Beleidsregel werkwijze toezichthouder kinderopvang

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2022 t/m heden

Beleidsregels van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 5 december 2012, Directie Kinderopvang, nr. KO/ 2012/16947, houdende werkwijze toezichthouder kinderopvang en peuterspeelzalen (Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang en peuterspeelzalen 2013)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 1.64 en 2.22 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 1. Definities

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a. wet: Wet kinderopvang;

  • b. toezichthouder: toezichthouder, bedoeld in artikel 1. 61 van de wet;

  • c. inspectierapport: inspectierapport, bedoeld in artikel 1.63 van de wet;

  • d. risicomodel: het door GGD GHOR Nederland ontwikkelde risicomodel voor toezicht;

  • e. risicoprofiel: inschatting van de mate waarin:

    • in het kindercentrum op verantwoorde wijze kinderopvang geboden wordt en blijft worden;

    • door tussenkomst van het gastouderbureau op verantwoorde wijze gastouderopvang geboden wordt en blijft worden;

  • f. vestiging: een vestiging als bedoeld in artikel 1, onder j, van de Handelsregisterwet 2007, van een gastouderbureau of waar buitenschoolse opvang of dagopvang plaatsvindt.

Paragraaf 2. Onderzoek toezichthouder kindercentrum en gastouderbureau

Artikel 2. Onderzoek voor registratie

  • 1 De werkzaamheden van de toezichthouder ter uitvoering van het onderzoek, bedoeld in artikel 1.62, eerste lid, van de wet in verband met het kindercentrum of het gastouderbureau bestaan in ieder geval uit:

    • a. een bureauonderzoek van verkregen zakelijke gegevens en bescheiden betreffende dat kindercentrum of dat gastouderbureau; of

    • b. een locatiebezoek.

Artikel 3. Onderzoek na registratie

  • 1 Binnen drie kalendermaanden na registratie in het landelijk register kinderopvang voert de toezichthouder ter uitvoering van het onderzoek, bedoeld in artikel 1.62, tweede lid, van de wet in ieder geval de volgende werkzaamheden uit bij het kindercentrum of het gastouderbureau:

    • a. een bureauonderzoek van verkregen zakelijke gegevens en bescheiden; of

    • b. een locatiebezoek.

  • 2 Onverminderd het eerste lid kunnen de werkzaamheden van de toezichthouder ter uitvoering van het onderzoek, bedoeld in artikel 1.62, tweede lid, van de wet bestaan uit het voeren van overleg met:

    • de houder;

    • een of meer van de bij de houder werkzame personen dan wel een of meer gastouders die door tussenkomst van het gastouderbureau gastouderopvang bieden;

    • een of meer leden van de oudercommissie; of

    • het college.

Artikel 4. Vervolgonderzoek na registratie

  • 1 Het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het inspectierapport naar aanleiding van het onderzoek, bedoeld in artikel 3, eerste lid, is vastgesteld, voert de toezichthouder ter uitvoering van het onderzoek, bedoeld in artikel 1.62, tweede lid, van de wet in ieder geval de werkzaamheden, bedoeld in artikel 3, eerste lid, uit bij het kindercentrum of het gastouderbureau.

  • 2 Onverminderd het eerste lid kunnen de werkzaamheden van de toezichthouder ter uitvoering van het onderzoek, bedoeld in artikel 1.62, tweede lid, van de wet bestaan uit het voeren van overleg met:

    • de houder;

    • een of meer van de bij de houder werkzame personen dan wel een of meer gastouders die door tussenkomst van het gastouderbureau gastouderopvang bieden;

    • een of meer leden van de oudercommissie;

    • de klachtenfunctionaris en de vertrouwensfunctionaris voor zover een kindercentrum of een gastouderbureau hierover beschikt; of

    • het college.

  • 3 De toezichthouder stelt op basis van de resultaten van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, het risicoprofiel van het kindercentrum of het gastouderbureau op. Hierbij worden ook de resultaten van het onderzoek, bedoeld in artikel 3, eerste lid, betrokken.

  • 4 Op basis van het risicomodel adviseert de toezichthouder het college over de inspectieactiviteiten bij het kindercentrum of het gastouderbureau.

Artikel 4a. Jaarlijks onderzoek

  • 1 De werkzaamheden van de toezichthouder ter uitvoering van het onderzoek, bedoeld in artikel 1.62, tweede lid, van de wet bij het kindercentrum of het gastouderbureau ten behoeve waarvan een risicoprofiel is opgemaakt, bestaan uit de werkzaamheden, bedoeld in artikel 3, eerste lid, met dien verstande dat voor het onderzoek eenzelfde aantal uren beschikbaar is als het aantal uren dat op grond van het risicomodel beschikbaar is voor een kindercentrum of gastouderbureau met dat risicoprofiel.

  • 3 Tijdens het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, bij het kindercentrum worden in ieder geval de volgende onderwerpen beoordeeld:

    • a. de pedagogische praktijk;

    • b. de beroepskracht-kindratio;

    • c. de groepsgrootte;

    • d. de beroepskwalificaties;

    • e. de verklaringen omtrent het gedrag;

    • f. onderwerpen die door leden van de oudercommissie zijn aangedragen en betrekking hebben op de wettelijke kwaliteitseisen voor kinderopvang; en

    • g. de voorschoolse educatie, voor zover daar sprake van is.

  • 4 Tijdens het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, bij het gastouderbureau worden in ieder geval de volgende onderwerpen beoordeeld:

    • a. de bemiddelingsactiviteiten;

    • b. het beleid inzake het door de gastouder te voeren pedagogisch beleid, bedoeld in artikel 1.56, eerste lid, in verbinding met artikel 1.56b, eerste lid, van de wet;

    • c. begeleiding en evaluatie van de voorzieningen voor gastouderopvang;

    • d. de administratie van het gastouderbureau;

    • e. de risico-inventarisaties veiligheid en gezondheid;

    • f. de verklaringen omtrent het gedrag; en

    • g. onderwerpen die door leden van de oudercommissie zijn aangedragen en betrekking hebben op de wettelijke kwaliteitseisen voor gastouderopvang.

  • 5 De toezichthouder actualiseert het risicoprofiel van het kindercentrum of het gastouderbureau naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 6 In afwijking van het derde en vierde lid kan de toezichthouder in overleg met het college schriftelijk en gemotiveerd vaststellen welke onderwerpen tijdens het jaarlijkse onderzoek worden beoordeeld, waaronder in elk geval:

    • a. de verklaringen omtrent het gedrag;

    • b. de registratie in het personenregister kinderopvang;

    • c. pedagogische kwaliteit; en

    • d. de voorschoolse educatie, voor zover daar sprake van is.

  • 7 In het overleg, bedoeld in het zesde lid, wordt aandacht besteed aan de volgende thema’s:

    • a. ontwikkeling en kwaliteit;

    • b. veiligheid;

    • c. gezondheid;

    • d. stabiliteit;

    • e. professionaliteit.

Artikel 4b. Incidenteel onderzoek

  • 3 De toezichthouder actualiseert het risicoprofiel van het kindercentrum of het gastouderbureau naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4c. Nader onderzoek

  • 3 De toezichthouder actualiseert het risicoprofiel van het kindercentrum of het gastouderbureau naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 3. Onderzoek voorziening voor gastouderopvang

Artikel 4d. Onderzoek voor registratie

  • 1 De werkzaamheden van de toezichthouder ter uitvoering van het onderzoek, bedoeld in artikel 1.62, eerste lid, van de wet in verband met de voorziening voor gastouderopvang bestaan in ieder geval uit:

    • a. een bureauonderzoek van verkregen zakelijke gegevens en bescheiden betreffende de beoogde voorziening voor gastouderopvang; of

    • b. een locatiebezoek.

Artikel 4e. Jaarlijks en nader onderzoek

  • 1 De werkzaamheden van de toezichthouder ter uitvoering van het onderzoek, bedoeld in artikel 1.62, derde of vijfde lid, van de wet bij de voorziening van gastouderopvang bestaan uit:

    • a. een bureauonderzoek van verkregen zakelijke gegevens en bescheiden; of

    • b. een locatiebezoek.

  • 2 Onverminderd het eerste lid kunnen de werkzaamheden van de toezichthouder ter uitvoering van het onderzoek, bedoeld in artikel 1.62, derde of vijfde lid, van de wet bestaan uit het voeren van overleg met:

    • de gastouder;

    • de houder van het gastouderbureau; of

    • het college.

Artikel 4f. Incidenteel onderzoek

  • 2 Onverminderd het eerste lid kunnen de werkzaamheden van de toezichthouder ter uitvoering van het onderzoek, bedoeld in artikel 1.62, vierde lid, van de wet bestaan uit het voeren van overleg met: 1° de gastouder;

    • de houder van het gastouderbureau; of

    • het college.

Paragraaf 4. Overige bepalingen

Artikel 5. Signaleren niet-geregistreerde activiteiten

Indien naar het oordeel van de toezichthouder sprake is van niet-geregistreerde kinderopvang in een kindercentrum, niet-geregistreerde activiteiten van een gastouderbureau of niet-geregistreerde gastouderopvang die door tussenkomst van een gastouderbureau plaatsvindt, dan informeert de toezichthouder het college waar de niet-geregistreerde kinderopvang of de niet-geregistreerde gastouderopvang voorkomt dan wel het niet-geregistreerde gastouderbureau opereert.

Artikel 6. Procedure inspectierapport

  • 1 De toezichthouder stuurt het ontwerp van het inspectierapport binnen zes weken na afronding van de werkzaamheden, bedoeld in de artikelen 3, 4, 4a, 4b, 4e voor zover sprake is van een steekproefsgewijs onderzoek of 4f, aan de houder bij wiens vestiging het onderzoek is uitgevoerd.

  • 2 Binnen twee weken na de verzending van het ontwerp van het inspectierapport, bedoeld in het eerste lid, voert de toezichthouder overleg met de houder en is de houder in de gelegenheid zijn zienswijze, bedoeld in artikel 1.63, derde lid, van de wet, kenbaar te maken.

  • 3 De toezichthouder stelt het inspectierapport binnen een week na afloop van de twee weken, bedoeld in het tweede lid, vast.

  • 4 In uitzondering op het derde lid, stelt de toezichthouder het inspectierapport naar aanleiding van een nader onderzoek als bedoeld in artikel 1.62, vijfde lid, van de wet uiterlijk binnen een week na afronding van de werkzaamheden, bedoeld in de artikel 4c en artikel 4e,vast.

  • 5 De toezichthouder stelt het college in kennis van de vaststelling van het inspectierapport.

  • 6 Dit artikel is niet van toepassing op een onderzoek voor registratie als bedoeld in de artikelen 2 en 4d.

Artikel 7. Model en inhoud inspectierapport

  • 1 Het inspectierapport met betrekking tot kindercentra, gastouderbureaus en gastouders wordt opgesteld volgens het door GGD GHOR Nederland ontwikkelde modelrapport en vermeldt de datum van vaststelling.

  • 2 Een inspectierapport bevat:

    • a. de naam, het adres, de postcode en de plaats van de onderzochte vestiging en indien de houder formeel op een ander adres dan deze vestiging gevestigd is ook de naam, het adres, de postcode en de plaats van die andere vestiging van de houder;

    • b. de soort voorziening die is onderzocht;

    • c. naam en adres van de gemeente namens wie de GGD-ambtenaar het onderzoek heeft uitgevoerd;

    • d. naam en adres van de toezichthouder die het onderzoek, bedoeld in artikelen 1.62, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, van de wet, heeft uitgevoerd;

    • e. de aanleiding voor het onderzoek;

    • f. de datum van het onderzoek;

    • g. de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd;

    • h. een inhoudelijke beschouwing, waarin de conclusies logisch volgen uit de onderzoeksresultaten;

    • i. een advies aan het college;

    • j. de naam van de GGD-medewerker of GGD-medewerkers die het onderzoek heeft of hebben uitgevoerd.

  • 3 Indien de toezichthouder tot het oordeel, bedoeld in de artikelen 1.63, tweede lid, van de wet, komt geeft hij in het inspectierapport aan waarom sprake is van overtreding van een of meer onderdelen van de wet.

Artikel 8. Rapportage overmacht drie-uursregeling en vaste gezichtencriterium

  • 2 Een toezichthouder beschrijft in het inspectierapport de relevante feiten en omstandigheden van het geval en hoe de toezichthouder is gekomen tot het oordeel dat sprake is van overmacht.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 11. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel werkwijze toezichthouder kinderopvang.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 5 december 2012

De

Minister

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

L.F. Asscher.

Naar boven