Onderlinge regeling Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland ex artikel 38, van het [...] of in verband met dringende redenen van veiligheid)

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 03-07-2014 t/m heden

Onderlinge regeling als bedoeld in artikel 38, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden regelende de samenwerking tussen Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten op het gebied van de onderlinge beschikbaarstelling van detentiecapaciteit op medische gronden of in verband met dringende redenen van veiligheid

Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten,

Overwegende, dat in onderdeel D van de Slotverklaring van het bestuurlijk overleg over de toekomstige staatkundige positie van Curaçao en Sint Maarten op 2 november 2006 is afgesproken dat Curaçao, Sint Maarten en Nederland op basis van een onderlinge regeling als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, met elkaar zullen samenwerken om te voorzien in het beschikbaar stellen van detentiecapaciteit ten behoeve van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ten behoeve van elkaar;

Overwegende dat, ter uitvoering van bovengenoemde afspraak op 11 februari 2010 een onderlinge regeling regelende de samenwerking tussen Curaçao, Sint Maarten en Nederland op het gebied van de onderlinge beschikbaarstelling van detentiecapaciteit tot stand is gekomen, tot welke onderlinge regeling Aruba in het jaar 2013 is toegetreden;

Overwegende dat, in aanvulling daarop, het wenselijk wordt geacht een bijzondere regeling te treffen voor de tijdelijke beschikbaarheid van detentiecapaciteit op medische gronden of in verband met dringende redenen van veiligheid ten behoeve van Curaçao, Sint Maarten, Aruba en Nederland;

Gelet op artikel 38, eerste lid, en artikel 40 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden;

Komen het volgende overeen:

Artikel 1

  • 1 Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, hierna ook aan te duiden als de landen en elk afzonderlijk als land, stellen ten behoeve van elkaar detentiecapaciteit ter beschikking op de wijze, bij deze onderlinge regeling bepaald.

  • 2 Voor de toepassing van deze regeling wordt onder detentiecapaciteit verstaan de beschikbare verblijfsruimte voor het onderbrengen van personen aan wie rechtens hun vrijheid is ontnomen op grond van een bevel tot voorlopige hechtenis of een veroordeling tot een vrijheidsstraf, hierna ook aangeduid als gedetineerden.

Artikel 2

  • 1 Deze regeling is uitsluitend van toepassing in de gevallen waarin:

    • a. De aanwezigheid van medische complicaties het noodzakelijk maakt dat een gedetineerde tijdelijk wordt overgebracht naar een ander land dan het land waarin het bevel tot voorlopige hechtenis van die gedetineerde is gegeven of de vrijheidsstraf ten aanzien van die gedetineerde is opgelegd;

    • b. Dringende redenen van veiligheid een verder verblijf in detentie op Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, St. Eustatius en Saba onverantwoord doen zijn.

  • 2 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid onder a of b, geschiedt overbrenging naar het Europese deel van Nederland uitsluitend indien de onderlinge regeling op het gebied van de onderlinge beschikbaarstelling van detentiecapaciteit niet kan worden toegepast.

  • 3 Het verzoekende land vergoedt de kosten die voortvloeien uit de toepassing van deze regeling aan het aangezochte land.

  • 4 Het verzoekende land en het aangezochte land verlenen elkaar tevens alle medewerking om de uitoefening van de wettelijke verantwoordelijkheden jegens de gedetineerde te kunnen verzekeren. Met het oog daarop worden schriftelijke afspraken gemaakt over tussentijdse berichtgeving betreffende het gedrag en de toestand van de gedetineerde.

Artikel 3

  • 1 De openbare ministeries van de landen richten hun verzoek om tijdelijke beschikbaarstelling van detentiecapaciteit door tussenkomst van de procureur-generaal tot de Minister van Justitie van het aangezochte land dat mogelijkerwijs detentiecapaciteit beschikbaar kan stellen.

  • 2 Een verzoek als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van de noodzakelijke informatie over de medische complicaties van de betreffende gedetineerde dan wel de gronden voor dringende redenen van veiligheid die een verblijf in detentie in het verzoekende land onverantwoord doen zijn, waaronder in ieder geval een advies van de hoofdofficier van justitie en een extract van het vonnis dan wel een afschrift van het bevel tot voorlopige hechtenis.

  • 3 De Minister van Justitie van het aangezochte land beslist binnen 14 dagen na ontvangst van een verzoek als bedoeld in het eerste lid en doet zijn beslissing door tussenkomst van de procureur-generaal of een daartoe aangewezen dienst toekomen aan het openbaar ministerie van het verzoekende land.

  • 4 De Minister van Justitie van het aangezochte land wijst het verzoek, bedoeld in eerste lid, af, indien:

    • a. de gevraagde capaciteit niet beschikbaar is;

    • b. niet is voorzien in de informatie zoals bedoeld in het tweede lid;

    • c. de onderbrenging onverenigbaar is met de orde of de veiligheid in de inrichting;

    • d. dit noodzakelijk is ter bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid;

    • e. het belang van de voorkoming of opsporing van strafbare feiten zich verzet tegen de overbrenging;

    • f. een land dat dichterbij de woonplaats van gedetineerde is gelegen dan het aangezochte land, detentiecapaciteit ter beschikking kan stellen.

  • 5 In het geval er een mogelijkheid bestaat tot terugkeer van de gedetineerde, stelt het openbaar ministerie van het verzoekende land, door de tussenkomst van de procureur-generaal, het openbaar ministerie van het land waarin de gedetineerde is ondergebracht hiervan op de hoogte. De daartoe strekkende kennisgeving geschiedt uiterlijk binnen 14 dagen voor terugkeer van de gedetineerde.

Artikel 4

  • 1 De gedetineerde keert zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen een termijn van zes maanden vanaf het tijdstip van tijdelijke onderbrenging, terug naar het land waarin het bevel tot voorlopige hechtenis is gegeven of de vrijheidsstraf is opgelegd.

  • 2 Zodra de noodzaak tot onderbrenging in een ander land komt te ontvallen, stelt het openbaar ministerie van het verzoekende land, door de tussenkomst van de procureur-generaal, het openbaar ministerie van het land waarin de gedetineerde is ondergebracht hiervan op de hoogte.

  • 3 Van het eerste lid kan worden afgeweken indien de dringende redenen van veiligheid en/of de aanwezigheid van medische complicaties van de gedetineerde daartoe nopen. In dat geval kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, telkens met zes maanden worden verlengd.

  • 4 Bij toepassing van het derde lid richt het openbaar ministerie van het verzoekende land anderhalve maand voor het verlopen van de termijn, bedoeld in het derde lid, een schriftelijk verzoek tot verlenging aan de Minister van Justitie van het aangezochte land door tussenkomst van de procureur-generaal of een daartoe aangewezen dienst. Het aangezochte land neemt binnen de termijn van 14 dagen na ontvangst van het schriftelijk verzoek een beslissing over de verlenging en stelt binnen deze termijn het verzoekende land op de hoogte van de inhoud van deze beslissing.

Artikel 5

  • 1 Overdracht van een gedetineerde in de zin van deze regeling heeft tot gevolg dat de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van de detentie van de betrokkene wordt overgedragen aan het aangezochte land.

  • 2 De overdracht wordt georganiseerd door het verzoekende land.

Artikel 6

  • 1 Binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze regeling evalueren de Ministers van Justitie de werking van deze regeling in praktijk.

  • 2 Deze regeling kan in onderlinge overeenstemming worden gewijzigd of naar aanleiding van de evaluatie in onderlinge overeenstemming worden beëindigd.

Artikel 7

Deze onderlinge regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van het publicatiemedium waarin zij wordt geplaatst.

Deze onderlinge regeling zal met de toelichting in de Staatscourant, de Landscourant van Aruba, het Publicatieblad van Curaçao en het Afkondigingsblad van Sint Maarten worden geplaatst.

Voor Nederland:

De

Minister

van Veiligheid en Justitie

I.W. Opstelten

Voor Aruba:

De

Minister

van Justitie

A.L. Dowers

Voor Curaçao:

De

Minister

van Justitie

N.G. Navarro

Voor Sint Maarten:

De

Minister

van Justitie

D.L. Richardson

Naar boven