Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013

Geraadpleegd op 23-04-2024.
Geldend van 01-10-2022 t/m 31-12-2022

Wet van 11 september 2013 inzake regels voor subsidiëring van landelijke onderwijsondersteunende activiteiten (Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten (2013))

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de taken van de Stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling en de Stichting Leerplanontwikkeling wettelijk te verankeren en om de middelen voor onderwijsonderzoek doelmatiger en effectiever te organiseren en dat het in verband hiermee wenselijk is een nieuwe Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 2. Taken Stichting SLO

  • 1 Stichting leerplanontwikkeling heeft tot taak:

    • a. het ontwikkelen en onderhouden van landelijke leerplankaders,

    • b. het ondersteunen en adviseren van Onze Minister met betrekking tot leerplanontwikkeling,

    • c. het uitvoeren van onderzoek ter ondersteuning van de taken, genoemd in dit artikel, of

    • d. het uitvoeren van aanvullende activiteiten, niet zijnde activiteiten gericht op het nascholen van leraren, die samenhangen met de taken, genoemd in dit artikel.

  • 2 Onze Minister kan Stichting leerplanontwikkeling subsidie verstrekken voor de taken, genoemd in dit artikel.

Artikel 3. Taken Stichting Cito

  • 2 Onze Minister kan Stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling subsidie verstrekken voor de taken, genoemd in het eerste lid.

Artikel 3a. Taken Stichting Nuffic

  • 1 Stichting Nuffic is het nationaal informatiecentrum, bedoeld in artikel IX.2, eerste lid, van het Verdrag inzake de erkenning van kwalificaties betreffende hoger onderwijs in de Europese regio (Trb. 2002,137), is belast met de taken, bedoeld in artikel IX.2, tweede lid, van dit verdrag en is daarmee lid van het Europese Netwerk van nationale informatiecentra voor academische mobiliteit en erkenning, bedoeld in artikel X.3 van dit verdrag.

  • 3 Onze Minister kan Stichting Nuffic subsidie verstrekken voor de taken, genoemd in dit artikel.

  • 4 Onze Minister kan Stichting Nuffic aanwijzingen van algemene aard geven met betrekking tot de uitoefening van de taken, genoemd in het eerste en tweede lid.

  • 5 Indien Stichting Nuffic naar het oordeel van Onze Minister de taken, bedoeld het eerste en tweede lid, ernstig verwaarloost, en de door Onze Minister hierover gegeven aanwijzingen niet opvolgt, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat Stichting Nuffic in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog de taken, genoemd het eerste en tweede lid, naar behoren uit te voeren.

  • 6 Onze Minister stelt de beide Kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van de getroffen voorzieningen bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 3b. Taak informeren over Europese ontwikkelingen op het gebied van onderwijs, onderzoek en innovatie

  • 1 Onze Minister kan een rechtspersoon aanwijzen die tot taak heeft het kennisveld te informeren over het beleid van de Europese Unie op het gebied van onderwijs, onderzoek en innovatie en de mogelijkheden die dit beleid biedt.

  • 2 Onze Minister kan de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval intrekken, indien de rechtspersoon:

    • a. naar het oordeel van Onze Minister zijn taak niet langer naar behoren uitoefent;

    • b. niet voldoet aan hetgeen bij of krachtens de Comptabiliteitswet 2016 is bepaald;

    • c. niet voldoet aan de in de aanwijzing gestelde eisen met betrekking tot toezicht en verantwoording; of

    • d. het overleg, bedoeld in het derde lid, niet in voldoende mate pleegt.

  • 3 De rechtspersoon pleegt over de uitoefening van haar taak geregeld overleg met de vertegenwoordigers van het kennisveld.

  • 4 Onze Minister kan de rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, subsidie verstrekken voor de taken, genoemd in dit artikel.

Artikel 5. Kaderbrief SLOA voor SLO en Cito

Onze Minister maakt eenmaal per twee jaar voor 1 april een Kaderbrief SLOA voor SLO en Cito bekend op het terrein van leerplanontwikkeling en de doelen van toetsen en examens. De Kaderbrief SLOA voor SLO en Cito heeft betrekking op de twee kalenderjaren die volgen op het jaar waarin de brief bekend wordt gemaakt.

Artikel 5a. Kaderbrief SLOA op het terrein van internationalisering

  • 1 Onze Minister maakt eenmaal per twee jaar voor 1 april een Kaderbrief SLOA internationalisering bekend op het terrein van de taken, genoemd in de artikelen 3a en, indien hieraan toepassing is gegeven, 3b. Deze Kaderbrief heeft betrekking op de twee kalenderjaren die volgen op het jaar waarin de brief bekend wordt gemaakt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, wordt de kaderbrief voor de eerste maal bekend gemaakt binnen drie maanden na inwerkingtreding van dit artikel.

Artikel 6. Weigeringsgronden

Onverminderd de mogelijkheden tot weigering van subsidieverlening voor de taken, genoemd in artikel 2 en artikel 3, en de taken, genoemd in artikel 3a en artikel 3b, ingevolge de Algemene wet bestuursrecht kan een subsidieverlening worden geweigerd indien Onze Minister van oordeel is dat:

  • a. de aanvraag niet past binnen de Kaderbrief SLOA voor SLO en Cito of de Kaderbrief SLOA internationalisering, of

  • b. mag worden verwacht dat de met subsidiëring beoogde doelstellingen niet worden bereikt.

Artikel 7. Nadere regels

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover,

    • b. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald,

    • c. de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt,

    • d. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend,

    • e. de verplichtingen van de instellingen,

    • f. de vaststelling van de subsidie,

    • g. intrekking en wijziging van de subsidieverlening of subsidievaststelling,

    • h. de betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten,

    • i. het verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, bedoeld in artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht, of

    • j. andere criteria voor de verstrekking van subsidie.

Artikel 8. Subsidieplafond

  • 3 Onze Minister kan jaarlijks het bedrag vaststellen dat ten hoogste beschikbaar is voor de activiteiten, genoemd in artikel 3a en, indien hieraan toepassing is gegeven, artikel 3b. Onze Minister kan daarbij bepalen hoe het beschikbare bedrag of de beschikbare bedragen worden verdeeld.

Artikel 9. Openbaarheid

De voor de taken, genoemd in de artikelen 2 tot en met 3b, gebruikte gegevens en de resultaten van die taken worden door de instellingen openbaar gemaakt, tenzij bijzondere omstandigheden zich hiertegen verzetten. Bij ministeriële regeling en bij de subsidieverlening kan worden bepaald dat openbaarmaking geheel of gedeeltelijk achterwege blijft.

Artikel 10. Intellectueel eigendom

  • 1 Tenzij anders overeengekomen werkt de instelling mee aan het overdragen van intellectuele eigendomsrechten ten behoeve van Onze Minister ter zake van de taken, genoemd in de artikelen 2 tot en met 3b, en doet voor zover de Auteurswet dit toestaat, tevens afstand van persoonlijkheidsrechten als bedoeld in de Auteurswet die haar of haar personeel toebehoren.

  • 2 Voor zover de taken, genoemd in de artikelen 2 tot en met 3b, tot stand komen met gebruikmaking van reeds bestaande, niet aan de instelling toekomende intellectuele eigendomsrechten, draagt de instelling zorg voor het verlenen van adequate gebruiksrechten aan Onze Minister.

Artikel 11. Toezicht

  • 1 Met het toezicht op de naleving van de aan de instelling opgelegde verplichtingen zijn belast de bij besluit van Onze Minister aan te wijzen personen.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 12. Evaluatie

  • 1 Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

  • 2 Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Wet wettelijke taken internationalisering onderwijs aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 12a. Wijziging van en samenloop met het wetsvoorstel centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs

  • 1 [Red: Wijzigt het wetsvoorstel centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs (Kst. 33157).]

  • 2 [Red: Wijzigt de Wet College voor examens.]

Artikel 14. Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 15. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten, met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin zij zal worden geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

Wassenaar, 11 september 2013

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S. Dekker

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

S.A.M. Dijksma

Uitgegeven de achtste november 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten

Naar boven