Besluit vaststelling beleidsregels en subsidieplafond subsidiëring Subsidieregeling [...] Ghana WASH Window van het Fonds Duurzaam Water)

[Regeling vervallen per 01-01-2016.]
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 06-03-2014 t/m 29-09-2014

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Treedt in werking op 30-09-2014]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Treedt in werking op 30-09-2014]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Treedt in werking op 30-09-2014]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Treedt in werking op 30-09-2014]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Bijlage Subsidiebeleidskader GWW-FDW, derde call

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Terugwerkende kracht

Voor deze bijlage is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

1. Leeswijzer

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Deze bijlage bevat het subsidiebeleidskader GWW-FDW, derde call. Het vormt hierbij het formele kader voor de beoordelingen van de subsidieaanvragen. Het aanvraagformulier, inclusief bijlagen maakt integraal onderdeel uit van het subsidiebeleidskader.

Paragraaf 2 bevat algemene informatie over de doelstellingen, beleidsmatige inbedding, inhoud en reikwijdte van het GWW-FDW subsidiebeleidskader en paragraaf 3 over de uitvoerder. In paragraaf 4 wordt ingegaan op de eigen bijdrage en de hoogte van de subsidie. Welke kosten voor subsidie in aanmerking komen is omschreven in paragraaf 5. Vervolgens wordt in paragraaf 6 de aanvraag en beoordelingsprocedure beschreven. Hierin is ook opgenomen aan welke eisen de aanvraag moet voldoen om in aanmerking voor subsidie te komen. Paragraaf 7 bevat informatie over de subsidieverlening en de uitvoering van GWW-FDW projecten.

Annex 1 bevat het aanvraagformulier en annex 2 de begrippenlijst. In Annex 3 zijn de OECD-DAC definities voor outcome en output opgenomen. Annex 4 bevat GWW indicatoren voor monitoring en evaluatie van projecten en GWW. Het aanvraagformulier, de begrippenlijst en aanvullende informatie kunt u downloaden van de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland: http://english.rvo.nl/gww.

2. Ghana WASH Window van het Fonds Duurzaam Water

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

2.1. Doelstelling, beleidsthema’s

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Toegang tot veilig drinkwater en een leefomgeving vrij van ziekten zijn basisbehoeften en een erkend mensenrecht. Onder het Speerpunt Water van de Nederlandse Ontwikkelingssamenwerking is verbeterde toegang tot schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen dan ook een van de drie thema’s (Kamerbrief Water voor Ontwikkeling van 9 januari 2012). Het rendement van investeren in drinkwater en sanitatie is hoog – zeker waar verbeterde hygiëne onderdeel van de investering is. Drinkwater en sanitatie hebben een grote impact op de volksgezondheid – en daarmee op de productiviteit. Om vooruitgang in de water en sanitatie sector te bereiken zullen naast publieke middelen, nieuwe financieringsmodaliteiten nodig zijn voor de benodigde investeringen, met een grotere rol voor lokaal initiatief en de private sector.

Hoewel er wereldwijd de laatste jaren veel is bereikt op het gebied van de Millenniumdoelstelling (MDG) voor drinkwater en sanitatie, wordt de doelstelling voor o.a. de sloppenwijken van grote steden niet gehaald. Dit geldt vooral voor Sub-Sahara Afrika en sanitatie.

Hoewel voor Ghana de MDG doelstellingen voor water binnen bereik zijn is er achterstand opgelopen op de doelstellingen rond sanitatie. In 2012 had 14% van de bevolking in Ghana toegang tot verbeterde sanitatie (WHO/ UNICEF JMP 2013) die niet met andere huishoudens gedeeld werd, terwijl maar liefst 59% van de bevolking afhankelijk was van gedeelde of publieke sanitatie faciliteiten; de overige 19% had helemaal geen faciliteit of een die niet aan de vereisten voor ‘improved sanitation’ voldoet.

De Ghanese overheid heeft haar WASH-beleid vastgelegd in de National Water Policy (2007), Environmental Sanitation Policy (2010) en de National Environmental Sanitation Strategy and Action Plan (2010), waarin drie belangrijke interventiegebieden worden onderscheiden namelijk:

  • Stimuleren van toegang tot WASH voorzieningen door investeringen in hardware (bijvoorbeeld infrastructuur, producten en verbetering van de kwaliteit van bestaande voorzieningen).

  • Training, educatie en informatievoorziening op het gebied van hygiëne met als belangrijke focus gedragsverandering en de mobilisatie van gemeenschappen en huishoudens ter verbetering van sanitatie en hygiëne.

  • Creëren van een ‘enabling environment’ inclusief ontwikkeling van beleid, institutionele ontwikkeling en het versterking of ontwikkelen van duurzame financieringsmodellen.

De bovenstaande principes vormen, samen met de uitgangspunten van het Nederlandse OS beleid en input van lokale stakeholders, de basis voor het programma ‘Ghana Netherlands WASH Programme’ (GNWP) van de Nederlandse overheid en de Ghanese overheid die respectievelijk € 100 miljoen en € 50 miljoen financieren. Daarnaast wordt een private bijdrage van € 50 miljoen verwacht.

Het hoofddoel van het GNWP is het duurzaam verbeteren van sanitatie, hygiëne en gebruik van drinkwater in (peri-)urbane gebieden om hiermee bij te dragen aan het verbeteren van de gezondheid en sociaal-economische positie van de bevolking in die gebieden. Meer specifieke doelstellingen van het GNWP zijn als volgt:

  • 1. verbeteren van duurzame toegang tot en gebruik van sanitatie (inclusief management van zwart en grijs afval water en vast afval) en hygiëne, met name voor de armste en meest kwetsbare bevolkingsgroepen;

  • 2. verbeteren van duurzame toegang tot en gebruik van veilig en betaalbaar drinkwater, met name voor de armste en meest kwetsbare bevolkingsgroepen;

  • 3. verbeteren van waterbeheer;

  • 4. vergroten van de capaciteit van lokale overheden en andere belangrijke actoren op het gebied van governance en management van water en sanitatie;

  • 5. vergroten van betrokkenheid van de private sector en lokaal ondernemerschap voor duurzame financiering van de WASH sector;

  • 6. creëren van condities voor opschaling van duurzame stedelijke WASH aanpak in andere steden.

Om duurzaamheid van mogelijke interventies te borgen is er veel aandacht voor gedragsverandering door communicatie, creëren van vraag naar WASH voorzieningen, reële kosten van WASH voorzieningen gedurende de hele levenscyclus en ontwikkeling van duurzame financieringsmodellen. Daarnaast wordt verwacht dat gedecentraliseerde water en sanitatie systemen met management op het laagst mogelijke organisatieniveau, bottom-up monitoring en accountability, veilig hergebruik van menselijk afval, hergebruik van afvalwater en innovatieve partnerschappen een belangrijke bijdrage zullen leveren aan het bereiken van de doelstellingen van het GNWP. Het is de verwachting dat in de Ghanese context een mix van verschillende oplossingen op het vlak van technologie en dienstverlening met verschillende prijsstelling het beste aansluit bij de behoeften van de doelgroepen.

Een belangrijk onderdeel van het GNWP is de PPP-faciliteit ‘Ghana WASH Window’ van het Fonds Duurzaam Water (GWW-FDW) die in het voorliggende besluit behandeld wordt. Binnen het GWW-FDW kunnen Publiek-Private Partnerships financiële ondersteuning aanvragen voor het uitvoeren van projecten die vallen onder de doelstellingen van het bovenomschreven GNWP. Het GWW-FDW is een groot deelprogramma binnen GNWP en zal in drie calls worden uitgezet; dit besluit en dit subsidiebeleidskader betreft alleen de derde call. De structuur van GWW-FDW, inclusief de bijbehorende procedures zijn gebaseerd op het Fonds Duurzaam Water1.

2.2. Publiek Private Partnerships (PPP)

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Het GWW-FDW richt zich op het benutten van kansen waarvoor een publiek-private samenwerking een duidelijke meerwaarde heeft. De focus ligt op activiteiten op het gebied van Water, Sanitatie en Hygiëne (WASH) en integraal water resource management die zullen bijdragen aan duurzame economische groei en armoedebestrijding in Ghana. Te denken valt aan het ontwikkelen en faciliteren van strategische samenwerkingsverbanden tussen belanghebbenden, kennisuitwisseling en innovatie, zoals het ontwikkelen en meefinancieren van bedrijfsmodellen voor stedelijke watervoorziening, sanitatie en waste management.

Richt de PPP zich op het benutten van economische kansen dan zal zich dit door de deelname van het bedrijfsleven aan de PPP’s vertalen in een interventie gebaseerd op een verdienmodel. Daarbinnen is ruimte om de doelgroep te versterken om eigen keuzes te maken m.b.t. producten en diensten en kan de rol van de lokale private sector gestimuleerd worden. Aan PPP’s moet een model ten grondslag liggen waaruit financiële duurzaamheid blijkt. In PPP’s kunnen ook zaken worden geadresseerd die het behalen van commerciële of sociale kansen in de weg staan. Richt de PPP zich op het benutten van zulk soort kansen dan moet duidelijk zijn wat het knelpunt is en hoe dit wordt opgelost.

De door PPP’s uitgevoerde interventies dragen bij aan de lange termijn doelstellingen van het Nederlandse OS beleid ten aanzien van duurzame economische groei, armoedebestrijding en zelfredzaamheid.

2.3. Duurzaamheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Er wordt van GWW-FDW-projecten verwacht dat ze duurzaamheid in het projectplan integreren. De Nederlandse overheid hecht ook veel belang aan Internationaal Verantwoord Ondernemen (IMVO)2 en verwacht dat PPP-projecten op dit gebied voorop lopen in Ghana en de betreffende sector. Bij de beoordeling van voorstellen wegen Duurzaamheid en IMVO mee en ook tijdens de uitvoering zal hierop getoetst worden. De (bijdrage aan) duurzaamheid van voorgestelde projecten wordt beoordeeld aan de hand van de FIETS criteria:

  • F (financieel): De mate waarin de projecten zonder subsidie van buitenlandse donoren kunnen worden voortgezet;

  • I (institutioneel): De mate van inbedding in lokale institutionele systemen, procedures en beleid en de capaciteit van lokale Projectpartners en overheden (kennisoverdracht);

  • E (ecologisch): De mate waarin de projecten bijdragen aan lange-termijn beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen, klimaatbestendigheid en een gezonde leefomgeving;

  • T (technisch): De mate waarin de technologieën aansluiten bij de lokale behoeften en situatie, van goede kwaliteit zijn, betaalbaar en operationeel duurzaam zijn;

  • S (sociaal): De mate waarin activiteiten sociaal en cultureel acceptabel zijn met positieve resultaten (zoals inkomenstoename, economische zekerheid en sociale dienstverlening) voor de meest kwetsbare groepen (bijv. vrouwen, inheemse volken).

Tijdens de aanvraagfase is meer informatie beschikbaar over de manier waarop duurzaamheid en IMVO moeten worden opgenomen in het voorstel via de website http://english.rvo.nl/gww.

2.4. Duurzaamheidscompact

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Tijdens de uitvoering moet het PPP toewerken naar vastlegging van de operationele duurzaamheid in een ‘duurzaamheidscompact’ tussen de relevante partijen die verantwoordelijk zijn (of worden gemaakt) voor de voortzetting van de activiteiten. Het ‘compact’ omvat rollen, technische en operationele duurzaamheid, financiering van de voort te zetten activiteiten en vertegenwoordiging van alle belanghebbenden.

2.5. Voor wie zijn de subsidies bestemd?

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door partnerschappen die bestaan uit ten minste één bedrijf, één publieke instelling en één NGO of kennisinstelling. Van de partijen is ten minste één partij afkomstig uit Nederland en één partij afkomstig uit Ghana.

Eén partij zal namens het partnerschap subsidie aanvragen. Dit ‘penvoerderschap’ staat open voor zowel Nederlandse als buitenlandse partijen. Indien de aanvraag wordt gehonoreerd zal de penvoerder de subsidieontvanger zijn.

De subsidieontvanger, tevens penvoerder, is jegens de minister ten volle aansprakelijk voor de naleving van alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ook al strekt de subsidie mede tot bekostiging van de activiteiten van mede-indieners in het partnerschap of worden de activiteiten (deels) uitgevoerd door (een) mede-indiener(s). Ook is de subsidieontvanger verantwoordelijk voor de uitvoering van het projectvoorstel.

In het geval van wijzigingen in het partnerschap, zoals toetredingen, uittredingen of het geheel stoppen van deze samenwerkingsverbanden, is voor de minister als subsidieverlener de penvoerder altijd het aanspreekpunt en de verantwoordelijke. De penvoerder dient wijzigingen in het partnerschap aan de minister voor te leggen ter goedkeuring. De minister behoudt zich het recht voor om subsidiegelden geheel of gedeeltelijk terug te vorderen op de subsidieontvanger.

Omdat de subsidieontvanger voor de uitvoering en voor de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen afhankelijk is van zijn mede-indieners, moet deze medewerking expliciet in een overeenkomst zijn vastgelegd. Een schriftelijke en door alle participerende partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst moet de medewerking van partijen en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgen, evenals de naleving van de aan een subsidieverleningsbeschikking verbonden verplichtingen jegens de minister.

Doelgroep

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De doelgroep is de specifieke groep mensen op wie de activiteiten gericht zijn. Tot de mogelijke doelgroep van het GWW-FDW horen arme huishoudens, kwetsbare groepen, lokaal MKB en lokale ambtenaren. De doelgroep kan zich zowel in (peri)urbane als rurale gebieden bevinden. Individuele leden van de doelgroep kunnen geen partner zijn in het Partnerschap; organisatievormen die de doelgroep legitiem vertegenwoordigen (belangenorganisatie, co-operatie, formeel geregistreerd bedrijf, overheid) kunnen dat wel. Het project moet duidelijk positieve resultaten voor de doelgroep hebben.

3. Uitvoerder

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft de uitvoering van deze beleidsregels opgedragen aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland zal deze beleidsregels uitvoeren namens de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op grond van een aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland verleend mandaat.

4. Eigen bijdrage en hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De GWW-FDW subsidie draagt bij aan kosten direct verbonden met het project. De subsidie bedraagt een maximaal percentage van de subsidiabele projectkosten. Dit percentage is 70%. De subsidie is echter nooit meer dan € 10.000.000. Subsidieaanvragen van minder dan € 500.000 subsidie komen niet voor subsidieverlening in aanmerking.

Een eigen financiële bijdrage van het aanvragend partnerschap van minimaal 30% van de subsidiabele projectkosten is vereist. Een grotere eigen financiële bijdrage wordt aangemoedigd en hoger gewaardeerd.

Om innovatie mogelijk te maken mogen geldelijke bedrijfsbijdragen in de vorm van investeringen over de looptijd van het project verdeeld zijn en afhankelijk zijn van vooraf gedefinieerde resultaten in de tijd (milestones). Aan de start van het project moet wel een deel geïnvesteerd worden. De milestone-afhankelijke investeringen in de tijd moeten expliciet in een overeenkomst met betrokken project-partner(s) worden vastgelegd en aansluiten bij het projectplan. Op het moment van de aanvraag moet aan de algemene GWW-FDW eisen voldaan worden en moeten alle project-partners zich committeren aan hun bijdragen (‘willingness-to-invest’). Als het Partnerschap niet leidt tot de beoogde tussenresultaten en/of de investeringen (eigen bijdrage) niet worden gedaan dan kan dit leiden tot het bijstellen van de hoogte van de toegekende subsidie.

Leningen, gedaan door een van de partners binnen het partnerschap, kunnen niet als eigen financiële bijdrage van het aanvragend partnerschap, bestemd voor de dekking van de subsidiabele projectkosten, meegerekend worden. Tevens kan economische groei van individuele leden van de doelgroep van het project niet als eigen bijdrage of bedrijfsbijdrage gekapitaliseerd worden.

Minimaal 15% van de subsidiabele projectkosten wordt bekostigd uit middelen van bedrijven. Een hogere bijdrage dan de minimale vereiste bijdrage van bedrijven wordt aangemoedigd.

5. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De GWW-FDW subsidie bestaat uit een bijdrage in de kosten direct verbonden met de uitvoering van het project. Kosten komen alleen in aanmerking voor subsidie indien ze rechtstreeks aan de uitvoering van het project zijn toe te rekenen en indien wordt voldaan aan de vereisten gesteld in de beschikking tot subsidieverlening.

De kosten die voor subsidie in aanmerking komen bestaan uit kosten voor kapitaalgoederen (hardware), technische assistentie (TA), en in beperkte mate van een Revolverend Fonds (RF).

5.1. Kapitaalgoederen (hardware)

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Kapitaalgoederen zijn pas subsidiabel na volledig en succesvol afronden van resultaat 1 (zie paragraaf 7.2).

Onder subsidiabele kosten voor kapitaalgoederen wordt verstaan:

  • investeringen in duurzame kapitaalgoederen noodzakelijk voor het uitvoeren van het project;

  • investeringen in nieuwe gemeenschappelijke infrastructuur of verbetering van bestaande infrastructuur, met uitzondering van regulier onderhoud;

  • kosten voor heffingen noodzakelijk voor aanschaf van de kapitaalgoederen;

  • kosten voor BTW/VAT, indien projectpartners kunnen aantonen dat deze kosten niet terug gevorderd kunnen worden of dat projectpartners op basis van lokale regelgeving geen vrijstelling voor BTW/VAT afdracht genieten en indien opgenomen in project budget.

5.2. Technische assistentie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Onder subsidiabele kosten voor technische assistentie wordt verstaan:

  • kosten voor projectmanagement. Hieronder vallen kosten voor activiteiten zoals het organiseren van bijeenkomsten, opstellen van business plannen, rapporteren etc.;

  • kosten voor monitoring en evaluatie van het project;

  • projectmatige operationele kosten, namelijk aantoonbare kosten voor het in stand houden van (delen van) het door het project opgeleverde product of de door het project opgeleverde dienst gedurende de overeengekomen projectperiode. Onder projectmatige operationele kosten wordt niet verstaan gemaakte operationele kosten verbonden aan bedrijfsmatige activiteiten;

  • kosten voor overige technische assistentie. Hieronder vallen kosten voor kennisoverdracht en training voor medewerkers binnen het PPP en derde partijen, kosten voor kwaliteits- of IMVO certificatie (bijvoorbeeld ISO-certificering en milieu certificering), vergunningen, marketing, advieskosten en technische assistentie gerelateerd aan het opzetten en uitvoeren van een Revolverend Fonds;

  • Kosten voor activiteiten die individuele organisaties overstijgen en raken aan het gemeenschappelijk belang van het Partnerschap zoals een multi-stakeholder dialoog, marktontwikkeling, gemeenschappelijke risico analyse waterbeheer, institutionele capaciteit, opzet van een systeem voor payment-for-environmental services, bovenstrooms gebiedsbeheer, e.d.;

  • kosten voor BTW/VAT voor diensten door derden, indien projectpartners kunnen aantonen dat deze kosten niet terug gevorderd kunnen worden of dat projectpartners op basis van lokale regelgeving geen vrijstelling voor BTW/VAT afdracht genieten en indien opgenomen in project budget.

Gehanteerde tarieven in relatie tot technische assistentie worden voor het GWW-FDW berekend volgend de standaardmethode ‘Loonkosten plus vaste-opslag-systematiek’3. Loonkosten worden hierbij gebaseerd op minimaal 1.550 productieve uren per jaar per FTE.

5.3. Revolverend fonds

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Een Revolverend Fonds (RF) is een fonds waarbij het kapitaal in omloop is tussen het fonds en de fondsgebruikers met als doel toegang tot financiële dienstverlening voor WASH gerelateerde investeringen aan arme huishoudens en het Ghanese MKB te stimuleren.

Kosten verbonden aan het financieren van de opzet van en het kapitaal van een Revolverend Fonds (RF) zijn gedeeltelijk en onder aanvullende voorwaarden subsidiabel binnen GWW-FDW. Technische assistentie noodzakelijk voor de opzet van het RF is subsidiabel als aan de voorwaarden hieronder en onder paragraaf 5.2 wordt voldaan. Kapitaal van het RF is subsidiabel tot een maximum van € 250.000,– subsidie als wordt voldaan aan de onderstaande aanvullende voorwaarden Revolverend Fonds. Dit betekent dat de maximum subsidiabele kosten voor het RF kapitaal € 357.143,– bedragen en dat zo maximaal € 107.143,– als eigen bijdrage gekapitaliseerd kan worden.

Aan het einde van looptijd van het project zal RVO.nl de hoogte van de subsidie vaststellen, waarbij de vaststelling van de subsidie voor zover betrekking hebbend op het RF zal gebeuren op basis van de prestaties en effectiviteit van het RF.

Aanvullende voorwaarden Revolverend Fonds

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Het kapitaal van het RF is tot een maximum van €3 57.143,– subsidiabel (maximaal € 250.000 subsidie) mits aan de onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

  • Minimaal 30% van het RF kapitaal wordt in-cash gefinancierd door het partnerschap.

  • Het RF moet een juridische status hebben of verkrijgen voordat het RF operationeel wordt.

  • Alleen een bestaande, juridisch geregistreerde instelling met de status en vergunningen van financieel intermediair voor micro-financiering mag als zodanig optreden richting de doelgroep.

  • Het RF heeft als doel arme huishoudens en het Ghanese MKB toegang tot financiering te verlenen en is specifiek gekoppeld aan investeringen gerelateerd aan een GWW-FDW sub-thema. Hierbij leidt het RF tot een netto verbetering van de omstandigheden van de doelgroep.

  • Het RF is aantoonbaar een aanvulling op de bestaande productportfolio van de beherende MFI(s).

  • Het RF is aantoonbaar financieel duurzaam, ook na de looptijd van het project.

  • De noodzaak en effectiviteit van (de hoogte van) het RF kapitaal wordt aangetoond, hierbij wordt rekening gehouden met de looptijd van de financiële producten die via het RF aan de doelgroep worden aangeboden.

  • De PPP-partners die potentieel winst maken zijn gelijkwaardig in risicodeling van het RF, het risico van de subsidieverlener bedraagt niet meer dan de omvang van de verleende subsidie.

  • De financiële producten voor de doelgroep zijn marktconform, financieel duurzaam en niet lokaal marktverstorend.

  • De financiële producten leiden niet tot een onacceptabele schuldenlast van de begunstigden (afnemer financieel product).

  • Leningen gefinancierd uit het RF moeten binnen de looptijd van het project aflosbaar zijn.

5.4. Niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De volgende kostenposten komen niet in aanmerking voor subsidie en zijn daarmee geen subsidiabele kosten:

  • kosten gemaakt vóór de startdatum en na de einddatum van het project. De startdatum van het project kan niet vóór de indieningsdatum van de aanvraag liggen;

  • kosten gemaakt voor de aanvraag van de GWW-FDW subsidie;

  • financieringskosten en rentevergoedingen;

  • kosten gemaakt voor aankoop, huur of leasen van bestaande gebouwen;

  • kosten gemaakt voor aankoop, huur of leasen van land;

  • kosten voor onderzoek en ontwikkeling (R&D);

  • operationele kosten, met uitzondering van projectmatige operationele kosten;

  • BTW/VAT kosten die projectpartners terug kunnen vorderen;

  • in-kind bijdragen van Ghanese overheidspartijen;

  • bijdragen van publieke projectpartners die direct relateren aan de reguliere uitvoering van hun primaire overheidstaak;

  • kosten gemaakt door derden, dat wil zeggen kosten die niet worden vergoed of betaald door partners in het PPP;

  • kosten veroorzaakt door inflatie en schommelingen in wisselkoers.

Op grond van artikel 9 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt de subsidie geweigerd indien de subsidie wordt aangevraagd na aanvang van de activiteiten. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat activiteiten die vóór de indiening van de aanvraag worden uitgevoerd ter voorbereiding van het projectvoorstel niet leiden tot weigering van de subsidie, maar dat de kosten daarvan niet voor subsidie in aanmerking komen.

De faciliteit voorziet onder andere in subsidiering van activiteiten die uiteindelijk kunnen leiden tot marktconforme economische bedrijvigheid (bijvoorbeeld het ontwikkelen en uitvoeren van een verdienmodel voor het ophalen, verwerken en hergebruiken van latrine inhoud). Hierbij is de inzet van kennis en kunde van het bedrijfsleven onontbeerlijk. De faciliteit financiert echter geen commerciële investeringen van bedrijven maar biedt steun waar de markt het laat afweten omdat het risico te groot wordt geacht (conform OESO-DAC, ODA criteria). Dit wordt ex-ante getoetst.

6. Beoordeling van de aanvragen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

6.1. Informele voorfase en inhoudelijk dialoog

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De voorfase is volledig informeel en vrijwillig en beoogt laagdrempelig en naar wens inhoudelijk intensief te zijn. Vanaf opening tot 2 weken voor de formele indiening is het mogelijk om een dialoog aan te gaan met RVO.nl. De planning van gesprekken is afhankelijk van de tijdigheid van het aanvragen van zo’n afspraak en de beschikbaarheid van RVO.nl staf. Om gebruik te kunnen maken van deze dialoog dient de potentiele indiener een concept-note van het project idee in, volgens een vast format dat beschikbaar is op de GWW-FDW website4. De concept-note vormt het startpunt van de dialoog dat bestaat uit een intake gesprek en vervolg. Hiervoor wordt een accountmanager aangesteld bij RVO.nl – eventueel ondersteund door onafhankelijke externe deskundigen – die een mondelinge reactie geeft op de beschreven punten in de concept-note en de vragen van de indiener. Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend.

Omdat de concept-note niet formeel wordt beoordeeld kan het projectidee in de voorfase niet worden afgewezen. Wel wordt een indicatie gegeven of het voorstel in hoofdlijnen tegemoet komt aan de GWW-FDW criteria. Ongeacht de feedback van RVO.nl is het altijd mogelijk om een GWW-FDW voorstel in te dienen. Het is aan de indiener om dit te beoordelen.

Aan de uitkomsten van de voorfase kunnen geen verwachtingen worden ontleend ten aanzien van de beoordeling van een formeel voorstel.

6.2. Formele procedure

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Na ontvangst van aanvragen voor GWW-FDW toetst de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de aanvraag op de formele vereisten (zie paragraaf 6.5 Administratief Beoordeling). Indien een aanvraag aan de formele vereisten voldoet neemt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de aanvraag in behandeling.

Na in behandeling nemen van de aanvraag start de inhoudelijke beoordelingsprocedure. Hierbij beoordeelt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de aanvraag op het voldoen aan de minimale vereisten, op de partnerschaptoets en de projecttoets. De aanvraag moet voldoen aan alle minimale vereisten. De partnerschaptoets en de projecttoets resulteren in een beoordelingsscore op basis waarvan wordt bepaald of voldaan is aan de minimale vereisten van de toetsen. Meer informatie over de toets op minimale vereisten, partnerschaptoets en de projecttoets kunt u vinden in paragraaf 6.6 Inhoudelijke beoordeling.

De Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden in Accra geeft advies over de kwaliteit van de projectvoorstellen en over de kwaliteit van de partners in het partnerschap. De Ambassade zal dit advies in goed overleg met de Ghanese centrale overheid opstellen. Het advies van de ambassade is zwaarwegend. Daar waar wordt afgeweken van deze adviezen, zal dit met redenen worden omkleed. Daarnaast kan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland het voorstel gedurende de procedure ook voor advies voorleggen aan externe experts. Tevens is het mogelijk dat een vertegenwoordiger van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de partners interviewt en naar Ghana reist om informatie in te winnen bij Ghanese partners of leveranciers in de keten van het project. Indien noodzakelijk voor de beoordeling kan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland zelfstandig contact opnemen met de projectpartners en hen vragen om een nadere toelichting op de aanvraag.

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland legt de voorstellen en de eerste beoordeling daarvan voor aan een door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking ingestelde onafhankelijke adviescommissie GWW-FDW. De commissie adviseert de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de beoordeling van GWW-FDW subsidieaanvragen door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Het advies van de adviescommissie is hierbij zwaarwegend. Daar waar wordt afgeweken van deze adviezen zal dit met redenen worden omkleed. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland neemt onder mandaat van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking een besluit over de aanvragen.

6.3. Verdeling beschikbare middelen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats aan het einde van het beoordelingsproces, op basis van de uitkomsten van de beoordeling op de partnerschapstoets en de projecttoets. De verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats op basis van rangschikking van de aanvragen die aan de minimale vereisten voldoen en voldoende scoren op de partnerschaptoets en de projecttoets. Op deze wijze komen alleen aanvragen van voldoende kwaliteit voor rangschikking in aanmerking.

De rangschikking geschiedt op basis van de uitkomsten van de project- en partnerschaptoets. Aanvragen die beter voldoen aan de criteria van de project- en partnerschaptoets krijgen een hoger aantal punten, en daarmee een hogere rangschikking, dan aanvragen die hier minder aan voldoen.

Als de beschikbare middelen niet toereikend zijn om subsidie te verlenen voor alle aanvragen die als voldoende zijn beoordeeld, hebben hoger gerangschikte aanvragen prioriteit over lager gerangschikte aanvragen. Het is dus mogelijk dat een project voldoende scoort en toch wordt afgewezen, omdat het beschikbare budget voor subsidiëring niet toereikend is.

6.4. Leidend bij de beoordeling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke subsidieverstrekking. De aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in deze beleidsregels zijn neergelegd. Daarnaast zijn deze beleidsregels van toepassing zoals vastgesteld in het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking5. Indien de beleidsregels voor GWW-FDW afwijken van het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking hebben de beleidsregels voor GWW-FDW voorrang.

6.5. Administratieve beoordeling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag dient te voldoen aan alle onderstaande formele eisen. Indien niet aan deze vereisten wordt voldaan, neemt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de aanvraag niet in behandeling. Uiteraard dit met inachtneming van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht.

  • De volledige aanvraag dient tijdig te zijn ingediend. De uiterlijke datum van ontvangst door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is 16 februari 2015, 15:00 uur (Nederlandse tijd). Het adres waar de aanvraag dient te worden ingediend is:

    Bezoekadres

    Postadres

    Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

    t.a.v. GWW-FDW

    Prinses Beatrixlaan 2

    Den Haag

    Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

    t.a.v. GWW-FDW

    Postbus 93144

    2509 AC Den Haag

  • In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de minister vragen om een aanvulling. Als datum van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum waarop de aanvraag is aangevuld. Indien een aanvraag pas in de laatste twee weken voor het verstrijken van de deadline wordt ingediend, loopt de aanvrager het risico dat de minister geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid om de indiener om een aanvulling te vragen aangezien een dergelijke aanvulling niet meer mogelijk is zonder de deadline te overschrijden. In dat geval zal de aanvraag derhalve niet meer kunnen worden aangevuld, maar zal deze worden beoordeeld zoals hij primair was ingediend.

  • De aanvraag voor een subsidie dient schriftelijk (in enkelvoud) en volledig te worden ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland conform het aanvraagformulier en de daarbij behorende appendices6.

  • Tegelijkertijd met de schriftelijke aanvraag moet een elektronische kopie worden ingeleverd op een digitaal opslagmedium met USB-poort (USB-stick).

  • Het aanvraagformulier dient voorzien te zijn van de naam van de penvoerder. Een tekenbevoegde vertegenwoordiger van de penvoerder dient het formulier te ondertekenen.

  • Naast de penvoerder dienen alle andere projectpartners de aanvraag mede te ondertekenen middels ondertekening van een volledig ingevuld partnerformulier. Overigens is uitsluitend de penvoerder de subsidieontvanger indien subsidie wordt verleend. Dat betekent dat alle verplichtingen op de penvoerder rusten, onverschillig wie de uitvoering ter hand neemt.

  • Bij de aanvraag is een schriftelijke en door alle participerende partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst (cooperation agreement) gevoegd die de medewerking van partijen aan de uitvoering van het project en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgt, evenals de naleving van de aan een subsidieverleningsbeschikking verbonden verplichtingen jegens de minister.

  • De projectpartners dienen te verklaren dat zij bekend zijn met de OESO-Richtlijnen voor multinationale bedrijven met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen, de ILO-Verklaring inzake fundamentele rechten en principes voor werk en het VN Verdrag inzake Biologische Diversiteit en dat ze hiernaar zullen handelen. Informatie over deze documenten staat op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland http://english.rvo.nl/gww.

  • De penvoerder dient te verklaren dat de te financieren projectactiviteiten niet op de FMO uitsluitingslijst vermeld staan. Een link naar deze lijst staat op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

  • De aanvraag dient te worden opgesteld in de Engelse taal.

6.6. Inhoudelijke beoordeling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Na in behandeling nemen van de aanvraag wordt deze inhoudelijk beoordeeld. Aanvragen voor GWW-FDW zullen worden beoordeeld op de toets op minimale vereisten, de partnerschaptoets en de projecttoets. Deze beoordeling resulteert in een besluit op de aanvraag voor GWW-FDW.

6.6.1. Toets op minimale vereisten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Een aanvraag wordt in ieder geval afgewezen indien aan één of meerdere van de onderstaande minimale vereisten niet is voldaan:

  • ontwikkelingsrelevant: het project is voldoende gericht op structurele armoedebestrijding, duurzame economische groei en zelfredzaamheid;

  • de projectdoelstelling en projectactiviteiten richten zich op ten minste één van de volgende thema’s: ’sanitatie en hygiëne’, ’verbeterd afval management (vast en vloeibaar)’, ’toegang tot en gebruik van veilig drinkwater’; en ‘integraal waterbeheer’;

  • de projectactiviteiten vinden plaats in Ghana;

  • het partnerschap bestaat uit ten minste één publieke instelling, één bedrijf en één NGO óf kennisinstelling;

  • van de partijen beschikt ten minste één partij over rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht en één partij over rechtspersoonlijkheid naar Ghanees recht;

  • Alle partijen in het partnerschap bezitten rechtspersoonlijkheid;

  • De subsidieaanvraag bedraagt minimaal € 500.000 en maximaal € 10.000.000;

  • De projectduur is maximaal 5 jaar;

  • De aanvraag betreft één integraal project;

  • de eigen financiële bijdrage van het aanvragende partnerschap is minimaal 30,0% van de subsidiabele projectkosten (niet direct of indirect afkomstig van subsidies of bijdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken);

  • In geval er sprake is van investeringen in projecten met een innovatief karakter dient aan de start van het project al een deel hiervan direct geïnvesteerd worden. De milestone-afhankelijke investeringen in de tijd moeten expliciet in een overeenkomst met betrokken project-partner(s) worden vastgelegd en aansluiten bij het projectplan. Op het moment van de aanvraag moeten alle project-partners zich committeren aan hun bijdragen (‘willingness-to-invest’);

  • minimaal 15,0% van de subsidiabele projectkosten samengesteld uit middelen van bedrijven (bedrijfsbijdrage);

  • het voorstel moet een deugdelijk systeem voor monitoring en bijsturing bevatten. Duurzaamheid moet ook verwerkt zijn in het systeem van monitoring en bijsturing. Minimaal 2,0% van het projectbudget is gereserveerd voor Monitoring en Evaluatie van het project;

  • projecten met een projectbudget boven € 4.000.000 tonen aan dat deze door een onafhankelijke partij geëvalueerd zullen worden. De kosten voor een externa evaluatie, inclusief een baseline studie, moeten in het budget zijn opgenomen. Het eind-concept en het eindrapport moeten te zijner tijd bij RVO.nl worden ingediend;

  • het project mag binnen de looptijd van het project niet commercieel haalbaar zijn. Dit wordt aangetoond met een standaard rekenmodel (beschikbaar via http://english.rvo.nl/gww);

  • de interventie moet aantoonbaar financieel duurzaam zijn. Een interventie is financieel duurzaam indien deze na de projectperiode kan voortbestaan zonder subsidie uit GWW-FDW of andere subsidies of bijdragen afkomstig van buitenlandse (niet Ghanees) donoren. Dit wordt aangetoond met behulp van een standaard rekenmodel (beschikbaar via http://english.rvo.nl/gww);

  • het projectvoorstel moet duidelijk maken dat het project niet leidt tot marktverstoring in Ghana en in Europa;

  • het project betreft geen initiatieven die proselitisme (mede) beogen;

  • de bedrijven dienen een goede reputatie te hebben op het gebied van IMVO;

  • het deelnemende bedrijf zal een IMVO-beleid (conform OESO-richtlijnen) bij de subsidieaanvraag overleggen of aantonen dat dit gedurende de looptijd van de subsidie zal worden opgesteld. Hierbij is het IMVO-beleid proportioneel t.o.v. de omvang van het bedrijf, dit is ter beoordeling van RVO.nl;

  • de projectpartners tonen aan te beschikken over voldoende financiële middelen om de eigen bijdrage en het werkkapitaal voor het project te kunnen financieren. Enkele richtlijnen die de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland hiervoor hanteert staan vermeld in het aanvraagformulier.

6.6.2. Projecttoets

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag wordt met de projecttoets beoordeeld op de kwaliteit van het beoogde project. De projecttoets bevat criteria waaraan de kwaliteit van het projectvoorstel wordt getoetst. Projecten waarvan de kwaliteit als onvoldoende wordt beoordeeld worden afgewezen.

De projecttoets bevat de volgende criteria:

  • Beleidsrelevantie: Het project dient beleidsmatig relevant te zijn. Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:

    • Het project draagt duidelijk bij aan het bereiken van ten minste één van de doelstellingen van het GNWP;

    • De projectactiviteiten sluiten aan bij, of zijn aanvullend op bestaand beleid van zowel de Ghanese overheid als de Nederlandse Ontwikkelingssamenwerking op het gebied van water en sanitatie, bestaande programma’s en activiteiten;

    • De projectdoelstellingen komen ten goede aan de binnen GNWP geformuleerde doelgroep, waaronder armste en meest kwetsbare groepen in de samenleving. Daarbij sluiten de projectdoelstellingen aan bij de bestaande behoeften en wensen van de doelgroep7.

    • Het voorstel geeft een heldere en juiste probleemanalyse van de sociale, economische en politieke factoren voor het projectgebied, biedt een logisch antwoord op die analyse en gaat in op alternatieve oplossingsrichtingen.

  • Interventiestrategie: Aan het project dient een kwalitatief hoogwaardige en logische interventiestrategie ten grondslag te liggen, waarbij duurzaamheid is geïntegreerd in het project. Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:

    • de beoogde interventiestrategie sluit aan bij en is haalbaar in de lokale situatie, en maakt het behalen van de project doelstellingen mogelijk. Dit betekent betrokkenheid van de doelgroep en aandacht voor kwetsbare groepen in de samenleving;

    • de beoogde interventie is technisch en sociaal haalbaar. Sociale haalbaarheid zal in belangrijke mate afhangen van het bereiken van duurzame gedragsveranderingen op het gebied van WASH en de aanpak voor dit aspect zal hierbij speciale aandacht krijgen;

    • de mate waarin het project vernieuwend is voor Ghana (innovatief karakter). De vernieuwing kan bijvoorbeeld worden bewerkstelligd door innovatieve processen of producten, niet alleen op technisch gebied maar zeker ook op het gebied van het bereiken van positieve gedragsveranderingen.

  • Duurzaamheid: de mate waarin het project duurzaam is. Duurzaamheid wordt getoetst volgens het F.I.E.T.S. principe8 Het project moet financieel, institutioneel, ecologisch, technisch en sociaal duurzaam zijn. Hierbij is extra aandacht voor de dwarsdoorsnijdende thema’s gender, goed bestuur, klimaat en milieu9.

  • Kwaliteit projectplan: Het project dient duidelijk en logisch beschreven te zijn. Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:

    • de mate waarin het project is uitgewerkt in activiteiten, outputs en outcomes (zie annex3);

    • de mate waarin er een helder verband is tussen activiteiten, outputs, outcomes en benodigde middelen;

    • de mate waarin de beoogde outcomes, outputs en middelen Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden (SMART) zijn uitgewerkt;

    • de mate waarin het project concrete resultaten bevat.

  • Prijs-kwaliteit:

    • Schaal: Het project dient ofwel een aantoonbaar eenmalige grote outcome te hebben, ofwel aantoonbaar de potentie hebben om op termijn een grotere groep begunstigden te bereiken (impact).

    • Prijs-kwaliteit: Tevens moet het projectbudget en de gevraagde subsidie in verhouding staan tot de beoogde resultaten, waarbij tevens de hoogte van de eigen bijdragen van de partners in het projectbudget en het aandeel van de deelnemende bedrijven daarin wordt beoordeeld.

  • Risico’s, monitoring en evaluatie: Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:

    • het projectvoorstel geeft een realistische analyse van de risico’s en maatregelen om deze risico’s te mitigeren. Hieronder vallen in ieder geval risico’s die het behalen van de beoogde projectresultaten kunnen beïnvloeden.

    • Het projectvoorstel bevat een deugdelijk systeem voor monitoring en evaluatie, inclusief aandacht voor duurzaamheid en de indicatoren zoals opgenomen in annex 4 van de Subsidiebeleidskader GWW-FDW.

    • De mate waarin IMVO-risico’s worden gemitigeerd binnen het project. De penvoerder levert een risicoanalyse aan volgens de OESO richtlijnen van mogelijke ongewenste effecten van het te financieren project. In het geval er reële risico’s bestaan op niet-naleving van de OESO richtlijnen, dient de penvoerder aan te geven welke maatregelen het zal nemen om deze risico’s te ondervangen, hoe het partnerschap de naleving ervan zal monitoren en hoe deze informatie beschikbaar zal zijn voor belangstellende stakeholders (proces van due diligence). In het geval de risico-inschatting nog niet volledig kan worden gedaan voor aanvang van het project, omdat de project locatie nog niet bekend is en/of de toeleveranciers nog niet geïdentificeerd zijn, dient de penvoerder dit aan te geven in het voorstel en het ontbrekende deel van de risicoanalyse op te nemen als onderdeel van Resultaat 1 van het projectplan. Met betrekking tot ketenverantwoordelijkheid betreft het een analyse van de ketens van de meest elementaire grondstoffen voor de productie van het eindproduct.

6.6.3. Partnerschaptoets

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De partnerschaptoets bevat criteria die een oordeel geven over de kwaliteit en doelmatigheid van het aanvragende partnerschap. Aanvragen van partnerschappen waarvan de kwaliteit als onvoldoende wordt beoordeeld worden afgewezen.

De partnerschaptoets bevat de volgende criteria:

  • De capaciteit van het partnerschap: Bij de beoordeling van de capaciteit van het partnerschap is de capaciteit van de verschillende individuele partijen van belang. Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:

    • de mate waarin de projectpartners beschikken over relevante expertise (op het gebied van samenwerking, het thema en de context waarin gewerkt zal worden). Hierbij wordt onder andere gekeken naar track record van de afgelopen drie jaar: De partijen zijn op grond van de door hun inspanningen in de afgelopen drie jaren behaalde resultaten in staat om geplande ‘outputs’ en ‘outcomes’ te realiseren, om de bijdragen van derden die noodzakelijk waren voor de uitvoering van de projecten daadwerkelijk te verkrijgen, en om de duurzaamheid van de projecten te verankeren bij de uiteindelijke doelgroep. Het project sluit aan bij de huidige activiteiten en strategie van de projectpartners;

    • de mate waarin het partnerschap beschikt over voldoende capaciteit op het gebied van projectmanagement, governance, monitoring en evaluatie en financieel en administratief management om het project succesvol te kunnen uitvoeren en hierover verantwoording af te leggen.

  • De meerwaarde van het partnerschap: Het is van belang dat de partijen aantonen dat ze gezamenlijk een voorstel uitvoeren. Uit het voorstel moet blijken waarom en hoe de samenwerking meerwaarde oplevert voor het inhoudelijke doel van het project, ten opzichte van zelfstandige aanvragen van partijen. Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:

    • Het partnerschap kent een strategische meerwaarde (voor de OS-doelstellingen). Het projectplan toont de strategische meerwaarde van het partnerschap aan die kan liggen in verschillende factoren, zoals synergie (thematische specialisatie, maakt vernieuwende aanpak mogelijk) en efficiencywinst (intern functioneren partnerschap). Tevens wordt beargumenteerd in hoeverre het partnerschap cruciaal is voor het behalen van de beoogde doelen;

    • Het partnerschap is haalbaar. Dit wordt mede beoordeeld op basis van een haalbaarheidsanalyse. In deze analyse is in ieder geval aandacht besteed aan de succes- en risicofactoren dan wel de zwakke/sterke punten van het partnerschap. De haalbaarheidsanalyse signaleert risico’s en bevat concrete maatregelen om deze te beheersen.

6.6.4. Puntenverdeling partnerschaptoets en projecttoets

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In totaal zijn er 100 punten te verdienen bij de project- en partnerschaptoets. Dit is als volgt verdeeld:

Totaal aantal punten

100

Projecttoets

70

Partnerschapstoets

30

Ook geldt een minimum aantal punten voor de project- en partnerschapstoets. Voorstellen die niet voldoen aan deze eis worden afgewezen. Het minimaal aantal punten voor de project en partnerschapstoets zijn in de tabel hieronder weergegeven.

Binnen de projecttoets moet bovendien voldoende punten worden gescoord op de onderdelen Beleidsrelevantie, Interventiestrategie en Duurzaamheid. Wordt aan deze eis niet voldaan dan wordt het voorstel afgewezen, ook indien het totaal aantal punten op de project- en partnerschapstoets boven het minimaal aantal punten ligt.

Minimaal aantal punten

 

Projecttoets

42

Partnerschapstoets

18

6.7. Beslissen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Binnen 22 weken na de uiterste indieningsdatum voor de aanvragen wordt besloten of de aanvraag wordt gehonoreerd en de subsidie wordt verleend. Partnerschappen zullen door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland worden geïnformeerd over de beslissing. Aan de subsidie worden verplichtingen verbonden. Bij afwijzing van de aanvraag zullen de redenen van afwijzing worden medegedeeld.

7. Projectuitvoering en vaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

7.1. Voortgangsrapportage, resultaat 1

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Randvoorwaardelijke vereisten van het project, bijvoorbeeld het verkrijgen van benodigde vergunningen worden vastgelegd als Resultaat 1 in de beschikking tot verlening van subsidie. Het bereiken van Resultaat 1 is essentieel voor de verdere uitvoering van het subsidieproject. Voordat Resultaat 1 is bereikt zijn kosten voor hardware niet subsidiabel. Indien Resultaat 1 niet, niet tijdig of niet volledig is gerealiseerd, kan dit gevolgen hebben voor continuering van de subsidieverstrekking en kan de subsidieverlening worden gewijzigd of zelfs worden ingetrokken. De eerste voortgangsrapportage over de gerealiseerde activiteiten en kosten wordt ingediend binnen 2 maanden na afloop van de termijn voor het realiseren van Resultaat 1. De voortgangsrapportage, resultaat 1, dient in het Engels te worden opgesteld volgens het door RVO.nl beschikbaar gestelde model.

7.2. Jaarlijkse voortgangsrapportage en eindrapportage

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger dient eenmaal per 12 maanden te rapporteren over de gerealiseerde activiteiten en kosten. Hierin wordt tevens gerapporteerd op de voor het project relevante indicatoren zoals vastgesteld wordt in de subsidieverleningsbeschikking (zie ook paragraaf 7.3).

De termijn voor het indienen van de daaropvolgende voortgangsrapportages is telkens 12 maanden na de termijn voor het indienen van de vorige voortgangsrapportage, met dien verstande dat in het laatste jaar van het subsidietijdvak de eindrapportage in de plaats treedt van de voortgangsrapportage. De rapportages dienen in het Engels te worden opgesteld volgens het beschikbaar gestelde model.

7.3. Overige verplichtingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Monitoringsplicht: De subsidieontvanger is verplicht te monitoren op voor het project relevante indicatoren die zijn opgenomen in Annex 4 van dit subsidiekader. Dit wordt beoordeeld door RVO.nl. Deze indicatoren zijn integraal onderdeel van het Monitoring en Evaluatie plan van het GWW-FDW project. Door deze indicatoren te meten is het mogelijk om de bijdrage van door GWW-FDW projecten aan de beleidsdoelstellingen te bepalen. Tevens wordt het zo mogelijk de meerwaarde van PPP’s te evalueren.

Meldingsplicht: De subsidieontvanger is verplicht onverwijld een schriftelijke melding te doen, zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, dan wel hij niet aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden zal voldoen.

Internationale normen: De subsidieontvanger is verplicht het project uit te voeren volgens de OESO Richtlijnen voor multinationale bedrijven, de ILO-Verklaring inzake fundamentele rechten en principes voor werk en de VN-Conventie voor Biologische Diversiteit.

Verplichting tot bijzondere meldingsplicht in het kader van de Wet bestuurlijke boete meldingsplichten subsidies: De subsidieontvanger dient er zorg voor te dragen dat de partners en de eerste wezenlijke toeleverancier geen gebruik maken van kinderarbeid en/of dwangarbeid, noch voor het project waar de aanvraag betrekking op heeft, noch voor andere activiteiten. De subsidieontvanger dient eventuele feiten of omstandigheden die wijzen op kinder- of dwangarbeid bij deze bedrijven onverwijld te melden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

7.4. Bevoorschotting en vaststelling subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Voorschotten: Bij de subsidieverlening zal worden bepaald op welke wijze bevoorschotting plaatsvindt. Gedurende het project bedragen de voorschotten in totaal niet meer dan 90% van de verstrekte subsidie. Na het behalen van Resultaat 1 worden de voorschotten gefaseerd, eens per drie maanden, verstrekt.

Subsidievaststelling: De penvoerder moet binnen 6 maanden na afronding van de activiteiten of binnen 6 maanden na de in de beschikking genoemde einddatum de inhoudelijke en financiële eindrapportage aanleveren samen met een aanvraag tot vaststelling van de subsidie. Deze eindrapportage dient in het Engels te worden opgesteld en te worden ingediend overeenkomstig het beschikbaar gestelde model (zie http://english.rvo.nl/gww).

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland beslist binnen 13 weken na ontvangst van het verzoek tot subsidievaststelling. Een fysieke inspectie ter plaatse kan onderdeel uitmaken van de beoordeling van de aanvraag tot subsidievaststelling. In dat geval kan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de beslistermijn verlengen tot 22 weken.

Informatie na vaststelling: Tot 24 maanden na vaststelling van de subsidie kan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de penvoerder verzoeken informatie te verstrekken over de impact van het project.

7.5. Administratieve lasten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Een toets op administratieve lasten voor penvoerders is uitgevoerd volgens een standaard rekenmodel waarbij de administratieve lasten zijn geschat op 0,4% van het totale subsidie budget. Aangezien administratieve lasten tijdens de uitvoering en verantwoording in het project opgenomen kunnen worden, zijn alleen administratieve lasten van de subsidieaanvraag meegenomen. Er zijn verschillende maatregelen getroffen die zullen helpen om de administratieve lasten zoveel beperkt mogelijk te maken, zoals het aanbieden van voorlichtingsbijeenkomsten en intake gesprekken.

Annexen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Annex 1 . Aanvraagformulier en model projectvoorstel GWW-FDW

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Deze annex is te downloaden via http://english.rvo.nl/gww

Annex 2. Begrippenlijst GWW-FDW

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Deze annex is te downloaden via http://english.rvo.nl/gww

Annex 3. OECD-DAC definitie ‘outcomes’ en ‘output’

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Outputs

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

The products, capital goods and services which result from a development intervention; may also include changes resulting from the intervention which are relevant to the achievement of outcomes.

Outcome

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

The likely or achieved short-term and medium-term effects of an intervention’s outputs.

Related terms: result, outputs, impacts, effect.

Annex 4. Algemene indicatoren monitoring GWW-FDW

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Programme theme

Indicator

Unit

Sanitation (liquid waste) and institutional WASH compliance

Number of schools which are WASH compliant1

#

Volume of faecal sludge adequately treated (i.e. at faecal sludge treatment plant)

Litre

Number of people that gained access to and make use of an improved water source.

#

Number of people that gained access to and make use of improved sanitation facilities2

#

Sanitation – solid waste and drainage

Number of households with access to solid waste management

#

Volume of door-to-door and community collection services

Kilo

Number of clean areas (no overflowing dustbins and garbage pollution)

#

Number of drains adequately managed

#

Hygiene behaviour

Number of households practicing hygiene behaviours – hand washing at critical times

#

Number of households practicing hygiene behaviours – handling childrens faeces.

#

Number of user groups, water committees and PTAs engaged in WASH activities functional

#

PPP/MFI

Established WASH facilities through the use of micro-loans, for instance: Individual house connection, Individual house latrines and hand washing facilities

#

Number of local enterprises that have benefited from micro-credits to establish a WASH business

#

Sustainability indicators

Number of people that have been reached by relevant communication activities3

#

Number of business cases which reach break-even point at the end of the project cycle or can be sustained by in country finance.

#

Percentage of vulnerable4 people out of total population benefiting

%

Generic indicator

Number of people that have received training or education

#

1Schools are considered WASH compliant when they possess the following characteristics: availability of improved drinking water on school premises, the student-toilet ratio is <25, and there is both water and soap available for hand washing, please report on actual student-toilet ratio. Please note that the student-toilet ratio may be adjusted to a more achievable target in order to be considered as having basic/ acceptable sanitation standards. We request reporting on the separate aspects of the WASH compliant definition.

2With reference to the joint monitoring programme-Unicef/WHO criteria: To be classified as improved if the facility is connected to a public sewer, is connected to a sceptic system, is a pour-flush latrine, is a simple pit latrine or is a ventilated improved pit latrine. Not improved facilities are public or shared latrines, open pit latrines and bucket latrines. The number of new users is obtained by multiplying the number of toilets by the average family size.

With reference to the joint monitoring programme-Unicef/WHO criteria: To be classified as improved the water supply is a household connection, public standpipe, borehole, protected dug well, protected spring or rainwater collection AND where the source has a minimum yield of 20 litre per capita per day, is within 1 km of the users dwelling and the water source is used by a maximum of 250 persons. Regarded as not improved sources are surface water, stream or canal water, unprotected wells or unprotected springs, vendor provided water, bottled water and tanker truck water.

3Break down by subject/theme and gender, communication activities other than training.

4Break down to specific characteristics: vulnerable in what way?

Vulnerable groups are individuals or households who are especially at risk to be excluded from water related services and infrastructure (water, sanitation and hygiene, extension work, protection from flooding, etc). These groups vary depending on the context in which the programme is implemented. Most common vulnerable groups are: Income poor: People living below the locally determined poverty line or below the international poverty line of US1.25 per day; Women and children: E.g. Women in general or Female headed households.

People living far away from existing services; Ethnic groups; Religious groups; Handicapped.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2015, 44596, datum inwerkingtreding 11-12-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze bijlage. Deze wijziging werkt terug tot en met 06-03-2014.

5.1. Kapitaalgoederen (hardware)

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Onder subsidiabele kosten voor kapitaalgoederen wordt verstaan:

  • investeringen in duurzame kapitaalgoederen noodzakelijk voor het uitvoeren van het project;

  • investeringen in nieuwe gemeenschappelijke infrastructuur of verbetering van bestaande infrastructuur, met uitzondering van regulier onderhoud;

  • kosten voor heffingen noodzakelijk voor aanschaf van de kapitaalgoederen;

  • kosten voor BTW/VAT, indien projectpartners kunnen aantonen dat deze kosten niet terug gevorderd kunnen worden of dat projectpartners op basis van lokale regelgeving geen vrijstelling voor BTW/VAT afdracht genieten en indien opgenomen in project budget.

7.1. Voortgangsrapportage, resultaat 1

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Randvoorwaardelijke vereisten van het project, bijvoorbeeld het verkrijgen van benodigde vergunningen worden vastgelegd als Resultaat 1 in de beschikking tot verlening van subsidie. Het bereiken van Resultaat 1 is essentieel voor de verdere uitvoering van het subsidieproject. Indien Resultaat 1 niet, niet tijdig of niet volledig is gerealiseerd, kan dit gevolgen hebben voor continuering van de subsidieverstrekking en kan de subsidieverlening worden gewijzigd of zelfs worden ingetrokken. De eerste voortgangsrapportage over de gerealiseerde activiteiten en kosten wordt ingediend binnen 2 maanden na afloop van de termijn voor het realiseren van Resultaat 1. De voortgangsrapportage, resultaat 1, dient in het Engels te worden opgesteld volgens het door RVO.nl beschikbaar gestelde model.

7.4. Bevoorschotting en vaststelling subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Voorschotten: Bij de subsidieverlening zal worden bepaald op welke wijze bevoorschotting plaatsvindt. Gedurende het project bedragen de voorschotten in totaal niet meer dan 90% van de verstrekte subsidie.

Subsidievaststelling: De penvoerder moet binnen 6 maanden na afronding van de activiteiten of binnen 6 maanden na de in de beschikking genoemde einddatum de inhoudelijke en financiële eindrapportage aanleveren samen met een aanvraag tot vaststelling van de subsidie. Deze eindrapportage dient in het Engels te worden opgesteld en te worden ingediend overeenkomstig het beschikbaar gestelde model (zie http://english.rvo.nl/gww).

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland beslist binnen 13 weken na ontvangst van het verzoek tot subsidievaststelling. Een fysieke inspectie ter plaatse kan onderdeel uitmaken van de beoordeling van de aanvraag tot subsidievaststelling. In dat geval kan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de beslistermijn verlengen tot 22 weken.

Informatie na vaststelling: Tot 24 maanden na vaststelling van de subsidie kan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de penvoerder verzoeken informatie te verstrekken over de impact van het project.

  1. http://english.rvo.nl/fdw. ^ [1]
  2. Geeft invulling aan motie Dikkers (32505/27), alsmede motie Ferrier (32605/45) en El Fassed (32605/34). ^ [2]
  3. http://english.rvo.nl/gww. ^ [3]
  4. http://english.rvo.nl/gww ^ [4]
  5. Besluit van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van 24 juli 2012, nr. MinBuZa-2012.16922, tot vaststelling van beleidsregels houdende algemene bepalingen voor subsidieverlening ten behoeve van activiteiten in het kader van ontwikkelingssamenwerking (Standaardkader ontwikkelingssamenwerking 2012), Stcrt. 2012, nr. 15896. ^ [5]
  6. Het aanvraagformulier met appendices is geplaatst op http://english.rvo.nl/gww ^ [6]
  7. Geeft invulling aan motie Dikkers Kamerstukken 2011 32 605, nr 28 en motie El Fassed Kamerstukken 2011 32 605, nr 34; ^ [7]
  8. Geef invulling aan motie El Fassed Kamerstukken 2011 33 000, nr 51. ^ [8]
  9. Geeft invulling aan motie Ferrier Kamerstukken 2011 32 605, nr 45 en El Fassed Kamerstukken 2011 32 605, nr 34. ^ [9]
Naar boven