Regeling handel in emissierechten

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2023 t/m heden

Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 5 december 2012 nr. IenM/BSK-2012/239553, ter implementatie en uitvoering van het Europese systeem van handel in broeikasgasemissierechten (Regeling handel in emissierechten)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op EU-richtlijn nr. 2003/87/EG (handel in broeikasgasemissierechten), de EU-verordeningen nr. 920/2010 (register handel in broeikasgasemissierechten), nr. 1031/2012 (veiling broeikasgasemissierechten), nr. 600/2012 (verificatie en accreditatie emissiehandel) en nr. 601/2012 (monitoring en rapportage emissiehandel), de EU-beschikkingen nr. 280/2004 (register handel in broeikasgasemissierechten) en nr. 2009/450 (nadere interpretatie van bijlage I bij richtlijn 2003/87/EG) en de artikelen 16.6, 16.12, 16.13a, 16.14, 16.21, 16.23, tweede lid, 16.29, 16.32, zesde lid, 16.34b, 16.39b, 16.39h in verbinding met de artikelen 16.12 en 16.14, 16.39j, zevende lid, en 16.45 van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong uit de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van afval, met inbegrip van industrieel en huishoudelijk afval van biologische oorsprong;

  • biomassabrandstof: gasvormige of vaste brandstof geproduceerd uit biomassa;

  • CDM-projectactiviteit: projectactiviteit als bedoeld in artikel 16.46b, eerste lid, onderdeel b, van de wet;

  • CDM-raad: raad van bestuur van het mechanisme voor schone ontwikkeling, bedoeld in artikel 12, vierde lid, van het Protocol van Kyoto;

  • conformiteitsbeoordelingsverklaring: verklaring, afgegeven door een conformiteitsbeoordelingsinstantie, dat een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat de daarin gespecificeerde biomassa is geproduceerd op een wijze die voldoet aan de daarop van toepassing zijnde duurzaamheidseisen die in de verklaring zijn gespecificeerd;

  • erkende conformiteitsbeoordelingsinstantie: conformiteitsbeoordelingsinstantie als bedoeld in artikel 1 van het Besluit conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen;

  • geaccrediteerde onafhankelijke entiteit: entiteit die is aangewezen volgens de procedure, bedoeld in het overeenkomstig het Protocol van Kyoto genomen besluit 9/CMP.1, Bijlage, sectie E;

  • houtige biomassa: biomassa als bedoeld in de nummers 100 tot en met 199 van NTA 8003:2017;

  • JI-projectactiviteit: projectactiviteit als bedoeld in artikel 16.46b, eerste lid, onderdeel a, van de wet;

  • Kyotorekening: rekening in het PK-register, bedoeld in artikel 5 van Verordening EU-register handel in emissierechten;

  • meetverantwoordelijke gas: meetverantwoordelijke als bedoeld in de Begrippenlijst gas, zijnde een onderdeel van de voorwaarden, bedoeld in artikel 12b van de Gaswet;

  • minister: Minister van Economische Zaken en Klimaat;

  • multilaterale ontwikkelingsbank: African Development Bank, Asian Development Bank, Caribbean Development Bank, Council of Europe Development Bank, Europees Investeringsfonds, Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, Europese Investeringsbank, Inter American Development Bank, Inter-American Investment Corporation, International Bank for Reconstruction and Development en International Finance Corporation, Multilateral Investment Guarantee Agency of Nordic Investment Bank;

  • nalevingsrapport hydro-elektrische projectactiviteiten: rapport als bedoeld in artikel 58, tweede lid, onderdeel g, onder 1°;

  • onjuiste opgave: omissie, verkeerde voorstelling of fout in het emissieverslag, met uitzondering van de toelaatbare onzekerheid;

  • operationele instelling: instelling die is aangewezen volgens de procedure, bedoeld in het overeenkomstig het Protocol van Kyoto genomen besluit 3/CMP.1, Bijlage, sectie D;

  • pellet: tot vaste brokken samengeperst materiaal in grootteorden van enkele cm;

  • rekeninghouder: houder van een

    • 1°. exploitanttegoedrekening als bedoeld in artikel 16 van de Verordening EU-register handel in emissierechten,

    • 2°. vliegtuigexploitantrekening als bedoeld in artikel 17 van de Verordening EU-register handel in emissierechten,

    • 3°. handelsrekening als bedoeld in artikel 18 van de Verordening EU-register handel in emissierechten,

    • 4°. persoonstegoedrekening als bedoeld in artikel 18 van de Verordening EU-register handel in emissierechten of

    • 5°. Kyotorekening;

  • richtlijn (EU) 2018/2001: Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L328);

  • RVO: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;

  • subinstallatie: productenbenchmark-, warmtebenchmark-, stadsverwarming-, brandstofbenchmark- of procesemissies-subinstallatie als bedoeld in artikel 2 van Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten;

  • Verordening aanpassingen kosteloze toewijzing door verandering activiteitsniveau: Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1842 van de Commissie van 31 oktober 2019 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de verdere regelingen voor de aanpassingen van de kosteloze toewijzing van emissierechten als gevolg van veranderingen in het activiteitsniveau betreft (PbEU 2019, L282);

  • Verordening (EU) 648/2012: Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 2012, L 201);

  • wet: Wet milieubeheer.

Artikel 1a

Deze regeling berust mede op richtlijn nr. 2004/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 oktober 2004 houdende wijziging van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, met betrekking tot de projectgebonden mechanismen van het Protocol van Kyoto (PbEU L 338), op het op 11 december 1997 te Kyoto totstandgekomen Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (Trb. 1998, 170, en 1999, 110) en op de artikelen 16.46b, vierde en achtste lid, van de wet.

Artikel 2. Interpretatie en reikwijdte handel in broeikasgasemissierechten luchtvaart

  • 1 De vluchten, bedoeld in bijlage I, onder ‘Luchtvaart’, onder a tot en met c, f, g, i en j, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten, worden geïnterpreteerd volgens bijlage 1 bij deze regeling.

  • 2 Een commerciële luchtvervoersonderneming die:

    • a. 243 vluchten of meer in een periode van vier maanden uitvoert, en

    • b. vluchten met een totale jaarlijkse emissie van 10.000 ton of meer uitvoert,

    valt gedurende het gehele kalenderjaar waarin deze drempels worden bereikt of overschreden onder de reikwijdte van afdeling 16.2.2 van de wet.

  • 3 De lokale tijd van vertrek van de vlucht bepaalt welke periode van vier maanden als bedoeld in het tweede lid in aanmerking wordt genomen.

  • 4 Bij de toepassing van het tweede lid worden vluchten als bedoeld in bijlage I, onder ‘Luchtvaart’, onder a tot en met i, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten buiten beschouwing gelaten.

Artikel 3. Begripsbepalingen bij interpretatie handel in broeikasgasemissierechten luchtvaart

Voor de toepassing van artikel 2 en de op dat artikel berustende bijlage wordt verstaan onder:

commerciële luchtvervoersonderneming: exploitant die houder is van een bewijs luchtvaartexploitant (AOC) als bedoeld in deel I van bijlage 6 bij het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109);

CRCO-vrijstellingscode: code voor vluchten aangewezen door het Centraal Bureau voor routeheffingen van de Eurocontrol-organisatie, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart, voor de vrijstelling van vluchten van routeheffingen;

periode van vier maanden: periode van vier maanden, beslaande de maanden januari tot en met april, mei tot en met augustus of september tot en met december;

vlucht: één vluchtsector, zijnde één vlucht of één van een reeks van vluchten die begint op een parkeerplaats van het luchtvaartuig en eindigt op een parkeerplaats van het luchtvaartuig.

Hoofdstuk 2. Monitoring broeikasgasemissies

Afdeling 2.1. Broeikasgasinstallaties

§ 2.1.2. Aanvraag vergunning en monitoringsplan

Artikel 5. Aanvraag vergunning

  • 1 De aanvraag om een vergunning krachtens artikel 16.5 van de wet of de aanvraag tot wijziging, aanvulling of intrekking van een vergunning, bedoeld in artikel 16.20a van de wet, wordt gedaan door of namens degene die de broeikasgasinstallatie, waarop de aanvraag betrekking heeft, exploiteert.

  • 2 Het monitoringsplan maakt onderdeel uit van de aanvraag.

Artikel 6. Aanvraag vergunning voor CO2-transportactiviteiten

  • 1 De aanvraag om een vergunning voor het transport van CO2, bedoeld in bijlage I bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten, bevat gegevens waaruit blijkt dat de aanvrager van de vergunning degene is die de broeikasgasinstallatie exploiteert als bedoeld in artikel 16.2a, tweede lid, van de wet en verantwoordelijk is voor de uitvoering van de verplichtingen krachtens de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, afdeling 16.2.1 van de wet en deze regeling.

  • 2 De vergunninghouder voor het transport van CO2, bedoeld in bijlage I bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten, levert bij een melding van een verandering van de naam of adres van de vergunninghouder gegevens waaruit blijkt dat de vergunninghouder degene is die de broeikasgasinstallatie exploiteert

    als bedoeld in artikel 16.2a, tweede lid, van de wet en verantwoordelijk is voor de uitvoering van de verplichtingen krachtens de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, afdeling 16.2.1 van de wet en deze regeling.

Artikel 7. Monitoringsplan

Een monitoringsplan wordt opgesteld met gebruikmaking van een door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gesteld standaardformulier.

Artikel 7a. Vereenvoudigd monitoringsplan

Voor het vereenvoudigd monitoringsplan, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, wordt gebruik gemaakt van een door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gesteld standaardformulier.

Artikel 7b. Bewakingsregeling uitgesloten broeksgasinstallaties

  • 1 De broeikasgasinstallatie die op grond van artikel 27bis van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten op verzoek van de exploitant is uitgesloten van het systeem van handel in broeikasgasemissierechten monitort de emissies van de broeikasgasinstallatie.

  • 2 De exploitant past bij de monitoring van de emissies de volgende methoden en niveaus toe:

    • a. de standaardmethoden, genoemd in artikel 24, eerste en tweede lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel;

    • b. voor de activiteitsgegevens en de berekeningsfactoren minimaal niveau 1 zoals genoemd in bijlage II van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel;

    • c. voor de emissies van rookgasreiniging een van de methoden zoals genoemd in bijlage IV, punt 1, onder C, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, en

    • d. voor de emissies van fakkels de methode zoals genoemd in bijlage IV, punt 1, onder D, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel en minimaal niveau 1.

  • 3 Indien de broeikasgasinstallatie in enig kalenderjaar 2.500 ton of meer CO2-equivalenten aan emissies heeft uitgestoten, meldt de exploitant van de broeikasgasinstallatie dit binnen vier weken schriftelijk aan het bestuur van de emissieautoriteit.

  • 4 Indien de overschrijding plaatsvindt in de maand december van enig jaar, wordt de melding uiterlijk op 31 januari van het daarop volgende kalenderjaar gedaan.

Artikel 8. Indienen van bij het monitoringsplan behorende documenten

  • 1 De in artikel 12 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel bedoelde ondersteunende documenten alsmede het in artikel 33 van die verordening bedoelde bemonsteringsplan worden met het monitoringsplan overeenkomstig artikel 12 van die verordening ingediend.

  • 2 Het bewijs dat een niet geaccrediteerde meetinstantie aan de eisen in artikel 34 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel voldoet, wordt met het monitoringsplan overeenkomstig artikel 12 van die verordening ingediend.

  • 3 Het bestuur van de emissieautoriteit kan degene die de broeikasgasinstallatie exploiteert verzoeken de in het eerste en tweede lid bedoelde documenten gebundeld aan te leveren.

  • 4 Het bestuur van de emissieautoriteit kan een andere termijn voor de indiening van de documenten vaststellen.

§ 2.1.3. Monitoringsmethodiek en kwaliteitsborging

Artikel 9. Emissiefactor voor aardgas

In het geval van de verbranding van aardgas dat in een landelijk of regionaal gasnetwerk wordt gebruikt, mag degene die een broeikasgasinstallatie exploiteert voor de bepaling van de emissiefactor voor de bronstroom aardgas, waarop niveau 3 als bedoeld in onderdeel 2.1 van bijlage II bij de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel van toepassing is, een standaardemissiefactor gebruiken die jaarlijks door de minister wordt gepubliceerd.

Artikel 10. Duurzaamheid van biomassa

  • 1 De exploitant van een broeikasgasinstallatie waar biomassa wordt gebruikt voor verbranding toont aan dat de voor verbranding gebruikte biomassa voldoet aan het bepaalde in artikel 38, vijfde lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, middels een jaarlijkse conformiteitsbeoordelingsverklaring op basis van conformiteitsbeoordelingsverklaringen per levering.

  • 3 Conformiteitsbeoordelingsverklaringen per levering worden afgegeven op grond van:

    • a. een certificatieschema, waarvan de Europese Commissie op grond van artikel 30, vierde lid, van richtlijn (EU) 2018/2001 heeft besloten dat dit accurate gegevens verschaft met het oog op de toepassing van artikel 29 van richtlijn (EU) 2018/2001;

    • b. een nationaal schema, waarvan de Europese Commissie op grond van artikel 30, zesde lid, van richtlijn (EU) 2018/2001 heeft besloten dat dit voldoet aan de in die richtlijn bepaalde voorwaarden; of

    • c. een certificatieschema, dat op grond van artikel 10 van het Besluit conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen is goedgekeurd voor de betreffende scope, uitsluitend voor houtige biomassa, niet zijnde pellets.

  • 5 Van de totale massa houtige biomassa afkomstig uit bosbeheereenheden die wordt ingezet door exploitanten als bedoeld in het vierde lid, die in een kalenderjaar wordt ingezet, voldoet ten hoogste 30 procent aan de duurzaamheidscriteria en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van richtlijn (EU) 2018/2001.

  • 6 Een exploitant die voor verbranding gebruik maakt van biomassa zijnde niet-vloeibare afval- of reststromen die niet van landbouw, aquacultuur, visserij, bosbouw afkomstig zijn en afvalstoffen en residuen die in een product zijn verwerkt alvorens zij verder worden verwerkt tot biomassabrandstof, kan, in afwijking van het eerste lid, door middel van een procedure beschreven in het monitoringsplan aantonen hoe de voor verbranding gebruikte biomassa voldoet aan artikel 38, vijfde lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel.

Artikel 11. Bemonsteringsplan

Goedkeuring van het bemonsteringsplan, bedoeld in artikel 33 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, wordt door het bestuur van de emissieautoriteit onthouden, indien dit plan niet voldoet aan de daaraan in die verordening gestelde eisen.

Artikel 12. Laboratoria

  • 1 Een laboratorium als bedoeld in de artikelen 34 en 42, tweede lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel dat in opdracht van degene die een broeikasgasinstallatie exploiteert werkzaamheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van die genoemde verordening verricht, voert die werkzaamheden uit overeenkomstig die verordening en het voor die broeikasgasinstallatie geldende monitoringsplan.

  • 2 Het is voor een laboratorium verboden te handelen in strijd met het eerste lid.

Artikel 13. Melding parallelmeting

  • 1 Degene die een broeikasgasinstallatie exploiteert, meldt het bestuur van de emissieautoriteit ten minste twee weken van tevoren de datum en het tijdstip waarop een parallelmeting als bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel zal worden uitgevoerd en het laboratorium dat de meting uitvoert. Voor de melding wordt gebruikgemaakt van een door het bestuur van de emissieautoriteit vastgesteld en elektronisch beschikbaar gesteld standaardformulier.

  • 2 Indien een parallelmeting als bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel geen doorgang vindt, wordt dit elektronisch gemeld aan het bestuur van de emissieautoriteit uiterlijk op de datum waarop deze meting zou worden uitgevoerd.

Artikel 14. Melding geen parallelle meting

Indien degene die de broeikasgasinstallatie exploiteert geen gebruik maakt van de resultaten van een parallelle meting als bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, meldt hij dit binnen twee weken nadat de resultaten van die meting bekend zijn geworden aan het bestuur van de emissieautoriteit onder opgave van redenen. Bij deze melding worden bedoelde meetresultaten bijgevoegd.

§ 2.1.4. Melden van wijzigingen van het monitoringsplan en met betrekking tot de vergunningsplicht

Artikel 15. Wijzigingen van het monitoringsplan

  • 1 Onder significante wijzigingen als bedoeld in artikel 15, derde lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel worden tevens verstaan veranderingen van de wijze waarop activiteitsgegevens en berekeningsfactoren worden bepaald.

  • 2 De melding van wijzigingen van het monitoringsplan die niet significant zijn, wordt gedaan voor 31 december van de verslagperiode, bedoeld in artikel 3, onder 12, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, waarin de wijziging zich heeft voorgedaan.

Artikel 16. Tijdelijke wijzigingen van het monitoringsplan

Tijdelijke wijzigingen van het monitoringsplan, bedoeld in artikel 23 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, worden binnen vijf dagen na het ontstaan van de tijdelijke wijziging gemeld aan het bestuur van de emissieautoriteit.

Artikel 16a. Beëindiging van de activiteiten

Een situatie als bedoeld in artikel 16.20c, eerste lid, onderdeel a of b, van de wet, wordt binnen zes weken na het ontstaan ervan gemeld aan het bestuur van de emissieautoriteit.

Artikel 17. Standaardformulier

Voor de meldingen wordt gebruikgemaakt van door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gestelde standaardformulieren.

§ 2.1.5. Emissieverslag

Artikel 18. Emissieverslag

Voor het emissieverslag wordt gebruik gemaakt van een door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gesteld standaardformulier.

§ 2.1.6. Verificatie en het principe van continue verbetering

Artikel 19. Verificatierapport

Voor het verificatierapport, bedoeld in artikel 27 van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel, wordt gebruikgemaakt van een door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gesteld standaardformulier.

Artikel 20. Niet afleggen van een bezoek aan een broeikasgasinstallatie

Het verzoek om goedkeuring om geen bezoek af te leggen als bedoeld in artikel 31 van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel wordt uiterlijk op 31 december van het jaar waarover verslag wordt uitgebracht ingediend bij het bestuur van de emissieautoriteit.

Artikel 21. Periodiek verslag verbetering van de monitoringsmethode

[Vervallen per 29-05-2019]

Afdeling 2.2. Luchtvaartactiviteiten

§ 2.2.2. Monitoringsplan

Artikel 23. Standaardformulier voor het monitoringsplan voor emissies en tonkilometergegevens

De monitoringsplannen, bedoeld in artikel 52, eerste en tweede lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, worden opgesteld met gebruikmaking van een door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gesteld standaardformulier.

Artikel 24. Indienen van bij het monitoringsplan behorende documenten

  • 1 De documenten, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder a en b, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, worden tezamen met het monitoringsplan overeenkomstig artikel 52 van die verordening ingediend.

  • 2 Het bestuur van de emissieautoriteit kan nadere eisen stellen aan de wijze waarop deze documenten worden ingediend.

  • 3 Het bestuur van de emissieautoriteit kan een andere termijn voor de indiening van de documenten vaststellen.

§ 2.2.3. Monitoringsmethodiek broeikasgasemissies

Artikel 26. Gebruik biobrandstof

  • 1 Indien een vliegtuigexploitant biobrandstof gebruikt, verstrekt deze aan het bestuur van de emissieautoriteit een bewijs dat de duurzaamheid van de biobrandstof is aangetoond door:

    • a. een door de Europese Commissie erkend duurzaamheidsysteem of

    • b. een door Nederland of een andere lidstaat geaccepteerd nationaal systeem.

  • 2 In het bewijsstuk wordt tevens opgenomen de hoeveelheid geleverde biobrandstof en de partij waarop de biobrandstof betrekking heeft.

§ 2.2.4. Goedkeuring van het monitoringsplan voor emissies en tonkilometergegevens

Artikel 27. Termijn goedkeuring monitoringsplan voor emissies en tonkilometergegevens

Het bestuur van de emissieautoriteit beslist omtrent goedkeuring van een monitoringsplan als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Verordening monitoring en rapportage, en de artikelen 16.39d, 16.39j, vierde lid, en 16.39n, tweede lid, tweede volzin, in verbinding met artikel 16.39j, vierde lid, van de wet binnen vier maanden na de dag waarop dit bestuur het ontwerp van het monitoringsplan heeft ontvangen.

§ 2.2.5. Emissieverslag en aanleveren tonkilometergegevens

Artikel 28. Emissieverslag

Het emissieverslag wordt opgesteld met gebruikmaking van een door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gesteld standaardformulier.

Artikel 29. Aanleveren tonkilometergegevens

De tonkilometergegevens worden aangeleverd met gebruikmaking van een door het bestuur van de emissieautoriteit vastgesteld en elektronisch beschikbaar gesteld standaardformulier.

§ 2.2.6. Verificatie en het principe van continue verbetering

Artikel 30. Verificatierapport en continue verbetering

De artikelen 19 en 21 zijn van overeenkomstige toepassing op luchtvaartactiviteiten.

Hoofdstuk 3. Toewijzing broeikasgasemissierechten

§ 3.1. Aanwijzing veiler

Artikel 31

Als veiler als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PbEU L 302), verantwoordelijk voor het veilen van broeikasgasemissierechten voor Nederland, wordt aangewezen het bestuur van de Nederlandse emissieautoriteit.

§ 3.2. Verstrekken van gegevens ten behoeve van de kosteloze toewijzing van emissierechten voor de periode 2021–2025

Artikel 36. Algemene eisen inzake de bepaling van in artikel 33 bedoelde gegevens

[Vervallen per 01-07-2020]

Artikel 40. Informatieverplichting met betrekking tot verificatie

[Vervallen per 01-07-2020]

Artikel 41a. Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op broeikasgasinstallaties waarin een of meer activiteiten worden verricht, die behoren tot een categorie die is aangewezen in bijlage 1 bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten en die in aanmerking komen voor kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten op grond van artikel 11 van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten.

Artikel 41b. Aanvraag kosteloze toewijzing

  • 1 De exploitant van een broeikasgasinstallatie dient de aanvraag voor de kosteloze toewijzing van emissierechten op grond van de gedelegeerde handelingen als bedoeld in artikel 10bis van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten uiterlijk op 30 juni 2019 in bij het bestuur van de emissieautoriteit.

  • 2 De aanvraag voldoet aan de daaraan in Gedelegeerde verordening (EU) 2019/331 van de Commissie van 19 december 2018 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2019, L59) gestelde eisen en bevat alle gegevens die op grond van deze verordening worden verlangd.

  • 3 De aanvraag wordt ingediend op een door het bestuur van de emissieautoriteit aangegeven wijze met gebruikmaking van een standaardformulier dat door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 41c. Overleggen monitoringmethodiekplan

  • 1 De exploitant dient het monitoringmethodiekplan op grond van artikel 10bis van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten uiterlijk op 30 juni 2019 in bij het bestuur van de emissieautoriteit.

  • 2 Het monitoringmethodiekplan voldoet aan de in Gedelegeerde verordening (EU) 2019/331 van de Commissie van 19 december 2018 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2019, L59) gestelde eisen en bevat alle gegevens die op grond van deze verordening worden verlangd.

  • 3 Het monitoringmethodiekplan wordt opgesteld en overgelegd op een door het bestuur van de emissieautoriteit aangegeven wijze met gebruikmaking van een standaardformulier dat door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar wordt gesteld.

  • 4 Het besluit over de goedkeuring van het monitoringmethodiekplan wordt uiterlijk op 31 december 2020 genomen door het bestuur van de emissieautoriteit.

Artikel 41d. Wijzigingen monitoringmethodiekplan

  • 1 De melding van niet significante wijzigingen in het monitoringmethodiekplan op grond van de gedelegeerde handelingen wordt gedaan uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de wijzigingen zijn aangebracht.

  • 2 De melding van de wijzigingen in het monitoringmethodiekplan wordt gedaan op een door het bestuur van de emissieautoriteit aangegeven wijze met gebruikmaking van een formulier dat door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar wordt gesteld.

  • 3 Onder significante wijzigingen in het monitoringmethodiekplan als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten worden in ieder geval verstaan veranderingen van de wijze waarop activiteitsniveaus en de andere te rapporteren gegevens worden bepaald.

Artikel 41e. Standaardformulier verificatierapport van de verificateur

Het op grond van artikel 27 van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de verificatie en de accreditatie van verificateurs krachtens Richtlijn 2003/87 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2018, L334) opgestelde verificatierapport wordt opgesteld en overgelegd op een door het bestuur van de emissieautoriteit aangegeven wijze en met gebruikmaking van een standaardformulier dat door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 41f. Standaardformulier aanvraag uitsluiting broeikasgasinstallaties die minder dan 2 500 ton uitstoten

  • 1 De exploitant van een broeikasgasinstallatie die minder dan 2 500 ton CO2-equivalenten aan emissies heeft gerapporteerd aan het bestuur van de emissieautoriteit, uitgezonderd emissies van biomassa, in elk van de drie jaren voorafgaand aan moment, bedoeld in artikel 27bis, eerste lid, onder a, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten, kan de minister verzoeken, met gebruikmaking van het formulier als bedoeld in artikel 41b, derde lid, of, als er geen kosteloze toewijzing van emissierechten wordt aangevraagd, met gebruikmaking van een door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gesteld standaardformulier, de broeikasgasinstallatie aan te melden bij de Europese Commissie ten behoeve van uitsluiting van het systeem van handel in broeikasgasemissierechten als bedoeld in artikel 27 bis van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten.

  • 2 Het standaardformulier wordt uiterlijk 30 juni 2019 ingediend bij het bestuur van de emissieautoriteit.

Artikel 41g. Verslag activiteitsniveau

  • 1 Het verslag over het activiteitsniveau als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van Verordening aanpassingen kosteloze toewijzing door verandering activiteitsniveau wordt opgesteld met gebruikmaking van een door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gesteld standaardformulier.

  • 2 Het verslag bevat naast het activiteitsniveau de in het standaardformulier verlangde aanvullende parameters.

Artikel 41h. Verslag activiteitsniveau voldoet niet

  • 1 Het bestuur van de emissieautoriteit kan uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar waarin het verslag over het activiteitsniveau moet worden ingediend, vaststellen dat dit verslag niet voldoet aan de eisen die hieraan gesteld worden in de Verordening aanpassingen kosteloze toewijzing door verandering activiteitsniveau of de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten. Het bestuur van de emissieautoriteit kan de beslissing voor ten hoogste drie maanden verdagen. Van de verdaging wordt voor het in de eerste volzin genoemde tijdstip schriftelijk mededeling gedaan aan degene die het verslag over het activiteitsniveau heeft ingediend. De mededeling omvat de reden voor de verdaging.

  • 2 Het bestuur van de emissieautoriteit kan na het tijdstip, genoemd in het eerste lid, onderscheidenlijk, indien toepassing is gegeven tweede volzin van dat lid, na het tijdstip dat met toepassing van die volzin is vastgesteld alsnog vaststellen dat verslag over het activiteitsniveau niet voldoet aan de eisen van een in het eerste lid genoemde verordening, indien:

    • a. degene die bij het bestuur van de emissieautoriteit een verslag over het activiteitsniveau heeft ingediend, in dat verslag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en verstrekking van juiste of volledige gegevens zou hebben geleid tot de vaststelling van een ander activiteitsniveau

    • b. het betrokken verslag over het activiteitsniveau anderszins onjuist was en de betrokken persoon dit wist of behoorde te weten.

  • 3 De bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, vervalt tien jaren na afloop van het kalenderjaar, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Het bestuur van de emissieautoriteit kan het verslag over het activiteitsniveau van een broeikasgasinstallatie op basis van een conservatieve schatting, in overeenstemming met artikel 3, vierde lid Verordening aanpassingen kosteloze toewijzing door verandering activiteitsniveau, ambtshalve vaststellen indien:

    • a. het verslag over activiteitsniveau niet tijdig bij de emissieautoriteit is ingediend;

    • b. het bestuur van de emissieautoriteit heeft verklaard dat het verslag over het activiteitsniveau niet voldoet aan de eisen van een verordening genoemd in het eerste lid.

§ 3.3. Toewijzing aan nieuwkomers in de periode 2021–2025

Artikel 42. Toewijzing aan nieuwkomers in de periode 2013–2020

[Vervallen per 01-07-2020]

Artikel 42a. Toewijzing aan nieuwkomers in de periode 2021–2025

  • 1 Voor de aanvraag om kosteloze toewijzing van gratis broeikasgasemissierechten, bedoeld in artikel 16.32, eerste lid, van de wet wordt gebruik gemaakt van een door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gesteld standaardformulier.

  • 2 De aanvraag voldoet aan de daaraan in de gedelegeerde handelingen gestelde eisen en bevat alle gegevens die op grond van de gedelegeerde handelingen wordt verlangd.

  • 4 De minister beslist binnen vier maanden na ontvangst op de aanvraag.

Artikel 42b. Goedkeuring monitoringsmethodiekplan nieuwkomers

  • 1 De exploitant dient het monitoringmethodiekplan op grond van artikel 8 van Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten uiterlijk zes maanden vóór de indiening van het gegevensverslag over een nieuwkomer als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten ter goedkeuring in bij het bestuur van de emissieautoriteit.

  • 2 Het bestuur van de emissieautoriteit besluit binnen vier maanden na ontvangst over de goedkeuring van het monitoringmethodiekplan.

§ 3.4. Toepassing artikel 16.34a van de wet

Artikel 43. Aanleveren gegevens bij een voornemen tot wijziging van het toewijzingsbesluit

  • 1 Indien de minister voornemens is toepassing te geven aan artikel 16.34a van de wet, levert degene die een broeikasgasinstallatie exploiteert, die onder de desbetreffende bedrijfstak of deeltak valt, op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit binnen dertien weken na ontvangst van dit verzoek de benodigde gegevens aan ten behoeve van de berekening van de aantallen broeikasgasemissierechten, met het oog op wijziging van het besluit houdende kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten.

  • 2 De gevraagde gegevens gaan vergezeld van een verificatierapport van een verificateur, die is geaccrediteerd voor de van toepassing zijnde activiteitengroepen als bedoeld in Bijlage I van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel.

  • 3 De verificateur handelt overeenkomstig de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel.

§ 3.4a. Toepassing artikel 16.35c, vijfde lid, van de wet

Artikel 43a. De wijze waarop de gemiddelde marktprijs van een broeikasgasemissierecht wordt bepaald

De gemiddelde marktprijs van een broeikasgasemissierecht, bedoeld in artikel 16.35c, vijfde lid, van de wet, wordt bepaald door de hoeveelheid terug te vorderen broeikasgasemissierechten te vermenigvuldigen met het gemiddelde van de veilingprijs van de tien veilingen waarin de vraag naar broeikasemissierechten in ieder geval leidt tot een veilingprijs boven de reserveprijs, onmiddellijk voorafgaand aan de dagtekening van het dwangbevel, bedoeld in artikel 16.35c, tweede lid, van de wet, waarin Nederland broeikasgasemissierechten heeft aangeboden.

§ 3.5. Wijzigingen broeikasgasinstallatie

Artikel 44. Melding beëindiging werking broeikasgasinstallatie

  • 1 Indien de werking van een broeikasgasinstallatie geheel wordt beëindigd als bedoeld in artikel 26 van de Verordening kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten, meldt de vergunninghouder dit schriftelijk aan het bestuur van de emissieautoriteit onder vermelding van de ingangsdatum van de beëindiging.

  • 2 De melding wordt gedaan binnen zes weken nadat de werking van de broeikasgasinstallatie geheel is beëindigd. Indien de werking van de broeikasgasinstallatie geheel is beëindigd in de maand december van enig jaar, wordt de melding gedaan voor 20 januari van het daarop volgende kalenderjaar.

Artikel 45. Melding beëindiging werking subinstallatie

  • 1 Indien de werking van een subinstallatie van een broeikasgasinstallatie wordt beëindigd, meldt de vergunninghouder dit schriftelijk aan het bestuur van de emissieautoriteit onder vermelding van de ingangsdatum van de beëindiging.

  • 2 De melding wordt gedaan voor 20 januari van het daarop volgende kalenderjaar.

Artikel 47. Vermindering capaciteit broeikasgasinstallatie

[Vervallen per 01-07-2020]

Artikel 48. Melding en regels inzake activiteiten in reserve, achtervang of parallelle eenheid (artikel 2, tweede lid, onderdeel e, onder 4°, van het Besluit handel in emissierechten)

  • 1 Een melding als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel e, van het Besluit handel in emissierechten, gaat vergezeld van:

    • a een bewijs waaruit blijkt dat de reserve, achtervang of parallelle eenheid door een identificeerbare en handhaafbare technische restrictie niet tegelijkertijd in werking kan zijn met andere eenheden, zodanig dat de drempelwaarde, bedoeld in bijlage I bij het Besluit handel in emissierechten, op geen enkel moment kan worden overschreden, en

    • b. een bewijs dat de technische restrictie, bedoeld in onderdeel a, geplaatst is door een meetverantwoordelijke gas indien de technische restrictie is gericht op de verbranding van gasvormige brandstof, dan wel een bewijs dat de technische restrictie geplaatst is door een onafhankelijke gespecialiseerde deskundige indien de technische restrictie is gericht op de verbranding van vloeibare of vaste brandstoffen.

  • 3 Jaarlijks wordt een controle en test van de werking van de restrictie uitgevoerd.

  • 4 Een door de meetverantwoordelijke gas of een onafhankelijke gespecialiseerde deskundige als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, verstrekt bewijs van de controle en test van de werking wordt op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit of van een op grond van artikel 18.4 van de wet aangewezen ambtenaar overgelegd.

Artikel 49. Formulier en verificatierapport van de verificateur

  • 1 Voor de meldingen, bedoeld in de artikelen 44 en 45, wordt gebruikgemaakt van een door het bestuur van de emissieautoriteit vastgesteld en elektronisch beschikbaar gesteld standaardformulier.

  • 2 De melding, bedoeld in artikel 45, gaat vergezeld van een verificatierapport van een verificateur.

Artikel 50. Melden wijzigingen periode 1 juli 2011 tot 1 juli 2012

[Vervallen per 29-05-2019]

Hoofdstuk 4. Register

Artikel 51. Voorwaarden openen en onderhouden persoonstegoed- of handelsrekening

  • 1 De rekeninghouder van een persoonstegoed- of handelsrekening staat, indien het een rechtspersoon betreft, ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, of heeft, indien het een natuurlijk persoon betreft, een permanente verblijfplaats in Nederland.

  • 2 Voor het onderhouden van een persoonstegoed- of handelsrekening als bedoeld in artikel 16 van de Verordening EU-register handel in emissierechten of een Kyotorekening is degene op wiens verzoek de rekening is geopend een vergoeding verschuldigd aan de emissieautoriteit.

  • 3 De vergoeding bedraagt per rekening € 400 per kalenderjaar.

  • 4 Het eerste tot en met derde lid is niet van toepassing op een centrale tegenpartij, als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EU) 648/2012, die:

    • a. is gevestigd in de Europese Unie, of

    • b. is gevestigd in een derde land, mits de centrale tegenpartij is erkend door ESMA, bedoeld in artikel 25 van Verordening (EU) 648/2012.

Artikel 52. Vergoeding dienstverlening aan rekeninghouder

Tegen een vergoeding van € 1.350 per kalenderjaar kan een rekeninghouder gebruikmaken van een of meerdere van de volgende door de emissieautoriteit aangeboden diensten:

  • a. telefonisch contact met de helpdesk op werkdagen tussen 09.00 en 17.00 uur;

  • b. actieve informatievoorziening via nieuwsbrieven en aankondigingen van onderhoud en storingen;

  • c. raadplegen van gebruikers bij het bepalen van het tijdstip van onderhoudswerkzaamheden aan het register.

Artikel 53. Aan te leveren informatie aan de nationale administrateur

  • 1 De nationale administrateur kan de rekeninghouder ten minste verzoeken om de volgende gegevens te verstrekken met betrekking tot elke natuurlijke persoon die toegang krijgt tot de rekening:

    • a. een bewijs, waaronder een International Bank Account Number (IBAN) en een bankrekeningnummer, dat deze persoon een open bankrekening heeft in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte dan wel in een land dat lid is van de Financial Action Task Force;

    • b. een kleurenafdruk van de identiteitsdocumenten van deze persoon;

    • c. een Verklaring omtrent het Gedrag voor Natuurlijke Personen (VOG NP), indien de betreffende persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, of een soortgelijk buitenlands document, indien de betreffende persoon een buitenlandse nationaliteit heeft.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien een verzoek om een rekening te openen wordt gedaan door of namens een natuurlijke persoon.

  • 3 Indien eenverzoek om een rekening te openen wordt gedaan door of namens een rechtspersoon, kan de nationale administrateur ten minste verzoeken om de volgende gegevens te verstrekken:

    • a. met betrekking tot de rechtspersoon:

      • 1°. een Verklaring omtrent het Gedrag voor Rechtspersonen (VOG RP);

      • 2°. een bewijs, waaronder een International Bank Account Number (IBAN) en een bankrekeningnummer, dat deze persoon een open bankrekening heeft in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte dan wel in een land dat lid is van de Financial Action Task Force;

    • b. met betrekking tot elk bestuurslid:

      • 1°. een kleurenafdruk van de identiteitsdocumenten van deze persoon;

      • 2°. een Verklaring omtrent het Gedrag Natuurlijke Personen (VOG NP), indien de betreffende persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, of een soortgelijk buitenlands document, indien de betreffende persoon een buitenlandse nationaliteit heeft;

    • c. met betrekking tot de uiteindelijke begunstigde:

      • 1°. een kleurenafdruk van de identiteitsdocumenten van deze persoon;

      • 2°. een Verklaring omtrent het Gedrag Natuurlijke Personen (VOG NP), indien de betreffende persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, of een soortgelijk buitenlands document, indien de betreffende persoon een buitenlandse nationaliteit heeft.

Artikel 54. Weigering tegoedrekening

  • 1 De nationale administrateur kan in het belang van de integriteit van het register een verzoek om een tegoedrekening te openen weigeren, indien uit een risicoanalyse van de bij de aanvraag verstrekte gegevens blijkt dat een verhoogd risico bestaat op oneigenlijk gebruik of misbruik van het register of de rekening, waaronder het plegen van misdrijven en overtredingen van financieel-economische aard.

  • 2 De methode op basis waarvan de risicoanalyse plaatsvindt, legt de nationale administrateur ter goedkeuring voor aan het bestuur van de emissieautoriteit.

Artikel 55. Schorsing persoonstegoedrekening of toegang tot de rekening

Indien een opsporingsdienst een redelijk vermoeden heeft dat met een rekening fraude wordt gepleegd, geld wordt witgewassen, terrorisme wordt gefinancierd of andere ernstige strafbare feiten worden gepleegd, kan die opsporingsdienst de nationale administrateur verzoeken om schorsing van:

  • a. de toegang tot de rekening overeenkomstig artikel 30, derde lid, van de Verordening EU-register handel in emissierechten;

  • b. de toegang tot de desbetreffende broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 66, eerste lid, van de Verordening EU-register handel in emissierechten.

Artikel 56. Verplichtingen voor de houder van een exploitanttegoedrekening, de houder van een vliegtuigexploitanttegoedrekening en de verificateur

  • 1 De houder van een exploitanttegoedrekening als bedoeld in artikel 14 van de Verordening EU-register handel in emissierechten voert in het register de emissiegegevens uit het op de betrokken broeikasgasinstallatie betrekking hebbende emissieverslag in overeenkomstig artikel 31, van die verordening.

  • 2 De houder van een vliegtuigexploitanttegoedrekening als bedoeld in artikel 15 van de Verordening EU-register handel in emissierechten voert in het register de emissiegegevens uit het emissieverslag, met betrekking tot de luchtvaartactiviteiten waarvoor hij verantwoordelijk is, in overeenkomstig artikel 31, van die verordening.

  • 3 De verificateur merkt de door hem overeenkomstig artikel 31, vierde lid, van de Verordening EU-register handel in emissierechten goedgekeurde emissies in het register aan als geverifieerd overeenkomstig artikel 31 vijfde lid, van die verordening.

Artikel 57. Bevoegdheid tot opschorten storting toegewezen broeikasgasemissierechten

  • 1 Het bestuur van de emissieautoriteit kan besluiten de bijschrijving van het aantal toegewezen broeikasgasemissierechten, in overeenstemming met artikel 3, derde lid van Verordening aanpassingen kosteloze toewijzing door verandering activiteitsniveau op te schorten.

  • 2 De nationale administrateur schrijft de toegewezen broeikasgasemissierechten niet bij indien het bestuur van de emissieautoriteit een besluit tot opschorting van de bijschrijving van het aantal toegewezen broeikasgasemissierechten heeft genomen.

Hoofdstuk 4a. Instemming deelname Kyoto-projecten

Artikel 58

  • 1 Bij een verzoek om instemming met deelname aan een CDM-projectactiviteit worden in ieder geval de volgende gegevens overgelegd:

    • a. in het geval de projectactiviteit reeds door de CDM-raad op grond van overeenkomstig het Protocol van Kyoto genomen besluiten is geregistreerd: de naam en het registratienummer van de projectactiviteit en de datum van registratie;

    • b. in het geval de projectactiviteit nog niet door de CDM-raad is geregistreerd: de naam van de projectactiviteit zoals deze is opgenomen op de instemming van de bevoegde autoriteit van het land waar de projectactiviteit plaatsvindt.

  • 2 Bij het verzoek om instemming, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval de volgende bescheiden overgelegd:

    • a. in het geval de projectdeelnemer een rechtspersoon is: een kleurenkopie van een geldig legitimatiebewijs van de vertegenwoordigingsbevoegde;

    • b. in het geval de projectdeelnemer een natuurlijk persoon is: een kleurenkopie van een geldig legitimatiebewijs;

    • c. een verklaring van de projectdeelnemer dat de deelname aan de projectactiviteit zal voldoen aan de eisen die in het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig dat protocol genomen besluiten aan die deelname zijn gesteld;

    • d. een afschrift van het ontwerp van de projectactiviteit, bedoeld in het overeenkomstig het Protocol van Kyoto genomen besluit 3/CMP.1, Bijlage, sectie G, onder 35, in samenhang met sectie B;

    • e. een afschrift van het in ieder geval nagenoeg gereed zijnde validatierapport, bedoeld in het overeenkomstig het Protocol van Kyoto genomen besluit 3/CMP.1, Bijlage, sectie G, onder 40;

    • f. een afschrift van de instemming van de bevoegde autoriteit van het land waar de projectactiviteit plaatsvindt;

    • g. voor zover het gaat om projectactiviteiten voor het opwekken van elektriciteit door waterkracht met een opwekkingsvermogen van meer dan 20 MW:

      • 1°. een nalevingsrapport hydro-elektrische projectactiviteiten dat op het moment van indiening van de aanvraag niet ouder is dan achttien maanden en dat door een voor deze projectactiviteiten aangewezen operationele instelling is gevalideerd, of

      • 2°. een verklaring van een multilaterale ontwikkelingsbank dat de projectactiviteit voldoet aan de door de multilaterale ontwikkelingsbank gehanteerde standaarden ten behoeve van milieu en sociaal beleid en die op het moment van indiening van de aanvraag niet ouder is dan achttien maanden.

  • 3 Het nalevingsrapport hydro-elektrische projectactiviteiten wordt opgesteld met gebruikmaking van het model, opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling.

  • 4 De bescheiden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen c tot en met g, mogen Engelstalig zijn en de bescheiden, bedoeld in het tweede lid mogen elektronisch worden aangeleverd.

Artikel 59

  • 1 Bij een verzoek om instemming met deelname aan een JI-projectactiviteit waarvoor de procedure, bedoeld in het overeenkomstig het Protocol van Kyoto genomen besluit 9/CMP.1, bijlage, sectie E, wordt toegepast, worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a. de naam van de projectactiviteit;

    • b. de bescheiden, bedoeld in artikel 58, tweede lid, onderdelen a tot en met d en f tot en met g, met dien verstande dat:

      • 1°. in onderdeel d in plaats van ‘besluit 3/CMP.1, Bijlage, sectie G, onder 35, in samenhang met sectie B’ wordt gelezen: besluit 9/CMP.1, Bijlage, sectie E, onder 31, in samenhang met sectie B;

      • 2°. in onderdeel g plaats van ‘operationele instelling’ wordt gelezen: geaccrediteerde onafhankelijke entiteit, en

    • c. een afschrift van de determinatie, bedoeld in het overeenkomstig het Protocol van Kyoto genomen besluit 9/CMP.1, Bijlage, sectie E, onder 35.

  • 2 Bij een verzoek om instemming met deelname aan een JI-projectactiviteit waarvoor de procedure, bedoeld in het eerste lid, niet wordt toegepast, worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a. de naam van de projectactiviteit;

    • b. de bescheiden, bedoeld in artikel 58, tweede lid, onderdelen a tot en met c en f tot en met g, met dien verstande dat in onderdeel h in plaats van ‘operationele instelling’ wordt gelezen: geaccrediteerde onafhankelijke entiteit;

    • c. een afschrift van het rapport inzake de projectactiviteit dat is opgesteld conform de wet- en regelgeving van het land waar de projectactiviteit plaatsvindt, en

    • d. een afschrift van het ontwerp van de projectactiviteit.

  • 3 Op verzoek om instemming met deelname aan en goedkeuring van een JI-projectactiviteit is artikel 58, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 60

Instemming met deelname aan een CDM-projectactiviteit of met deelname aan een JI-projectactiviteit wordt in ieder geval geweigerd, indien:

  • a. de projectdeelnemer, voor zover het een rechtspersoon betreft, niet is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in de Handelsregisterwet 2007, of

  • b. de projectdeelnemer geen houder is van een persoonstegoed- of handelsrekening als bedoeld in artikel 18 van de Verordening EU-register handel in emissierechten, die geregistreerd is in het Nederlandse deel van het EU-register of in het Nederlandse PK-register.

Artikel 61

Voor het in behandeling nemen van een verzoek om instemming met deelname aan een projectactiviteit is de indiener een vergoeding verschuldigd van:

  • a. € 800 voor zover het gaat om een projectactiviteit voor het opwekken van elektriciteit door waterkracht met een opwekkingsvermogen van meer dan 20 MW;

  • b. € 600 voor zover het gaat een projectactiviteit als bedoeld in artikel 59, tweede lid;

  • c. € 400 voor zover het gaat om andere projectactiviteiten.

Artikel 62

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 63. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 64. Intrekking regelingen en overgangsrecht handel in NOx-emissierechten

Artikel 64a. Overgangsrecht Fase III ETS 2013-2020

De artikelen 1, 5, 6, 7, 10, 12, 18, 23, 24, 25, 43, 44, 45, 46, 47, 49, 52 en 57, de paragrafen 3.2, 3.2a en 3.3 en de opschriften van afdeling 2.1 en paragraaf 3.2b, zoals die luidden voor 1 juli 2020, en de artikelen 51, 55 en 56, zoals die luidden voor 1 januari 2021, blijven van toepassing op emissies van broeikasgassen in de periode tot 1 januari 2021 en op broeikasgasemissierechten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer die zijn toegewezen en verleend of geveild voor de periode tot 1 januari 2021.

Artikel 65. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling handel in emissierechten.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Staatssecretaris

van Infrastructuur en Milieu,

W.J. Mansveld.

Bijlage 1. behorend bij artikel 2

  • 1. Vluchten als bedoeld in bijlage I, onder ‘Luchtvaart’, onder a, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten

    • a. Deze vluchten worden geïnterpreteerd overeenkomstig het exclusieve doel van de vluchten.

    • b. Onder ‘directe familie’ wordt uitsluitend verstaan: echtgenoot, elke als gelijkwaardig aan de echtgenoot beschouwde partner, kinderen en ouders.

    • c. Onder ‘ministers van de regering’ wordt verstaan: leden van de regering van het desbetreffende land. Als zodanig worden niet aangemerkt leden van regionale of lokale regeringen van dat land.

    • d. Onder ‘officiële dienstreis’ wordt verstaan: dienstreis waarbij betrokkene in een officiële hoedanigheid optreedt.

    • e. Onder deze vluchten vallen geen veerdienst- en positioneringsvluchten.

    • f. Als zodanige vluchten worden in ieder geval aangemerkt vluchten met de CRCO-vrijstellingscode ‘S’, voor zover dit wordt bevestigd door een overeenkomstige statusindicator in het vluchtplan.

  • 2. Vluchten als bedoeld in bijlage I, onder ‘Luchtvaart’, onder b, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten

    • a. Onder ‘militaire vluchten’ wordt verstaan: vluchten die rechtstreeks verband houden met het verrichten van militaire activiteiten.

    • b. Onder deze vluchten vallen niet militaire vluchten die worden uitgevoerd door civiel geregistreerde luchtvaartuigen en evenmin civiele vluchten die worden uitgevoerd door militaire luchtvaartuigen.

    • c. Onder douane- en politievluchten worden zowel begrepen door civiel geregistreerde luchtvaartuigen uitgevoerde douane- en politievluchten als door militaire luchtvaartuigen uitgevoerde douane- en politievluchten.

    • d. Als zodanige vluchten worden in ieder geval aangemerkt vluchten met de CRCO-vrijstellingscodes ‘M’, ‘X’ en ‘P’.

  • 3. Vluchten als bedoeld in bijlage I, onder ‘Luchtvaart’, onder c, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten

    • a. Onder deze vluchten worden mede verstaan veerdienst- en positioneringsvluchten die worden uitgevoerd met het oog op deze vluchten alsmede vluchten tijdens welke uitsluitend rechtstreeks bij het verlenen van de gerelateerde diensten betrokken uitrusting en personeel worden vervoerd. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen met behulp van publieke of private middelen uitgevoerde vluchten.

    • b. Onder ‘vluchten in verband met opsporing en redding’ wordt verstaan: vluchten tijdens welke opsporings- en reddingsdiensten worden verleend. Hierbij wordt onder ‘opsporings- en reddingsdienst’ verstaan: uitvoering van taken in verband met de bewaking van noodsituaties, communicatie, coördinatie en opsporing en redding, eerste medische hulpverlening of medische evacuatie, met behulp van publieke en private middelen, met inbegrip van samenwerkende luchtvaartuigen, schepen en andere vaartuigen, en installaties.

    • c. Onder ‘vluchten in het kader van brandbestrijding’ wordt verstaan: vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd ten behoeve van de verlening van diensten voor brandbestrijding vanuit de lucht, zijnde het gebruik van luchtvaartuigen om natuurbranden te bestrijden.

    • d. Onder ‘humanitaire vluchten’ wordt verstaan: uitsluitend voor humanitaire doeleinden uitgevoerde vluchten die bedoeld zijn om hulpverleningspersoneel en hulpgoederen zoals voedsel, kleding, onderdak en medische en andere goederen tijdens of na een noodsituatie of ramp te vervoeren of om personen uit een plaats waar hun leven of gezondheid door die noodsituatie of ramp wordt bedreigd te evacueren naar een toevluchtsoord in dat land of een ander land dat bereid is dergelijke personen op te vangen.

    • e. Onder ‘medische noodvluchten’ wordt verstaan: vluchten die uitsluitend tot doel hebben de verlening van medische noodhulp te vergemakkelijken, indien onmiddellijk en snel vervoer essentieel is, door het vervoeren van medisch personeel, medische benodigdheden, met inbegrip van uitrusting, bloed, organen en geneesmiddelen, of zieken of gewonden en andere direct betrokkenen.

    • f. Als zodanige vluchten worden in ieder geval aangemerkt vluchten met de CRCO-vrijstellingscodes ‘H’ en ‘R’ en vluchten die in veld 18 van het vluchtplan zijn aangeduid als STS/SAR, STS/FFR, STS/HUM, STS/MEDEVAC of STS/HOSP.

  • 4. Vluchten als bedoeld in bijlage I, onder ‘Luchtvaart’, onder f, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten

    Als zodanige vluchten worden in ieder geval aangemerkt vluchten met de CRCO-vrijstellingscode ‘T’ en vluchten die in veld 18 van het vluchtplan zijn aangeduid als RMK/‘Training flight’.

  • 5. Vluchten als bedoeld in bijlage I, onder ‘Luchtvaart’, onder g, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten

    • a. Onder deze vluchten vallen geen veerdienst- en positioneringsvluchten.

    • b. Voor vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd met het oog op wetenschappelijk onderzoek geldt dat het wetenschappelijk onderzoek geheel of gedeeltelijk tijdens de vlucht wordt uitgevoerd. Het vervoer van wetenschappers of onderzoeksuitrusting is hiervoor op zich niet voldoende.

    • c. Als vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd met het oog op het controleren, testen of certificeren van luchtvaartuigen of grond- of boordapparatuur worden in ieder geval aangemerkt vluchten met de CRCO-vrijstellingscode ‘N‘ en vluchten die in veld 18 van het vluchtplan zijn aangeduid als STS/FLTCK.

  • 6. Vluchten als bedoeld in bijlage I, onder ‘Luchtvaart’, onder i, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten

    Onder vluchten in het kader van openbaredienstverplichtingen (ODV) binnen ultraperifere gebieden worden uitsluitend verstaan ODV-vluchten binnen één ultraperifeer gebied of tussen twee ultraperifere gebieden.

  • 7. Vluchten als bedoeld in bijlage I, onder ‘Luchtvaart’, onder j, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten

    • a. Het commerciële kenmerk houdt verband met de exploitant en niet met de desbetreffende vluchten. In verband hiermee worden alle door een commerciële luchtvervoersonderneming uitgevoerde vluchten in aanmerking genomen om te bepalen of die exploitant onder bijlage I bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten valt, ook al worden die vluchten niet tegen vergoeding uitgevoerd.

    • b. Vluchten die onder bijlage I, onder ‘Luchtvaart’, onder a tot en met i, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten vallen, blijven buiten beschouwing.

    • c. De lokale tijd van vertrek van de vlucht bepaalt welke periode van vier maanden in aanmerking wordt genomen om te bepalen of een exploitant onder of boven de drempels, bedoeld in bijlage I, onder ‘Luchtvaart’, onder j, eerste gedachtestreepje, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten, valt.

    • d. Uitsluitend in aanmerking worden genomen vluchten die vertrekken van of aankomen op een luchtvaartterrein dat gelegen is op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (Trb. 1957, 16) van toepassing is, waarbij onder ‘luchtvaartterrein’ wordt verstaan: een afgebakende zone op het land of op het water, met inbegrip van gebouwen, installaties en uitrusting, bestemd om geheel of gedeeltelijk te worden gebruikt voor de aankomst, het vertrek en het grondverkeer van luchtvaartuigen.

Bijlage 2. behorend bij artikel 58, derde lid

Model nalevingsrapport hydro-elektrische projectactiviteiten

COMPLIANCE REPORT ASSESSING APPLICATION OF ARTICLE 11 b (6) OF EMISSIONS TRADING DIRECTIVE TO HYDROELECTRIC PROJECT ACTIVITIES EXCEEDING 20 MW

Section 1: Description of the project

1: Summary description of the CDM project activity

Please complete

Name of the project

 

Project ID Number

 

Location

 

Name of the watercourse

 

Date of completion of the Compliance Report

 

1.1. Project area

 

1. Description of the watershed:

– Political and administrative boundaries

– Communities located along

– Principal land use patterns

– Existing and planned river flow modifications

– Average annual runoff (m3)

 

2. Average annual river flow (m3/s)

 

3. Average annual river runoff before and after project's implementation (m3)

 

4. State briefly what impacts other hydrological projects have had on the river basin within 50 km (untouched, affected, significantly affected by other activities)

 

5. Ecological description of the surroundings (forest, cultivated land, wasteland, cultural heritage sites etc.) conservation value

 

1.2. Project-related activities

 

1. Type of water infrastructure (i.e. storage reservoir, run-of-river, other)

 

2. Related infrastructure being built as part of the project (i.e. roads, transmission lines, bridges)

 

3. Installed generation capacity (MW)

 

4. Load factor

 

5. Average annual energy production (MWh)

 

6. What role does the project play in the national/regional electricity supply (base load, peak load, load balancing services for the grid, support for intermittent renewables, etc.)?

 

7. Estimated annual emission reduction potential (tCO2e)

 

8. At what stage is the project’s construction at the time of this application?

 

9. What other direct purposes does the project serve (irrigation, flood control, water storage for drought protection, water-based transport, leisure facilities, aqua-culture, industrial and municipal water supply, etc)?

 

1.3. Project components

Water-flow: structures and changes

 

1. Production capacity-submerged area (W/m2)

 

2. Retention structure/retarding structure (if present)

 

3. Type of water diversion

 

4. Length of diversion

 

5. Type of water inlet

 

6. Reservoir (if present)

 

7. Dam height (from the foundation)

 

8. Crest length

 

9. Reservoir area at average water level

 

10. Total reservoir capacity (m3)

 

11. Backwater length

 

12. Submerged area in total

 

13. Submerged residential area

 

14. Submerged farmland/grassland

 

15. Number of displaced inhabitants

 

16. Production capacity/submerged area(W/m2)

 
Section 2: Assessment of compliance with the WCD criteria. Please complete this form with full explanation for all items. If a criterion is not relevant to the project, please explain why.

Criteria

Description

Sources1

Validator’s Assessment

1. Gaining Public Acceptance

     

1.1. Stakeholder consultation

     

1. Describe how the relevant stakeholders were identified.

     

2. Are any of these people minority groups, especially indigenous people and if so, what special efforts were taken to identify and meet their needs?

     

3. How many people have to be resettled due to the project?

     

4. Resettled people/annual energy production (number/GWh)

     

5. How many people were otherwise affected by the project (e.g. through loss of land, reduced productivity of fishing or hunting, etc.)?

     

6. Describe how the affected local people and other relevant stakeholders have been informed and involved in the decision-making process of building the power plant.

     

7. Describe how the affected local people and relevant stakeholders have been informed about the impacts of the project on their quality of life

     

8. How have the affected local and indigenous communities participated in the decision-making process?

     

9. How will the economic and social impacts of the project on the affected local communities, indigenous people and/or other relevant stakeholders be addressed?

     

10. How do compensation and benefit agreements correspond with the identified needs and rights of the stakeholders negatively affected upstream and downstream due to the project?

     

11. Was a Stakeholders Forum held with a broad local community participation (based on a customary and national law)? Describe the process and its outcome, and the response of project developer, local and national authorities?

     

1.2. Transparency

     

1. Was key project documentation (e.g., social and environmental impact assessments) made publicly available before a decision to start construction was made?

     

2. In what form was project documentation made available to stakeholders? Was it the original EIA etc. or was it in another form e.g., a summary of positive and negative effects of the hydrological construction

     

3. How many of the total number of stakeholders have had access to the key documentation and have been actively involved?

     

4. Is there a negotiated agreement between the stakeholders and project owner(s)? If so, is it publicly available?

     

Validator’s Conclusions concerning Priority 1:

     

2. Comprehensive Options Assessment

     

2.1. Needs

     

1. What priority is given to hydropower in national development or energy planning (e.g. relevant government decisions)?

     

2. What are the needs for hydropower at regional and local level?

     

3. What are the regional/national supply needs of the electric system (renewable base load, peak load or load balancing of the grid, support of intermittent renewables)?

     

4. Describe safeguards for equitable access to water resources. How do hydropower projects contribute to efficient water resources management?

     

5. Does this hydropower project provide financial incentives to develop a multi-purpose project?

     

2.2. Alternatives

     

1. Describe the examination of alternatives to the project that have been considered (include details of feasibility studies and do-nothing options analysis that have been conducted).

     

2. Have stakeholders been involved in the identification of the options? Describe process and outcome of that involvement

     

3. What are the main reasons behind the project choice and site selection (social, environmental, economic, and technical)?

     

4. What are the consequences of non-action for the local and global environment?

     

5. On the project assessment level, describe project variants and types of technology considered in comparison with the selected option.

     

Validator’s Conclusions concerning Priority 2:

     

3. Addressing Existing Dams/hydroelectric projects

     

1. For hydroelectric projects with dams, please describe the national requirements and routines for monitoring and reporting regarding:

– emergency warning,

– sediment management,

– safety system,

– maintenance system,

– environmental impact,

– social impact,

– implementation of compensation agreements.

     

2. For non-dam projects, describe details of the continuous monitoring of the project (environmental and quality assurance)

     

3. How have relevant outstanding social and environmental issues from existing dams/hydroelectric projects in the river basin been addressed?

     

4. Have national regulations been enforced for existing dams and what can be concluded with regard to compliance?

     

5. Will the implementation of safety measures and evacuation plans be independently audited?

     

6. Provisions for maintenance and decommissioning:

– What provisions have been made for maintenance and refurbishment (eg. a maintenance and refurbishment fund)?

– What arrangements are made for decommissioning at the end of the plant lifetime, if any (e.g. decommissioning set aside fund)?

– Describe provisions for emergency drawdown and decommissioning.

– Are they sufficiently flexible to accommodate changing future needs and values, including ecosystem needs and ecosystem restoration (Guideline 12)?

– Does the licence for project development define the responsibility and mechanisms for financing decommissioning costs?

– Describe economic, environmental, social and political factors that may point against future decommissioning, if this has been recognised as the best solution

     

Validator’s Conclusions concerning Priority 3:

     

4. Sustaining Rivers and Livelihoods

     

4.1. Water use ratio2

     

Water use ratio (ratio of natural flow, agricultural water, industrial water, domestic water...) including

1. population of the river basin area (106 inhabitants);

2. natural mean flow (km3/year);

3. demand (km3/year);

4. water use ratio (%);

5. comparison of water demand with natural mean flow;

6. storage capacity (km3);

7. annual water consumption by type of users (hm3/year): agricultural and farming, domestic use, industrial use

     

4.2 Impact Assessment (Note: both positive and negative impacts should be included here)

What Impact Assessments have been carried out and on which regulations were they based on? – Describe the major impacts in each of the following categories and the mitigation measures for negative impacts:

     

4.2.1. Environmental Impacts

Describe environmental impacts of the project (including impact on water quality (temperature, oxygen, etc.), soil, air quality, GHG emissions, biodiversity, habitats, risk of erosion caused by inundation etc.)

     

4.2.2. Environmental Flow Assessment

1. Describe how the environmentally safe minimum flow has been determined.

2. Describe the measures taken to minimise the impact of reduced flow in the affected river.

3. Describe the measures taken to maintain ecosystems, productive fisheries and other aqua-cultures downstream and upstream.

4. Describe the activities the project developer will undertake before flooding the land (e.g. clearing of vegetation or other preparations).

5. Describe any other compensatory measures addressing environmental impacts of the project.

     

4.2.3. Social Impact Assessment

1. Describe social impacts of the project (including resettlement, impacts on other land or river use e.g. fishing, agriculture, hunting and use of other types of natural resources and including benefits to individuals and communities)

2. Describe any identified health impacts due to the project.

3. Describe impacts on religious and cultural heritage.

4. Describe the liability provisions safeguarding the implementation of the planned measures.

5. Is the project planned in a responsible way in order to sustain livelihoods and the environment?

     

4.3 Cumulative Impacts

Describe the cumulative impacts of all hydrological structures existing in the river basin using variables such as:

1. flow regime,

2. water quantity,

3. productivity,

4. water quality species composition of different rivers in the same river basin.

     

Validator’s Conclusions concerning Priority 4:

     

5. Recognising Entitlements and Sharing Benefits

     

Are Mitigation, Resettlement and Development Action Plans (where applicable – including commensurate compensation packages) in place? Provide details:

1. Demonstrate that the construction of the plant did not lead to worsening of the living conditions of the local residents and resettled families

2. Were compensation and benefit agreements planned in consultation with affected groups?

3. What standards were the measures based on? (e. g. national standards or other)

4. Were the affected people satisfied with the compensation packages?

5. Benefits for the affected people (individuals and communities): In what way will the affected local and indigenous population’s livelihoods be improved due to the project?

     

Validator’s Conclusions concerning Priority 5:

     

6. Ensuring Compliance

     

6.1. Compliance measures:

     

1. What will be done to ensure that relevant laws, regulations, agreements (including resettlement and compensation agreements) and recommendations are followed?

     

2. Are the compensation agreements legally binding – through treaties, administrative acts or other safeguards?

     

3. Is the cost of the compensation package included in the financial plan?

     

4. Does the project developer already operate other hydroelectric power stations? If so, have there been any conflicts between the project developer and stakeholders related to the development, operation and compensatory measures related to these projects? If so, describe the cause of the conflict and how it was resolved.

     

6.2. Monitoring and evaluation during crediting period:

     

1. Describe conditions in place for monitoring and evaluation of environmental and socio-economic impacts of the project.

2. What provisions have been made to ensure that all measures not yet implemented at the time of validation will be put in place as appropriate, and monitored (for example through an independent auditing panel or auditor, or through self-auditing etc.)?

     

Validator’s Conclusions concerning Priority 6:

     

7. Sharing rivers for peace, development and security.

     

Does the project have trans-boundary impacts? – If so, give details of agreement(s) between affected countries, considering international recommendations for trans-boundary water projects and describe how this affects the project.

     

Validator’s Conclusions concerning Priority 7:

     

Validator’s assessment as to how the project respects the seven strategic priorities outlined in the World Commission on Dams November 2000 Report ‘Dams and Development – A New Framework for Decision-Making’

     

1 Such as process documentation, stakeholders and issues identification, consultation strategies, resources planning, compensation plans, timetables, information sharing, written agreements with stakeholders, records of interviews, results of surveys/polls, minutes of meetings of the Stakeholders Forum, project documentation, Environmental Impact Assessments, documents related to local spatial planning, government and local authorities permits and agreements, description of methodologies used, decommissioning plans (where appropriate), other related environmental impact and social impact studies, etc.

2 Water Use Ratio – an environmental indicator which refers to the withdrawal of water for irrigation, industry, household use. A ratio of 25% or higher is generally an indicator of water stress. Important water demanding activities affect seriously its quantity and in consequence the availability of water resources. Some of these driving forces are urbanization, industry and agricultural production. The increase in impervious surface has the effect of reducing water infiltration and aquifer recharge

Naar boven