Remigratiebesluit

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 13-01-2023 t/m heden

Besluit van 1 maart 2014 houdende voorschriften ter uitvoering van de Remigratiewet en tot wijziging van enige andere algemene maatregelen van bestuur (Remigratiebesluit)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 augustus 2013, nr. 2013-0000117426 en van 2 november 2012, nr. KO/B/2012/16341;

Gelet op de artikelen 6aa, zesde lid, 6b, zevende lid, 7, eerste lid, en 8, tweede lid, van de Remigratiewet, 14a, tiende lid, van de Toeslagenwet, 27a, tiende lid, van de Werkloosheidswet, 48, tiende lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 21, tiende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 29a, tiende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 2:69, tiende lid, en 3:40, tiende lid, van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, 91, tiende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 45a, tiende lid, van de Ziektewet, 17a, negende lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, 39, negende lid, van de Algemene nabestaandenwet, 17c, tiende lid, van de Algemene Ouderdomswet, 20a, negende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, 20a, negende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, 18a, negende lid, en 47g, negen de lid, van de Wet werk en bijstand, 14, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en 1.50, tweede lid, en 2.6, tweede lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 9 oktober 2013, no.W12.13.0302/III en van 13 december 2012, No. W12.12.0452/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 februari 2014, nr. 2013-000018730;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

Hoofdstuk II. Hoogte van de remigratievoorzieningen

Artikel 2

  • 1 Het bruto bedrag van de remigratie-uitkering wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

  • 2 Het bruto bedrag van de remigratie-uitkering kan per bestemmingsland verschillend worden vastgesteld.

  • 3 Het bruto bedrag van de remigratie-uitkering is verschillend al naar gelang er sprake is van een alleenstaande remigrant, een remigrant met partner, dan wel van een alleenstaande remigrant met een kind.

  • 4 Het bruto bedrag van de remigratie-uitkering kan verschillend zijn:

  • 5 De hoogte van het bruto bedrag van de remigratie-uitkering wordt bepaald naar de toestand op de datum van vertrek uit Nederland, een en ander onverminderd de artikelen 7, en 10.

Artikel 3

  • 1 De bruto bedragen van de remigratie-uitkering, bedoeld in artikel 2, worden jaarlijks gewijzigd aan de hand van de helft van het percentage waarmee in het voorafgaande kalenderjaar de bijstandsnormen met toepassing van artikel 38, eerste en tweede lid, van de Participatiewet zijn gewijzigd. De gewijzigde bedragen worden door of namens Onze Minister medegedeeld in de Staatscourant.

  • 2 De bruto bedragen van de remigratie-uitkering, bedoeld in artikel 2, kunnen door Onze Minister worden gewijzigd indien de noodzakelijke kosten van bestaan in het bestemmingsland dusdanig wijzigen dat daartoe aanleiding bestaat.

Artikel 4

  • 1 De remigratie-uitkering wordt per maand uitbetaald.

  • 2 Indien de netto remigratie-uitkering minder dan € 25 bedraagt, kan de som van de remigratie-uitkeringen eenmaal per jaar worden uitbetaald.

Artikel 5

  • 3 Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt per maand uitbetaald.

Hoofdstuk III. Samenloop van de remigratie-uitkering met andere uitkeringen

Artikel 6

  • 3 Op de remigratie-uitkering wordt niet in mindering gebracht het bruto bedrag van de tegemoetkoming op grond van artikel 33a van de Algemene Ouderdomswet, waarop de remigrant of zijn partner over de maand waarover de remigratie-uitkering wordt verstrekt aanspraak heeft.

Hoofdstuk IV. Tijdstip waarop het recht op voorzieningen ingaat en vervalt

Artikel 7

  • 1 Het recht op de remigratievoorzieningen gaat in op de eerste dag na die van vertrek van de remigrant naar het bestemmingsland.

  • 2 Het recht op de remigratievoorzieningen, bedoeld in het eerste lid, gaat in ieder geval niet eerder in dan op de eerste dag van de maand na die waarop het besluit op de aanvraag is genomen.

  • 3 De Sociale verzekeringsbank kan het tweede lid buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang van de remigrant, zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 4 Indien de remigrant een aanvraag tot remigratievoorzieningen indient nadat hij uit Nederland is vertrokken, gaat het recht op de remigratievoorzieningen, bedoeld in de artikelen 4, derde lid, en 11, eerste lid, van de wet, in op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag daarvoor is ingediend.

  • 5 Het recht op de remigratievoorzieningen van de remigrant en zijn partner, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de wet, gaat in op de eerste dag van de maand waarin zij zijn opgehouden met elkaar een gezamenlijke huishouding te voeren of, indien zij zijn gehuwd of geregistreerd partners zijn, duurzaam gescheiden zijn gaan leven.

  • 6 Het recht op de remigratievoorzieningen van de remigrant of zijn partner, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet, gaat in op de eerste dag van de tweede maand, volgende op de maand waarin de remigrant of zijn partner is overleden.

  • 7 Het recht op de remigratievoorzieningen van de minderjarige kinderen, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet, gaat in op de eerste dag van de tweede maand, volgende op de maand waarin de remigrant en zijn partner niet meer in leven zijn.

Artikel 8

  • 1 Het recht op de remigratievoorzieningen, bedoeld in de artikelen 4 en 11, eerste lid, van de wet, vervalt met ingang van de eerste dag van de tweede maand, volgende op de maand van overlijden van de remigrant of zijn partner.

  • 2 Het recht op de remigratievoorzieningen, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van de wet, vervalt met ingang van de eerste dag van de tweede maand, volgende op de maand van overlijden van de remigrant of zijn partner.

  • 3 Na een overlijden als bedoeld in het eerste of tweede lid worden de nog verschuldigde remigratievoorzieningen verstrekt aan achtereenvolgens:

    • a. de partner of de remigrant, behoudens in het geval dat voor het tijdstip van overlijden de partner en de remigrant niet langer een gezamenlijke huishouding voerden of indien zij gehuwd of geregistreerde partners waren, duurzaam gescheiden leefden;

    • b. indien er geen partner of remigrant is, of in het geval dat voor het tijdstip van overlijden de partner en de remigrant niet langer een gezamenlijke huishouding voerden, of indien zij gehuwd of geregistreerde partners waren, zij duurzaam gescheiden leefden: de kinderen of

    • c. indien deze er niet zijn: de persoon of personen die daarvoor naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank uit billijkheidsoverwegingen in aanmerking komt of komen, mits deze binnen zes maanden na het overlijden een daartoe strekkend verzoek bij de Sociale verzekeringsbank heeft of hebben ingediend.

Artikel 9

  • 1 Met ingang van de eerste dag van de tweede maand, volgende op de maand van overlijden van een kind dan wel met ingang van de eerste dag van de maand, volgende op de maand waarin een kind niet langer minderjarig is, vervalt het recht, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet, op het evenredig deel, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet.

  • 2 Na het overlijden, bedoeld in het eerste lid, worden de nog verschuldigde voorzieningen verstrekt aan de persoon of personen die daarvoor naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank uit billijkheidsoverwegingen in aanmerking komt onderscheidenlijk komen, mits deze binnen zes maanden na het overlijden een daartoe strekkend verzoek bij de Sociale verzekeringsbank heeft onderscheidenlijk hebben ingediend.

Artikel 10

  • 1 Ingeval twee alleenstaande remigranten die ieder afzonderlijk recht hebben op de remigratievoorzieningen een gezamenlijke huishouding gaan voeren, hun partnerschap laten registreren of met elkaar huwen, worden de twee afzonderlijke rechten op de remigratievoorzieningen omgezet in een recht op de remigratievoorzieningen als waren zij een remigrant en partner.

  • 2 Indien de kinderen van de alleenstaande remigrant of de alleenstaande partner meerderjarig worden of overlijden, worden de remigratievoorzieningen aan de gewijzigde omstandigheden aangepast.

  • 3 Een omzetting of aanpassing als bedoeld in het eerste of tweede lid gaat in op de eerste dag van de maand na die waarin de omstandigheid die daartoe de aanleiding vormt zich heeft voorgedaan.

Hoofdstuk V. Terugkeerregeling

Artikel 11

Personen die zijn geremigreerd op grond van de wet, komen in aanmerking voor de terugkeerregeling, bedoeld in artikel 8 van de wet, indien zij bij hun aanvraag tot wedertoelating voldoen aan de voorwaarden, genoemd in artikel 3.51, eerste lid, onderdeel g, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en er op grond van het gestelde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 geen andere beletselen zijn voor wedertoelating.

Hoofdstuk VII. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 17

  • 2 De artikelen 10 en 11 van het Uitvoeringbesluit Remigratiewet zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, blijven van toepassing op personen die voor dat tijdstip zijn geremigreerd of een aanvraag voor remigratievoorzieningen bij de Sociale verzekeringsbank hebben ingediend.

  • 3 Artikel 3, eerste lid, is niet van toepassing op personen die zijn geremigreerd vóór 1 april 2000.

Artikel 18

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet van 10 juli 2013 tot wijziging van de Remigratiewet (heroverweging Remigratiewet) (Stb. 2013, 331) in werking treedt, met uitzondering van de artikelen 13, aanhef en onderdeel B, en 15, die in werking treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 1 maart 2014

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

L.F. Asscher

Uitgegeven de elfde maart 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten

Naar boven