Regeling toelating en uitzetting BES

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 10-10-2010 t/m 31-12-2013

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. Visa als instrumenten van het toelatingsbeleid

Artikel 2.1

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terzake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een terugkeervisum is de vreemdeling een bedrag van USD 26 verschuldigd.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2016, 66233, datum inwerkingtreding 01-01-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 10-10-2010.

Het artikel is nieuw toegevoegd.

Artikel II van Stcrt. 2016/66233 bevat overgangsrecht m.b.t. deze wijziging.

Artikel 2.1

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De beschikking, waarbij de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf wordt ingewilligd, kan worden bekendgemaakt door uitreiking van een visumsticker als bedoeld in bijlage 1, waaruit het verleende blijkt.

  • 2 De beschikking, waarbij de aanvraag tot het verlenen van een terugkeervisum wordt ingewilligd, kan worden bekendgemaakt door uitreiking van een visumsticker als bedoeld in bijlage 2, waaruit het verleende blijkt.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2016, 66233, datum inwerkingtreding 01-01-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 10-10-2010.

Artikel 2.1 is vernummerd tot artikel 2.2.

Hoofdstuk 3. Toegang

Artikel 3.1

De passagiersgegevens, bedoeld in artikel 3.3, zesde lid, van het besluit worden elektronisch verstrekt, op de door de ambtenaar belast met de grensbewaking voorgeschreven wijze.

Artikel 3.3

Als de categorieën vreemdelingen, bedoeld in artikel 3.5, derde lid, onder b, van het besluit zijn aangewezen de vreemdelingen die behoren tot een van de categorieën, opgenomen in bijlage 4 bij deze regeling, voor zover de vreemdeling:

  • a. voldoet aan de voor hem gestelde voorwaarden, en

  • b. zich naar Nederland begeeft voor een tijdsduur of doel als aangegeven bij die categorie.

Artikel 3.4

Hoofdstuk 4. Toelating tot verblijf bij vergunning verleend

Artikel 4.1

  • 1 Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, is de vreemdeling die in het bezit is van een mvv, geldig voor het doel waar verblijf voor wordt gevraagd, een bedrag van USD 161 verschuldigd.

  • 2 Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, is de vreemdeling die niet in het bezit is van een mvv geldig voor het doel waar verblijf voor wordt gevraagd, een bedrag van USD 283 verschuldigd, met uitzondering van de vreemdeling die:

    • a. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder c, d, f, h, i, j, l of m van het besluit, een bedrag van USD 372 verschuldigd is;

    • b. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, een bedrag van USD 712 verschuldigd is;

    • c. ter zake van de afdoening van de gelijktijdig met de aanvraag van de hoofdpersoon tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor een ander verblijfsdoel dan bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, voor verblijf bij die hoofdpersoon, een bedrag van USD 161 is verschuldigd;

    • d. ter zake van de afdoening van de gelijktijdig met de aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, die daarvoor een bedrag van USD 712 is verschuldigd, ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, een bedrag van USD 161 is verschuldigd;

    • e. ter zake van de afdoening van de eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, ten behoeve een in Bonaire, Sint Eustatius of Saba geboren kind uit één ouder die houder is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 6 of 12a van de Wet, een bedrag van USD 161 verschuldigd is.

Artikel 4.2

  • 1 In afwijking van artikel 4.1 is de vreemdeling geen leges verschuldigd indien hij:

    • a. in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder k, van het besluit;

    • b. als minderjarig kind een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, bij een vreemdeling die een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd dan wel verblijf geniet als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder k, van het besluit;

    • c. als gezinslid van de houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 12a van de Wet, gelijktijdig met de hoofdpersoon is ingereisd dan wel binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon deze verblijfsvergunning is verleend, is nagereisd, en niet dezelfde nationaliteit heeft als de hoofdpersoon, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet onder een beperking verband houdend met gezinshereniging indient;

    • d. een aanvraag indient in het geval, bedoeld in artikel 5.49, tweede lid, van het besluit;

    • e. een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, om redenen verband houdend met bescherming aan de vreemdeling als bedoeld in artikel 12a van de Wet.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid kan de Minister in overleg met de Minister van Buitenlandse Zaken bepalen dat de vastgestelde leges niet zijn verschuldigd in het belang van de internationale betrekkingen.

Artikel 4.3

Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 6 van de Wet, is de vreemdeling een bedrag van USD 283 verschuldigd, met uitzondering van de vreemdeling indien hij:

  • a. een aanvraag indient tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, in een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder c, d, f, h, i, j, l of m van het besluit, ter zake van de afdoening waarvan een bedrag van USD 372 is verschuldigd;

  • b. een aanvraag indient tot het wijzigen van de verblijfsvergunning in een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit ter zake van de afdoening waarvan een bedrag van USD 712 is verschuldigd;

  • c. ter zake van de afdoening van een gelijktijdig met de aanvraag van de hoofdpersoon tot het wijzigen van een verblijfsvergunning voor een ander verblijfsdoel dan bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, ingediende aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, voor verblijf bij die hoofdpersoon, een bedrag van USD 161 is verschuldigd;

  • d. ter zake van de afdoening van een gelijktijdig met de aanvraag van een vreemdeling tot het wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, die daarvoor USD 712 is verschuldigd, ingediende aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, een bedrag van USD 161 is verschuldigd.

Artikel 4.4

Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 6 van de Wet, is de vreemdeling een bedrag van USD 247 verschuldigd met uitzondering van de vreemdeling die:

  • a. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder h, van het besluit, een bedrag van USD 44 verschuldigd is;

  • b. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 6 van de Wet, onder de beperking ’(verruimde) gezinshereniging bij ouder(s)’ een bedrag van USD 44 verschuldigd is.

Artikel 4.5

In afwijking van artikel 4.4 is de vreemdeling geen leges verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, indien:

  • a. deze aanvraag gelijktijdig is ontvangen met een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, tenzij deze aanvragen zijn ontvangen een jaar of langer voordat de geldigheidsduur van de vergunning afloopt;

  • b. deze aanvraag gelijktijdig is ontvangen met een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 4.7, tenzij deze aanvragen zijn ontvangen een jaar of langer voordat de geldigheidsduur van de vergunning afloopt;

  • c. de vreemdeling in aanmerking komt voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder k, van het besluit;

  • d. het minderjarige kind van de vreemdeling, die verblijf heeft op grond van artikel 5.2, eerste lid, onder k, van het besluit, een aanvraag indient tot het verlengen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit;

  • e. de vreemdeling in aanmerking komt voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 6 van de Wet, om redenen verband houdend met bescherming van de vreemdeling als bedoeld in artikel 12a van de Wet.

Artikel 4.6

  • 1 In afwijking van artikel 4.1 is de vreemdeling geen leges verschuldigd ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, indien hij om vrijstelling van leges verzoekt, daarbij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 EVRM en aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen.

  • 2 De vreemdeling is evenmin leges verschuldigd ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, indien hij ontheven is van de legesverplichting voor de behandeling van de mvv-aanvraag, voorafgaande aan de ingediende aanvraag.

  • 3 In afwijking van artikel 4.3, onder b, is de vreemdeling geen leges verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning, in een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6, van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, indien deze vreemdeling om ontheffing van leges verzoekt, daarbij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 EVRM en daarbij aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen.

  • 4 In afwijking van artikel 4.4 is de vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, welke is verleend is voor het verblijfsdoel ’uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 EVRM’, geen leges verschuldigd voor het afdoen van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning, indien deze vreemdeling om ontheffing van leges verzoekt, daarbij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 EVRM en daarbij aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen.

Artikel 4.7

Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen of het wijzigen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, is de vreemdeling een bedrag van USD 345 verschuldigd.

Artikel 4.9

Als de landen, bedoeld in de artikelen 5.17, 5.19, vierde lid, onder c, 5.20, tweede lid, onder d en 5.35, tweede lid, van het besluit, zijn aangewezen:

  • a. de staten die partij zijn bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • b. de staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en

  • c. Aruba, Australië, Canada, Curacao, Israël, Japan, Monaco, Nieuw Zeeland, Sint Maarten, Suriname, de Verenigde Staten van Amerika en Zwitserland.

Artikel 4.10

  • 1 Middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige zijn eerst duurzaam, indien zij gedurende ten minste anderhalf jaar zijn verworven en nog een jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien de aanvraag strekt tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid als zelfstandige.

Hoofdstuk 5. Grensbewaking, toezicht en uitvoering

Artikel 5.1

De grensdoorlaatposten, bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van het besluit en vermeld in kolom A van bijlage 6 bij deze regeling, zijn voor het inreizen en uitreizen van personen opengesteld gedurende de tijden, vermeld in kolom B van bijlage 7 bij deze regeling.

Artikel 5.2

Hoofdstuk 6. Vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen

Artikel 6.1

Indien de korpschef of de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee de bevoegdheid, bedoeld in artikel 22d, vierde lid, van de Wet, mandateert, doet hij dat niet dan aan een ambtenaar, belast met het toezicht op vreemdelingen, die tevens hulpofficier van justitie is.

Artikel 6.2

  • 1 De ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst die daartoe bevoegd is, kan de maatregel van beperking van vrijheid van beweging, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet, opleggen, wijzigen of opheffen.

  • 3 Indien de korpschef van deze bevoegdheid ondermandaat verleent, doet hij dat niet dan aan een ambtenaar, belast met het toezicht op vreemdelingen, die tevens hulpofficier van justitie is.

Artikel 6.3

De maatregel, bedoeld in artikel 15c van de Wet, wordt opgelegd, gewijzigd en opgeheven door de ambtenaar bedoeld in artikel 22a, eerste lid, onder a en b, van de Wet, die tevens hulpofficier van justitie is.

Artikel 6.4

De hulpofficier van justitie die bevoegd is tot inbewaringstelling, is bevoegd tot het nemen van het besluit, bedoeld in artikel 7.5, eerste lid, van het besluit, en tot het doen van de kennisgeving, bedoeld in artikel 7.5, tweede lid, van het besluit.

Hoofdstuk 7. Algemene en slotbepalingen

Artikel 7.1

  • 1 De verwerking van bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wet is noodzakelijk:

    • a. voor de beoordeling van het bij een aanvraag om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 6 van de Wet beoogde verblijfsdoel, voor de beoordeling van een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur alsmede voor de beoordeling van de algemene weigeringsgronden of intrekkingsgronden van de verblijfsvergunning en ambtshalve beoordelingen;

    • b. voor de beoordeling van een aanvraag om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikelen 12a van de Wet, voor de beoordeling van een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur alsmede voor de beoordeling van de algemene weigeringsgronden of intrekking van de verblijfsvergunning en ambtshalve beoordelingen;

    • c. voor het beoordelen van de gronden voor het ongewenst verklaren van een vreemdeling en de opheffing van de ongewenstverklaring;

    • d. voor de beoordeling van de voorwaarden voor het verlenen van de toegang als bedoeld in artikel 3.1, 3.7 en 3.8 van het besluit;

    • e. voor de toepassing van vrijheidsbeperkende en -ontnemende maatregelen krachtens de artikelen 2o, 15, 15a, 15b en 15c van de Wet;

    • f. voor de handhaving van de afschriftplicht van vervoerders als bedoeld in artikel 3.2, tweede lid, van het besluit;

    • g. voor de beoordeling van de voorwaarden voor verblijf in de vrije termijn als bedoeld in de artikelen 4.1, 4.2, 4.3 en 4.4 van het besluit;

    • h. bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het uitzetten van een vreemdeling als bedoeld in 8.1 van het besluit, daaronder begrepen de verwerking van bijzondere gegevens in het kader van de beoordeling of de uitzetting achterwege dient te blijven als bedoeld in artikel 16b, derde lid, van de Wet;

  • 2 De bijzondere persoonsgegevens worden ten behoeve van de in het eerste lid bedoelde doeleinden opgenomen in documenten die in een persoonsgebonden dossier en in een geautomatiseerd bestand worden neergelegd. De gegevens in het geautomatiseerde bestand worden gebruikt voor het opstellen van beschikkingen.

Artikel 7.2

  • 1 Voorzover de bijzondere persoonsgegevens zijn opgeslagen in de vreemdelingenadministratie, wordt dit bestand beveiligd tegen ongeautoriseerd gebruik door:

    • a. het toekennen van autorisaties aan alleen die personen, die voor het uitoefenen van hun taak toegang tot de opgeslagen informatie moeten hebben;

    • b. het bewaren van een reservebestand op een voor niet-geautoriseerde personen ontoegankelijke plaats.

  • 2 De autorisaties als bedoeld in het eerste lid worden toegekend aan medewerkers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de ambtenaren, bedoeld in de artikelen 22a en 22b van de Wet en de ambtenaren van de BES- unit van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 3 De Minister stelt richtlijnen op voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens in het geautomatiseerde systeem.

Artikel 7.3

  • 1 Bijzondere persoongegevens als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wet kunnen worden verstrekt aan de volgende derde personen en instanties:

    • a. de Minister van Buitenlandse Zaken, voor het verrichten van onderzoek in het buitenland op verzoek van de Minister alsmede ten behoeve van de beoordeling van visumaanvragen;

    • b. artsen, voor het beoordelen van de gezondheidstoestand van de vreemdeling op basis van de door de vreemdeling ondertekende toestemmingsverklaring, alsmede de overdracht van medische gegevens van een vreemdeling in het kader van uitzetting.

  • 2 De verstrekking van bijzondere persoonsgegevens aan de in het eerste lid genoemde personen geschiedt op geen andere wijze dan schriftelijk.

Artikel 7.4

De onverenigbare verwerking van bijzondere persoonsgegevens wordt op de volgende wijze tegengegaan:

  • a. de toegang tot de gegevens in het persoonsgebonden dossier en het geautomatiseerde bestand is voorbehouden aan die personen, die voor het uitoefenen van hun taak, bedoeld in de artikelen 7.1 en 7.3 toegang tot de informatie moeten hebben;

  • b. de verantwoordelijke stelt een Functionaris voor de Gegevensbescherming aan, die toeziet op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens BES;

  • c. de verantwoordelijke verricht integriteits- en kwaliteitsaudits ten aanzien van de verwerking van de persoonsgegevens en rapporteert deze aan de Functionaris voor de Gegevensbescherming.

Artikel 7.5

Indien het bij koninklijke boodschap van 13 januari 2010 ingediende voorstel van wet, houdende wijziging van de Wet toelating en uitzetting BES (Kamerstukken II, 2009/10, 32 282, nrs. 1–3), nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, treedt deze regeling op hetzelfde tijdstip in werking.

Artikel 7.6

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling toelating en uitzetting BES

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 4 oktober 2010

De

Minister

van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin

Bijlage 1. behorend bij artikel 2.1, eerste lid, Regeling toelating en uitzetting BES (model machtiging tot voorlopig verblijf)

Bijlage 247764.png

Bijlage 3. behorend bij artikel 3.2 Regeling toelating en uitzetting BES en artikel 9, derde lid, onder a, Wet toelating en uitzetting BES (landen van welke de onderdanen zijn vrijgesteld van de MVV-plicht)

Niet MVV-plichtig

Lidstaten van de EU

Lidstaten van de EER

Australië

Canada

Japan

Monaco

Nieuw-Zeeland

Vaticaanstad

Verenigde Staten

Zuid-Korea

Zwitserland

Bijlage 4. behorend bij artikel 3.3 Regeling toelating en uitzetting BES (categorieën vreemdelingen die toegang tot de openbare lichamen hebben, zonder in het bezit te zijn van een MVV)

  • 1. Houders van een geldig paspoort alsmede van een door het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven geldig gepriviligieerdendocument;

  • 2. Kinderen beneden de leeftijd van zestien jaar die reizen in het gezelschap van een ouder, een grootouder of van hun voogd, dezelfde nationaliteit bezitten als hun begeleider en in het geldige grensoverschrijdingsdocument van hun begeleider, dat is voorzien van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, zijn bijgeschreven;

  • 3. Uitgenodigde vluchtelingen die houders zijn van een ‘laissez-passer’ afgegeven door de Nederlandse autoriteiten;

  • 4. Houders van een ‘laissez-passer’ afgegeven door de Verenigde Naties, door de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, door de Secretaris-Generaal van de Internationale Douaneraad of door de Voorzitters van de instellingen van de Europese Unie;

  • 5. Houders van een ‘officieel legitimatiebewijs’ of een ‘Reiswijzer’ (‘Ordre de Mission – Travel Order’) van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie.

Bijlage 5. behorend bij artikel 3.10, eerste lid, Regeling toelating en uitzetting BES (specifieke voorschriften voor de verschillende soorten grenzen en de verschillende vervoermiddelen die voor de overschrijding van de buitengrenzen van de openbare lichamen worden gebruikt)

Voorschriften voor de zeegrenzen

Voor verplichtingen met het oog op grensbewaking bij binnenkomst over zee wordt verwezen naar artikelen 6.6 tot en met 6.10 BTU-BES.

Controles van schepen worden gedaan door ambtenaren belast met de grensbewaking. Schepen worden gecontroleerd:

  • a. in de haven van aankomst of van vertrek;

  • b. aan boord van het vaartuig; of

  • c. in een daartoe ingerichte ruimte in de onmiddellijke nabijheid van het vaartuig.

De controle kan ook tijdens de vaart worden gedaan, of bij aankomst of vertrek van het vaartuig op het grondgebied van een derde land.

Met deze controle wordt nagegaan of de bemanning en de passagiers aan de in artikel 2r WTU-BES bedoelde voorwaarden voldoen.

De gezagvoerder of de scheepsagent, stelt een bemanningslijst en, in voorkomend geval, een passagierslijst in tweevoud op.

Op grond van artikel 6.8, eerste lid, BTU-BES verstrekt de gezagvoerder of de scheepsagent de bemannings- en passagierslijst onmiddellijk bij het binnenvaren van de openbare lichamen aan de ambtenaar belast met de grensbewaking. De lijsten met de namen worden afgestempeld in de eerste haven van binnenkomst op het grondgebied van de openbare lichamen en nadien telkens wanneer deze worden gewijzigd. Als deze lijsten in geval van overmacht niet aan de ambtenaar belast met de grensbewaking kunnen worden overhandigd, wordt een kopie afgegeven bij de grensdoorlaatpost.

Van beide lijsten wordt één exemplaar naar behoren afgetekend door de ambtenaar belast met de grensbewaking en aan de gezagvoerder teruggegeven. Het exemplaar moet tijdens de ligtijd op eenvoudig verzoek te overleggen zijn.

Op grond van artikel 6.8, tweede lid, BTU-BES meldt de gezagvoerder of in diens plaats de scheepsagent alle wijzigingen met betrekking tot de samenstelling van de bemanning of de passagiers bij de bevoegde autoriteit.

Verder meldt de gezagvoerder op grond van het vierde lid onmiddellijk en zo mogelijk vóór het binnenlopen van het vaartuig in de haven, de aanwezigheid van verstekelingen bij de bevoegde autoriteiten. De verstekelingen blijven echter onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder.

De gezagvoerder of de scheepsagent stelt op grond van artikel 6.9 BTU-BES het hoofd van de doorlaatpost tijdig in kennis van de afvaart van het vaartuig. De kennisgeving wordt ten hoogste zes en ten minste drie uren voor het daadwerkelijke vertrek gedaan. De ambtenaar belast met de grensbewaking neemt vervolgens het tweede exemplaar van de vooraf ingevulde en afgetekende lijst of lijsten terug. Als een schip vertraging heeft kan de uitreiscontrole opnieuw plaatsvinden.

Voor de bijzondere regels in verband met de toegangs- en grenscontrole van zeelieden wordt verwezen naar paragraaf 3 van bijlage 6.

Specifieke controleprocedures voor bepaalde soorten zeeschepen

Cruiseschepen

De bemanningsleden en passagiers van cruiseschepen zijn in beginsel niet onderworpen aan grenscontroles. In de paspoorten van de bemanning en passagiers worden geen stempels aangebracht (zie artikel 2v, tweede lid, onder d, WTU-BES).

Wel moet de gezagvoerder van een cruiseschip of de scheepsagent de vaarroute en het programma van de cruise ten minste 24 uur vóór de afvaart uit de haven van vertrek en vóór de aankomst in de volgende haven op het grondgebied van de openbare lichamen aan de betrokken ambtenaren belast met de grensbewaking verstrekken. Daarnaast geldt de standaard procedure betreffende het tijdig overleggen van de bemannings- en passagierslijsten.

Op de lijst met de namen van de bemanningsleden en de passagiers worden vermeld:

  • a) familienaam en voornaam;

  • b) geboortedatum;

  • c) nationaliteit;

  • d) nummer en soort reisdocument en, indien van toepassing, nummer van het visum.

Als het cruiseschip uit een in een derde land gelegen haven komt en voor het eerst een haven op het grondgebied van de openbare lichamen aandoet, worden de bemanning en de passagiers aan inreiscontroles onderworpen op basis van de lijst met de namen van de bemanningsleden en de passagiers.

Als het cruiseschip uit een in een derde land gelegen haven komt en opnieuw een op het grondgebied van de openbare lichamen gelegen haven aandoet, worden de bemanning en de passagiers aan inreiscontroles onderworpen op basis van de lijst met de namen van de bemanningsleden en de passagiers. Dit geldt voor zover die lijsten zijn gewijzigd sinds het cruiseschip de vorige haven op het grondgebied van de openbare lichamen heeft aangedaan.

Passagiers die aan land gaan, worden niet aan inreiscontroles onderworpen, tenzij een beoordeling van het veiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie duidelijk maakt dat die controles wel moeten worden uitgevoerd.

Voorschriften voor de luchtgrenzen

Voor verplichtingen met het oog op grensbewaking bij binnenkomst door de lucht wordt verwezen naar artikel 6.11 en 6.12 BTU-BES.

Op grond van artikel 6.11, eerste en tweede lid, BTU-BES verstrekt de gezagvoerder van het vliegtuig in tweevoud aan een ambtenaar belast met de grensbewaking de verklaring en de gegevens over de bemanning en passagiers. Dit gebeurt direct bij binnenkomst op de luchthaven. De modellen zijn te vinden in de RTU-BES.

Op grond van artikel 6.11, derde lid, WTU-BES zijn de gezagvoerder en diens luchtvaartmaatschappij verplicht op verzoek van de ambtenaar belast met grensbewaking alle inlichtingen te verstrekken over de vreemdelingen die door deze luchtvaartmaatschappij zijn vervoerd (naar en tussen de openbare lichamen).

In beginsel vinden grenscontroles plaats op de luchthavens die zijn aangemerkt als grensdoorlaatposten. Controles van vliegtuigen worden verricht door ambtenaren belast met de grensbewaking. Er worden geen grenscontroles uitgevoerd in het luchtvaartuig of aan de gate, tenzij er een redelijk vermoeden bestaat dat met het vliegtuig personen worden vervoerd met betrekking tot wie de ambtenaren belast met de grensbewaking een toezichthoudende taak hebben (artikel 22e WTU-BES). Zo kan van de gezagvoerder van een luchtvaartuig worden gevorderd (artikel 22e, tweede lid WTU-BES) dat hij zijn luchtvaartuig naar een bepaalde plaats overbrengt. De ambtenaren belast met de grensbewaking zijn bevoegd deze vordering te doen. Deze vordering wordt in verband met de veiligheid van het luchthaventerrein gedaan door tussenkomst van de luchtverkeersleiding. De luchtverkeersleiding bepaalt de plaats op het luchthaventerrein waarheen het luchtvaartuig zal worden overgebracht (artikel 6.12 BTU-BES).

Met de grenscontrole wordt nagegaan of de personen aan boord van het vliegtuig aan de in artikel 2r WTU-BES bedoelde voorwaarden voldoen. Bijzondere regels in verband met de grenscontrole van piloten en bemanningsleden van vliegtuigen worden behandeld bijlage 6 bij deze regeling.

De openbare lichamen zorgen ervoor dat de luchthavenbeheerder de nodige maatregelen neemt om te voorkomen dat de voorbehouden zones, zoals de transitzones, worden betreden of worden verlaten door personen die daartoe niet bevoegd zijn. In beginsel worden in de transitzone geen controles verricht, tenzij dit gerechtvaardigd is in het licht van een analyse van de gevaren voor de binnenlandse veiligheid of van het risico van illegale immigratie; controles in deze zone kunnen met name worden verricht op personen die aan een luchthaventransitvisumplicht zijn onderworpen, teneinde te controleren of deze personen in het bezit zijn van een dergelijk visum.

Wanneer een luchtvaartuig dat een verbinding uit een derde land verzorgt, in geval van overmacht, bij dreigend gevaar of op instructie van de bevoegde autoriteiten of landt zonder dat daarvoor toestemming is gegeven, kan de vlucht niet worden voortgezet zonder de toestemming van de grenswachters en de douaneautoriteiten.

Specifieke controleprocedures voor personen op particuliere vluchten

Bij particuliere vluchten uit of naar derde landen verstrekt de gezagvoerder aan de grenswachters van het openbaar lichaam van bestemming vóór het opstijgen een "algemene verklaring" (general declaration), die met name een vliegplan als bedoeld in bijlage 2 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart en gegevens betreffende de identiteit van de passagiers bevat.

Als niet met zekerheid kan worden bepaald of een vlucht uit of naar het grondgebied van de openbare lichamen geen tussenlanding op het grondgebied van een derde land maakt, verrichten de bevoegde autoriteiten een personencontrole overeenkomstig de artikelen 6.11 en 6.12 BTU.

Bijlage 6. behorend bij artikel 3.10, tweede lid, Regeling toelating en uitzetting BES (bijzondere regels voor bepaalde categorieën personen)

1. Staatshoofden

In afwijking van artikel 2r t/m 2x WTU-BES hoeven staatshoofden en hun gevolg wier aankomst en vertrek langs diplomatieke weg officieel aan de grenswachters is aangekondigd, niet aan grenscontrole te worden onderworpen.

2. Piloten en andere bemanningsleden van vliegtuigen

In afwijking van artikel 2r mogen houders van een "crew member licence" of een "crew member certificate" als bedoeld in bijlage 9 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart van 7 december 1944, op grond van die documenten tijdens de uitoefening van hun functie aan en van boord gaan in de luchthaven waar de tussenlanding plaatsvindt of in de luchthaven van bestemming, als deze op het grondgebied van een openbaar lichaam zijn gelegen.

Voor de controle op de bemanningsleden van vliegtuigen gelden de voorschriften van de artikelen 2r tot en met 2x WTU-BES. Bemanningsleden van vliegtuigen worden zoveel mogelijk met voorrang gecontroleerd. Dit betekent dat deze controle hetzij plaatsvindt voordat de passagiers worden gecontroleerd, hetzij aan aparte controleposten wordt verricht. In afwijking van artikel 2r WTU-BES mogen de bemanningsleden die bij het dienstdoende grenscontrolepersoneel bekend zijn, steekproefsgewijs worden gecontroleerd.

3. Zeelieden

In afwijking van de artikelen 2r en 2t WTU-BES, mogen zeelieden die in het bezit zijn van een identiteitsbewijs voor zeelieden, afgegeven overeenkomstig het Verdrag van Genève van 19 juni 2003 (nr. 185), het Verdrag van Londen van 9 april 1965 en de terzake strekkende nationale bepalingen, het grondgebied van de openbare lichamen binnenkomen door van boord te gaan om in de binnengevaren haven te verblijven, zonder dat zij zich bij een grensdoorlaatpost hoeven te melden, op voorwaarde dat zij voorkomen op de bemanningslijst van het vaartuig waartoe zij behoren en dat die lijst eerder door de bevoegde autoriteiten is gecontroleerd.

Dit belet niet dat, naar gelang van de beoordeling van het veiligheidsrisico of het risico van illegale immigratie, zeelieden door de grenswachters aan een controle overeenkomstig artikel 2t WTU-BES worden onderworpen voordat zij het vaartuig verlaten.

Indien een zeeman een bedreiging voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid of de volksgezondheid vormt, kan hem het recht worden ontzegd het vaartuig te verlaten.

Zeelieden die zich buiten de binnengevaren haven wensen te begeven, moeten voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst op het grondgebied van de lidstaten als bedoeld in artikel 2r WTU-BES.

4. Houders van een diplomatiek, een officieel of een dienstpaspoort en leden van internationale organisaties

Gelet op de bijzondere voorrechten en immuniteiten die voor hen gelden, krijgen houders van een diplomatiek, een officieel of een dienstpaspoort dat is afgegeven door derde landen of hun regeringen die door de lidstaten zijn erkend, en houders van documenten afgegeven door internationale organisaties die in dienstverband reizen, bij de grenscontrole voorrang op andere reizigers, in voorkomend geval onverminderd de visumplicht die op hen rust.

In afwijking van artikel 2r WTU-BES, zijn de houders van genoemde documenten vrijgesteld van de verplichting om aan te tonen dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikken.

Wanneer iemand zich op voorrechten, immuniteiten of vrijstellingen beroept, kan de grenswachter verlangen dat deze persoon, door overlegging van passende documenten – met name door de ontvangende staat afgegeven verklaringen of een diplomatiek paspoort – of op enige andere wijze aantoont dat hij of zij de betrokken voorrechten, immuniteiten of vrijstellingen geniet. In geval van twijfel kan de grenswachter zich in spoedeisende gevallen rechtstreeks tot het ministerie van Buitenlandse Zaken richten.

Onder de bedoelde door internationale organisaties afgegeven documenten wordt in deze paragraaf met name verstaan:

  • laissez-passer van de Verenigde Naties, afgegeven aan personeel van de Verenigde Naties en van de bijbehorende instellingen op grond van het op 21 november 1947 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties te New York aangenomen Verdrag inzake de voorrechten en de immuniteiten van de gespecialiseerde instellingen;

  • laissez-passer van de Europese Gemeenschap (EG);

  • laissez-passer van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA);

  • legitimatiebewijs afgegeven door de secretaris-generaal van de Raad van Europa;

  • documenten afgegeven krachtens artikel III, lid 2, van het Verdrag tussen de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantische Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (militaire identiteitsbewijzen vergezeld van een briefing voor speciale opdracht, marsorder, individueel of collectief marsbevel), alsmede documenten afgegeven in het kader van het Partnerschap voor vrede.

5. Minderjarigen

De grenswachters besteden bijzondere aandacht aan al dan niet begeleide minderjarigen. Minderjarigen die een buitengrens overschrijden, worden bij in- en bij uitreis aan dezelfde controles op grond van deze verordening onderworpen als volwassenen.

Wanneer het een begeleide minderjarige betreft, gaat de grenswachter na of de begeleidende volwassene het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefent, in het bijzonder wanneer de minderjarige door slechts één volwassene wordt begeleid en er ernstige redenen bestaan om aan te nemen dat de minderjarige onwettig is onttrokken aan het toezicht van de persoon of personen die wettelijk het ouderlijke gezag over hem uitoefenen. In dat geval verricht de grenswachter verder onderzoek, teneinde eventuele onverenigbare of tegenstrijdige elementen in de verstrekte inlichtingen te ontdekken.

Wanneer een minderjarige alleen reist, zorgt de grenswachter ervoor, door middel van een grondige controle van de reisdocumenten en de bewijsstukken, dat de minderjarige het grondgebied niet verlaat tegen de wil van de personen die het ouderlijk gezag over hem uitoefenen.

Bijlage 7. behorend bij artikel 5.1 Regeling toelating en uitzetting BES

A. grensdoorlaatpost

B. openstellingstijden

In het openbaar lichaam Bonaire:

– de rede van Kralendijk

07.00–19.00 uur

– Blauwe Pan en Brazil

op afroep

– Flamingo luchthaven

00.00–24.00 uur

In het openbaar lichaam Sint Eustatius:

– de Oranjebaai

07.00–19.00 uur

- luchthaven

07.00–20.00 uur

In het openbaar lichaam Saba:

– de Fortbaai

07.00–19.00 uur

– luchthaven

07.00–18.00 uur

Naar boven