Leerplichtwet BES

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2021 t/m 31-07-2021

Leerplichtwet BES

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze wet verstaat onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • b. school:

    • 1°. een openbare of een uit openbare kas bekostigde bijzondere basisschool of school of inrichting voor voortgezet onderwijs;

    • 2°. een ingevolge artikel 112 van de Wet voortgezet onderwijs BES aangewezen bijzondere school voor voortgezet onderwijs;

    • 3°. een andere school die wat de inrichting van het onderwijs betreft, overeenkomt met de criteria, bedoeld in artikel 3, en wat de bevoegdheden van leraren betreft, overeenkomt met een of meer van de onder 1° bedoelde scholen;

    • 4°. een andere krachtens artikel 2, eerste lid, onder a, voor de toepassing van deze wet als school aangewezen onderwijsinstelling;

  • c. instelling:

  • d. hoofd:

    • 1°. hij die met de leiding van de school is belast;

    • 2°. hij die met de leiding van de instelling is belast;

  • e. ambtenaar: de ambtenaar, bedoeld in artikel 28;

  • f. startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid onder b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 13 onderscheidenlijk artikel 14 van de Wet voortgezet onderwijs BES;

  • g. openbaar lichaam: het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

  • h. inspectie: de inspectie, bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht;

  • i. persoonsgebonden nummer BES: het ID-nummer dat van de jongere is opgenomen in de basisadministratie persoonsgegevens van het openbaar lichaam dan wel het door Onze Minister uitgegeven onderwijsnummer.

Artikel 2. Aanwijzing scholen en instellingen

  • 1 Bij ministeriële regeling dan wel bij beschikking van Onze Minister kunnen:

    Aan de aanwijzing kunnen voorwaarden worden verbonden.

  • 2 Onze Minister kan de aanwijzing intrekken indien het hoofd of het personeel van de school of instelling niet binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking verleent die Onze Minister redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Indien het hoofd of het personeel van de school of instelling uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen zij het verlenen van medewerking weigeren, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.

Artikel 3. Scholen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3

  • 2 Het bestuurscollege volgt bij zijn oordeel of een onderwijsvoorziening een school is als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, een door de inspectie ter zake gegeven besluit.

  • 3 Indien Onze Minister naar aanleiding van een melding als bedoeld in artikel 14 van de Wet op het onderwijstoezicht besluit dat een school niet langer voldoet aan de criteria die gelden voor een school als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, dan volgt het bestuurscollege van het openbaar lichaam waarin de school is gevestigd dit besluit en oordeelt het dat de school niet langer een school is als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3.

  • 4 Indien het besluit, bedoeld in het derde lid, daartoe aanleiding geeft, stelt het bestuurscollege de ouders van de leerlingen van de onderwijsvoorziening binnen 7 dagen schriftelijk op de hoogte van het feit dat de onderwijsvoorziening niet langer een school is als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, of verzekert het er zich van dat de onderwijsvoorziening de ouders daarvan op de hoogte heeft gesteld.

Artikel 4. Meerderjarige jongeren

Indien een leerplichtige jongere of een jongere die kwalificatieplichtig is meerderjarig is, rusten de verplichtingen en bevoegdheden die in deze wet zijn toebedeeld aan de in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen op de jongere zelf.

Artikel 5. Maatregelen

  • 1 Indien de kwaliteit van het niet uit ’s Rijks kas bekostigde onderwijs ernstig of langdurig tekortschiet, kan Onze Minister op verzoek van het hoofd van een school of instelling of uit eigener beweging in overeenstemming met het hoofd maatregelen treffen.

  • 2 Tot de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, behoort de mogelijkheid het hoofd van een school of instelling te laten bijstaan door een extern deskundige. Ook kunnen onder voorwaarden extra financiële middelen aan de school of instelling ter beschikking worden gesteld.

§ 2. Leerplicht

Artikel 6. Verantwoordelijke personen

  • 1 Degene die het gezag over een jongere uitoefent, en degene die zich met de feitelijke verzorging van een jongere heeft belast, zijn verplicht overeenkomstig de bepalingen van deze wet te zorgen, dat de jongere als leerling van een school staat ingeschreven en deze school na inschrijving geregeld bezoekt. Bij de inschrijving wordt een van overheidswege verstrekt document of een bewijs van uitschrijving van een andere school overgelegd waarop de gegevens van de jongere betreffende zijn geslachtsnaam, voorletters, geboortedatum, geslacht en persoonsgebonden nummer BES zijn vermeld. Indien de in de eerste volzin bedoelde personen bij de inschrijving aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen persoonsgebonden nummer BES van de jongere kunnen overleggen, leggen zij het persoonsgebonden nummer BES van de jongere over aan de school zodra zij daarvan kennis hebben gekregen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde verplichtingen gelden niet voor zover de daarin bedoelde personen kunnen aantonen dat zij daarvoor niet verantwoordelijk kunnen worden geacht.

  • 3 De jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt, is verplicht overeenkomstig de bepalingen van deze wet de school waaraan hij als leerling staat ingeschreven, geregeld te bezoeken, onverminderd het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 7. Begin en einde van de verplichting tot inschrijving

  • 1 De verplichting om te zorgen, dat een jongere als leerling van een school staat ingeschreven, begint op de eerste schooldag van de maand volgende op die waarin de jongere de leeftijd van vier jaar bereikt, en eindigt:

    • a. aan het einde van het schooljaar na afloop waarvan de jongere ten minste twaalf volledige schooljaren een of meer scholen heeft bezocht;

    • b. aan het einde van het schooljaar waarin de jongere de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt.

  • 2 Een jongere die een basisschool in minder dan acht schooljaren heeft doorlopen, wordt voor de toepassing van het eerste lid onder a geacht reeds acht schooljaren een school te hebben bezocht.

Artikel 8. Vervangende leerplicht

  • 1 Indien het een jongere betreft die ten minste de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt en waarvan naar het oordeel van het bestuurscollege is komen vast te staan, dat hij niet geschikt is volledig onderwijs aan een school te volgen, kan het bestuurscollege van het openbaar lichaam waar de jongere als ingezetene is ingeschreven, op aanvraag van de in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen, in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school, toestaan dat gedurende een bepaald schooljaar, voor zover nodig, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 33, 35 en 36 van de Wet voortgezet onderwijs BES de jongere aan de school een programma volgt, dat naast algemeen vormend onderwijs en op het beroep gericht onderwijs tevens praktijktijd bevat, bestaande uit arbeid van lichte aard, te verrichten naast en in de samenhang met het onderwijs.

  • 2 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een plan van aanpak dat voorziet in een begeleidingsprogramma ten behoeve van de jongere dat is opgesteld door de school en dat ten minste bevat een beschrijving van de onderwijsdoelen en van de praktijktijd.

  • 3 Alvorens het bestuurscollege besluit op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, hoort het bestuurscollege in elk geval:

    • a. degene die de aanvraag heeft ingediend en de jongere zelf, en

    • b. het hoofd van de school waar de jongere staat ingeschreven.

  • 4 Het bestuurscollege besluit binnen 4 weken na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, en zendt binnen 2 weken na het nemen van het besluit daarvan afschrift aan de in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen.

  • 5 Indien de jongere nog steeds niet geschikt is volledig onderwijs als bedoeld in het eerste lid aan een school te volgen, kunnen de in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen het bestuurscollege ten minste acht weken voor het verstrijken van de periode waarvoor toestemming is verleend, aanvragen om de toestemming voor het daaropvolgend schooljaar te verlengen. De aanvraag gaat vergezeld van een verklaring van het hoofd van de school waar de jongere staat ingeschreven, waarin een overzicht is gegeven van de wijze waarop uitvoering is gegeven aan het programma en waaruit blijkt dat een terugkeer van de jongere naar het onderwijs, bedoeld in de artikelen 33 tot en met 36 van de Wet voortgezet onderwijs BES, te ontraden is, alsmede dat voortzetting van het programma bijdraagt aan de ontwikkeling van de jongere. Het tweede en derde lid zijn van toepassing.

  • 6 Een jongere die wegens gedragsproblemen de veiligheid van medeleerlingen en personeel negatief beïnvloedt en die een grens heeft overschreden of dreigt te overschrijden en daardoor tijdelijk niet meer is te handhaven binnen de school, kan door het bestuurscollege van het openbaar lichaam waar de jongere als ingezetene is ingeschreven, op aanvraag van het bevoegd gezag van een school en na overleg met de in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen, opgedragen worden een niet vrijblijvend traject te volgen buiten de school. Dit traject wordt gevolgd binnen een afgebakende periode van enkele maanden, waarin de jongere gemotiveerd wordt om zijn schoolloopbaan te vervolgen. Dit traject wordt gevolgd in een daartoe door Onze Minister aangewezen organisatie.

Artikel 9. Vervangende leerplicht laatste schooljaar

  • 1 Op aanvraag van de in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen kan het bestuurscollege van het openbaar lichaam waar de jongere als ingezetene is ingeschreven, toestaan dat de inschrijving van de jongere aan een school voor het laatste schooljaar, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a of b, wordt vervangen door de inschrijving als mbo-student of vavo-student van een instelling als bedoeld in paragraaf 3.

  • 2 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van plan van aanpak dat voorziet in een begeleidingsprogramma ten behoeve van de jongere dat is opgesteld door de instelling waar de jongere ingeschreven wenst te worden. Het begeleidingsprogramma bevat ten minste een beschrijving van de onderwijs- en vormingsdoelen, waaronder algemeen vormend onderwijs en op het beroep gericht onderwijs, alsmede de wijze waarop arbeid van lichte aard zal worden verricht, naast het volgen van onderwijs aan een instelling als bedoeld in paragraaf 3 doch niet in samenhang met het onderwijs. Indien het betreft een jongere, die ten tijde van de indiening van de aanvraag een programma als bedoeld in artikel 8, eerste lid, volgt, gaat de aanvraag tevens vergezeld van een verklaring van het hoofd van de school waar de jongere staat ingeschreven, waarin een overzicht is gegeven van de wijze waarop uitvoering is gegeven aan het programma en waaruit blijkt dat een terugkeer van de jongere naar het onderwijs, bedoeld in de artikelen 33 tot en met 36 van de Wet voortgezet onderwijs BES, dan wel een voortgezette toepassing van artikel 8, eerste lid, te ontraden is.

  • 3 Alvorens het bestuurscollege besluit op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, hoort het bestuurscollege in elk geval:

    • a. degene die de aanvraag heeft ingediend en de jongere zelf;

    • b. het hoofd van de school waar de jongere het laatst stond ingeschreven en het hoofd van de instelling waar de jongere ingeschreven wenst te worden, en

    • c. de instellingen van maatschappelijke zorg die reeds bij de begeleiding van de jongere betrokken zijn.

  • 4 Het bestuurscollege besluit binnen 4 weken na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, en zendt binnen 2 weken na het nemen van het besluit daarvan afschrift aan de in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen.

Artikel 10. Begin en einde van de verplichting tot geregeld schoolbezoek

  • 1 De verplichting om te zorgen, dat een jongere de school waar hij als leerling staat ingeschreven, geregeld bezoekt, begint op de dag waarop hij na inschrijving op die school kan plaats nemen en eindigt tegelijk met de verplichting om te zorgen dat hij als leerling van een school staat ingeschreven.

  • 2 Het schoolbezoek vindt geregeld plaats zolang geen les of praktijktijd wordt verzuimd.

§ 3. Kwalificatieplicht

Artikel 11. Inschrijving

  • 3 Artikel 6, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Als de inschrijving, bedoeld in het eerste lid, plaats vindt aan een andere school of instelling dan daarvoor door de jongere werd bezocht, wordt bij de inschrijving een van overheidswege verstrekt document of een bewijs van uitschrijving van een andere school of instelling overgelegd waarop de gegevens van de jongere betreffende zijn geslachtsnaam, voorletters, geboortedatum, geslacht en persoonsgebonden nummer BES zijn vermeld. Als de in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen bij de inschrijving aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen persoonsgebonden nummer BES van de jongere kunnen overleggen, leggen zij het persoonsgebonden nummer BES van de jongere over aan de school zodra zij daarvan kennis hebben verkregen.

Artikel 12. Begin en einde verplichting tot inschrijving

De verplichting, bedoeld in artikel 11, eerste lid, vangt aan direct na het einde van de leerplicht, bedoeld in paragraaf 2, en eindigt zodra de jongere de leeftijd van 18 jaar bereikt of een startkwalificatie heeft behaald.

Artikel 13. De invulling van de verplichting tot geregeld schoolbezoek

  • 2 De jongere voldoet aan de verplichting, bedoeld in artikel 11, eerste lid, om de school of instelling na inschrijving geregeld te bezoeken, zolang hij geen les of praktijktijd verzuimt anders dan op een van de gronden, bedoeld in artikel 20.

§ 4. Vrijstellingen

Artikel 14. Gronden voor vrijstelling van inschrijving

De in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen zijn vrijgesteld van de verplichting om te zorgen, dat een jongere als leerling van een school onderscheidenlijk als vavo-student of mbo-student van een instelling staat ingeschreven, zolang

  • a. de jongere op lichamelijke of psychische gronden niet geschikt is om tot een school onderscheidenlijk een instelling te worden toegelaten;

  • b. zij tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning – of, indien zij geen vaste verblijfplaats hebben, op alle binnen de openbare lichamen – gelegen scholen onderscheidenlijk instellingen waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, overwegende bedenkingen hebben;

  • c. de jongere als leerling van een inrichting van onderwijs buiten een van de openbare lichamen staat ingeschreven en deze inrichting geregeld bezoekt.

Artikel 15. Kennisgeving

  • 1 De in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen kunnen zich slechts beroepen op vrijstelling, indien zij aan het bestuurscollege van het openbaar lichaam waar de jongere als ingezetene is ingeschreven, hebben kennis gegeven, voor welke jongere en op welke grond zij daarop aanspraak menen te mogen maken.

  • 2 Deze kennisgeving moet worden ingediend:

    • a. ten minste een maand voordat de jongere leerplichtig wordt, indien zij betrekking heeft op de aanvang van de leerplicht, en

    • b. zolang nadien aanspraak op vrijstelling wordt gemaakt, elk jaar opnieuw voor 1 juli.

  • 3 Het tweede lid onder b is niet van toepassing, indien uit de in artikel 16 bedoelde verklaring blijkt, dat de jongere nooit geschikt zal zijn een school onderscheidenlijk een instelling te bezoeken.

Artikel 16. Lichamelijke of psychische ongeschiktheid

Een beroep op vrijstelling op grond van artikel 14, onderdeel a, kan slechts worden gedaan, indien bij de kennisgeving een verklaring van een door het bestuurscollege van het openbaar lichaam, waar de jongere als ingezetene is ingeschreven, aangewezen arts – niet zijnde de behandelende arts – of van een door het bestuurscollege aangewezen academisch gevormde of daarmede bij ministeriële regeling gelijkgestelde pedagoog of psycholoog is overgelegd, waaruit blijkt, dat deze de jongere niet geschikt acht om tot een school onderscheidenlijk een instelling te worden toegelaten. Deze verklaring mag niet ouder zijn dan drie maanden.

Artikel 17. Bedenkingen tegen richting van school

  • 1 Een beroep op vrijstelling op grond van artikel 14, onderdeel b, kan slechts worden gedaan, indien de kennisgeving de verklaring bevat, dat tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning – of, bij het ontbreken van een vaste verblijfplaats, op alle binnen de openbare lichamen – gelegen scholen onderscheidenlijk instellingen waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, overwegende bedenkingen bestaan.

  • 2 Deze verklaring is niet geldig, indien de jongere in het jaar, voorafgaande aan de dagtekening van de kennisgeving, geplaatst is geweest op een school onderscheidenlijk een instelling van de richting waartegen bedenkingen worden geuit.

Artikel 18. Bezoeken van school buiten een van de openbare lichamen

Een beroep op vrijstelling op grond van artikel 14, onderdeel c, kan slechts worden gedaan, indien bij de kennisgeving een verklaring is overgelegd van het hoofd van de inrichting van onderwijs waaruit blijkt, dat de jongere als leerling van deze inrichting staat ingeschreven en haar geregeld bezoekt.

Artikel 19. Uitschrijving

Op aanvraag van de in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen wordt een jongere binnen de in artikel 7, eerste lid, en artikel 12 omschreven tijdvakken door het hoofd slechts van de lijst der leerlingen, vavo-studenten of mbo-studenten uitgeschreven:

  • a. wegens inschrijving van de jongere op een andere school of instelling;

  • b. wegens vrijstelling op een der gronden, genoemd in artikel 14, nadat aan het hoofd gebleken is, dat aan de artikelen 15 tot en met 18 is voldaan;

  • c. wegens de vrijstelling, bedoeld in artikel 27.

Artikel 20. Gronden voor vrijstelling van geregeld schoolbezoek

De in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen zijn vrijgesteld van de verplichting te zorgen dat de jongere de school waarop hij staat ingeschreven, geregeld bezoekt, en de leerplichtige jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt alsmede de jongere die kwalificatieplichtig is, zijn vrijgesteld van de verplichting de school of de instelling geregeld te bezoeken, indien

  • a. de school onderscheidenlijk de instelling is gesloten of het onderwijs is geschorst;

  • b. bij of op grond van algemeen verbindende voorschriften het bezoeken van de school onderscheidenlijk de instelling is verboden;

  • c. de jongere bij wijze van tuchtmaatregel tijdelijk de toegang tot de school onderscheidenlijk de instelling is ontzegd;

  • d. de jongere wegens ziekte verhinderd is de school onderscheidenlijk de instelling te bezoeken;

  • e. de jongere wegens vervulling van plichten voortvloeiend uit godsdienst of levensovertuiging verhinderd is de school onderscheidenlijk de instelling te bezoeken;

  • f. de jongere vanwege de specifieke aard van het beroep van een van de in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen slechts buiten de schoolvakanties met hen op vakantie kan gaan;

  • g. de jongere door andere gewichtige omstandigheden verhinderd is de school onderscheidenlijk de instelling te bezoeken.

Artikel 21. Leeftijd leerling

  • 1 De in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen zijn met betrekking tot de jongere die nog niet de leeftijd van zes jaar heeft bereikt, voor ten hoogste 5 uren per week vrijgesteld van de verplichting om te zorgen dat deze de school waarop hij staat ingeschreven, geregeld bezoekt. Van een beroep op deze vrijstelling wordt mededeling gedaan aan het hoofd.

  • 2 Naast de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, kan het hoofd op aanvraag van de in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen ten behoeve van de jongere bedoeld in het eerste lid, tot ten hoogste 5 uren per week vrijstelling verlenen van de verplichting om te zorgen dat deze de school waarop hij staat ingeschreven, geregeld bezoekt.

Artikel 22. Ziekte

Een beroep op vrijstelling wegens ziekte van de jongere kan slechts worden gedaan, indien daarvan binnen twee dagen na het ontstaan van de verhindering aan het hoofd kennis is gegeven, zo mogelijk met opgave van de aard van de ziekte.

Artikel 23. Plichten voortvloeiend uit godsdienst of levensovertuiging

Een beroep op vrijstelling wegens vervulling van plichten voortvloeiend uit godsdienst of levensovertuiging kan slechts worden gedaan indien daarvan uiterlijk twee dagen vóór de verhindering aan het hoofd kennis is gegeven.

Artikel 24. Vakantie

  • 1 Een beroep op vrijstelling wegens vakantie van de jongere, bedoeld in artikel 20, onder f, kan slechts worden gedaan indien het hoofd op aanvraag van de in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen verlof heeft verleend dat de jongere voor de duur van het verlof de school onderscheidenlijk de instelling niet bezoekt.

  • 2 Verlof als bedoeld in het eerste lid kan door het hoofd slechts eenmaal voor ten hoogste tien dagen per schooljaar worden verleend en kan geen betrekking hebben op de eerste twee lesweken van het schooljaar. Het verlof, bedoeld in de eerste volzin, kan aan de jongere die kwalificatieplichtig is slechts worden verleend tot een evenredig deel van het aantal dagen dat hij op grond van artikel 13 verplicht is onderwijs te volgen.

Artikel 25. Kennisgeving bij beroep op vrijstelling

Een beroep op vrijstelling wegens ziekte van de jongere, wegens vervulling van plichten voortvloeiend uit godsdienst of levensovertuiging wordt gedaan door middel van kennisgeving aan het hoofd door de in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen, tenzij de leerplichtige jongere of de jongere die kwalificatieplichtig is niet meer woonachtig is bij deze personen, in welk geval de kennisgeving wordt gedaan door de jongere zelf.

Artikel 26. Andere gewichtige omstandigheden

  • 1 Een beroep op vrijstelling wegens andere gewichtige omstandigheden als bedoeld in artikel 20 onder g kan slechts worden gedaan, indien het hoofd op aanvraag van de in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen verlof heeft verleend, dat de jongere de school onderscheidenlijk de instelling tijdelijk niet bezoekt.

  • 2 Indien geen verlof is gevraagd, kan het hoofd alsnog verlof verlenen, indien hem binnen twee dagen na het ontstaan van de verhindering de redenen daarvan worden medegedeeld.

  • 3 Het hoofd kan ten aanzien van dezelfde jongere wegens de in het eerste lid bedoelde omstandigheden voor ten hoogste tien dagen per schooljaar verlof als bedoeld in dat lid verlenen. Indien het verlof ten aanzien van dezelfde jongere wordt gevraagd voor meer dan tien dagen per schooljaar, besluit de ambtenaar van het openbaar lichaam waar de jongere woonachtig is, het hoofd gehoord. Het verlof, bedoeld in de eerste volzin, kan aan de jongere die kwalificatieplichtig is slechts worden verleend tot een evenredig deel van het aantal dagen dat hij op grond van artikel 13 verplicht is onderwijs te volgen.

Artikel 27. Vrijstelling wegens het volgen van ander onderwijs

In andere gevallen dan genoemd in artikel 14 kan het bestuurscollege op grond van bijzondere omstandigheden vrijstelling verlenen van de in artikel 11 opgelegde verplichtingen, indien wordt aangetoond, dat de jongere op andere wijze voldoende onderwijs geniet.

Artikel 27a. Vrijstelling en vertrek van een openbaar lichaam

Bij vertrek uit een openbaar lichaam is een leerplichtige jongere die afwezig zal zijn gedurende de tijd dat er onderwijs wordt gegeven, in het bezit van een verklaring waaruit blijkt dat:

  • a. hem vrijstelling, ontheffing of verlof is verleend als bedoeld in deze wet, of

  • b. hij zich heeft uitgeschreven uit het bevolkingsregister teneinde zich buiten het desbetreffende openbaar lichaam te vestigen.

§ 5. Toezicht op de naleving van de wet

Artikel 28. Leerplichtambtenaren

  • 1 Het toezicht op de naleving van deze wet anders dan door de hoofden is opgedragen aan het bestuurscollege. Het wijst daartoe een of meer ambtenaren aan.

  • 2 Alvorens hun ambt te aanvaarden, leggen deze ambtenaren in handen van de gezaghebber de eed of de belofte af, waarvan het formulier bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.

  • 3 Deze ambtenaren zijn bevoegd hun taak uit te oefenen ten aanzien van leerlingen, vavo-studenten of mbo-studenten die in een van de openbare lichamen woon- of verblijfplaats hebben.

  • 4 Het bestuurscollege stelt een instructie vast voor deze ambtenaren, die ten minste bevat:

    • a. de wijze waarop de ambtenaren aan de in de artikelen 26, derde lid, 34 en 35 bedoelde taken uitvoering geven;

    • b. de wijze waarop de gevallen van schoolverzuim die ter kennis van het openbaar lichaam worden gebracht, worden behandeld;

    • c. de wijze waarop de ambtenaren bij de uitvoering van hun taken overleg plegen en samenwerken met hun ambtgenoten;

    • d. de aanwijzing van de diensten en instellingen waarmee de ambtenaren bij de uitvoering van hun taken dienen samen te werken.

Artikel 28a. Inspectie van het onderwijs

  • 1 Het toezicht op de naleving van deze wet door de hoofden is opgedragen aan de Inspectie van het onderwijs.

  • 2 Ten behoeve van het in het eerste lid bedoelde toezicht kan de Inspectie van het onderwijs ambtenaren als bedoeld in artikel 28 aanwijzen indien het bestuurscollege hierom verzoekt.

  • 3 Aan de aanwijzing, bedoeld in het tweede lid, ligt een samenwerkingsovereenkomst tussen de Inspectie van het onderwijs en het bestuurscollege ten grondslag, waarvoor het model bij ministeriële regeling wordt vastgesteld en waarin in ieder geval de werkzaamheden zijn opgenomen die door deze ambtenaren worden verricht.

  • 4 Indien toepassing is gegeven aan het tweede lid, treft het bestuurscollege maatregelen om te voorkomen dat de aangewezen ambtenaren taken verrichten ten behoeve van het toezicht, bedoeld in artikel 28, met betrekking tot de scholen of instellingen waarop hij als aangewezen ambtenaar toezicht houdt. De instructie, bedoeld in artikel 28, vierde lid, is niet van toepassing voor zover het de werkzaamheden van de aangewezen ambtenaren betreft.

  • 5 De ambtenaren, bedoeld in het tweede lid, zijn niet bevoegd om namens de minister een bestuurlijke boete op te leggen als bedoeld in artikel 39.

Artikel 29. Toezicht op de naleving

  • 1 Ambtenaren als bedoeld in artikel 28, tonen bij de uitvoering van hun taak op verzoek van belanghebbenden hun legitimatiebewijs. Deze ambtenaren hebben toegang tot scholen en tot andere plaatsen, niet zijnde woningen, voor zover dat redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van hun taak, en kunnen zich indien nodig met behulp van de ambtenaren, genoemd in artikel 36, toegang verschaffen. Deze ambtenaren kunnen zich doen vergezellen van door hen aangewezen personen.

  • 2 Een ieder is verplicht deze ambtenaren medewerking te verlenen door hun aanwijzingen te volgen, de door hen gevraagde inlichtingen volledig en naar waarheid te verstrekken en de benodigde bijstand te verstrekken, een en ander voor zover die medewerking redelijkerwijs nodig is bij de uitvoering van hun toezichthoudende taak.

Artikel 29a. Controle op naleving leerplicht door ambtenaren belast met de grensbewaking

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 28 kunnen ambtenaren belast met de grensbewaking, bedoeld in de Wet toelating en uitzetting BES, indien er ernstige twijfel bestaat of er wordt voldaan aan de verplichting de school of de instelling geregeld te bezoeken, bij vertrek van een openbaar lichaam van een jongere op wie artikel 6 of 11 van toepassing is, eisen dat deze de verklaring, bedoeld in artikel 27a, toont.

  • 2 De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, belet de jongere die niet over de in het eerste lid bedoelde verklaring beschikt, de toegang tot luchtvaartuigen of schepen.

  • 3 De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, stelt de ambtenaar, bedoeld in artikel 28, zo spoedig mogelijk in kennis van een beslissing als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 30. Gemeenschappelijke regeling betreffende toezicht

Gemeenschappelijke regelingen op de openbare lichamen betreffende het toezicht op de naleving van deze wet, alsmede wijziging of intrekking daarvan, worden mede ter kennis gebracht van Onze Minister en van de openbare lichamen die bij de regeling zijn aangesloten.

Artikel 31. Kennisgeving in- en uitschrijvingen

  • 1 De hoofden geven aan het bestuurscollege binnen zeven dagen kennis van de in- en uitschrijving van leerlingen, vavo-studenten of mbo-studenten ten aanzien van wie deze wet van toepassing is. Een beslissing tot verwijdering van een leerling, vavo-student of mbo-student wordt terstond gemeld.

  • 2 Indien de jongere geen volledig onderwijsprogramma volgt, geeft het hoofd van een instelling aan het bestuurscollege bericht van het programma van de combinatie leren en werken, bedoeld in artikel 13, eerste lid, dat door de jongere wordt gevolgd.

  • 3 De hoofden geven aan het bestuurscollege en aan de ambtenaar alle inlichtingen die deze in verband met de uitvoering van deze wet verlangen.

  • 4 In de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, en in de mededeling, bedoeld in het tweede lid, vermeldt het hoofd zo mogelijk het persoonsgebonden nummer BES van de jongere.

  • 5 Indien het bestuurscollege van het openbaar lichaam waar de leerling, vavo-student of mbo-student woon- of verblijfplaats heeft zijn bevoegdheden op grond van deze wet heeft ondergebracht in een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in artikel 124, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, vindt de informatieverstrekking door de hoofden, bedoeld in dit artikel, plaats aan het orgaan dat daartoe volgens die gemeenschappelijke regeling is aangewezen.

Artikel 32. Controle absoluut schoolverzuim door het bestuurscollege

Het bestuurscollege controleert of de jongeren die als ingezetene zijn ingeschreven en nog leerplichtig of kwalificatieplichtig zijn, overeenkomstig de bepalingen van deze wet als leerling, vavo-student of mbo-student staan ingeschreven.

Artikel 33. Kennisgeving relatief verzuim

  • 1 Indien een ingeschreven leerling van een school ten aanzien van wie deze wet van toepassing is zonder geldige reden les- of praktijktijd heeft verzuimd en dit verzuim gedurende een periode van vier opeenvolgende lesweken meer dan zestien uren les- of praktijktijd bedraagt, geeft het hoofd van de school hiervan onverwijld kennis aan het bestuurscollege van het openbaar lichaam waar de leerling woon- of verblijfplaats heeft.

  • 2 Indien een ingeschreven mbo-student of vavo-student van een instelling ten aanzien van wie deze wet van toepassing is zonder geldige reden gedurende een periode van vier opeenvolgende lesweken in totaal zestien uren van de lestijd heeft verzuimd, geeft het hoofd van de instelling hiervan onverwijld kennis aan het bestuurscollege van het openbaar lichaam waar de mbo-student of vavo-student woon- of verblijfplaats heeft.

  • 3 In de kennisgeving, bedoeld in het eerste en tweede lid, vermeldt het hoofd zo mogelijk het persoonsgebonden nummer BES van de jongere.

  • 4 Indien het bestuurscollege van het openbaar lichaam waar de leerling, vavo-student of mbo-student woon- of verblijfplaats heeft zijn bevoegdheden op grond van deze wet heeft ondergebracht in een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in artikel 124, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, vindt de kennisgeving, bedoeld in het eerste of tweede lid, plaats aan het orgaan dat daartoe volgens die gemeenschappelijke regeling is aangewezen.

Artikel 34. Onderzoek door leerplichtambtenaar

  • 1 Indien blijkt, dat een leerplichtige of kwalificatieplichtige jongere niet als leerling, vavo-student of mbo-student staat ingeschreven, zonder dat een grond voor vrijstelling aanwezig is, of indien een kennisgeving is ontvangen als bedoeld in artikel 33 stelt de ambtenaar vanwege het bestuurscollege een onderzoek in. Hij hoort de in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen en tracht hen ertoe te bewegen hun verplichtingen na te komen.

  • 2 Blijkt aan de ambtenaar dat de in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen weigeren de jongere als leerling van een school onderscheidenlijk als mbo-student of vavo-student bij een instelling te laten inschrijven, zonder dat zij op grond van artikel 14 of 27 van deze verplichting zijn vrijgesteld, of dat zij niet zorgen, dat de leerplichtige jongere de school of de jongere die kwalificatieplichtig is de school of instelling geregeld bezoekt, zonder dat zij op grond van artikel 20 van deze verplichting zijn vrijgesteld, dan zendt hij proces-verbaal van zijn bevindingen aan de officier van justitie.

  • 3 Blijkt aan de ambtenaar, dat de leerplichtige jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt of de jongere die kwalificatieplichtig is het onderwijs aan de school of aan de instelling niet geregeld volgt zonder dat de jongere op grond van artikel 20 van deze verplichting is vrijgesteld, dan hoort hij de jongere en tracht hem ertoe te bewegen zijn verplichtingen na te komen. Indien blijkt dat de leerplichtige jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt, of de jongere die kwalificatieplichtig is, weigert deze verplichtingen na te komen, zendt de ambtenaar proces-verbaal van zijn bevindingen aan de officier van justitie.

  • 4 Indien een onderwijsvoorziening niet langer een school is als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, onderzoekt de ambtenaar binnen vier weken nadat de ouders hiervan op de hoogte zijn gesteld, of de in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen de jongere bij een school hebben ingeschreven dan wel of een grond voor vrijstelling aanwezig is. Indien geen sprake is van een inschrijving bij een school dan wel een vrijstelling als bedoeld in artikel 14 of 27, wijst hij onverwijld de in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen op de verplichting, bedoeld in dat artikel. Indien de jongere niet binnen vier weken nadat de ambtenaar de in de vorige volzin bedoelde personen op hun verplichting heeft gewezen op een school staat ingeschreven en geen sprake is van een vrijstelling als bedoeld in artikel 14 of 27, zendt de ambtenaar proces-verbaal van zijn bevindingen aan de officier van justitie.

  • 5 Indien de in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen reeds eerder zijn veroordeeld wegens het niet nakomen van de verplichtingen, opgelegd in artikel 6, eerste lid, of artikel 11, zendt de ambtenaar een afschrift van het proces-verbaal aan de raad voor de kinderbescherming.

Artikel 35. Overtreding arbeidsverbod

Indien aan het hoofd of aan de ambtenaar blijkt, dat een jongere in strijd met de ter zake geldende voorschriften arbeid verricht, geven zij hiervan terstond kennis aan een daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar.

Artikel 36. Bevoegdheden politie

Ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, zijn bevoegd een jongere die zij onder schooltijd op een voor het publiek toegankelijke plaats aantreffen, te brengen naar het hoofd van de school waarop de jongere als leerling staat ingeschreven.

Artikel 37. Jaarverslag openbaar lichaam en verstrekking statistische gegevens

  • 1 Het bestuurscollege brengt jaarlijks vóór 1 oktober verslag uit aan de eilandsraad over het in het laatst afgesloten school- of cursusjaar in het openbaar lichaam gevoerde beleid inzake de handhaving van de leerplicht en de kwalificatieplicht en de resultaten daarvan.

  • 2 Het bestuurscollege doet jaarlijks een opgave aan Onze Minister van de omvang en behandeling van het aan hem gemelde schoolverzuim in het openbaar lichaam.

  • 3 Het hoofd doet jaarlijks een opgave aan Onze Minister van de omvang van het schoolverzuim aan zijn school of instelling.

§ 6. Sanctiebepalingen

Artikel 38. Strafbedreiging verantwoordelijke personen

  • 1 De in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen die de in artikel 6, eerste lid, of artikel 11 opgelegde verplichtingen niet nakomen, worden gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

  • 2 De leerplichtige jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt of de jongere die kwalificatieplichtig is, die de verplichting tot geregeld volgen van het onderwijs niet nakomt, wordt gestraft met een hoofdstraf als genoemd in artikel 9, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht BES, met dien verstande dat de geldboete een geldboete van de tweede categorie is.

Artikel 39. Bestuurlijke boete hoofd

Onze Minister kan een bestuurlijke boete van ten hoogste USD 1300 per overtreding, met een maximum van USD 130 000 per schooljaar, opleggen aan het hoofd dat:

Artikel 40. Overtreding

De bij deze wet strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen.

§ 7. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 41. Nadere voorschriften

  • 1 Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften gegeven voor de uitvoering van deze wet en worden de modellen vastgesteld van de kennisgevingen en mededelingen, bedoeld in de artikelen 15, 31, 33 en 37, tweede en derde lid. Bij deze regeling kan tevens worden bepaald dat de in artikel 37, tweede of derde lid, bedoelde opgave niet wordt gedaan aan Onze Minister maar aan het Centraal Bureau voor de Statistiek.

  • 2 De formulieren van de kennisgevingen en mededelingen, bedoeld in de artikelen 15, 31 en 33 zijn voor de belanghebbenden kosteloos op het bestuurskantoor van het openbaar lichaam verkrijgbaar. De formulieren voor de opgaven van gegevens ten behoeve van statistisch onderzoek als bedoeld in artikel 37, tweede en derde lid worden door het Rijk verstrekt.

Artikel 42. Oude ontheffingen, vrijstellingen en verzoeken

  • 1 Ontheffingen en vrijstellingen die krachtens de Leerplichtlandsverordening of krachtens de Leerplichtwet BES zoals die wet op 10 oktober 2010 is komen te luiden, zijn verleend, worden geacht te zijn verleend krachtens deze wet voor de resterende duur waarvoor zij werden verleend.

  • 2 Verzoeken die op grond van artikel 4 van de Leerplichtlandsverordening zoals luidend op 9 oktober 2010 of op grond van artikel 4 van de Leerplichtwet BES, zoals dat artikel op 10 oktober 2010 is komen te luiden, zijn gedaan en waarop op die dag nog niet is beslist, worden afgehandeld met inachtneming van de regels die bij of krachtens de Leerplichtlandsverordening zijn gesteld.

Artikel 43. Overgangsbepaling scholen waaraan aan leerplicht wordt voldaan

Een school die op 9 oktober 2010 was aangemerkt als een niet bekostigde school, wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit artikel aangemerkt als een school als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3.

Artikel 43a. Inwerkingtreding

De artikelen 3 en 5 die niet bij Besluit van 3 februari 2011, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van een aantal onderdelen van de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Stb. 2011, 34) in werking zijn getreden, treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan, verschillend kan worden vastgesteld.

Naar boven