Dierproevenbesluit 2014

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 18-12-2014 t/m 16-07-2020

Besluit van 26 november 2014 tot uitvoering van de Wet op de dierproeven (Dierproevenbesluit 2014)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 23 september 2013, nr. WJZ / 13153474;

Gelet op richtlijn nr. 2010/63/EU van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (PbEU 2010, L 276) en de artikelen 9, 10a1, zevende lid, 10a4, eerste lid, 10e, derde lid, 11a, tweede lid, 13f, eerste en vijfde lid, 14, 14a, tweede lid, 14b, eerste lid, 14c, tweede lid, 15, 15a, 18, tweede lid, en 18a, tweede lid, van de Wet op de dierproeven en artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 23 oktober 2013, nr. W15.13.0337/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 21 november 2014, nr. WJZ / 14026568;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 2. Dierproeven en projecten

Artikel 2

  • 1 De persoon, bedoeld in artikel 9 van de wet, is wetenschappelijk opgeleid in een lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte in een richting die verband houdt met de te verrichten werkzaamheden, beschikt over soortspecifieke kennis en heeft een door Onze Minister erkende cursus proefdierkunde gevolgd.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de minimumeisen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 In aanvulling op het eerste lid kunnen bij ministeriële regeling bekwaamheidseisen worden gesteld en kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het verwerven, op peil houden en aantonen van de vereiste bekwaamheid.

  • 4 Met de beroepseisen ter zake van de persoon, bedoeld in artikel 9 van de wet, worden gelijkgesteld beroepseisen die worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie of Europese Economische Ruimte en die een beroepsniveau waarborgen dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

  • 5 Onze Minister kan op verzoek een ontheffing verlenen van het vereiste in het eerste lid, dat de daar bedoelde opleiding is gevolgd in een lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte, indien kan worden aangetoond dat de persoon, bedoeld in artikel 9 van de wet, beschikt over een vergelijkbaar deskundigheids- en bekwaamheidsniveau.

Artikel 3

Bij ministeriële regeling wordt bepaald op welke wijze de niet-technische samenvatting van een project waarvoor de centrale commissie dierproeven een projectvergunning heeft verleend, bekend wordt gemaakt.

Artikel 4

Bij ministeriële regeling kan een vereenvoudigde procedure als bedoeld in artikel 10a4 van de wet worden vastgesteld.

Artikel 5

Als bedreigde diersoorten als bedoeld in artikel 10e, derde en vierde lid, van de wet worden aangewezen de soorten, bedoeld in bijlage A bij Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantesoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer, die niet onder het toepassingsgebied van artikel 7, eerste lid, van die verordening vallen.

Artikel 6

Om in aanmerking te komen voor een instellingsvergunning tot het fokken of afleveren van dieren met het oog op dierproeven als bedoeld in artikel 11a van de wet, dient de aanvrager aannemelijk te maken dat hij wat betreft de organisatie kan voldoen aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 7, 9, eerste lid, en 11 tot en met 13 alsmede, wat betreft het personeel, aan de artikelen 8, 9, tweede lid, en 10.

§ 3. Verplichtingen voor fokker, leverancier en gebruiker

Artikel 7

  • 1 De fokker, de leverancier en de gebruiker zorgen ervoor dat:

    • a. alle dieren beschikken over huisvesting, een omgeving, voedsel, water en verzorging die passend zijn voor hun gezondheid en welzijn en welke ten minste voldoet aan de in bijlage III van de richtlijn gestelde eisen;

    • b. iedere beperking van de mogelijkheid van de dieren om aan hun fysiologische en ethologische behoeften te voldoen, tot een minimum wordt beperkt;

    • c. de dieren en de omstandigheden waarin de dieren worden gefokt, gehouden, of gebruikt, dagelijks worden gecontroleerd en de uitgevoerde controles en bevindingen worden geregistreerd;

    • d. voorzieningen worden getroffen om een eventueel letsel of pijn, onnodig lijden, angst en blijvende schade die vermijdbaar zijn en die worden ontdekt, zo snel mogelijk te verhelpen,

    • e. de dieren onder behoorlijke omstandigheden worden vervoerd, en

    • f. er niet wordt gerookt in ruimten waarin zich dieren bevinden.

  • 2 Voor knaagdieren en konijnen worden geen draadkooien of draadroosterbodems gebruikt.

  • 3 De inrichtingen van de fokker, de leverancier en de gebruiker, beschikken over installaties en voorzieningen die geschikt zijn voor de daar gehuisveste diersoorten, en indien er dierproeven plaatsvinden, voor de uitvoering van die dierproeven.

  • 4 Het ontwerp, de bouw en de werking van de in het derde lid bedoelde installaties en voorzieningen zijn zodanig dat dierproeven zo doelmatig mogelijk kunnen worden uitgevoerd en dat met zo weinig mogelijk dieren en een minimum aan pijn, lijden, angst of blijvende schade naar betrouwbare resultaten wordt gestreefd.

  • 5 De in het derde lid bedoelde installaties en voorzieningen voldoen aan de in bijlage III bij de richtlijn aan installaties en voorzieningen gestelde voorschriften.

  • 6 Van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, kan worden afgeweken:

    • a. om redenen van dierenwelzijn of diergezondheid, of

    • b. om wetenschappelijke redenen, mits dit noodzakelijk is voor de uitvoering van het projectvoorstel waarvoor een projectvergunning is verleend.

  • 7 In aanvulling op het zesde lid kan Onze Minister om wetenschappelijke redenen of redenen van dierenwelzijn of diergezondheid op verzoek een ontheffing verlenen van de verplichtingen op grond van het eerste lid, aanhef en onder a.

Artikel 8

  • 1 Personen die de hierna genoemde werkzaamheden verrichten, hebben een opleiding afgerond die voldoet aan de bij ministeriële regeling vast te stellen minimumeisen:

    • a. het verrichten van dierproeven;

    • b. het verzorgen van dieren; of

    • c. het doden van dieren.

    Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de bevoegdheid om de werkzaamheden, genoemd in de onderdelen a tot en met c, uit te voeren.

  • 2 In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid kunnen bij ministeriële regeling bekwaamheidseisen worden gesteld ten aanzien van de personen, bedoeld in het eerste lid, en kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het verwerven, op peil houden en aantonen van de vereiste bekwaamheid.

  • 3 Totdat zij bewijs hebben geleverd van de vereiste bekwaamheid, staan de in het eerste lid bedoelde personen tijdens hun werk onder toezicht. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de eerste volzin.

  • 4 Met de beroepseisen ter zake van personen als bedoeld in het eerste lid, worden gelijkgesteld beroepseisen die worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie of Europese Economische Ruimte en die een beroepsniveau waarborgen dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

Artikel 9

  • 1 De houder van een instellingsvergunning als bedoeld in artikel 2 of 11a van de wet draagt ervoor zorg dat een ieder voor wiens handelen of nalaten hij als zodanig verantwoordelijk is, aan de in artikel 13f, derde en vierde lid, van de wet bedoelde personen alle medewerking verleent die nodig is voor de uitoefening van de bij hen belegde taken.

Artikel 10

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de deskundigheid en bekwaamheid van de persoon, bedoeld in artikel 14 van de wet.

Artikel 11

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van fokkers, leveranciers en gebruikers worden aangewezen die niet gehouden zijn een instantie voor dierenwelzijn als bedoeld in artikel 14a van de wet in te stellen.

  • 2 Indien een fokker, leverancier, of gebruiker die valt onder de in het eerste lid bedoelde categorie geen instantie voor dierenwelzijn instelt, worden de bij of krachtens artikel 14c van de wet aan de instantie voor dierenwelzijn opgedragen taken verricht door de persoon, bedoeld in artikel 13f, derde lid, onder a, van de wet.

Artikel 12

  • 1 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent het aantekening houden en bewaren van gegevens als bedoeld in de artikelen 15 en 15a, eerste lid, van de wet, en het verstrekken van deze gegevens aan Onze Minister.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden eisen gesteld aan het levensloopdossier als bedoeld in artikel 15a, tweede lid, van de wet.

Artikel 13

  • 1 De fokker, leverancier en de gebruiker voorzien alle honden, katten en niet-menselijke primaten die zij houden uiterlijk op het moment dat deze dieren worden gespeend, op de minst pijnlijke wijze van een permanent individueel merkteken. Onze Minister kan nadere regels stellen over de wijze waarop het aanbrengen van merktekens plaats moet vinden.

  • 2 Wanneer een hond, kat of niet-menselijke primaat vóór het spenen wordt overgebracht naar een andere fokker, leverancier of gebruiker en het niet mogelijk is het dier vooraf te merken, worden gegevens over het betrokken dier, met name de identiteit van de moeder, door de ontvangende fokker, leverancier of gebruiker bewaard totdat het dier is gemerkt.

  • 3 Wanneer een fokker, leverancier of gebruiker een gespeende niet-gemerkte hond, kat of niet-menselijke primaat ontvangt, wordt het dier zo spoedig mogelijk op de minst pijnlijke wijze van een permanent merkteken voorzien.

§ 4. Slotbepalingen

Artikel 15

De in de artikelen 2, eerste lid, gestelde vereisten dat de persoon, bedoeld in artikel 9 van de wet, opgeleid moet zijn in een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte, respectievelijk een door Onze Minister erkende cursus proefdierkunde heeft gevolgd, geldt niet ten aanzien van personen ten aanzien waarvan vóór de inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Wet op de dierproeven in verband met implementatie van richtlijn 2010/63/EU op grond van artikel 16 van de wet een ontheffing van het verbod in artikel 9 van de wet is verleend, voor zover deze ontheffing betrekking heeft op deze vereisten.

Artikel 17

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 26 november 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Economische Zaken

,

S.A.M. Dijksma

Uitgegeven de vijfde december 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie

I.W. Opstelten

Naar boven