Bijlage I. Onderzoek naar Salmonella opfokbedrijven, fokbedrijven en vermeerderingsbedrijven
[Regeling vervallen per 01-01-2015]
De ondernemer die een opfokbedrijf, fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf uitoefent
dient de op het bedrijf aanwezige stalkoppels te laten onderzoeken op de aanwezigheid
van Salmonella. De ondernemer die een fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf uitoefent
neemt de monsters zelf of geeft aan een derde opdracht tot het nemen van deze monsters
(reguliere monsterneming in het kader van artikel 4 van de Verordening). De ondernemer die een opfokbedrijf uitoefent neemt de monsters met inlegvellen
zelf of geeft een derde daartoe opdracht, en hij laat de mestmonsters door GD nemen
(reguliere monsterneming in het kader van artikel 4 van de Verordening). Daarnaast
laat de voorzitter op de fokbedrijven en vermeerderingsbedrijven monsters nemen (officiële
monsterneming in het kader van artikel 15 van de Verordening). In deze bijlage worden deze vormen van monsterneming nader beschreven. Ondernemers
die een fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf uitoefenen moeten de monsterneming uitvoeren
overeenkomstig het bemonsteringsprotocol genoemd in Verordening (EU) Nr. 200/2010
van de Commissie. Bijlage I is dan ook in overeenstemming met dit bemonsteringsprotocol.
A. Werkvoorschrift voor het nemen van monsters met inlegvellen
[Regeling vervallen per 01-01-2015]
Doel
Dit werkvoorschrift beschrijft de monsterneming van inlegvellen, zoals voorgeschreven
in het kader van het onderzoek naar Salmonella bij plaatsing van het stalkoppel opfokpluimvee
op een opfokbedrijf. De ondernemer neemt de monsters bij de plaatsing van het stalkoppel
opfokpluimvee op het opfokbedrijf, of hij geeft opdracht tot het nemen van deze monsters.
Benodigdheden
Werkwijze
Aantal en locatie van de te nemen monsters
-
1) Er dient bij elke levering een monster van 40 inlegvellen per vrachtauto en per aanhangwagen
te worden genomen. Indien er minder dan 40 inlegvellen voorhanden zijn dienen 40 stukjes
van de aanwezige inlegvellen genomen te worden. Indien er minder dan 10 inlegvellen
aanwezig zijn dienen er minimaal 4 hele inlegvellen voor onderzoek ingestuurd te worden
of wat er voorhanden is.
-
2) De monsters moeten duidelijk met mest besmeurde (delen van) inlegvellen zijn en zoveel
mogelijk (van) de inlegvellen uit de onderste kratten, containers dan wel dozen zijn.
-
3) De monsters dienen evenredig verspreid over de geleverde kuikens verzameld te worden.
Uitvoering
-
1) Scheur, indien er voldoende inlegvellen voorhanden zijn, met behulp van steriele plastic
handschoenen een duidelijk zichtbaar besmeurd deel (ca. 5 bij 5 cm) van een inlegvel
af. Indien er onvoldoende inlegvellen voorhanden zijn dient een heel inlegvel genomen
te worden.
-
2) Doe dit in een plastic pot of zak.
-
3) Doe dit op zodanige wijze dat de monsters niet met iets anders in aanraking komen,
om eventuele besmetting van/vanuit de omgeving te voorkomen.
-
4) Verzamel op deze wijze per vrachtauto en per aanhangwagen 1 pot of zak met alle stukjes
inlegvellen.
-
5) Sluit iedere pot of zak direct na het vullen zorgvuldig.
-
6) Voorzie elke pot of zak van een etiket met de volgende gegevens:
-
a) monsterdatum,
-
b) KIP-nummer,
-
c) type bedrijf, en
-
d) stalnummer(s).
B. Werkvoorschrift voor het nemen van mestmonsters
[Regeling vervallen per 01-01-2015]
Doel
Dit werkvoorschrift beschrijft de monsterneming van mest, zoals voorgeschreven in
het kader van het onderzoek naar Salmonella bij koppels opfokpluimvee, fokpluimvee
en vermeerderingspluimvee. De ondernemer die een fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf
uitoefent neemt de monsters zelf of geeft opdracht tot het nemen van de monsters.
De ondernemer die een opfokbedrijf uitoefent laat de monsters door GD nemen.
In het geval van fokpluimvee en vermeerderingspluimvee worden de monsters in het kader
van het onderzoek naar Salmonella op initiatief van de voorzitter (ook wel het officiële
onderzoek genoemd), genomen door GD. De mestmonsters moeten worden genomen volgens
methode 1 of methode 2.
Methode 1: Monsterneming met wattenstaafjes (mestmonsters of cloacaswabs)
[Regeling vervallen per 01-01-2015]
Benodigdheden
-
1) Wattenstaafjes/swabs (steriel),
-
2) Steriele plastic potten zonder binnendeksel of plastic zakken,
-
3) Etiketten,
-
4) Inzendformulier.
Werkwijze
Aantal, soort en locatie te nemen mestmonsters
-
1) Er dient het volgende aantal monsters per stal te worden genomen met behulp van wattenstaafjes:
-
Opfokbedrijven op 4 weken leeftijd: 6 maal 25 monsters,
-
Opfokbedrijven maximaal 14 dagen voor overplaatsing: 6 maal 25 monsters,
-
Fokbedrijven en vermeerderingsbedrijven: 2 maal 150 monsters.
Bij voorkeur moeten dit verse blindedarm-mestmonsters zijn (dat is bruine, glimmende
mest). Indien deze niet of onvoldoende aanwezig zijn moet dit aangevuld worden door
cloacamonsters.
-
2) De monsters dienen evenredig verspreid over de stal verzameld te worden.
Uitvoering
-
1) Was voor de monsterneming altijd uw handen.
-
2) Neem met behulp van een wattenstaafje het blindedarm-mestmonster of cloacamonster
(daarbij dient het wattenstaafje duidelijk zichtbaar besmeurd te worden).
-
3) Zet het wattenstaafje in een plastic pot bij elkaar.
-
4) Breek het met de handen aangeraakte eind van het staafje af zonder het deel in de
pot aan te raken. Verzamel op deze wijze 2 potten à 150 monsters, dan wel 6 potten
à 25 monsters. Wanneer gebruik wordt gemaakt van individueel in buisjes verpakte swabs,
worden deze gewoon teruggeplaatst in de buisjes. Deze dienen in het laboratorium tot
twee respectievelijk 6 monsters te worden verwerkt.
-
5) Sluit iedere pot direct na het vullen zorgvuldig.
-
6) Voorzie de pot van een etiket met de volgende gegevens:
-
a) monsterdatum,
-
b) stalnummer,
-
c) type bedrijf en
-
d) KIP-nummer.
Methode 2: Monsterneming met overschoentjes
[Regeling vervallen per 01-01-2015]
Benodigdheden
-
1) Overschoentjes die voldoende absorberend zijn om vocht op te nemen (steriel),
-
2) Vloeistof (bijvoorbeeld 0,8% keukenzout +0,1% pepton in steriel gedeïoniseerd water,
of steriel water),
-
3) Steriele plastic zakken,
-
4) Etiketten,
-
5) Inzendformulier.
Werkwijze
Aantal, soort en locatie te nemen mestmonsters
Uitvoering
-
1) Was voor de monsterneming altijd uw handen.
-
2) Bevochtig het oppervlak van de overschoentjes met de vloeistof.
-
3) Trek in de stal over het staleigen schoeisel een paar overschoentjes aan.
-
4) Loop een volledige ronde door de stal.
-
5) Doe de overschoentjes bij het verlaten van de stal in een steriele plastic pot of
zak.
-
6) Per stal dienen vijf paar overschoentjes te worden ingestuurd.
-
7) Per stal mogen de overschoentjes worden gepoold tot twee monsters. De overschoentjes
dienen dus in (ten minste) twee zakken of potten naar het laboratorium te worden verzonden.
-
8) Sluit iedere pot of zak direct na het vullen zorgvuldig.
-
9) Voorzie de pot of zak van een etiket met de volgende gegevens:
-
a) monsterdatum,
-
b) stalnummer,
-
c) type bedrijf en
-
d) KIP-nummer.
C. Verzending monsters
[Regeling vervallen per 01-01-2015]
Bij de verzending van de monsters houdt de ondernemer zich aan het volgende:
-
1) De monsters worden binnen 24 uur nadat zij zijn genomen, verzonden naar een door de
voorzitter van het productschap voor detectie erkend laboratorium.
-
2) De monsters moeten zodanig zijn verpakt dat onderweg geen lekkage kan optreden en
zodanig zijn geadresseerd dat voor de transporteur en het ontvangend laboratorium
geen verwarring ontstaat.
D. Inzendformulier
[Regeling vervallen per 01-01-2015]
Elke inzending van monsters - zowel de monsters genomen door of in opdracht van de
ondernemer als de monsters genomen op initiatief van de voorzitter - naar het voor
detectie erkende laboratorium moet vergezeld gaan van een inzendformulier met ten
minste de volgende gegevens:
-
1) Afzender (n.a.w. + KIP-nummer)
-
2) Activiteit: opfokpluimvee, fokpluimvee of vermeerderingspluimvee;
-
3) Stalnummer (indien meerder monsters in één zending ook duidelijk op monster aangeven
wat het stalnummer is);
-
4) Koppelnummer (niet verplicht);
-
5) Geboortedatum stalkoppel;
-
6) Type monster (inlegvellen, overschoentjes, mest);
-
7) Type onderzoek: regulier of officieel + Salmonella;
-
8) Monsternemer: pluimveehouder / GD/ overig;
-
9) Datum monsterneming.
Indien deze gegevens geheel of gedeeltelijk op een andere manier al bij het laboratorium
bekend zijn, dan hoeven deze niet opnieuw te worden doorgegeven.
E. Laboratorium
[Regeling vervallen per 01-01-2015]
Monsters dienen te worden gedetecteerd door een voor detectie erkend laboratorium,
en in geval van de aanwezigheid van Salmonella, te worden geserotypeerd op alle typen
Salmonella door een voor serotypering erkend laboratorium. De ondernemer zorgt ervoor
dat het monster onverwijld na de detectie wordt geserotypeerd. Als het voor detectie
erkende laboratorium niet tevens is erkend voor serotypering of als het het serotype
Salmonella niet kan bepalen, dan zal dit laboratorium het monster verzenden naar een
voor serotypering erkend laboratorium, zonder actieve tussenkomst van de ondernemer.
De ondernemer dient daarom het voor detectie erkende laboratorium duidelijk opdracht
te geven dat indien de detectie van een monster Salmonella aantoont, dit monster onverwijld
wordt geserotypeerd.
Na ontvangst van de uitslag van het laboratorium meldt de ondernemer deze uitslag
aan de voorzitter. Voor ondernemers in de legsector dient deze melding binnen 24 uur
te gebeuren indien het Salmonella Enteritidis, Salmonella Typhimurium, Salmonella
Hadar, Salmonella Infantis of Salmonella Virchow betreft. Overige serotypen Salmonella
dient de ondernemer in de legsector binnen tien werkdagen aan de voorzitter te melden.
De ondernemer in de pluimveevleessector dient elk serotype Salmonella binnen 24 uur
aan de voorzitter te melden. Een negatieve uitslag dient de ondernemer in de pluimveevleessector,
net als de ondernemer in de legsector, binnen tien werkdagen aan de voorzitter te
melden.
F. Verificatieonderzoek
[Regeling vervallen per 01-01-2015]
Nadat de ondernemer aan de voorzitter en aan GD heeft gemeld dat uit de uitslag van
de serotypering is gebleken dat in een monster van een stalkoppel opfokpluimvee, fokpluimvee
of vermeerderingspluimvee Salmonella (voor de legsector Salmonella Enteritidis, Salmonella
Typhimurium, Salmonella Hadar, Salmonella Infantis of Salmonella Virchow) is aangetoond,
kan de voorzitter door GD een verificatieonderzoek laten uitvoeren bij het bemonsterde
stalkoppel. Een verificatieonderzoek wordt vrijwel altijd uitgevoerd. In uitzonderingssituaties
(bijvoorbeeld als er geen pluimvee meer in de stal aanwezig is) kan de voorzitter
een besmetting met Salmonella vaststellen op grond van de uitslag van de serotypering.
Indien de voorzitter besluit tot een verificatieonderzoek, dan voert GD dit vervolgens
zo spoedig mogelijk uit.
Per stalkoppel worden zes gepoolde mestmonsters van ieder ten minste 50 cloacaswabs
genomen. Wanneer het stalkoppel is gevaccineerd tegen Salmonella, worden negen gepoolde
mestmonsters van ieder 50 cloacaswabs genomen. Tevens worden per stalkoppel nog a-select
vijf dieren meegenomen naar het laboratorium. Deze worden door GD onderzocht op de
aanwezigheid van anti-microbiële stoffen of een bacteriegroeiremmend effect. Als in
de mestmonsters geen Salmonella wordt aangetoond, maar het onderzoek toont wel de
aanwezigheid van anti-microbiële stoffen of een bacteriegroeiremmend effect aan, dan
wordt het stalkoppel, conform Verordening (EU) Nr. 200/2010, alsnog door de voorzitter
besmet verklaard.