Regeling voorschrijfbevoegdheid verpleegkundigen

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2013. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 19-03-2016 t/m heden

Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 19 november 2013, kenmerk MEVA-164800-112408, houdende het voorschrijven van UR-geneesmiddelen door bepaalde categorieën van verpleegkundigen

Paragraaf 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Paragraaf 2. Verpleegkundige op het gebied van diabetes mellitus

Artikel 2

  • 1 Als bevoegd tot het voorschrijven van UR-geneesmiddelen op het gebied van diabetes mellitus wordt aangewezen:

    • a. de verpleegkundige die in het bezit is van een getuigschrift waaruit blijkt dat deze met goed gevolg een door de Minister aangewezen post-HBO-opleiding tot verpleegkundige op het gebied van diabetes mellitus heeft afgesloten;

    • b. de verpleegkundige die:

      • 1°. in het bezit is van een getuigschrift waaruit blijkt dat betrokkene een post-HBO-opleiding tot verpleegkundige op het gebied van diabetes mellitus aan de Hogeschool van Rotterdam of de Hogeschool van Utrecht met goed gevolg heeft afgesloten; en

      • 2°. in het bezit is van een getuigschrift waaruit blijkt dat de verpleegkundige een door de Minister aangewezen module farmacotherapie, vóór 1 februari 2016, met goed gevolg heeft afgesloten;

    • c. de verpleegkundige die:

      • 1°. in het bezit is van een getuigschrift van de Stichting Specifieke Scholing Verpleegkundigen dan wel van een getuigschrift dat na 30 oktober 2009 is afgegeven door de Stichting Sint Antonius Ziekenhuis waaruit blijkt dat de betrokkene de op het getuigschrift betrekking hebbende vervolgopleiding diabetes mellitus met goed gevolg heeft afgesloten; en

      • 2°. in het bezit is van een getuigschrift waaruit blijkt dat de verpleegkundige een door de Minister aangewezen module farmacotherapie, vóór 1 februari 2016, met goed gevolg heeft afgesloten.

  • 2 Een opleiding als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kan door de Minister worden aangewezen indien:

    • 1°. de hogeschool die de opleiding verzorgt, de volgende voorwaarden hanteert om de verpleegkundige op het gebied van diabetes mellitus in opleiding toe te laten:

      • betrokkene heeft een aanstelling voor ten minste achttien uren per week als verpleegkundige op het gebied van diabetes mellitus in opleiding;

      • er is een relevant geschoolde mentor op de werkplek beschikbaar die de praktijkopdrachten van de betrokkene begeleidt; en

      • tussen de betrokkene en de werkgever is een leerwerkovereenkomst gesloten waarin in ieder geval afspraken over de praktijkbegeleiding tussen de werkgever en de betrokken verpleegkundige zijn vastgelegd;

    • 2°. de opleiding is verbonden aan een hogeschool die tevens een door de NVAO geaccrediteerde opleiding tot verpleegkundige verzorgt;

    • 3°. de opleiding ten minste twaalf maanden duurt;

    • 4°. de opleiding ten minste dertig contactdagen kent en een studielast heeft van ten minste 24 studiepunten waarvan de module farmacotherapie onderdeel uitmaakt en bestaat uit ten minste drie contactdagen en 2,5 studiepunten;

    • 5°. de opleidingscompetenties zijn ontleend aan een landelijk beroepsprofiel dat voor verpleegkundigen op het gebied van de diabetes mellitus door de EADV is vastgesteld en die zijn vertaald in een opleidingsprofiel;

    • 6°. het personeel en het opleidingsprogramma van de hogeschool het mogelijk maken de beoogde opleidingscompetenties te realiseren; en

    • 7°. de hogeschool die de opleiding verzorgt, beschikt over een adequaat systeem van toetsing en aantoont dat de beoogde opleidingscompetenties worden gerealiseerd.

  • 3 De module farmacotherapie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 2°, en onderdeel c, onder 2°, kan door de Minister worden aangewezen, indien:

    • 1°. de hogeschool, die de module verzorgt, als voorwaarde hanteert voor toelating van de verpleegkundige op het gebied van diabetes mellitus tot de module, dat de betrokkene ten minste achttien uren per week werkzaam is als verpleegkundige op het gebied van diabetes mellitus;

    • 2°. de module is verbonden aan een hogeschool, die tevens een door de NVAO geaccrediteerde opleiding tot verpleegkundige verzorgt;

    • 3°. de module ten minste drie contactdagen kent en een studielast heeft van 2,5 studiepunten;

    • 4°. de modulecompetenties zijn ontleend aan de competenties uit een landelijk beroepsprofiel dat voor verpleegkundigen op het gebied van de diabetes mellitus door de EADV is vastgesteld en die zijn vertaald in een moduleprofiel;

    • 5°. het personeel en het moduleprogramma van de hogeschool het mogelijk maken de beoogde modulecompetenties te realiseren; en

    • 6°. de hogeschool die de module verzorgt, beschikt over een adequaat systeem van toetsing en aantoont dat de beoogde modulecompetenties worden gerealiseerd.

Artikel 3

De bevoegdheid tot het voorschrijven van geneesmiddelen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, geldt slechts:

  • a. ten aanzien van bloedglucoseregulerende geneesmiddelen;

  • b. voor zover een arts de diagnose diabetes mellitus met betrekking tot de patiënt heeft gesteld; en

  • c. voor zover de op grond van artikel 2, eerste lid, aangewezen verpleegkundige bij het voorschrijven de binnen de relevante beroepsgroepen geldende richtlijnen, standaarden en daarvan afgeleide protocollen volgt.

Paragraaf 3. Verpleegkundige op het gebied van de oncologie

Artikel 4

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2013. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Als bevoegd tot het voorschrijven van UR-geneesmiddelen op het gebied van de oncologie wordt aangewezen:

    • a. [Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden;]

    • b. de verpleegkundige die:

      • 1°. in het bezit is van een getuigschrift vanaf 2006 waaruit blijkt dat betrokkene een door een zorginstelling verzorgde vervolgopleiding oncologie met goed gevolg heeft afgesloten en die opleiding onder het toezicht staat van het CZO; en

      • 2°. in het bezit is van een getuigschrift waaruit blijkt dat de verpleegkundige een door de Minister aangewezen module farmacotherapie, binnen twee jaar na inwerkingtreding van dit artikel, met goed gevolg heeft afgesloten;

    • c. de verpleegkundige die:

      • 1°. in het bezit is van een getuigschrift afgegeven tussen 2002 en 2006 waaruit blijkt dat betrokkene een door een zorginstelling verzorgde vervolgopleiding tot verpleegkundige op het gebied van oncologie met goed gevolg heeft afgesloten en voor die opleiding een erkenning door de LRVV heeft verkregen; en

      • 2°. in het bezit is van een getuigschrift waaruit blijkt dat de verpleegkundige een door de Minister aangewezen module farmacotherapie, binnen twee jaar na inwerkingtreding van dit artikel, met goed gevolg heeft afgesloten;

    • d. de verpleegkundige die:

      • 1°. in het bezit is van een getuigschrift van vóór 2002 waaruit blijkt dat betrokkene een vervolgopleiding tot verpleegkundige op het gebied van oncologie met goed gevolg heeft afgesloten en die opleiding is verzorgd door een zorginstelling die voor die opleiding in de periode van 2002 tot en met 2008 een erkenning door de LRVV heeft verkregen; en

      • 2°. in het bezit is van een getuigschrift waaruit blijkt dat de verpleegkundige een door de Minister aangewezen module farmacotherapie, binnen twee jaar na inwerkingtreding van dit artikel, met goed gevolg heeft afgesloten.

  • 2 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

  • 3 De module farmacotherapie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 2° en onderdeel c, onder 2°, kan door de Minister worden aangewezen, indien:

    • 1°. de hogeschool of de zorginstelling die de module verzorgt, als voorwaarde hanteert voor toelating van de verpleegkundige op het gebied van oncologie tot de module, dat de betrokkene ten minste 24 uren per week werkzaam is als verpleegkundige op het gebied van oncologie;

    • 2°. de module is verbonden aan een hogeschool, die tevens een door de NVAO de geaccrediteerde opleiding tot verpleegkundige verzorgt, of onder toezicht staat van het CZO;

    • 3°. de module ten minste achttien theorie-uren kent en een studielast heeft van 70 studie-uren;

    • 4°. de modulecompetenties zijn ontleend aan de competenties uit een landelijk beroepsprofiel dat voor verpleegkundigen op het gebied van de oncologie door de V&VN is vastgesteld en zijn vertaald in een moduleprofiel;

    • 5°. het personeelsbestand en het moduleprogramma van de zorginstelling of de hogeschool zodanig zijn samengesteld dat de beoogde modulecompetenties kunnen worden gerealiseerd; en

    • 6°. de zorginstelling of hogeschool die de module verzorgt, beschikt over een adequaat systeem van toetsing en aantoont dat de beoogde modulecompetenties worden gerealiseerd.

Artikel 5

De bevoegdheid tot het voorschrijven van geneesmiddelen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, geldt slechts;

  • a. ten aanzien van antidiarrhoica, anti-emetica, benzodiazepinen, laxantia, middelen van pijnbestrijding en secretieremmers;

  • b. voor zover een arts de diagnose kanker met betrekking tot de patiënt heeft gesteld; en

  • c. voor zover de op grond van artikel 4, eerste lid, aangewezen verpleegkundige bij het voorschrijven de binnen de relevante beroepsgroepen geldende richtlijnen, standaarden en daarvan afgeleide protocollen volgt.

Paragraaf 4. Verpleegkundige op het gebied van astma en COPD

Artikel 6

  • 1 Als bevoegd tot het voorschrijven van UR-geneesmiddelen op het gebied van astma en COPD wordt aangewezen:

    • a. de verpleegkundige die in het bezit is van het getuigschrift waaruit blijkt dat deze met goed gevolg een door de Minister aangewezen post-HBO-opleiding tot verpleegkunde op het gebied van astma en COPD heeft afgesloten;

    • b. de verpleegkundige die:

      • 1°. in het bezit is van een getuigschrift waaruit blijkt dat betrokkene een post-HBO-opleiding tot verpleegkundige op het gebied van astma en COPD aan de Hogeschool van Rotterdam of de Hogeschool van Utrecht met goed gevolg heeft afgesloten; en

      • 2°. in het bezit is van een getuigschrift waaruit blijkt dat de verpleegkundige een door de Minister aangewezen module farmacotherapie, vóór 1 februari 2016, met goed gevolg heeft afgesloten.

  • 2 Een opleiding als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kan door de Minister worden aangewezen indien:

    • 1°. de hogeschool die de opleiding verzorgt de volgende voorwaarden hanteert om de verpleegkundige op het gebied van astma en COPD in opleiding toe te laten:

      • de betrokkene heeft een aanstelling voor ten minste achttien uren per week als verpleegkundige op het gebied van astma en COPD in opleiding;

      • er is een relevant geschoolde mentor op de werkplek beschikbaar die de praktijkopdrachten van de betrokkene begeleidt; en

      • tussen de betrokkene en de werkgever is een leerwerkovereenkomst gesloten waarin in ieder geval afspraken over de praktijkbegeleiding tussen de werkgever en de betrokken verpleegkundige zijn vastgelegd;

    • 2°. de opleiding is verbonden aan een hogeschool die tevens een door de NVAO geaccrediteerde opleiding tot verpleegkundige verzorgt;

    • 3°. de opleiding ten minste twaalf maanden duurt;

    • 4°. de opleiding ten minste dertig contactdagen kent en een studielast heeft van ten minste 24 studiepunten, waarvan de module farmacotherapie onderdeel uitmaakt en bestaat uit ten minste drie contactdagen en 2,5 studiepunten;

    • 5°. de opleidingscompetenties zijn ontleend aan een landelijk beroepsprofiel dat voor verpleegkundigen op het gebied van astma en COPD door de V&VN is vastgesteld en vertaald in een opleidingsprofiel;

    • 6°. het personeel en het opleidingsprogramma van de hogeschool het mogelijk maken de beoogde opleidingscompetenties te realiseren; en

    • 7°. de hogeschool die de opleiding verzorgt, beschikt over een adequaat systeem van toetsing en aantoont dat de beoogde opleidingscompetenties worden gerealiseerd.

  • 3 De module farmacotherapie bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 2°, kan door de Minister worden aangewezen, indien:

    • 1°. de hogeschool, die de module verzorgt, als voorwaarde hanteert voor toelating van de verpleegkundige op het gebied van astma en COPD tot de module, dat de betrokkene ten minste achttien uren per week werkzaam is als verpleegkundige op het gebied van astma en COPD;

    • 2°. de module is verbonden aan een hogeschool, die tevens een door de NVAO geaccrediteerde opleiding tot verpleegkundige verzorgt;

    • 3°. de module ten minste drie contactdagen kent en een studielast heeft van 2,5 studiepunten;

    • 4°. de modulecompetenties zijn ontleend aan de competenties uit een landelijk beroepsprofiel dat voor verpleegkundigen op het gebied van astma en COPD door de V&VN is vastgesteld en vertaald in een moduleprofiel;

    • 5°. het personeelsbestand en het moduleprogramma van de hogeschool zijn zodanig samengesteld dat de beoogde modulecompetenties kunnen worden gerealiseerd; en

    • 6°. de hogeschool die de module verzorgt, beschikt over een adequaat systeem van toetsing en aantoont dat de beoogde modulecompetenties worden gerealiseerd.

Artikel 7

De bevoegdheid tot het voorschrijven van geneesmiddelen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, geldt slechts;

  • a. ten aanzien van inhalatiemedicatie;

  • b. indien een arts de diagnose astma of COPD met betrekking tot de patiënt heeft gesteld; en

  • c. voor zover de op grond van artikel 6, eerste lid, aangewezen verpleegkundige bij het voorschrijven de binnen de relevante beroepsgroepen geldende richtlijnen, standaarden en daarvan afgeleide protocollen volgt.

Artikel 8

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2013. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 9

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2013. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 4 Indien in de opleidingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, artikel 4, eerste lid, onderdeel a, en artikel 6, eerste lid, onderdeel a, en in de modules farmacotherapie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, onder 2° en onderdeel c, onder 2°, artikel 4, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, onderdeel c, onder 2°, en onderdeel d, onder 2°, en artikel 6, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, wijzigingen plaatsvinden betreffende de vereisten, bedoeld in artikel 2, tweede en derde lid, artikel 4, tweede en derde lid, onderscheidenlijk artikel 6, tweede en derde lid, stelt de hogeschool of zorginstelling de Minister daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte.

  • 5 De hogeschool of zorginstelling waarvan de opleiding of module farmacotherapie is aangewezen, verstrekt de Minister op verzoek informatie die noodzakelijk is om te beoordelen of de opleiding dan wel de module farmacotherapie op enig moment voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen.

  • 6 Onze Minister kan een aanwijzing intrekken zodra de opleiding niet of niet langer voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen.

  • 7 Van een aanwijzing of een intrekking van een aanwijzing wordt kennis gegeven in de Staatscourant.

Paragraaf 5. Overige bepalingen

Artikel 10

  • 1 Tevens bevoegd tot het voorschrijven van geneesmiddelen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of artikel 4, eerste lid, dan wel artikel 6, eerste lid is de verpleegkundige:

    • a. die in het bezit is van een door de Minister afgegeven verklaring van vakbekwaamheid:

      • waaruit blijkt dat die verpleegkundige een examen heeft afgelegd van een opleiding, die is gericht op het voorschrijven van geneesmiddelen en aan de betrokkene een getuigschrift is uitgereikt dat niet is afgegeven binnen een staat aangesloten bij de overeenkomst van Oporto van 2 mei 1992 betreffende de Europese Economische Ruimte (Trb. 1992, 132) of Zwitserland, en,

      • waarin de Minister verklaart dat de door de betrokkene verworven vakbekwaamheid voor de toepassing van deze regeling geacht kan worden gelijkwaardig te zijn aan de vakbekwaamheid welke uit artikel 2, eerste lid, of artikel 4, eerste lid, dan wel artikel 6, eerste lid kan worden afgeleid, of

    • b. die in het bezit is van een door de Minister afgegeven erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties:

      • waaruit blijkt dat die verpleegkundige een examen heeft afgelegd van een opleiding, die is gericht op het voorschrijven van geneesmiddelen en aan de betrokkene daarvan een getuigschrift is uitgereikt en,

      • waarin de Minister verklaart dat het beroepskwalificatieniveau van betrokkene voor de toepassing van deze regeling geacht kan worden gelijkwaardig te zijn aan de vakbekwaamheid welke uit artikel 2, eerste lid, of artikel 4, eerste lid, dan wel artikel 6, eerste lid kan worden afgeleid.

  • 2 Alvorens een verklaring af te geven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of een erkenning als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wint de Minister advies in van de commissie.

  • 3 De commissie onderzoekt en laat de Minister weten of naar haar oordeel voldaan is aan de vereisten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b.

  • 4 De artikelen 5 en 6, van het Besluit buitenslands gediplomeerden volksgezondheid zijn van overeenkomstige toepassing op aanvragen van een verklaring van vakbekwaamheid als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en van een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b. De leden-deskundigen die deel uitmaken van de commissie, zijn deskundig ter zake van de opleiding of van het beroep van verpleegkundige.

  • 5 Bij een aanvraag van een verklaring van vakbekwaamheid als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dan wel van een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, dient de verpleegkundige bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt dat die verpleegkundige een opleiding die is gericht op het voorschrijven van geneesmiddelen heeft gevolgd en deze met goed gevolg heeft afgesloten, en waaruit blijkt dat die verpleegkundige beschikt over die vakbekwaamheid dan wel dat beroepskwalicatieniveau.

Paragraaf 6. Slotbepalingen

Artikel 11

[Red: Wijzigt de Regeling tarieven registratie beroepsbeoefenaren Wet BIG.]

Artikel 12

Deze regeling treedt in werking:

  • a. voor wat betreft de artikelen 2, tweede en derde lid, 6, tweede en derde lid, en 9 in werking met ingang van de dag na datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst;

  • b. voor wat betreft artikel 4, dan wel onderdelen daarvan, artikel 5, alsmede voor wat betreft de artikelen 8, 9 en 10, voor zover in die artikelen wordt verwezen naar artikel 4 of 5, op een bij ministerieel besluit te bepalen tijdstip, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt; en

  • c. voor wat betreft de overige bepalingen met ingang van 1 februari 2014.

Artikel 13

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling voorschrijfbevoegdheid verpleegkundigen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E.I. Schippers

Naar boven