Regeling eisen praktijkexamens rijbewijscategorieën C1, E bij C1, C en E bij C

Geraadpleegd op 24-04-2024.
Geldend van 01-04-2014 t/m 31-12-2020

Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 27 maart, nr. IENM/BSK-2012/21437, houdende vaststelling van de eisen voor de praktijkexamens voor de rijbewijscategorieën C1, E bij C1, C en E bij C (Regeling eisen praktijkexamens rijbewijscategorieën C1, E bij C1, C en E bij C)

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op richtlijn nr. 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (PbEU L 403) en artikel 111, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

Besluit:

§ 1. Eisen voor de praktijkexamens voor de rijbewijscategorieën C1 en E bij C1

Artikel 1

De eisen waaraan de aanvrager van het praktijkexamen voor de rijbewijscategorie C1 en E bij C1 moet voldoen, zijn nader uitgewerkt in de bij deze regeling behorende bijlage Toetsmatrijs praktijkexamen C1, E bij C1, C en E bij C.

§ 2. Eisen voor de praktijkexamens voor rijbewijscategorieën C en E bij C

Artikel 2

De eisen waaraan de aanvrager van het praktijkexamen voor de rijbewijscategorie C en E bij C moet voldoen, zijn nader uitgewerkt in de bij deze regeling behorende bijlage Toetsmatrijs praktijkexamen C1, E bij C1, C en E bij C.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Infrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Bijlage bij de artikelen 1 en 2 van de Regeling eisen praktijkexamens rijbewijscategorieën C1, E bij C1, C en E bij C

Eind- en toetstermen voor het praktijk-examen rijbewijs voor categorie C1, E bij C1, C en E bij C

Opgesteld door:

CCV

Naam:

Praktijkexamen C / CE / C1 / C1E

Toelichting op tabel met afbakening

Tax = Taxonomiecode R = Reproductieve vaardigheid P = Productieve vaardigheid

Nr

Eindtermen

1.

Rijklaar controle (8.1, 8.1.1, 8.1.2, 8.1.3, 8.1.4, 8.1.5, 8.1.6, 8.1.7 Bijlage II, richtlijn 2006/126/EG)

2.

Professioneel rijgedrag (1.3Bijlage I, richtlijn 2003/59/EG)

3.

Verkeersgedrag tijdens een rit (1.4richtlijn 2003/59/EG) (8.1.9, 8.3, 8.3.1, 8.3.2, 8.3.3, 8.3.4, 8.3.5, 8.3.6, 8.3.7, 8.3.8 Bijlage II, richtlijn 2006/126/EG)

4.

Bijzondere verrichtingen (8.2, 8.2.1, 8.2.2, 8.2.3 Bijlage II, richtlijn 2006/126/EG)

5.

Voertuigbeheersing richtlijn (1.4, 1.6 richtlijn 2003/59/EG 9.3.1 Bijlage II, richtlijn 2006/126/EG)

6.

Ergonomie en veiligheid (8.1.2 en 8.3.9 Bijlage II, richtlijn 2006/126/EG)

Eindtermen/toetstermen:

Afbakening:

Taxonomie code:

Rijklaar controle (8.1, 8.1.1, 8.1.2, 8.1.3, 8.1.4, 8.1.5, 8.1.6, 8.1.7 Bijlage II richtlijn 2006/126/EG)

1.1

Voertuigdocumenten controleren

De kandidaat is in staat om voor uitvoering van een rit de voertuigdocumenten te controleren en te vertalen naar praktisch gebruik:

– kentekenbewijs

– APK-bewijs

R

1.2

Buitenzijde voertuig controleren

De kandidaat is in staat om steekproefsgewijs visueel verschillende controles aan de buitenzijde van het voertuig uit te voeren gericht op een veilig weggebruik.

Algemene staat van het voertuig:

– stand van het voertuig;

– lekkages;

– controle onder het voertuig;

– schade;

– goede bevestiging van voertuigonderdelen;

– juiste stand van de stootbalk;

– carrosserie;

– plaatwerk

– laaddeuren

– deurslot

– cabinevergrendeling

Bij de wielen/banden:

– staat van de banden;

– vastzitten van de wielmoeren;

– aanwezigheid van spatschermen;

– de wielophanging en vering.

Bij verlichting:

– goede staat en werking van de wettelijke verlichtingen/reflectie.

Bij de ruiten:

– voorruit en zijruiten (schoon, geen barst in zichtveld bestuurder);

– goede staat en werking van de ruitenwissers.

Lading:

– laadmechanisme (indien aanwezig)

– manier van laden;

– controle op het vastgezet zijn van de lading.

Koppelmechanisme (alleen bij C(1)E):

– het koppelmechanisme controleren;

– de lucht- electro- en ABS-verbinding controleren.

R

1.3

Vloeistoffen controleren en aanvullen

De kandidaat is in staat steekproefsgewijs te controleren of er voldoende vloeistoffen aanwezig zijn in de reservoirs van:

– de motorolie;

– remvloeistof (indien van toepassing);

– de koelvloeistof;

– de ruitenwisservloeistof;

– de koppelingsvloeistof;

– de accu;

– de stuurinrichting;

– de centrale vetsmering;

– het brandstofsysteem.

en kan uitleggen hoe deze vloeistoffen eventueel aan te vullen

R

1.4

Binnenzijde voertuig controleren

De kandidaat is in staat om steekproefsgewijs visueel verschillende controles aan de binnenzijde van het voertuig uit te voeren:

– interpretatie dashboardinformatie;

– bediening van de claxon; (geen claxon bedienen)

– bediening van de tachograaf;

– stand van de luchtdrukmeters (indien aanwezig);

– werking van het remsysteem door middel van de remproef;

– De kandidaat moet uit kunnen leggen, hoe te handelen bij het branden van waarschuwingslampjes.

R

1.5

Het voertuig rijklaar maken

De kandidaat is in staat om voor uitvoering van een rit het voertuig rijklaar te maken door juist afstellen van:

– de stoel;

– de spiegels;

– de hoofdsteun;

– het stuur;

– eventueel aanwezige zichtsystemen.

R

Professioneel rijgedrag (1.3, Bijlage I richtlijn 2003/59/EG en punten 8.4.1 en 9.3.2 van bijlage II bij richtlijn 2006/126/EU)

2.1

Professioneel rijgedrag toepassen volgens de principes van het milieu- en energiebewist rijgedrag

De kandidaat is in staat om tijdens de rit de principes van het professioneel rijgedrag toe te passen:

– starten zonder gas geven;

– wijze van accelereren en schakelen (zo vroeg mogelijk naar een hogere versnelling, rekening houdend met een zo optimaal mogelijk toerental);

– rijden met een gelijkmatige snelheid;

– voldoende afstand bewaren ten opzichte van medeweggebruikers;

– anticiperen op verkeersontwikkelingen;

– wijze van vertragen (uitrollen in de versnelling, gebruik maken van het rolvermogen van het voertuig).

– gebruik van de aanwezige hulpremsystemen

R

Verkeersgedrag tijdens een rit (1.4 Bijlage I richtlijn 2003/59/EG) (8.1.9, 8.3, 8.3.1, 8.3.2, 8.3.3, 8.3.4, 8.3.5, 8.3.6, 8.3.7, 8.3.8 en 8.4.1 Bijlage II richtlijn 2006/126/EG)

3.1

Veilig verkeersgedrag

De kandidaat is in staat om tijdens een rit veilig verkeersgedrag te tonen.

Verkeersgedrag tijdens het wegrijden

De kandidaat is in staat veilig weg te rijden:

– na een stop in en buiten het verkeer.

Verkeersgedrag tijdens het rijden op de weg

De kandidaat is in staat om op de weg veilig verkeersgedrag te tonen tijdens:

– het rijden op rechte weggedeelten;

– het rijden van bochten in het wegverloop;

– het naderen en passeren van kruispunten;

– het afslaan;

– het in- en uitvoegen;

– het inhalen en voorbijgaan;

– tegemoetkomen en ingehaald worden;

– het wisselen van rijstrook en andere zijdelingse verplaatsingen.

Verkeersgedrag bij bijzondere weggedeelten (indien aanwezig)

De kandidaat is in staat om bij bijzondere weggedeelten veilig verkeersgedrag te vertonen tijdens:

– het wegrijden vanuit/inrijden van een in- en uitrit;

– het rijden op een erf;

– het naderen en oversteken van spoorwegovergangen;

– het naderen en passeren van (voetgangers)oversteekplaatsen;

– het naderen en passeren van tram- en bushaltes;

– het naderen en passeren van rotondes;

– het rijden van stijgende en/of dalende wegen over een langere afstand;

– het rijden door tunnels

R

3.2

Algemeen verkeersgedrag

Tijdens de rit laat de kandidaat zien te beschikken over een defensieve en sociale rijstijl:

– rekening houden met de belangen van medeweggebruikers;

– anticiperen op verkeersontwikkelingen;

– positieve communicatie met medeweggebruikers.

R

3.3

Kijkgedrag

De kandidaat laat tijdens de rit zien te beschikken over juist en functioneel kijkgedrag gericht op actief waarnemen van de verkeerssituatie:

– rondom het voertuig kijken;

– gebruik maken van aanwezige zichtsystemen (spiegels/camera’s/e.d);

– dichtbij kijken;

– ver weg kijken;

– aandacht voor de dode hoek.

R

3.4

Route uitzetten en rijden

De kandidaat is in staat om:

– op basis van een ritopdracht een route uit te zetten met gebruik van hulpmiddelen (navigatieapparatuur, plattegrond en/of stratenboek);

– een route te rijden met gebruik van hulpmiddelen (navigatieapparatuur, plattegrond en/of stratenboek) zodanig dat dit geen gevaar of onnodige hinder voor het overige verkeer oplevert.

R

Bijzondere verrichtingen (8.2, 8.2.1, 8.2.2, 8.2.3 Bijlage II richtlijn 2006/126/EG)

4.1

Bijzondere verrichtingen uitvoeren (C(1) en C(1)E)

De kandidaat is in staat de volgende bijzondere verrichting uit te voeren:

– recht achteruitrijden;

– achteruitrijden van een aangegeven bochten (alleen voor C(1));

– keren door middel van steken;

– het maken van een halve draai (alleen voor C(1));

– hellingproef;

– veilig parkeren bij een laadvloer/laadhelling (of iets soortgelijks) voor laden en lossen.

Tijdens de bijzondere verrichting is de kandidaat in staat rekening te houden met de verkeersveiligheid.

P/R

4.2

Bijzondere verrichtingen uitvoeren (alleen voor C(1)E)

De kandidaat is in staat om een voertuig en aanhangwagen of oplegger:

– te koppelen (hierbij dienden de voertuigen niet in het verlengde van elkaar staan);

– los te koppelen.

R

Voertuigbeheersing richtlijn (1.4, 1.6 Bijlage I richtlijn 2003/59/EG 9.3.1 Bijlage II richtlijn 2006/126/EG)

5.1

Voertuigbeheersing

De kandidaat is in staat om tijdens de rit het voertuig correct te bedienen door juist gebruik van:

– de koppeling (niet bij automaat)

– gaspedaal;

– de rem (inclusief alternatieve remmen indien aanwezig);

– de versnelling (juiste versnelling bij het profiel van het wegdek/belasting van het voertuig);

De kandidaat is in staat om tijdens de rit het voertuig correct te besturen.

De kandidaat is in staat om tijdens de rit alle onderdelen van het dashboard en cabine te gebruiken, zonder hierbij gevaar of onnodige hinder te veroorzaken:

– verlichting;

– richtingaanwijzers;

– airco/verwarming;

– cruise controle;

– andere rijtechnische voorzieningen.

R

Ergonomie en veiligheid (8.1.2 en 8.3.9 richtlijn Bijlage II 2006/126/EG)

6.1

Ergonomie

De kandidaat heeft tijdens de rit een juiste zit- en stuurhouding.

De kandidaat is in staat om persoonlijke blessures te voorkomen door juist in- en uitstap gedrag.

R

6.2

Veiligheid

De kandidaat maakt tijdens de rit gebruik van de veiligheidsgordels.

De kandidaat is in staat de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen bij het verlaten van het voertuig:

– ter voorkoming van ongevallen;

– voertuig afsluiten;

– contactsleutel meenemen.

R

Naar boven