Wet normering topinkomens

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-01-2022 t/m 07-07-2022

Wet van 15 november 2012, houdende regels inzake de normering van bezoldigingen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector (Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is dat de regels betreffende de openbaarmaking van topinkomens in de publieke en semipublieke sector worden uitgebreid met regels betreffende de hoogte van deze inkomens;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. verantwoordelijke:

    • 1°. Onze Ministers, bedoeld in de artikelen 2.1, tweede lid, en 2.8, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016;

    • 2°. gedeputeerde staten van de provincies;

    • 3°. de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten;

    • 4°. de dagelijkse besturen van de waterschappen;

    • 5°. de dagelijkse besturen van de openbare lichamen voor beroep en bedrijf;

    • 6°. de organen van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen f, g en h, die eindverantwoordelijk zijn voor de binnen de rechtspersoon betaalde bezoldiging of bij of krachtens de wet belast zijn met het vaststellen van een financieel verslaggevingsdocument, en

    • 7°. de organen van een rechtspersoon of het bevoegd gezag van een instelling als bedoeld in artikel 1.3, artikel 1.4 of artikel 1.5, die eindverantwoordelijk zijn voor de binnen de rechtspersoon of organisatie betaalde bezoldiging of bij of krachtens de wet belast zijn met het vaststellen van een financieel verslaggevingsdocument;

  • b. topfunctionaris:

    • 1°. de secretarissen-generaal, de directeuren-generaal, de inspecteurs-generaal en de overige leden van de topmanagementgroep bij het Rijk, de vice-admiraals, de generaals, de luitenant-admiraals en de luitenant-generaals, degene of degenen die zijn belast met de dagelijkse leiding van de colleges, bedoeld in artikel 1.1, van de Comptabiliteitswet 2016, alsmede de leden van een zelfstandig bestuursorgaan zonder rechtspersoonlijkheid en de hoogste ondergeschikte of de leden van de groep hoogste ondergeschikten aan dat orgaan en degene of degenen die zijn belast met de dagelijkse leiding van dat orgaan;

    • 2°. de secretarissen bij de provincies, de gemeenten en de waterschappen en de griffiers bij de provincies en de gemeenten;

    • 3°. de voorzitters en secretarissen van de openbare lichamen voor beroep en bedrijf, de hoogste ondergeschikte of de leden van de groep hoogste ondergeschikten aan het bestuur en degene of degenen belast met de dagelijkse leiding van het gehele openbaar lichaam;

    • 4°. de leden van de hoogste uitvoerende en toezichthoudende organen van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen f, g en h, alsmede de hoogste ondergeschikte of de leden van de groep hoogste ondergeschikten aan dat orgaan en degene of degenen belast met de dagelijkse leiding van de gehele rechtspersoon;

    • 5°. de leden van de hoogste uitvoerende en toezichthoudende organen van een rechtspersoon of instelling als bedoeld in artikel 1.3, artikel 1.4 of artikel 1.5, alsmede de hoogste ondergeschikte of de leden van de groep hoogste ondergeschikten aan dat orgaan en degene of degenen belast met de dagelijkse leiding van de gehele rechtspersoon of de gehele instelling;

    • 6°. degene die een functie als bedoeld onder 1° tot en met 5° voor een periode van ten minste twaalf kalendermaanden heeft vervuld en daarna bij dezelfde rechtspersoon of instelling een dienstverband behoudt, voor een periode van vier jaar vanaf het tijdstip dat niet langer de functie als bedoeld onder 1° tot en met 5° wordt vervuld, met uitzondering van bij regeling van Onze Minister aan te wijzen functies;

  • c. partijen: de rechtspersoon waartoe de verantwoordelijke behoort en de topfunctionaris die een bezoldiging zijn overeengekomen als tegenprestatie voor de uitvoering van de aan de topfunctionaris opgedragen taken en, ingeval een topfunctionaris de opgedragen taken vervult anders dan op grond van een dienstbetrekking, tevens de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de topfunctionaris ter beschikking stelt;

  • d. dienstverband: aanstelling, arbeidsovereenkomst of andere titel op grond waarvan de topfunctionaris tegen betaling zijn opgedragen taken vervult;

  • e. bezoldiging: de som van de beloning, de belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen en de beloningen betaalbaar op termijn, met uitzondering van de omzetbelasting, dan wel, indien een functie wordt vervuld anders dan op grond van een dienstbetrekking, de som van de vergoedingen voor het vervullen van de functie, met uitzondering van de vergoedingen die bij een functievervulling op grond van een dienstbetrekking onbelast zouden zijn, en met uitzondering van de omzetbelasting;

  • f. beloning: de som van de periodiek betaalde beloningen en de winstdelingen en bonusbetalingen, met uitzondering van belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen en met uitzondering van door werkgevers wettelijk of krachtens een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde niet op de beloning ingehouden sociale verzekeringspremies;

  • g. dienstbetrekking: dienstbetrekking of fictieve dienstbetrekking in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964;

  • h. beloningen betaalbaar op termijn: het werkgeversdeel van de beloningen betaalbaar op termijn met uitzondering van het werkgeversdeel van de beloningen betaalbaar op termijn die betrekking hebben op de beëindiging van het dienstverband;

  • i. uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband: de som van uitkeringen bij beëindiging van het dienstverband en beloningen betaalbaar op termijn die betrekking hebben op de beëindiging van het dienstverband, met uitzondering van uitkeringen die voortvloeien uit een algemene bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst of van een van toepassing zijnde collectieve regeling die is overeengekomen met verenigingen van werknemers of ambtenaren die bevoegd zijn afspraken te maken over arbeidsvoorwaarden, of uit een wettelijk voorschrift;

  • j. financieel verslaggevingsdocument: jaarverslag als bedoeld in artikel 2.31 van de Comptabiliteitswet 2016, jaarrekening als bedoeld in artikel 201 van de Provinciewet, jaarrekening als bedoeld in artikel 197 van de Gemeentewet of jaarrekening in de zin van Boek 2, titel 9, van het Burgerlijk Wetboek dan wel, indien deze artikelen niet van toepassing zijn, een ander bij of krachtens de wet voorgeschreven document dat jaarlijks wordt opgesteld tot verschaffing van inzicht in de financiële positie van een rechtspersoon of een organisatie van een rechtspersoon;

  • k. betaling: ten laste van de rechtspersoon waartoe de verantwoordelijke behoort verrichte betaling wegens bezoldiging of uitkering wegens beëindiging van het dienstverband

    • 1°. aan de topfunctionaris, of

    • 2°. ingeval een topfunctionaris de opgedragen taken vervult anders dan op grond van een dienstbetrekking, aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de topfunctionaris ter beschikking stelt, of

    • 3°. ten behoeve van de topfunctionaris aan derden;

  • l. boekjaar: het jaar waarop het financieel verslaggevingsdocument betrekking heeft;

  • m. gelieerde rechtspersoon: andere dan krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon, waarop niet reeds op grond van een andere bepaling van deze wet paragrafen 2, 3 of 4 van toepassing zijn,

  • n. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • o. Onze minister wie het aangaat:

    • 1°. ten aanzien van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid: Onze minister, dan wel, ten aanzien van de zelfstandige bestuursorganen zonder rechtspersoonlijkheid, de openbare lichamen, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdelen e en f, onderscheidenlijk de rechtspersonen, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel h, Onze minister op wiens beleidsterrein het zelfstandig bestuursorgaan, het openbaar lichaam, het andere lichaam of de rechtspersoon werkzaam is, of, ten aanzien van een openbaar lichaam ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen: Onze minister;

    • 2°. ten aanzien van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel a: Onze minister op wiens beleidsterrein het betreffende orgaan werkzaam is;

    • 3°. ten aanzien van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel b: Onze minister die het orgaan, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel b, is dat een of meer leden van het bestuur van de rechtspersoon benoemt of op andere wijze invloed heeft op het beheer of beleid van de rechtspersoon, dan wel, indien het orgaan geen minister is, Onze minister;

    • 4°. ten aanzien van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel c: Onze minister, dan wel, indien de rechtspersoon ten laste van de begroting van een van Onze andere ministers een of meer subsidies ontvangt van ten minste € 500.000, Onze andere minister die de hoogste subsidie verstrekt;

    • 5°. ten aanzien van de rechtspersonen en instellingen, bedoeld in de artikelen 1.3, eerste lid, onderdeel d, 1.4, eerste lid en artikel 1.5, eerste lid: Onze minister die belast is met de leiding van het in de bijlage aangegeven ministerie;

    • 6°. ten aanzien van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel e: Onze minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 1.2

Artikel 1.3

  • 1 De paragrafen 2 en 4 zijn van toepassing op:

    • a. andere dan krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen, waarvan een orgaan is bekleed met openbaar gezag, waarbij de uitoefening van dat gezag de kernactiviteit van de rechtspersoon vormt;

    • b. andere dan krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen, waarin een orgaan van een in artikel 1.2 genoemde rechtspersoon een of meer leden in het bestuur benoemt of op andere wijze invloed van betekenis heeft op het beheer of beleid, met uitzondering van naamloze en besloten vennootschappen, de Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij en de Nationale Stichting tot Exploitatie van Casinospelen in Nederland;

    • c. in Nederland gevestigde rechtspersonen die voor een periode van drie achtereenvolgende kalenderjaren een of meer subsidies hebben ontvangen, die samen per kalenderjaar ten minste € 500.000 bedragen en ten minste 50% uitmaken van de opbrengsten van de rechtspersoon in dat kalenderjaar, met uitzondering van die rechtspersonen die zijn opgenomen in de bijlagen bij de artikelen 1.4, eerste lid, en 1.5, eerste lid, en met uitzondering van naamloze en besloten vennootschappen die een op winst gerichte onderneming drijven;

    • d. de in bijlage 1 bij deze wet opgenomen rechtspersonen of instellingen;

    • e. de in bijlage 2 bij deze wet opgenomen verenigingen van onderwijsinstellingen die voor hun leden optreden als werkgeversvertegenwoordiger bij collectieve arbeidsovereenkomsten of als vertegenwoordiger in overleg met de centrale overheid.

  • 2 Op de voordracht van Onze minister in overeenstemming met Onze minister(s) wie het mede aangaat, kan bij algemene maatregel van bestuur de bijlage bij het eerste lid, onderdeel d, in de volgende gevallen worden gewijzigd:

    • a. rechtspersonen of instellingen kunnen aan de bijlage worden toegevoegd indien de bekostiging van deze rechtspersonen of instellingen middellijk of rechtstreeks geheel of in aanzienlijke mate uit publieke middelen plaatsvindt of heeft plaatsgevonden of indien deze rechtspersonen of instellingen een wettelijke taak vervullen of anderszins een publiek belang dienen;

    • b. rechtspersonen of instellingen kunnen aan de bijlage worden toegevoegd indien sprake is van gelieerde rechtspersonen;

    • c. rechtspersonen of instellingen kunnen van de bijlage worden verwijderd indien de grond voor opname op de bijlage niet langer bestaat;

    • d. wegens wijziging van in de bijlage gebruikte aanduidingen of in geval van redactionele verbeteringen.

  • 3 Op de voordracht van Onze minister in overeenstemming met Onze minister(s) wie het aangaat, kan bij algemene maatregel van bestuur de bijlage bij het eerste lid, onderdeel e, in de volgende gevallen worden gewijzigd:

    • a. verenigingen kunnen aan de bijlage worden toegevoegd indien het verenigingen van onderwijsinstellingen betreft die voor hun leden optreden als werkgeversvertegenwoordiger bij collectieve arbeidsovereenkomsten of als vertegenwoordiger in overleg met de centrale overheid;

    • b. verenigingen kunnen van de bijlage worden verwijderd indien de grond voor opname niet langer bestaat;

    • c. wegens wijziging van in de bijlage gebruikte aanduidingen of in geval van redactionele verbeteringen.

Artikel 1.4

  • 1 De paragrafen 3 en 4 zijn van toepassing op de in de in bijlage 3 bij deze wet opgenomen rechtspersonen of instellingen.

  • 2 Op de voordracht van Onze minister in overeenstemming met Onze minister(s) wie het mede aangaat, kan bij algemene maatregel van bestuur de bijlage bij het eerste lid in de volgende gevallen worden gewijzigd:

    • a. rechtspersonen of instellingen kunnen aan de bijlage worden toegevoegd indien de bekostiging van deze rechtspersonen of instellingen middellijk of rechtstreeks geheel of in aanzienlijke mate uit publieke middelen plaatsvindt of heeft plaatsgevonden of indien deze rechtspersonen of instellingen een wettelijke taak vervullen of anderszins een publiek belang dienen, maar waar een bezoldiging van de topfunctionarissen met de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3, gelet op de factoren genoemd in artikel 3.6, tweede lid, ontoereikend is;

    • b. rechtspersonen of instellingen kunnen aan de bijlage worden toegevoegd indien sprake is van gelieerde rechtspersonen;

    • c. rechtspersonen of instellingen kunnen van de bijlage worden verwijderd indien de grond voor opname op de bijlage niet langer bestaat;

    • d. wegens wijziging van in de bijlage gebruikte aanduidingen of in geval van redactionele verbeteringen.

Artikel 1.5

  • 1 Paragraaf 4 is van toepassing op de in bijlage 4 bij deze wet opgenomen rechtspersonen of instellingen.

  • 2 Op de voordracht van Onze minister in overeenstemming met Onze minister(s) wie het mede aangaat, kan bij algemene maatregel van bestuur de bijlage bij het eerste lid in de volgende gevallen worden gewijzigd:

    • a. rechtspersonen of instellingen kunnen aan de bijlage worden toegevoegd indien de bekostiging van deze rechtspersonen of instellingen middellijk of rechtstreeks geheel of in aanzienlijke mate uit publieke middelen plaatsvindt of heeft plaatsgevonden of indien deze rechtspersonen een publiek belang dienen;

    • b. rechtspersonen of instellingen kunnen van de bijlage worden verwijderd indien de grond voor opname op de bijlage niet langer bestaat;

    • c. wegens wijziging van in de bijlage gebruikte aanduidingen of in geval van redactionele verbeteringen.

Artikel 1.5a

Deze wet is niet van toepassing op het deel van de werkzaamheden als arts, tandarts of apotheker als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, de werkzaamheden in een specialisme van die beroepen als bedoeld bij of krachtens artikel 14 van die wet alsmede de werkzaamheden als klinisch chemicus of als klinisch fysicus van degene die bij of krachtens artikel 34 van die wet gerechtigd is die titel te voeren.

Artikel 1.6

  • 1 Voor zover partijen een hogere bezoldiging overeenkomen dan bij of krachtens deze wet is toegestaan, bedraagt de bezoldiging van rechtswege het bedrag dat ten hoogste is toegestaan. Betalingen die dat bedrag overschrijden, zijn onverschuldigd betaald.

  • 2 Voor zover partijen een hogere uitkering wegens beëindiging van het dienstverband overeenkomen dan bij of krachtens deze wet is toegestaan, bedraagt de uitkering van rechtswege het bedrag dat ten hoogste is toegestaan. Betalingen die dat bedrag overschrijden, zijn onverschuldigd betaald, tenzij de betaling voortvloeit uit een rechterlijke uitspraak.

  • 3 Indien een onverschuldigde betaling niet ongedaan is gemaakt voor 1 juli van het jaar volgend op het jaar waarin de onverschuldigde betaling heeft plaatsgevonden, wordt over de onverschuldigde betaling rente in rekening gebracht. Deze rente is gelijk aan de ingevolge artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wettelijke rente, bedoeld in artikel 119 van Boek 6 van dat wetboek, met dien verstande dat die ten minste vier procent bedraagt. Deze rente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 januari van het jaar nadat de onverschuldigde betaling heeft plaatsgevonden en eindigt op de dag voorafgaand aan die van ongedaanmaking.

  • 4 Ieder beding tussen partijen houdende kwijtschelding van een onverschuldigde betaling of een schenking die met de onverschuldigde betaling wordt verrekend, is nietig.

Artikel 1.6a

  • 1 Indien een topfunctionaris met verschillende rechtspersonen of instellingen waarop paragraaf 2 of 3 van toepassing is een dienstbetrekking aangaat als topfunctionaris, niet zijnde als lid, onderscheidenlijk voorzitter van de hoogste toezichthoudende organen van die rechtspersonen of instellingen, bedraagt de som van de bezoldigingen niet meer dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, dan wel een voor een van de dienstbetrekkingen van toepassing zijnd hogere bezoldigingsmaximum.

  • 2 Voor zover partijen een hogere bezoldiging overeenkomen dan op grond van het eerste lid is toegestaan, is het deel van de betalingen dat dit maximum overschrijdt ten aanzien van de meest recent overeengekomen bezoldiging onverschuldigd betaald.

  • 3 Indien het eerste lid van toepassing is informeert de topfunctionaris onverwijld de rechtspersoon of instelling waarbij hij reeds een dienstbetrekking heeft, alsmede de rechtspersoon of instelling met waarmee hij een dienstbetrekking aangaat.

Artikel 1.7

Voor zover zulks niet reeds uit een ander wettelijk voorschrift voortvloeit, worden de bij of krachtens deze wet in het financieel verslaggevingsdocument op te nemen gegevens onderworpen aan het oordeel van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, tenzij bij regeling van Onze Minister anders is bepaald.

Artikel 1.8

Ten aanzien van personen over wie Onze Minister zulks besluit, wordt tot de bezoldiging in de zin van deze wet niet gerekend de loonbestanddelen die betrekking hebben op getroffen veiligheidsmaatregelen.

Artikel 1.9

Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen over:

  • a. hetgeen tot de bezoldiging wordt gerekend;

  • b. de toerekening van onderdelen van de bezoldiging aan enig kalenderjaar;

  • c. hetgeen tot de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband wordt gerekend;

  • d. de controle van het financieel verslaggevingsdocument door de accountant op de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen.

Artikel 1.10

Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister wie het aangaat, beleidsregels vaststellen met betrekking tot de uitoefening van een op grond van deze wet of de daarop berustende bepalingen aan Onze Minister wie het aangaat toekomende bevoegdheid.

§ 2. Bezoldigingsmaximum

Artikel 2.1

  • 1 Partijen komen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3.

  • 2 In geval van een dienstverband met een kleinere omvang dan het bij de verantwoordelijke gebruikelijk voltijdse dienstverband, komen partijen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3, vermenigvuldigd met het aantal uren waarop het dienstverband betrekking heeft en gedeeld door het aantal uren van een voltijds dienstverband.

  • 3 In geval van een dienstverband met een kortere duur dan een kalenderjaar, komen partijen geen bezoldiging overeen die meer bedraagt dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3, vermenigvuldigd met het aantal dagen waarop het dienstverband betrekking heeft en gedeeld door 365.

  • 4 In geval de functie van topfunctionaris in een periode van achttien maanden voor meer dan twaalf maanden wordt vervuld anders dan op grond van een dienstbetrekking, komen partijen met ingang van de eerste dag van de dertiende maand in de periode van achttien maanden geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de maximale bezoldiging voor het geval de functie van topfunctionaris in een periode van achttien maanden voor maximaal twaalf maanden wordt vervuld anders dan op grond van een dienstbetrekking.

  • 5 Een topfunctionaris die een dienstverband heeft of die werkzaam is bij een gelieerde rechtspersoon of bij een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel b, de betreffende verantwoordelijke en de verantwoordelijke van de gelieerde rechtspersoon of de rechtspersoon, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel b, komen geen bezoldiging overeen voor zover de som van de bezoldigingen meer bedraagt dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3. Een topfunctionaris die bij dezelfde rechtspersoon een ander dienstverband heeft of werkzaamheden verricht in een functie anders dan bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, en de verantwoordelijke komen geen bezoldiging overeen die meer bedraagt dan de maximale bezoldiging bedoeld in artikel 2.3.

  • 6 Het tweede tot en met vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien voor partijen op grond van artikel 2.4, 2.5, 2.6 of 2.7 een van artikel 2.3 afwijkend bedrag is vastgesteld.

Artikel 2.2

  • 1 In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, komen partijen met betrekking tot de leden, onderscheidenlijk voorzitters, van de hoogste toezichthoudende organen van een rechtspersoon of instelling als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen f, g en h en artikel 1.3 geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan tien, onderscheidenlijk vijftien procent van de voor de rechtspersoon of instelling op grond van artikel 2.3, artikel 2.5, artikel 2.6 of artikel 2.7 geldende maximale bezoldiging. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden uitzonderingen vastgesteld ten aanzien waarvan de vorige volzin buiten toepassing wordt gelaten.

  • 2 Artikel 2.1, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de bezoldiging van de in het eerste lid bedoelde leden, onderscheidenlijk voorzitters, met dien verstande dat in deze artikelleden voor «artikel 2.3» wordt gelezen «artikel 2.2 of 2.8».

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de functie van lid, onderscheidenlijk voorzitter van de hoogste toezichthoudende organen wordt vervuld anders dan op grond van een dienstbetrekking.

Artikel 2.3

  • 1 De bezoldiging van een topfunctionaris bedraagt per kalenderjaar ten hoogste € 216.000.

  • 2 Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt telkens per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd aan de ontwikkeling van de contractuele loonkosten voor de overheid zoals deze in het jaar van vaststellen van de ministeriële regeling voor het daaraan voorafgaande jaar door het Centraal Bureau voor de Statistiek is vastgesteld, en wordt naar boven afgerond op een duizendvoud in euro’s.

  • 3 Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt niet op grond van het tweede lid gewijzigd, indien de toepassing van het tweede lid niet leidt tot een verhoging van het bedrag.

  • 4 De ministeriële regeling, bedoeld in het tweede lid, wordt bekend gemaakt vóór 1 november voorafgaand aan het jaar waarop de wijziging betrekking heeft.

Artikel 2.4

  • 1 Onze Minister wie het aangaat en Onze Minister kunnen in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad gezamenlijk besluiten dat partijen een bij dat besluit vast te stellen bezoldiging mogen overeenkomen die hoger is dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3.

  • 2 Een verzoek tot het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend bij Onze Minister wie het aangaat.

  • 3 Onze Minister wie het aangaat kan zelfstandig besluiten tot afwijzing van een verzoek als bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 2.5

Onze Minister wie het aangaat en Onze Minister kunnen gezamenlijk bij ministeriële regeling, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, voor een of meer functies van topfunctionarissen bij een rechtspersoon of instelling een maximum vaststellen dat hoger is dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3, indien de bijzondere arbeidsmarktomstandigheden een hoger bedrag rechtvaardigen, doch niet hoger dan 130 procent van de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid.

Artikel 2.6

  • 1 Onze Minister wie het aangaat kan, in overeenstemming met Onze Minister, bij ministeriële regeling voor rechtspersonen en instellingen als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen e tot en met h, artikel 1.3, onderdelen a, b en c, en de bijlagen bij artikel 1.3, eerste lid, onderdelen d en e, een lager bedrag vaststellen dan het bezoldigingsmaximum, bedoeld in artikel 2.3. Onze Minister wie het aangaat stelt dat bedrag jaarlijks vast uiterlijk in de maand november voorafgaand aan het jaar waarop dat bedrag betrekking heeft.

  • 2 Onze Minister wie het aangaat kan besluiten dat partijen een bij dat besluit vast te stellen hoger bedrag mogen overeenkomen dan het bedrag, bedoeld in het eerste lid. Het bedrag is niet hoger dan het bezoldigingsmaximum, bedoeld in artikel 2.3.

  • 3 Van een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 2.7

  • 1 Bij regeling van Onze Minister wie het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister, kunnen de verschillende rechtspersonen of organisaties binnen een bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d, aangewezen categorie worden ingedeeld in klassen op grond van criteria die betrekking hebben op onder meer de omvang van de rechtspersonen of instellingen.

  • 2 Onze Minister wie het aangaat kan, in overeenstemming met Onze Minister, voor de verschillende klassen een lager bedrag vaststellen dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3, of het bedrag, bedoeld in artikel 2.6, eerste lid. Onze Minister wie het aangaat stelt de bedragen jaarlijks vast uiterlijk in de maand november voorafgaand aan het jaar waarop de bedragen betrekking hebben.

  • 3 Onze Minister wie het aangaat kan ten aanzien van een rechtspersoon of instelling besluiten dat de toepassing van de criteria leidt tot indeling in een bepaalde klasse. Een rechtspersoon of instelling kan Onze Minister wie het aangaat verzoeken om in een andere klasse te worden ingedeeld. De ministeriële regeling bevat regels over de procedure.

  • 4 Onze Minister wie het aangaat kan besluiten dat partijen een bij dat besluit vast te stellen hoger bedrag mogen overeenkomen dan het toepasselijke bedrag, bedoeld in het tweede of derde lid. Het bedrag is niet hoger dan het bezoldigingsmaximum, bedoeld in artikel 2.3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de procedure.

  • 5 Van een besluit als bedoeld in het derde en vierde lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 2.8

Onze Minister wie het aangaat kan bij ministeriële regeling voor rechtspersonen en instellingen als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, voor de toepassing van artikel 2.1, tweede lid, een getal vaststellen dat geldt als de omvang van het dienstverband van de leden van toezichthoudende organen als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, onder 4° en 5°. Het getal kan voor voorzitters van toezichthoudende organen hoger worden vastgesteld. Het getal is niet hoger dan de in artikel 2.2 genoemde percentages, tenzij de rechtspersoon of instelling krachtens artikel 2.2 is uitgezonderd.

Artikel 2.9

  • 2 Bij de vaststelling van de bedragen, bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, of artikel 2.7, tweede lid, houdt Onze Minister wie het aangaat rekening met:

    • a. de bezoldiging voor vergelijkbare functies bij lichamen als bedoeld in artikel 1.2;

    • b. de bezoldiging in relevante andere sectoren van de arbeidsmarkt;

    • c. de verhouding met de bezoldiging van het overige personeel binnen de betreffende rechtspersonen of instellingen;

    • d. maatschappelijke opvattingen over de hoogte.

Artikel 2.10

  • 1 Partijen komen geen uitkeringen overeen wegens beëindiging van het dienstverband, die gezamenlijk meer bedragen dan de som van de beloning en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn over de twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband, tot ten hoogste € 75 000. In geval van een dienstverband met een kleinere omvang dan het bij de verantwoordelijke gebruikelijk voltijdse dienstverband bedragen de uitkeringen ten hoogste € 75 000, vermenigvuldigd met het aantal uren waarop het dienstverband betrekking heeft en gedeeld door het aantal uren van een voltijds dienstverband.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister kan het bedrag, genoemd in het eerste lid, worden gewijzigd, indien de loonontwikkeling hiertoe aanleiding geeft.

  • 3 Voor de toepassing van deze wet wordt bezoldiging over een periode waarin de topfunctionaris vooruitlopend op de beëindiging van het dienstverband geen taken meer vervult, aangemerkt als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband en wordt de datum waarop de topfunctionaris de uitoefening van zijn taken beëindigt aangemerkt als datum waarop het dienstverband is geëindigd.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing indien de topfunctionaris, in de periode vooruitlopend op de beëindiging van het dienstverband, geen taken meer vervult op grond van een algemene bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst, een van toepassing zijnde collectieve regeling die is overeengekomen met verenigingen van werknemers of ambtenaren die bevoegd zijn afspraken te maken over arbeidsvoorwaarden, of een wettelijk voorschrift.

  • 5 In afwijking van het eerste lid komen partijen met betrekking tot leden, onderscheidenlijk voorzitters, van de hoogst toezichthoudende organen van een rechtspersoon of instelling als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen f, g en h, en artikel 1.3 geen uitkeringen wegens beëindiging van een dienstverband overeen die meer bedragen dan tien, onderscheidenlijk vijftien procent van de op grond van het eerste lid geldende maximale uitkeringen.

§ 3. Sectorale bezoldigingsnorm

Artikel 3.1

  • 1 Partijen komen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan het door Onze Minister wie het aangaat voor de toepasselijke in de bijlage bij artikel 1.4, eerste lid, aangewezen categorie voor dat jaar vastgesteld bedrag.

  • 2 Indien toepassing is gegeven aan artikel 3.4, eerste lid, komen partijen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan het door Onze Minister wie het aangaat voor de betreffende rechtspersoon of organisatie voor dat jaar vastgesteld bedrag.

  • 3 In geval van een dienstverband met een kleinere omvang dan het bij de verantwoordelijke gebruikelijk voltijdse dienstverband, komen partijen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan het door Onze Minister wie het aangaat voor dat jaar vastgestelde bedrag, vermenigvuldigd met het aantal uren waarop het dienstverband betrekking heeft en gedeeld door het aantal uren van een voltijds dienstverband.

  • 4 In geval van een dienstverband met een kortere duur dan een kalenderjaar, komen partijen geen bezoldiging overeen die meer bedraagt dan het door Onze Minister wie het aangaat voor dat jaar vastgesteld bedrag, vermenigvuldigd met het aantal dagen waarop het dienstverband betrekking heeft en gedeeld door 365.

  • 5 In geval de functie van topfunctionaris in een periode van achttien maanden voor meer dan twaalf maanden wordt vervuld anders dan op grond van een dienstbetrekking, komen partijen met ingang van de eerste dag van de dertiende maand in de periode van achttien maanden geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan het door Onze Minister wie het aangaat voor dat jaar vastgestelde bedrag. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de maximale bezoldiging voor het geval de functie van topfunctionaris in een periode van achttien maanden voor maximaal twaalf maanden wordt vervuld anders dan op grond van een dienstbetrekking.

  • 6 Een topfunctionaris die een dienstverband heeft of die werkzaam is bij een gelieerde rechtspersoon, de betreffende verantwoordelijke en de verantwoordelijke van de gelieerde rechtspersoon komen geen bezoldiging overeen voor zover de som van de bezoldigingen meer bedraagt dan het voor de op de bijlage bij artikel 1.4, eerste lid, genoemde rechtspersoon geldende bedrag, bedoeld in artikel 3.3 of artikel 3.4, tweede lid. Een topfunctionaris die bij dezelfde op de bijlage bij artikel 1.4, eerste lid, genoemde rechtspersoon een ander dienstverband heeft of werkzaamheden verricht in een functie anders dan bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, en de verantwoordelijke komen geen bezoldiging overeen die meer bedraagt dan het voor die rechtspersoon geldende bedrag, bedoeld in artikel 3.3 of artikel 3.4, tweede lid.

  • 7 Het tweede tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien voor partijen op grond van artikel 3.4 een van artikel 3.1 afwijkend bedrag is vastgesteld.

Artikel 3.2

  • 1 In afwijking van artikel 3.1, eerste lid, komen partijen met betrekking tot de leden, onderscheidenlijk voorzitters, van de hoogste toezichthoudende organen van een rechtspersoon of instelling als bedoeld in artikel 1.4 geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan tien, onderscheidenlijk vijftien procent van de voor de rechtspersoon of instelling op grond van artikel 3.1, eerste lid of artikel 3.4 geldende maximale bezoldiging. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden uitzonderingen vastgesteld ten aanzien waarvan de vorige volzin buiten toepassing wordt gelaten.

  • 2 Artikel 3.1, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de bezoldiging van de in het eerste lid bedoelde leden, onderscheidenlijk voorzitters.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de functie van lid, onderscheidenlijk voorzitter van de hoogste toezichthoudende organen wordt vervuld anders dan op grond van een dienstbetrekking.

Artikel 3.3

Onze Minister wie het aangaat stelt, in overeenstemming met Onze Minister, een bedrag als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, jaarlijks vast uiterlijk in de maand november voorafgaand aan het jaar waarop het bedrag betrekking heeft.

Artikel 3.4

  • 1 Bij regeling van Onze Minister wie het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister, kunnen de verschillende rechtspersonen of organisaties binnen een in de bijlage bij artikel 1.4, eerste lid, aangewezen categorie worden ingedeeld in klassen op grond van criteria die betrekking hebben op onder meer de omvang van de rechtspersonen of instellingen.

  • 2 Onze Minister wie het aangaat kan, in overeenstemming met Onze Minister, gelijktijdig met het bedrag, bedoeld in artikel 3.3, voor de verschillende klassen een lager bedrag vaststellen.

  • 3 Onze Minister wie het aangaat kan ten aanzien van een rechtspersoon of instelling besluiten dat de toepassing van de criteria leidt tot indeling in een bepaalde klasse. Een rechtspersoon of instelling kan Onze Minister wie het aangaat verzoeken om in een andere klasse te worden ingedeeld. De ministeriële regeling bevat regels over de procedure.

  • 4 Onze Minister wie het aangaat kan besluiten dat partijen een bij dat besluit vast te stellen hoger bedrag mogen overeenkomen dan het toepasselijke bedrag, bedoeld in het tweede of derde lid. Het bedrag is niet hoger dan het bezoldigingsmaximum, bedoeld in artikel 3.1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de procedure.

  • 5 Van een besluit als bedoeld in het derde en vierde lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 3.5

Onze Minister wie het aangaat kan bij ministeriële regeling voor rechtspersonen en instellingen als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, voor de toepassing van artikel 3.1, derde lid, een getal vaststellen dat geldt als de omvang van het dienstverband van de leden van toezichthoudende organen als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, onder 4° en 5°. Het getal kan voor voorzitters van toezichthoudende organen hoger worden vastgesteld. Het getal is niet hoger dan de in artikel 3.2 genoemde percentages, tenzij de rechtspersoon of instelling krachtens artikel 3.2 is uitgezonderd.

Artikel 3.6

  • 1 De betrokken rechtspersonen of instellingen, bedoeld in de bijlage bij artikel 1.4, eerste lid, of een samenwerkingsverband van deze rechtspersonen of instellingen, kunnen uiterlijk in de maand september voorafgaand aan het jaar waarop het bedrag betrekking heeft, aan Onze Minister wie het aangaat een voorstel doen voor het bedrag, bedoeld in artikel 3.3 of de bedragen, bedoeld in artikel 3.4, tweede lid.

  • 2 Bij de vaststelling van een bedrag als bedoeld in artikel 3.3 of artikel 3.4, tweede lid, houdt Onze Minister wie het aangaat rekening met:

    • a. de bezoldiging voor vergelijkbare functies bij lichamen als bedoeld in artikel 1.2;

    • b. de bezoldiging in relevante andere sectoren van de arbeidsmarkt;

    • c. de verhouding met de bezoldiging van het overige personeel binnen de betreffende rechtspersonen of instellingen;

    • d. maatschappelijke opvattingen over de hoogte.

Artikel 3.7

  • 1 Partijen komen geen uitkeringen overeen wegens beëindiging van het dienstverband, die gezamenlijk meer bedragen dan de som van de beloning en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn over de twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband, tot ten hoogste € 75 000. In geval van een dienstverband met een kleinere omvang dan het bij de verantwoordelijke gebruikelijk voltijdse dienstverband bedragen de uitkeringen ten hoogste € 75 000, vermenigvuldigd met het aantal uren waarop het dienstverband betrekking heeft en gedeeld door het aantal uren van een voltijds dienstverband.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister kan het bedrag, genoemd in het eerste lid, worden gewijzigd, indien de loonontwikkeling hiertoe aanleiding geeft.

  • 3 Voor de toepassing van deze wet wordt bezoldiging over een periode waarin de topfunctionaris vooruitlopend op de beëindiging van het dienstverband geen taken meer vervult, aangemerkt als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband en wordt de datum waarop de topfunctionaris de uitoefening van zijn taken beëindigt aangemerkt als datum waarop het dienstverband is geëindigd.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing indien de topfunctionaris, in de periode vooruitlopend op de beëindiging van het dienstverband, geen taken meer vervult op grond van een algemene bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst, van een van toepassing zijnde collectieve regeling die is overeengekomen met verenigingen van werknemers of ambtenaren die bevoegd zijn afspraken te maken over arbeidsvoorwaarden, of een wettelijk voorschrift.

  • 5 In afwijking van het eerste lid komen partijen met betrekking tot leden, onderscheidenlijk voorzitters, van de hoogst toezichthoudende organen van een rechtspersoon of instelling als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen f, g en h, en artikel 1.3 geen uitkeringen wegens beëindiging van een dienstverband overeen die meer bedragen dan tien, onderscheidenlijk vijftien procent van de op grond van het eerste lid geldende maximale uitkeringen.

§ 4. Openbaarmaking

Artikel 4.1

  • 1 In het financieel verslaggevingsdocument worden van iedere topfunctionaris de bij regeling van Onze Minister vast te stellen gegevens inzake bezoldiging of uitkering wegens beëindiging van het dienstverband vermeld. De gegevens over een topfunctionaris bevatten in ieder geval diens naam.

  • 2 In het financieel verslaggevingsdocument worden ten aanzien van een ieder in dienstbetrekking, anders dan degenen bedoeld in het eerste lid, en van wie de bezoldiging van diens functie of functies de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, te boven is gegaan de bij regeling van Onze Minister vast te stellen gegevens vermeld, waarbij artikel 2.1, tweede lid, van overeenkomstige toepassing is.

  • 3 Met het oog op het beperken van de informatieverplichtingen op grond van deze wet kunnen bij regeling van Onze Minister nadere regels worden gesteld ten aanzien van het eerste en tweede lid, alsmede kan worden voorzien in een beperking of vrijstelling van de in het eerste en tweede lid bedoelde openbaarmakingsplicht.

  • 4 Het in het eerste en tweede lid genoemde financieel verslaggevingsdocument wordt openbaar gemaakt. Bij regeling van Onze Minister worden hiertoe nadere regels gesteld.

  • 5 Bij ministeriële regeling van Onze Minister wie het aangaat kan worden bepaald dat de verantwoordelijke tevens langs elektronische weg uiterlijk op 1 juli van het jaar volgend op het boekjaar de gegevens bedoeld in het eerste en tweede lid aan Onze Minister wie het aangaat verstrekt.

Artikel 4.2

Rechtspersonen en instellingen die de op grond van artikel 4.1, eerste en tweede lid, vastgestelde gegevens inzake bezoldiging of uitkering wegens beëindiging van het dienstverband in het financieel verslaggevingsdocument opnemen, kunnen afzien van het opnemen in dat document van de verantwoording van bezoldigingsinformatie op grond van de artikel 383, eerste lid, en artikel 383c van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voor zover op hen van toepassing. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld.

§ 5. Handhaving

Artikel 5.1

  • 1 Met het toezicht op de naleving van deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister wie het aangaat aangewezen personen.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 5.2

  • 1 De accountant, bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, meldt een onverschuldigde betaling aan Onze Minister indien een vordering uit onverschuldigde betaling op een topfunctionaris, en in de gevallen waarin een topfunctionaris de opgedragen taken vervult anders dan op grond van een dienstbetrekking, op de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de topfunctionaris ter beschikking stelt:

    • a. niet in het financieel verslaggevingsdocument is opgenomen, of

    • b. op het tijdstip waarop de accountant zijn oordeel geeft over het financieel verslaggevingsdocument door de betrokken topfunctionaris of, in de gevallen waarin een topfunctionaris de opgedragen taken vervult anders dan op grond van een dienstbetrekking, de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de topfunctionaris ter beschikking stelt nog niet is terugbetaald.

  • 2 Indien het financieel verslaggevingsdocument bedoeld in artikel 4.1, niet de juiste voorgeschreven gegevens bevat, meldt de accountant de ontbrekende gegevens aan Onze Minister.

Artikel 5.3

De Belastingdienst, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, pensioenfondsen, alsmede verzekeraars aan wie betalingen zijn verricht ten behoeve van een beloning betaalbaar op termijn of een uitkering wegens beëindiging van het dienstverband, zijn verplicht desgevraagd aan Onze Minister wie het aangaat kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 5.4

  • 1 Onze Minister wie het aangaat is ter handhaving van deze wet bevoegd om partijen een last onder dwangsom op te leggen.

  • 2 Van een last onder dwangsom als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

  • 3 Onze Minister wie het aangaat kan verbeurde dwangsommen verrekenen met bestaande vorderingen van de rechtspersoon die de dwangsom heeft verbeurd op Onze Minister wie het aangaat.

Artikel 5.5

  • 1 Indien de opgelegde last niet wordt uitgevoerd, eist Onze Minister wie het aangaat, onder intrekking van de last onder dwangsom, de in de last vermelde onverschuldigde betalingen op van de topfunctionaris. Met de bekendmaking van het besluit tot opeisen vervalt de vordering uit onverschuldigde betaling. De opgeëiste bedragen komen toe aan de Staat.

  • 2 In de gevallen waarin een topfunctionaris de opgedragen taken uitvoert anders dan op grond van een dienstbetrekking kan de onverschuldigde betaling worden opgeëist van de topfunctionaris en de natuurlijke of rechtspersoon die de topfunctionaris ter beschikking heeft gesteld gezamenlijk.

  • 4 Onze Minister wie het aangaat eist geen onverschuldigde betaling op als de vordering uit onverschuldigde betaling is verjaard. De last, bedoeld in artikel 5.4, stuit de verjaring. Onze Minister wie het aangaat kan de verjaring van de vordering uit onverschuldigde betaling stuiten door hiervan mededeling te doen aan partijen.

Artikel 5.6

  • 1 Onze Minister wie het aangaat is bevoegd tot openbaar maken van de gegevens voor zover deze op grond van artikel 4.1 hadden moeten worden opgenomen in het financieel verslaggevingsdocument. Openbaarmaking geschiedt zoveel mogelijk op de voor het financieel verslaggevingsdocument voorgeschreven wijze, alsmede door publicatie in de Staatscourant.

  • 2 De verantwoordelijke is de kosten verbonden aan de openbaarmaking, bedoeld in het eerste lid, verschuldigd. Onder deze kosten zijn mede begrepen de kosten van het opstellen van het openbaar te maken document. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

  • 3 Onze Minister wie het aangaat kan van de verantwoordelijke bij dwangbevel de ingevolge het tweede lid verschuldigde kosten invorderen.

§ 7. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 7.1

  • 1 Onze Minister zendt jaarlijks voor 31 december aan de Staten-Generaal een overzicht van de geconstateerde overtredingen en de getroffen handhavingsmaatregelen.

  • 2 Ten behoeve van het overzicht, bedoeld in het eerste lid, verstrekken Onze Ministers wie het aangaan aan Onze Minister alle gegevens van de geconstateerde overtredingen en de getroffen handhavingsmaatregelen.

Artikel 7.2

Onze Minister zendt in 2020, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 7.3

  • 1 In afwijking van artikel 2.1 onderscheidenlijk artikel 3.1, is een voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet tussen partijen overeengekomen bezoldiging die meer bedraagt dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3, zoals dit artikel luidde op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT, onderscheidenlijk het bedrag, bedoeld in artikel 3.3, toegestaan voor ten hoogste vier jaar na inwerkingtreding van deze wet. De bezoldiging, bedoeld in de vorige volzin, wordt slechts verhoogd, indien deze verhoging en de wijze waarop deze wordt berekend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet tussen partijen zijn overeengekomen. De artikelen 5.4 tot en met 5.6 zijn van toepassing.

  • 2 Indien door wijziging van de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d of e, of artikel 1.4, eerste lid, deze wet van toepassing wordt op de tussen partijen overeengekomen bezoldiging, is in afwijking van artikel 2.1 onderscheidenlijk artikel 3.1, een voorafgaand aan de inwerkingtreding van die wijziging tussen partijen overeengekomen bezoldiging die meer bedraagt dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3, onderscheidenlijk het bedrag, bedoeld in artikel 3.3, toegestaan voor ten hoogste vier jaar na inwerkingtreding van de wijziging van de bijlage. De bezoldiging, bedoeld in de vorige volzin, wordt slechts verhoogd, indien deze verhoging en de wijze waarop deze wordt berekend voorafgaand aan de inwerkingtreding van die wijziging tussen partijen zijn overeengekomen. De artikelen 5.4 tot en met 5.6 zijn van toepassing.

  • 3 Een bezoldiging voor de leden van de hoogste toezichthoudende organen van een rechtspersoon of instelling die afwijkt van artikel 2.2, onderscheidenlijk artikel 3.2, is, indien de bezoldiging is overeengekomen voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, dan wel voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wijziging van de bijlagen bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d of e, of artikel 1.4, eerste lid, waardoor deze wet van toepassing is geworden op de betreffende rechtspersoon of instelling, toegestaan voor ten hoogste vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet of de inwerkingtreding van de wijziging van de bijlage. De bezoldiging, bedoeld in de vorige volzin, wordt slechts verhoogd, indien deze verhoging en de wijze waarop deze wordt berekend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, onderscheidenlijk de wijziging van de bijlage, tussen partijen zijn overeengekomen. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing. De artikelen 5.4 tot en met 5.6 zijn van toepassing.

  • 4 Indien de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT in werking treedt of toepassing wordt gegeven aan artikel 2.6, eerste lid, artikel 2.7, tweede lid, artikel 2.8, artikel 3.4, tweede lid, of artikel 3.5, is een tussen partijen overeengekomen bezoldiging die meer bedraagt dan het van toepassing zijnde bedrag, toegestaan, indien de overeenkomst is gesloten voorafgaand aan de inwerkingtreding van die wet of de ministeriële regeling, dan wel voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wijziging van de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d of e, of artikel 1.4, eerste lid, waardoor deze wet van toepassing is geworden op de betreffende rechtspersoon of instelling, voor ten hoogste vier jaar na inwerkingtreding van die wet of de ministeriële regeling dan wel de wijziging van de bijlage, tenzij op grond van het eerste tot en met vijfde lid reeds eerder een periode van ten hoogste vier jaar is aangevangen. De bezoldiging, bedoeld in de vorige volzin, wordt slechts verhoogd, indien deze verhoging en de wijze waarop deze wordt berekend voorafgaand aan de inwerkingtreding van die wet of de ministeriële regeling, dan wel voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wijziging van de betreffende bijlage, tussen partijen zijn overeengekomen. De artikelen 5.4 tot en met 5.6 zijn van toepassing.

  • 5 Indien een in een klasse als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of 3.4, eerste lid, ingedeelde rechtspersoon of instelling op enig moment op grond van ongewijzigde criteria is ingedeeld in een klasse waarvoor een lager bedrag is vastgesteld, gaat die indeling in met ingang van 1 januari van het daarop volgende kalenderjaar. Een voorafgaande aan de wijziging van de indeling tussen partijen overeengekomen bezoldiging die meer bedraagt dan het voor de toepasselijke klasse geldende bedrag is toegestaan voor ten hoogste vier jaar na de wijziging van de indeling. De bezoldiging, bedoeld in de vorige volzin, wordt slechts verhoogd, indien deze verhoging en de wijze waarop deze wordt berekend voorafgaand aan de wijziging van de indeling tussen partijen zijn overeengekomen. De artikelen 5.4 tot en met 5.6 zijn van toepassing.

  • 6 Een beding in afwijking van artikel 2.10, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 3.7, eerste lid, is, indien het beding is overeengekomen voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, dan wel voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wijziging van de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d of e, of artikel 1.4, eerste lid, waardoor deze wet van toepassing is geworden op de betreffende rechtspersoon of instelling, dan wel voorafgaand aan de aanvraag van de subsidiebeschikking waardoor deze wet van toepassing is geworden op de betreffende rechtspersoon of instelling, toegestaan voor ten hoogste vier jaar na inwerkingtreding van deze wet dan wel de wijziging van de bijlage dan wel de bekendmaking van de subsidiebeschikking.

  • 7 Indien door de verlening van een subsidie, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel c, deze wet van toepassing wordt op een rechtspersoon, is in afwijking van artikel 2.1, een voorafgaand aan de aanvraag van die beschikking tussen partijen overeengekomen bezoldiging die meer bedraagt dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3, toegestaan voor ten hoogste vier jaar na de bekendmaking van de subsidiebeschikking. De bezoldiging, bedoeld in de vorige volzin, wordt slechts verhoogd, indien deze verhoging en de wijze waarop deze wordt berekend voorafgaand aan de aanvraag van die beschikking tussen partijen zijn overeengekomen. De artikelen 5.4 tot en met 5.6 zijn van toepassing.

  • 8 Indien een in het eerste tot en met het vijfde lid bedoelde periode van vier jaar is verstreken, wordt de overeengekomen bezoldiging in een periode van drie jaar teruggebracht tot het voor de rechtspersoon of instelling geldende maximum. In het eerste jaar bedraagt de verlaging een vierde deel van het verschil tussen de bezoldiging die op grond van het eerste tot en met het vierde lid werd genoten en het geldende maximum. In het tweede jaar bedraagt de verlaging een derde deel van het verschil tussen de bezoldiging uit het eerste jaar en het geldende maximum. In het derde jaar bedraagt de verlaging een tweede deel van het verschil tussen de bezoldiging uit het tweede jaar en het geldende maximum. Een eventuele overeengekomen verhoging als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, blijft buiten toepassing.

  • 9 Indien een dienstverband waarop dit artikel van toepassing is, wordt verlengd, blijft dit artikel na de verlenging buiten verdere toepassing.

  • 10 Voor de toepassing van dit artikel blijft buiten beschouwing iedere wijziging in de bezoldiging, of de duur van het dienstverband die wordt overeengekomen tussen 6 december 2011 en 1 januari 2013, tenzij de wijziging betrekking heeft op een bezoldiging die niet hoger is dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3, onderscheidenlijk het bedrag, bedoeld in artikel 3.3, dan wel het krachtens artikel 2.6 van toepassing zijnde bedrag, zoals deze golden met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 7.3a

  • 1 Indien op grond van artikel 7.3, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT een hogere bezoldiging was toegestaan dan de maximale bezoldiging van artikel 2.3 dan wel het op grond van een ministeriële regeling als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, artikel 2.7, tweede lid of artikel 2.8, geldend bedrag, en dat bedrag gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT of overeenkomstig artikel 7.4, tweede lid, wordt verlaagd, wordt in artikel 7.3, achtste lid, voor «het voor de rechtspersoon of instelling geldende maximum» of «het geldende maximum» telkens gelezen: het op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT voor de rechtspersoon of instelling geldende maximum.

  • 2 In het geval, bedoeld in het eerste lid, wordt na het verstrijken van de periode van drie jaar, bedoeld in artikel 7.3, achtste lid, de bezoldiging in een periode van twee jaar teruggebracht naar het voor de rechtspersoon of instelling geldende maximum. Met ingang van het eerste jaar wordt de bezoldiging verlaagd naar het op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT voor de rechtspersoon of instelling geldende maximum. In het tweede jaar bedraagt de verlaging de helft van het verschil tussen het op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT geldende maximum en het geldende maximum.

  • 3 Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van de in artikel 2.2 bedoelde leden, onderscheidenlijk voorzitters van de hoogste toezichthoudende organen.

Artikel 7.3b

  • 2 Indien een dienstverband waarop dit artikel van toepassing is wordt verlengd, blijft dit artikel na de verlenging buiten verdere toepassing.

Artikel 7.4

  • 1 Indien op enig moment de bezoldiging van een minister ten minste € 500 hoger is dan het bedrag genoemd in artikel 2.3, eerste lid, kan dat bedrag bij regeling van Onze Minister worden gewijzigd in het bedrag van de bezoldiging van een minister, en wordt naar boven afgerond op een duizendvoud in euro’s.

  • 2 De ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, treedt in werking met ingang van 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de verhoging van de bezoldiging van een minister in werking is getreden. Indien de verhoging van de bezoldiging van een minister in enig jaar van kracht is geworden voor 1 december, wordt terugwerkende kracht verleend aan deze ministeriële regeling tot 1 januari van het desbetreffende jaar.

Artikel 7.4a

  • 1 Zolang de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in de artikelen 2.1, vierde lid, en 3.1, vijfde lid, nog niet in werking is getreden, blijven deze wet en de daarop rustende bepalingen, zoals deze luidden op de dag voor de inwerkingtreding van de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT, van toepassing ten aanzien van topfunctionarissen die hun functie vervullen anders dan op grond van een dienstbetrekking.

  • 2 Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, worden regels gesteld over het overgangsrecht ten aanzien van voorafgaande aan de inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur tussen partijen overeengekomen bezoldigingen.

Artikel 7.5

Een verzoek tot het nemen van een besluit als bedoeld in de artikelen 2.4, eerste lid, 2.6, tweede lid, 2.7, derde en vierde lid, en 3.4, derde en vierde lid, wordt genomen binnen zestien weken na ontvangst van het verzoek.

Artikel 7.9

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, met uitzondering van artikel 2.3, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst. Bij dat besluit kunnen de in artikel 2.3, eerste lid, genoemde bedragen overeenkomstig artikel 2.3, derde lid, worden gewijzigd.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage, 15 november 2012

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

R. H. A. Plasterk

Uitgegeven de drieëntwintigste november 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

Bijlage 1. bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d, van de Wet normering topinkomens.

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

  • 1. De krachtens artikel 19, eerste lid, van de Woningwet toegelaten rechtspersonen.

  • 2. De Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel te Den Haag.

  • 3. De Stichting ProDemos – Huis voor democratie en rechtstaat te Den Haag.

  • 4. De Oorlogsgravenstichting te Den Haag.

  • 5. De Stichting Europa Decentraal, Kenniscentrum Europees Recht en Beleid voor decentrale overheden te Den Haag.

  • 6. De Vereniging Nederlandse Woonbond te Amsterdam.

  • 7. De Stichting A+O Fonds Rijk te Den Haag.

  • 8. De Stichting Bouwkwaliteit te Rijswijk.

  • 9. De Stichting Platform 31 te Den Haag.

  • 10. De Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen te Zoetermeer.

  • 11. De Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw te Hilversum.

  • 12. Stichting Visitatie Woningcorporaties Nederland.

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Ministerie van Economische Zaken en Klimaat

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Ministerie van Justitie en Veiligheid

Ministerie van Buitenlandse Zaken

Ministerie van Financiën

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

  • 1. Stichting Wageningen Research te Wageningen.

Bijlage 2. bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel e, van de Wet normering topinkomens.

  • 1. De Vereniging PO-raad te Utrecht.

  • 2. De vereniging VO-raad te Utrecht.

  • 3. De vereniging MBO Raad te Woerden.

  • 4. De Vereniging Hogescholen te Den Haag.

  • 5. De Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten te Den Haag.

Naar boven