encefalopathieën

Artikelen 7, 11 tot en met 13 en 15 van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (Pb L 147)

9.1.

artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 7 van de Regeling diervoeders 2012

Voederen dierlijke eiwitten/ gesmolten vet

Het verbod om eiwitten of daarvan afgeleide producten afkomstig van zoogdieren, aan herkauwers te voeren evenals het verbod om gesmolten vet van herkauwers aan herkauwers te voeren.

9.2

artikelen 19, 20, 29 en 104, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

Meldings-, medewerkingsplicht en verplaatsingsverbod bij dierziekte TSE

De verplichting bij (het vermoeden van) de aanwezigheid van de besmettelijke dierziekte TSE dit te melden, te handelen en medewerking te verlenen conform genomen maatregelen. De houder van een ziek of verdacht dier is verplicht ervoor zorg te dragen, dat dit dier zijn verblijfplaats niet verlaat.

9.3

samengevoegd met 9.2

 

9.4

artikel 15 van Verordening 999/2001, in samenhang met artikel 77 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de artikelen 2.4 en 2.16 van de Regeling handel in levende dieren en levende producten.

uitvoer dieren/levende producten

Het verbod op het zonder geldig gezondheidscertificaat buiten Nederland brengen van TSE gevoelige dieren of levende producten (sperma, embryo's en eicellen) hiervan.

9.5

artikel 15 van Verordening 999/2001, in samenhang met de artikelen 2.1, tweede lid, eerste en derde gedachtestreepje en de artikelen 2.22, 2.33, 2.43, 10.5, 10.6, 11.4 en 11.5 van de Regeling handel in levende dieren en levende producten.

Invoer dieren/levende producten

Het verbod op het zonder geldig gezondheidscertificaat importeren van TSE gevoelige dieren of levende producten (sperma, embryo's en eicellen) hiervan.

RBE 10. Gewasbeschermingsmiddelen

Artikel 55, eerste en tweede zin, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (Pb L 309):

10.1

Artikel 20, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden slechts in samenhang met artikel 55, eerste en tweede zin, van Verordening (EG) nr. 1107/2009

Gebruiksvoorschrift

De verplichting dat een middel dat gebruikt wordt als gewasbeschermingsmiddel, in Nederland toegelaten moet zijn. Het gewasbeschermingsmiddel moet gebruikt worden volgens de voorschriften die ‘overeenkomstig artikel 31 zijn vastgesteld en op het etiket nader zijn aangegeven’.

RBE 11. Bescherming kalveren

Artikel 3 en 4 van Richtlijn nr. 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (Pb L10)

11.a. Artikel 4 van Richtlijn nr. 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (Pb L10)

11.1

artikelen 2.5, derde lid, 2.34, eerste lid, 2.35, eerste lid en 2.36, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Algemene eisen stalinrichting kalveren

De verplichting om voor de behuizing waarin een kalf wordt gehouden materialen te gebruiken die niet schadelijk zijn voor de kalveren en grondig kunnen worden gereinigd en ontsmet.

De stal is zodanig ingericht dat een kalf zonder problemen kan liggen, rusten, opstaan en zich zonder problemen kan likken.

De vloer van een stal is stroef en aangepast aan het gewicht en de grootte van de kalveren en vormt een stevige, vlakke en stabiele oppervlakte.

De verplichting dat de ligruimte van een stal comfortabel en zindelijk is, beschikt over een behoorlijke afvoer en niet schadelijk is voor de kalveren. De vloer van de stal van kalveren jonger dan twee weken is ingestrooid met adequaat strooisel.

11.2

artikel 4 van Richtlijn 2008/119/EG in samenhang met de Bijlage I, onder 2

Elektrische leidingen & apparatuur

De verplichting elektrische leidingen en apparatuur zo te installeren dat de kalveren geen elektrische schokken kunnen krijgen.

11.3

artikel 2.5, vierde lid, van het Besluit houders van dieren

Stalklimaat

De verplichting te zorgen voor een zodanige luchtkwaliteit, temperatuur, gasconcentratie en ventilatie van de stal dat deze niet schadelijk is voor de kalveren.

11.4

artikel 2.5, vijfde, zesde, achtste en negende lid en artikel 2.40 van het Besluit houders van dieren

Dagelijkse controle en onderhoud van (verplicht) aanwezige apparatuur

Alle apparatuur die noodzakelijk is voor de gezondheid en het welzijn van de kalveren, moet ten minste eenmaal per dag worden geïnspecteerd. Defecten moeten onmiddellijk worden hersteld en ondertussen moeten de nodige maatregelen worden getroffen om de kalveren te beschermen. Bij gebruik van kunstmatige ventilatie moet voor een noodvoorziening worden gezorgd en moet er een alarmsysteem aanwezig zijn om de veehouder te waarschuwen wanneer het systeem uitvalt.

11.5

artikel 2.37, eerste lid en tweede lid en artikel 2.5, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Lichtvoorziening

De verplichting te zorgen voor passend dag- of kunstlicht dat, wanneer het kunstlicht betreft, ten minste gelijkwaardig moet zijn aan de duur van het daglicht. In een ruimte waarin kalveren worden gehouden is voldoende verlichting aanwezig voor een grondige controle van die kalveren op elk willekeurig tijdstip.

11.6

Artikel 2.4, tweede, derde, vierde en vijfde lid, artikel 1.7, onderdeel c en artikel 2.45 van het Besluit houders van dieren

Goede verzorging/inspectie/afzondering zieke dieren

De verplichting kalveren een goede verzorging te geven: kalveren regelmatig te inspecteren, de verplichting gewonde en zieke kalveren indien nodig af te zonderen in een adequate behuizing met droog en schoon strooisel en eventueel een dierenarts raad te plegen.

11.7

Opgenomen in 11.1

 

11.8

artikel 2.31, eerste tot en met vierde lid, van het Besluit houders van dieren

Aanbinden

Kalveren mogen niet worden aangebonden. Alleen kalveren in groepshokken mogen tijdens het voeren van melk of een melk vervangend preparaat maximaal 1 uur aangebonden worden. Het aanbindmiddel mag geen fysiek ongemak veroorzaken en dient regelmatig geïnspecteerd te worden.

11.9

artikel 2.44, eerste en tweede lid van het Besluit houders van dieren

Reinigen en ontsmetten

De verplichting lokalen, hokken, uitrusting en gereedschap voor kalveren op passende wijze te reinigen en te ontsmetten met als doel de verspreiding van ziekteverwekkers, stank- en ongedierteoverlast te voorkomen.

11.10

Opgenomen in 11.1

 

11.11

artikel 2.41, tweede, derde en vierde lid en artikel 2.31, vijfde lid van het Besluit houders van dieren

Geschikt voer/ verbod muilkorven

Alle kalveren moeten kunnen beschikken over voeder dat is afgestemd op hun leeftijd en gewicht. Het voer moet voldoende ijzer bevatten om een gemiddeld hemoglobinegehalte van ten minste 4,5 mmol/l te bereiken, moet bij kalveren van meer dan twee weken een bepaalde minimumhoeveelheid vezel houdend voeder bevatten dat wordt verhoogd van 50 tot 250 g per dag voor kalveren van 8 tot 20 weken.

Kalveren mogen niet worden gemuilkorfd.

11.12

artikel 2.41, eerste lid en artikel 2.38, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Eisen voedersystemen

Kalveren worden twee maal daags gevoerd. Bij kalveren die niet automatisch of niet onbeperkt gevoerd worden is de breedte van het voerhek 0,40 m per kalf.

11.13

artikel 1.7, onderdeel f, en artikel 2.42, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Watervoorziening

Kalveren van meer dan twee weken oud moeten over voldoende vers water van passende kwaliteit kunnen beschikken of hun dorst met andere vloeistoffen kunnen lessen. Bij warm weer en voor zieke kalveren moet echter altijd vers drinkwater beschikbaar zijn.

11.14

artikel 2.39 van het Besluit houders van dieren

Voeder- en drinkinstallatie

Voeder- en drinkinstallaties moeten zo zijn ontworpen, gebouwd, geplaatst en onderhouden dat gevaar voor verontreiniging van het voor de kalveren bestemde voeder en water wordt beperkt.

11.15

artikel 2.42, derde lid, van het Besluit houders van dieren

Koebiest

De verplichting kalveren zo spoedig mogelijk na hun geboorte en in elk geval binnen zes uur koebiest te geven.

11.b. Artikel 3 van Richtlijn nr. 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (Pb L10)

11.16

artikel 2.32, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Eenlingboxen

Het verbod kalveren te huisvesten in eenlingboxen indien de kalveren ouder zijn dan 8 weken, uitgezonderd op advies van de dierenarts.

11.17

artikel 2.33, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Minimale afmetingen en wanden eenlingboxen

De verplichting te voldoen aan de minimale afmetingen van eenlingboxen voor kalveren.

De wanden van eenlingboxen zijn zodanig uitgevoerd dat naast elkaar gehouden kalveren elkaar kunnen zien en aanraken.

11.18

artikel 2.32, derde lid, van het Besluit houders van dieren

Vloeroppervlakte

De verplichting te voldoen aan de minimale vloeroppervlakte per kalf in andere huisvestingssystemen dan eenlingboxen en wanneer deze ouder is dan 8 weken.

11.19

Opgenomen in 11.17

 

RBE 12. Bescherming varkens

Artikelen 3 en 4 van Richtlijn nr. 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (Pb L 47)

12.1

artikel 3, eerste lid, onder a, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.17, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Beschikbare vloeroppervlakte

De verplichting te voldoen aan de minimale vloerruimte per gespeend varken of gebruiksvarken.

12.2

artikel 3, eerste lid, onder b, eerste volzin, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.17, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

Vloeroppervlakte gelten en zeugen

De verplichting te voldoen aan de minimale vrije vloerruimte per gelt na dekking en per zeug wanneer gelten en/of zeugen in een groep gehouden worden.

12.3

artikel 3, tweede lid, onder a, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.18, zesde lid, onderdeel b, van het Besluit houders van dieren

Vloeruitvoering gelten en zeugen

De verplichting te voldoen aan de minimale afmetingen van gedeeltelijk dichte vloeren voor gelten en zeugen.

12.4

artikel 3, tweede lid, onder b, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.21 van het Besluit houders van dieren

Spleet- en balkbreedte betonroostervloeren

De verplichting om, ingeval betonnen roostervloeren worden gebruikt voor varkens die in groepen worden gehouden, te voldoen aan bepaalde minimale afmetingen.

12.5

artikel 3, vierde lid, eerste alinea, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.13 van het Besluit houders van dieren

Groepshuisvesting gelten en zeugen

De verplichting gelten en zeugen in groepen te houden vanaf vier weken na het dekken tot één week vóór de verwachte werpdatum.

12.6

artikel 3, vierde lid, tweede alinea, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.15 van het Besluit houders van dieren

Kunnen draaien gelten en zeugen

De verplichting dat gelten en zeugen zich gemakkelijk kunnen draaien indien zij – bij uitzondering – apart gehouden mogen worden.

12.7

artikel 3, zesde lid, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.25 van het Besluit houders van dieren

Voerverstrekking in groepshuisvesting

De verplichting er voor te zorgen dat ieder dier voldoende voedsel tot zich kan nemen.

12.8

Artikel 4, Bijlage I, Hoofdstuk I, onder 5, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikelen 1.8, tweede lid, en 2.16, onder a en b van het Besluit houders van dieren

Algemene eisen stalinrichting varkens

De varkensstallen moeten zo zijn gebouwd dat de varkens toegang hebben tot een schone ligruimte met een comfortabele afwerking en temperatuur en met een adequate waterafvoer, waar alle dieren tegelijk kunnen liggen, kunnen rusten en normaal kunnen opstaan.

De verplichting dat vloeren effen zijn maar niet glibberig om te voorkomen dat de dieren zich verwonden, en moeten zo zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden dat zij bij de dieren geen letsels of pijn veroorzaken. De verplichting dat vloeren stevig, vlak en stabiel zijn en aangepast aan het gewicht en de grootte van de dieren.

12.9

Artikel 2.8, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met tweede lid, onderdelen a, b en c, van de Wet dieren en Hoofdstuk 2 van het Besluit diergeneeskundigen

Ingrepen varkens

Het verbod een of meer lichamelijke ingrepen bij een varken te verrichten, tenzij dit onder voorwaarden is toegestaan.

12.10

Bijlage 1, Hoofdstuk II, onderdeel D, punt 2 en punt 4 van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.13 van het Besluit houders van dieren

Stabiele groep

De veehouder zorgt voor stabiele groepen. Als dieren aan een andere groep moeten worden toegevoegd, moet dit zo vlug mogelijk na de geboorte gebeuren, ten hoogste één week na het spenen.

Als varkens aan een groep moeten worden toegevoegd, moeten zij voldoende mogelijkheden hebben om aan de andere varkens te ontsnappen en zich voor hen te verbergen.

Kalmeermiddelen mogen alleen in uitzonderlijke gevallen worden toegediend.

12.11

artikel 2.14 van het Besluit houders van dieren

Agressie

Er worden maatregelen genomen om agressie in groepen te voorkomen. Verplicht is om stro of ander materiaal te verstrekken aan gespeende varkens en gebruiksvarkens Bij ernstige gevechten wordt de oorzaak onderzocht.

12.12

artikel 2.15, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid Besluit houders van dieren

Huisvesting agressieve, zieke en gewonde varkens

Het is toegestaan varkens tijdelijk af te zonderen van de groep indien de varkens buitengewoon agressief zijn of ziek of gewond zijn, dan wel door andere varkens zijn aangevallen.

Bij tijdelijke afzondering moet voldoende ruimte voor het varken beschikbaar zijn om zich te kunnen omdraaien.

12.13

artikel 2.19 lid 1 Besluit houders van dieren

Aanbindverbod

Het verbod op het aangebonden houden van gelten of zeugen.

12.14

artikel 2.15 van het Besluit houders van dieren in samenhang met Bijlage I, Hoofdstuk 1, punt 3, derde gedachtestreepje van Richtlijn 2008/120/EG

Tijdelijke afzondering

In specifieke omstandigheden mogen varkens individueel gehouden worden. Bij een tijdelijke afzondering van de groep beschikken de varkens over voldoende ruimte om zich te kunnen omdraaien, voor zover specifiek veterinair advies niet anders luidt.

12.15

artikel 2.19, vierde, vijfde en zesde lid, van het Besluit houders van dieren

Ruimte achter werpende/ zogende zeug

Er is voldoende ruimte achter de zeug die moet werpen. Biggen worden beschermd tegen bewegingen van de zeug en kunnen ongehinderd zogen.

12.16

artikel 2.20, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

Berenhuisvesting

Een beer wordt op zodanige wijze gehuisvest dat hij zich kan omdraaien en andere varkens kan horen, ruiken en zien.

12.17

artikel 2.20, tweede lid, onderdelen c en d, en derde lid, Besluit houders van dieren

Vloeroppervlak hok beren 18 maanden of ouder.

Het berenhok heeft een vrij vloeroppervlak van 6 m2. Als het hok tevens wordt gebuikt voor het dekken dan moet de oppervlakte 10 m2 bedragen, deze ruimte moet voor de beer vrij beschikbaar zijn.

12.18

artikel 2.22, vierde lid, van het Besluit houders van dieren

Vloeruitvoering zogende biggen

Biggen hebben de beschikking over een dichte vloer of een vloer met een rubber mat of ander materiaal.

12.19

Opgenomen in 12.8

 

12.20

artikel 2.22, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Hokverrijking en vloerbedekking

Varkens beschikken permanent over voldoende materiaal om te onderzoeken en mee te spelen, bestaande uit stro, hooi, hout, zaagsel, compost van champignons, turf of een mengsel daarvan, of ander geschikt materiaal, voor zover de gezondheid van de dieren daardoor niet in gevaar komt.

Zeugen en gelten beschikken in de laatste week voor het werpen over voldoende en adequaat nestmateriaal, tenzij dit in verband met de op het bedrijf gebruikte mengmestmethode technisch niet uitvoerbaar is.

12.21

artikel 2.23, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

Lichtvoorziening

De verplichting de stal te voorzien van voldoende licht met een intensiteit van minimaal 40 lux gedurende 8 uur per dag.

12.22

artikel 2.23, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Geluidsniveau

In een stal bestemd voor varkens wordt een continue geluidsniveau van 85 dBA of hoger alsmede constant of plotseling lawaai vermeden.

12.23

artikel 2.24 van het Besluit houders van dieren

Hygiënevoorschriften (parasietenbestrijding/ reinigen)

Drachtige zeugen en gelten worden zo nodig tegen uitwendige en inwendige parasieten behandeld en worden voordat zij in het kraamhok worden gebracht grondig schoongemaakt.

12.24

artikel 2.25 van het Besluit houders van dieren

Tegelijkertijd kunnen eten

Wanneer varkens in groep worden gevoederd en niet ad libitum of via een automatisch individueel voedersysteem, is de breedte van het voerhek 0,30 m per varken.

12.25

artikel 2.26, eerste lid van het Besluit houders van dieren

Dagelijks voer verstrekken

De verplichting alle varkens ten minste eenmaal per dag te voeren.

12.26

artikel 2.26, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Permanent water

De verplichting alle varkens ouder dan twee weken permanent van vers water te voorzien.

12.27

artikel 2.26, derde lid, van het Besluit houders van dieren

Ruwvoer verstrekken

De verplichting om aan guste en drachtige zeugen en gelten voldoende bulk- of vezelrijk en energierijk voer te verstrekken.

12.28

artikel 1.20, eerste lid, onderdeel l, derde lid en zesde lid van het Besluit houders van dieren

Scheiden ouderdier

Biggen worden niet gespeend voordat zij 28 dagen oud zijn, tenzij daarvoor veterinaire redenen zijn. Als er gespecialiseerde voorzieningen zijn getroffen, dan mogen biggen gespeend worden op 21 dagen.

RBE 13. Bescherming landbouwhuisdieren

Artikel 4 van Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (Pb L 221)

13.1

artikel 1.6, eerste lid, van Besluit houders van dieren

Bewegingsvrijheid

Het verbod op het zo ver beperken van de bewegingsruimte van een dier dat het onnodig lijdt of letsel wordt toegebracht.

13.2

artikel 2.3 van het Besluit houders van dieren

Aangebonden mits voldoende ruimte

De verplichting dat wanneer een dier permanent of geregeld wordt aangebonden, vastgeketend of geïmmobiliseerd, het voldoende ruimte heeft voor zijn fysiologische en ethologische behoeften, overeenkomstig de bestaande ervaring en de wetenschappelijke kennis.

13.3

artikel 1.6, derde lid, van het Besluit houders van dieren

Bescherming buiten gehouden dieren

De verplichting dieren indien buiten gehouden te beschermen tegen slechte weersomstandigheden, roofdieren en gezondheidsrisico’s.

13.4

artikel 2.4, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

Verzorgers

De verplichting dieren te laten verzorgen door een voldoende aantal personen die beschikken over voldoende kennis en vaardigheden en vakbekwaam zijn.

13.5

artikel 2.4, tweede en derde lid, van het Besluit houders van dieren

Welzijnscontrole

De verplichting binnen gehouden dieren tenminste dagelijks te controleren en buiten gehouden dieren zo vaak te controleren dat lijden wordt voorkomen.

13.6

artikelen 1.7, onderdeel c, en 2.4, vierde en vijfde lid, van het Besluit houders van dieren

Passende verzorging en huisvesting zieke en gewonde dieren

De verplichting dieren die ziek of gewond lijken onmiddellijk op passende wijze te verzorgen en zo nodig af te zonderen in een passend onderkomen voorzien van droog strooisel. Wanneer de zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt dient een dierenarts geraadpleegd te worden.

13.7

artikel 1.7, onderdeel e, en artikel 2.4, zevende lid, van het Besluit houders van dieren

Geschikt voer en juiste toediening voer en water

De verplichting een dier voldoende, gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer te geven zodat het in goede gezondheid blijft en aan zijn voedingsbehoeften voldaan wordt. De verplichting erop toe te zien dat de wijze van toediening van voer en water zodanig is dat het dier niet onnodig lijdt of letsel wordt toegebracht.

13.8

Opgenomen in 13.7

 

13.9

artikel 2.4, zesde lid, van het Besluit houders van dieren

Tussenpozen voederen

De verplichting een dier te voederen met tussenpozen die bij zijn fysiologische behoeften passen.

13.10

artikel 2.5, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Voldoende verlichting voor controle dieren

De verplichting te zorgen voor voldoende verlichting voor een grondige controle van het dier op elk willekeurig tijdstip.

13.11

samengevoegd met 13.6

13.12

artikelen 1.8, derde en vierde lid, en 2.5, derde lid, van het Besluit houders van dieren

Materiaal behuizing

De verplichting voor de behuizing van het dier materiaal en bodembedekking te gebruiken dat niet schadelijk is voor het dier en grondig gereinigd en ontsmet kan worden.

13.13

artikel 1.8, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Ontwerp/ onderhoud behuizing

Behuizingen, waaronder begrepen de vloer, waarin een dier verblijft en inrichtingen voor de beschutting voor een dier zijn op zodanige wijze ontworpen, gebouwd en onderhouden dat bij de dieren geen letsel of pijn wordt veroorzaakt en bevatten geen scherpe randen of uitsteeksels waaraan het dier zich kan verwonden.

13.14

artikel 2.5, vierde lid, van het Besluit houders van dieren

Stalklimaat

De verplichting dat de luchtcirculatie, het stofgehalte van de lucht, de temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de gasconcentraties binnen zodanige grenzen worden gehouden dat zij niet schadelijk zijn voor de dieren.

13.15

artikelen 1.8, eerste lid, en 2.5, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

Lichtvoorziening dag- en nachtritme

Het verbod om dieren die in een gebouw worden gehouden permanent in het donker of permanent in kunstlicht te houden. En de verplichting te zorgen voor voldoende licht en duister om aan de ethologische en fysiologische behoeften van het dier te voldoen.

13.16

artikel 2.5, vijfde en zesde lid, van het Besluit houders van dieren

Noodvoorziening ventilatie / alarmsysteem

De verplichting kunstmatig ventilatiesystemen te voorzien van een noodsysteem zodat als hoofdsysteem uitvalt een alarmsysteem in werking treedt en de verplichting het alarmsysteem regelmatig te testen.

13.17

artikel 1.7, onderdeel f, van het Besluit houders van dieren

Drinkwater

De verplichting dat een dier toegang heeft tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan zijn behoefte aan water kan voldoen.

13.18

artikel 2.5, zevende lid, van het Besluit houders van dieren

Ontwerp voeder- drinkinstallatie

De verplichting een voeder- of drinkinstallatie zo te ontwerpen, bouwen en plaatsen dat verontreiniging van voer en water, alsmede mogelijke schadelijke gevolgen van rivaliteit tussen de dieren tot een minimum beperkt worden wordt voorkomen.

13.19

artikel 2.5, achtste en negende lid, van het Besluit houders van dieren

Controle apparatuur

De verplichting automatische of mechanische apparatuur ten minste eenmaal per dag te controleren en defecten onmiddellijk te herstellen.

13.20

artikel 2.10 van het Besluit houders van dieren

Register medische zorg

De verplichting een register bij te houden van alle medische zorg en het bij iedere controle aangetroffen aantal sterfgevallen. Het register wordt ten minste drie jaar bewaard.

13.21

artikel 2.9 van het Besluit houders van dieren

Toedienen/ voeren schadelijke stoffen

Het verbod stoffen aan een dier toe te dienen ander dan voor therapeutische of profylactische doeleinden, dan wel zoötechnische behandeling, tenzij uit wetenschappelijke studies of uit de ervaring is gebleken dat de stof niet schadelijk is voor de gezondheid of het welzijn van het dier.

13.22

artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit houders van dieren

Houden niet aangewezen dieren

Het verbod om niet-aangewezen dieren voor landbouwdoeleinden te houden.

13.23

Artikel 2.8, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met tweede lid, onderdelen a, b en c, van de Wet dieren en Hoofdstuk 2 van het Besluit diergeneeskundigen

Ingrepen

Het verbod lichamelijke ingrepen bij een dier met uitzondering van varkens te verrichten, tenzij dit onder voorwaarden is toegestaan.

13.24

artikel 1.17 Besluit houders van dieren

Fokmethoden

De verplichting om alleen gebruik te maken van toegestane methoden van fokken met dieren.

Bijlage 4. bij artikel 3.1, onderdeel b

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Goede landbouw- en milieucondities als bedoeld in artikel 93, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Gebied: milieu, klimaatverandering en een goede landbouw-conditie van grond

Aspect: water

§ 1. Naleving van vergunningsprocedures wanneer voor het gebruik van water voor bevloeiingsdoeleinden een vergunning nodig is

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Het is de landbouwer verboden om zonder vergunning landbouwgronden te bevloeien met water, indien deze vergunning op basis van enig algemeen verbindend voorschrift vereist is.

§ 2. Bescherming van grondwater tegen verontreiniging: verbod op directe lozingen op grondwater en maatregelen ter voorkoming van een indirecte verontreiniging van grondwater door storting op de grond en infiltratie via de grond van de gevaarlijke stoffen als vermeld in de bijlage bij Richtlijn 80/68/EEG, meer bepaald de versie die van kracht is op de laatste werkdag van de geldigheid ervan, voor zover het landbouwactiviteiten betreft

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Het is de landbouwer verboden om in strijd te handelen met het bepaalde in artikel 2.2 eerste en tweede lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer, voor zover de lozingen van afvalwater of andere stoffen plaatsvinden in het kader van zijn landbouwbedrijf.

Aspect: bodem en koolstofvoorraad

§ 3. Minimale bodembedekking

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • A. De landbouwer die percelen uit productie neemt en deze percelen in aanmerking wil laten komen voor steun, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, onderdelen a tot en met c, is verplicht deze percelen in te zaaien met een groenbemester onder de navolgende voorwaarden:

    • 1°. Het betreft een groenbemester, genoemd in het tweede subonderdeel, die uiterlijk op 31 mei wordt ingezaaid.

    • 2°. Groenbemesters zijn:

      • mengsels van grassen,

      • phacelia,

      • spurrie,

      • vlinderbloemigen met uitzondering van bonen en erwten,

      • kruisbloemigen, uitgezonderd koolzaad,

      • afrikaantjes (Tagetes), of

      • solanum sisymbriifolium.

      Tevens zijn in mengsels van één of meer groenbemesters toegestaan:

      • tweezaadlobbige cultuurgewassen in een dichtheid per gewas van ten hoogste 10% van de zaaizaadhoeveelheid die gebruikt wordt bij de gangbare teelt van het desbetreffende gewas,

      • eenzaadlobbige cultuurgewassen met uitzondering van maïs, in een dichtheid van maximaal 7 kg per hectare zaaizaad per soort, met een maximum van 35 kg per hectare in totaal, of

      • akkerkruiden zoals aangemerkt in de Standaardlijst van de Nederlandse Flora (van der Meijden, 1990) met uitzondering van duist, grote windhalm, oot, melganzevoet, knolcyperus, hanepoot, kweek, kleefkruid, akkermunt, veenwortel, perzikkruid en klein kruiskruid.

    • 3°. De groenbemester wordt niet voor 31 augustus door enigerlei vorm van bewerking vernietigd.

  • B. Onderdeel A is niet van toepassing:

    • 1°. indien de landbouwer voor zijn gehele productie voldoet aan de voorschriften die zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 834/2007 en Verordening (EU) nr. 889/2008,

    • 2°. indien op last van de NVWA deze percelen onbegroeid worden gehouden ter bestrijding van quarantaineorganismen,

    • 3°. op percelen die in het kader van de klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken, bedoeld in Titel III, hoofdstuk 3 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en Hoofdstuk 2, §3, van de regeling zijn ingezet, of

    • 4°. indien de landbouwer als gevolg van een contract voor agrarisch natuurbeheer op basis van de subsidieregelingen ANLb, SNL of de Catalogus Groenblauwe diensten een beheer uitvoert bestaande uit een bedekking met andere vegetatie waardoor hij niet aan de voorwaarden, bedoeld in onderdeel A, kan voldoen.

§ 4. Minimaal landbeheer op basis van de specifieke omstandigheden ter plaatse om erosie tegen te gaan

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • A. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • landbouwgrond: grond waarop akkerbouw wordt beoefend, inclusief braakliggende landbouwgronden;

    • tuinbouwgrond: grond waarop tuinbouw wordt beoefend, inclusief braakliggende tuinbouwgronden;

    • erosie: de afvoer van bodemmateriaal door oppervlakkig afstromend water;

    • erosiebevorderend gewas: alle eenjarige gewassen die worden gezaaid, geplant of gepoot na 1 januari van het desbetreffende teeltjaar;

    • perceel: een aaneengesloten oppervlakte grond, in eigendom of in gebruik bij één landbouwer, waarop één gewas wordt geteeld;

    • hellinglengte: lengte van de zijde van het perceel, die het minst parallel loopt met de hoofdrichting van de hoogtelijnen;

    • hellingspercentage: een gemiddeld in een absoluut getal uitgedrukt hellingspercentage van het perceel, bepaald volgens de in bijlage 5 weergegeven methode;

    • grondbewerking: het verplaatsen van bodemdeeltjes door middel van een werktuig;

    • niet-kerende grondbewerking: grondbewerking, niet zijnde ploegen, waarbij de vermenging van de bodem zich beperkt tot de bovenste 12 centimeter, eventueel gecombineerd met het breken van de bodem op grotere diepte waarbij geen verstoring van de bodemopbouw plaatsvindt;

    • bodembedekking: een gewas dat in het najaar direct na de oogst van het hoofdgewas wordt ingezaaid en als levend gewas of als licht ingewerkte of niet ingewerkte gewasresten overwintert;

    • hamsterverbintenis: een verbintenis aangegaan in het kader van subsidieregelingen van de provincie Limburg met als specifiek doel de bescherming van de habitat voor de hamster;

    • directzaaimethode: teeltmethode waarbij een bodembedekking wordt toegepast en in het voorjaar zonder volledige grondbewerking het navolgende gewas wordt geteeld;

    • wateropvang: een voorziening bestemd voor het tijdelijk bergen van oppervlakkig afstromend water;

    • teeltjaar: de periode van na oogst van het hoofdgewas of de hoofdgewassen in het ene jaar tot en met de oogst van het hoofdgewas of de hoofdgewassen in het daaropvolgende jaar, waarbij bij de teelt van meerdere gewassen achter elkaar de laatste oogst vóór 1 januari wordt bedoeld;

    • ondergroei: een bodembedekker die tijdens de aanwezigheid van een gewas wordt ingezaaid in dit gewas, en bij de oogst van het hoofdgewas in stand wordt gehouden;

    • hoofdgewas: een gewas geteeld met het doel de opbrengst te verhandelen of te gebruiken;

    • waterdrempel: een aarden rug, dwars in de rijen van een teelt op ruggen, dat afstromend water kan bergen;

    • fruitteelt: een opstand van bomen die bedrijfsmatig is aangeplant met als doel de oogst van vruchten;

    • mulchsysteem: teeltsysteem waarbij de bodem in het najaar wordt geploegd, gevolgd door de inzaai van een bodembedekking, waarbij in het voorjaar uitsluitend niet-kerende grondbewerking plaatsvindt;

    • ondiep ploegen: kerende grondbewerking met een ploeg tot 12 cm diepte.

  • B. Deze paragraaf is van toepassing op land- en tuinbouwgronden die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen binnen het grondgebied van de provincie Limburg ten zuiden van de doorgaande weg tussen Sittard en Wehr, tot aan de grens tussen Nederland en Duitsland, en van de doorgaande weg tussen Sittard en Urmond, tot aan de grens tussen Nederland en België, met uitzondering van het winterbed van de Maas en het inundatiegebied van Geul en Gulp.

  • C.

    • 1°. Een perceel met een hellingspercentage van 2% of meer wordt niet gebruikt voor fruitteelt, tenzij:

      • a. het gras in de boomgaard niet korter wordt gemaaid dan 5 cm;

      • b. op een perceel met een hellingspercentage tot 5% de hellingslengte in gebruik voor fruitteelt minder bedraagt dan 300 meter of ten minste na elke 300 meter wordt onderbroken door een niet erosiebevorderend gewas of een extra wendakker;

      • c. op een perceel met een hellingspercentage van 5% of meer de hellingslengte in gebruik voor fruitteelt minder bedraagt dan 200 meter of ten minste na elke 200 meter wordt onderbroken door een niet-erosiebevorderend gewas of een extra wendakker, en

      • d. op een perceel met een hellingspercentage van 5% of meer het snoeihout onder de bomen niet geruimd wordt vóór 15 juni van elk jaar.

    • 2°. Onderdeel 1°, onder a en d, is niet van toepassing voor fruitteelt waarbij de boomrijen dwars op de helling zijn gelegen en er geen eenduidig concentratiepunt is voor het oppervlakkig afstromende water.

  • D. De landbouwer:

    • 1°. voert zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk één maand na elke oogst van het desbetreffende teeltjaar, een grondbewerking uit met een minimale diepte van vijftien centimeter, waarmee de verslemping, verdichting, korstvorming en wielsporen worden opgeheven, behoudens bij de toepassing van ondergroei of bij de aanwezigheid van meerjarige teelten. De genoemde diepte van vijftien centimeter mag worden beperkt tot tien centimeter indien een hamsterovereenkomst van toepassing is;

    • 2°. wist bij het inzaaien van bieten, maïs of uien de sporen van de trekkerwielen, tenzij de directzaaimethode is toegepast, en

    • 3°. gebruikt land- en tuinbouwgronden met een hellingspercentage van 18% of meer uitsluitend als grasland.

  • E.

    • 1°. Onverminderd de onderdelen C en D treft de landbouwer elk teeltjaar met betrekking tot elk perceel land- of tuinbouwgrond met een hellingspercentage van 2% of meer en een hellingslengte van meer dan 50 meter de volgende maatregelen:

      • a. één keer per jaar ondiep ploegen in het voorjaar in een bewerkingscyclus van niet-kerende grondbewerking, eventueel gecombineerd met het breken van de bodem op grotere diepte waarbij geen verstoring van de bodemopbouw plaatsvindt, in combinatie met een bodembedekking, of

      • b. toepassing van het mulchsysteem in combinatie met een buffervoorziening voor 20 m3 water per hectare.

    • 2°. De landbouwer doet uiterlijk 1 februari van het lopende teeltjaar melding van de genomen maatregelen bij de Limburgse Land- en Tuinbouw Bond te Roermond.

  • F. Onderdeel E is niet van toepassing op land- en tuinbouwgronden, indien de landbouwer:

    • 1°. geen andere dan de niet-kerende grondbewerking toepast en een bodembedekking inzaait, waarbij de bodembedekking achterwege kan blijven indien op 15 september nog een gewas op het land staat;

    • 2°. in het teeltjaar bij gewassen in ruggenteelt waterdrempels toepast die tussen de aanleg van de ruggen en het sluiten van het gewas gezamenlijk 100 m3 water per hectare kunnen bergen;

    • 3°. in het teeltjaar uiterlijk op 1 januari een wateropvang heeft met een capaciteit van 100 m3 per hectare, voor de percelen die afwateren in deze voorziening, of

    • 4°. wintergraan teelt dat voor 1 januari van het desbetreffende teeltjaar wordt ingezaaid.

§ 5. Handhaving van het gehalte aan organische stof in de bodem, door passende praktijken, waaronder een verbod op het verbranden van stoppels, behalve om fytosanitaire redenen

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • A. Het is verboden om gewasresten op bouwland na de oogst te verbranden.

  • B. Onderdeel A is niet van toepassing indien de landbouwer beschikt over een vergunning van het college van Burgemeester en Wethouders welke uitsluitend wordt afgegeven op basis van door de bevoegde autoriteit vastgestelde fytosanitaire redenen.

§ 6. Instandhouding van landschapselementen, inclusief, in voorkomend geval, heggen, vijvers, greppels, bomenrijen, bomengroepen of geïsoleerde bomen, akkerranden en terrassen en inclusief het verbod op het snoeien van heggen en van bomen in de vogelbroedperiode en, als een optie, maatregelen om invasieve plantensoorten te voorkomen

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • A. De landbouwer is verplicht de volgende bepalingen in acht te nemen:

  • B. Het is verboden heggen en bomen te snoeien in de periode van 15 maart tot en met 15 juli en in het geval buiten die periode in een heg of boom door vogels wordt gebroed.

Bijlage 5. Bij artikel 3.1, onderdeel b

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Bepaling hellingspercentage, bedoeld in bijlage 4, §4, onderdeel A

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • I. Bepaling hellingspercentage van percelen met één hoogste en één laagste punt.

    • 1. Bepaling van de richting van de steilste helling in het perceel. De meest steile helling in het perceel is maatgevend voor de perceelslengte (L). Zie afbeelding A.

      A.

      Bijlage 254472.png

      L van perceel a = 400 meter

      L van perceel b = 200 meter

    • 2. Bepaling van het gemiddelde hellingspercentage over de in 1 vermelde perceelslengte L. Zie afbeelding B, C en D.

    • B.
      Bijlage 254473.png

      Gemiddelde hellingspercentage = 1%

    • C.
      Bijlage 254474.png
    • D.
      Bijlage 254475.png
  • II. Bepaling hellingspercentage van percelen met meer dan één hoogste of laagste punt. (holle en bolle percelen)

    • a. Holle percelen: vanuit het laagste punt het gemiddelde van twee hellingen bepalen. Zie afbeelding E.

      • E.
        Bijlage 254476.png
    • c. Bolle percelen: vanuit het hoogste punt het gemiddelde van twee hellingen bepalen.

    Overige zaken conform I.

Bijlage 6. bij artikel 2.3, vierde lid

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Samenstellingsverklaring van de accountant <jaartal>

Aan: <naam landbouwer>

De ‘Opgave Actieve landbouwer’ van <naam landbouwer> is door ons samengesteld op basis van de informatie die we van u hebben gekregen. Uw bedrijf is met de volgende gegevens geregistreerd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl):

Relatienummer:

 
   

KvK-nummer:

 
   

Naam:

 
   

Adres:

 
   

Postcode en woonplaats:

 

Werkwijze samenstellingsopdracht

Deze samenstellingsopdracht is door ons uitgevoerd volgens Nederlands recht, waaronder de voor accountants geldende Standaard 4410 ‘Samenstellingsopdrachten’. Op grond van deze standaard wordt van ons verwacht dat wij u ondersteunen bij het opstellen en presenteren van de ‘Opgave Actieve landbouwer’ in overeenstemming met de (wijziging van de) Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (van 14 december 2015, nr. WJZ/15153578). Wij hebben daarbij onze deskundigheid op het gebied van administratieve verwerking en financiële verslaggeving toegepast.

Bij een samenstellingsopdracht bent u ervoor verantwoordelijk dat de informatie klopt en dat u ons alle relevante informatie aanlevert. Wij hebben onze werkzaamheden, in overeenstemming met de daarvoor geldende regelgeving, dan ook uitgevoerd vanuit de veronderstelling dat u aan deze verantwoordelijkheid heeft voldaan. Als slotstuk van onze werkzaamheden zijn wij door het lezen van de ‘Opgave Actieve landbouwer’ globaal nagegaan dat het beeld van de opgave overeenkomt met onze kennis van <naam landbouwer>

Opgave actieve landbouwer

De ‘Opgave Actieve landbouwer’ is gebaseerd op de door u ingediende aangifte <inkomstenbelasting 201x / omzetbelasting 201x> of op het gemiddelde bedrag aan inkomsten over de drie meest recente belastingjaren. Dit jaar is het meest recente beschikbare belastingjaar. Volgens de door ons samengestelde ‘Opgave Actieve landbouwer’:

  • is het jaarlijkse bedrag aan directe betalingen vanuit het GLB ten minste 5% van de totale inkomsten uit niet-landbouw activiteiten, en/of

  • is van de totale inkomsten ten minste een derde deel afkomstig uit landbouwactiviteiten.

Bij het uitvoeren van deze opdracht hebben wij ons gehouden aan de voor ons geldende relevante ethische voorschriften in de Verordening Gedrags- en Beroepsregels Accountants (VGBA) en de Handleiding Actieve Landbouwer. U en andere gebruikers van deze ‘Opgave Actieve landbouwer’ mogen er dan ook vanuit gaan dat wij de opdracht professioneel, vakbekwaam en zorgvuldig, integer en objectief hebben uitgevoerd en dat wij vertrouwelijk omgaan met de door u verstrekte gegevens.

Beperking in gebruik en verspreidingskring

De ‘Opgave Actieve landbouwer’ is opgesteld voor RVO.nl met als doel <naam landbouwer> in staat te stellen te voldoen aan voorwaarden uit de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB van 14 december 2015, nr. WJZ/15153578. Hierdoor is ‘Opgave Actieve landbouwer’ mogelijk niet geschikt voor andere doeleinden. Onze samenstellingsverklaring is daarom uitsluitend bestemd voor <naam landbouwer> en voor RVO.nl voor de bepaling van het toekennen van directe betalingen vanuit het GLB aan <naam landbouwer> en mag niet worden verspreid aan of worden gebruikt door anderen.

Plaats:

 
   

Datum:

 
   

Accountant-Administratieconsulent:

 
   

Adres:

 
   

KvK-nummer accountantskantoor:

 

Handtekening accountant

 
 
Naar boven