Pensioenwet ambtenaren BES

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 09-10-2011 t/m heden

Pensioenwet ambtenaren BES

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

  • het fonds: de Stichting Pensioenfonds Caribisch Nederland, bedoeld in artikel 11a ;

  • bestuur: het bestuur van het fonds, dan wel waar door het bestuur bevoegdheden die krachtens deze wet bestaan, aan een ander orgaan van het fonds zijn gedelegeerd, dat orgaan;

  • lichaam: een publiekrechtelijk of privaatrechtelijk lichaam als bedoeld in artikel 4 of 5;

  • betrekking: het dienstverband van een werknemer in de zin van deze wet, gegrond op en in overeenstemming met het aanstellingsbesluit dat aan de betrokkene verstrekt of de arbeidsovereenkomst die met de betrokkene gesloten is;

  • ontslag: elke beëindiging van de hoedanigheid van werknemer, tenzij anders blijkt;

  • deelnemer: ieder die op grond van artikel 11b verplicht deelneemt in het fonds;

  • uittreding: ontslag op eigen verzoek uit een dienstverhouding met het oogmerk de deelneming te beëindigen met recht op ouderdomspensioen;

  • gewezen werknemer: een persoon die uitzicht heeft op pensioen;

  • gepensioneerd werknemer: een persoon die recht heeft op pensioen;

  • nabestaande: de man of vrouw met wie een overledene op de dag van diens overlijden gehuwd was;

  • pleegouderlijke zorg: de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van een kind, als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor;

  • jaar: kalenderjaar, tenzij anders blijkt.

Artikel 2

  • 1 In deze wet wordt verstaan onder deeltijdbetrekking: een betrekking waarbij de voor de werknemer geldende werktijd korter is dan de voor die betrekking geldende gebruikelijke volledige werktijd.

  • 2 De omvang van een deeltijdbetrekking wordt aangegeven door de deeltijdfactor, zijnde een breuk waarvan de teller bestaat uit de voor de werknemer geldende werktijd en de noemer uit de voor zijn betrekking geldende gebruikelijke volledige werktijd.

Artikel 3

  • 2 Bij ministeriële regeling, kunnen periodieke uitkeringen worden aangewezen die voor de toepassing van deze wet worden gelijkgesteld met wachtgeld.

Hoofdstuk II. Werknemers

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 4

In deze wet wordt verstaan onder werknemers:

  • a. de door de Koning benoemde ambtenaren, werkzaam in openbare dienst van de staat op Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

  • b. de ambtenaren in de zin van de Ambtenarenwet BES;

  • c. de werknemers, op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst van de staat en werkzaam op Bonaire, Sint Eustatius of Saba of van het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

  • d. de door Onze Minister wie het aangaat of door een bestuurscollege benoemde personen die niet tot de in de onderdelen b en c bedoelde categorieën van werknemers behoren, maar op wie de voor zulke werknemers vastgestelde regelingen geheel of gedeeltelijk van toepassing zijn verklaard;

  • e. de leden van het personeel van bijzondere scholen waarop de Ambtenarenwet BES van overeenkomstige toepassing is verklaard.

  • f. de directie en het overige personeel van het fonds;

  • g. het personeel van de op Bonaire, Sint Eustatius en Saba gevestigde instellingen waarmee het Zorgkantoor BES een overeenkomst heeft gesloten als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het Besluit zorgverzekering BES;

  • h. het personeel van de voogdijraden en van de door Onze Minister voor Jeugd en Gezin gefinancierde Gezinsvoogdijinstelling;

  • i. het personeel van de door Onze Minister voor Jeugd en Gezin gefinancierde stichtingen voor jeugdzorg.

Artikel 5

  • 1 In deze wet worden onder werknemers tevens verstaan de werknemers in dienst van een rechtspersoon, die gelet op zijn doelstelling en zijn financiële verhouding tot Nederland of de openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius, bij besluit van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is aangewezen als lichaam waarvan het personeel werknemer in de zin van deze wet is. Bij ministeriële regeling kunnen nadere criteria voor de aanwijzing van een zodanige rechtspersoon worden vastgesteld.

  • 2 Een aanwijzing geschiedt uitsluitend op verzoek van hetzij de betrokken rechtspersoon, hetzij een vakorganisatie van werknemers die naar het oordeel van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties na overleg met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voldoende representatief is voor de werknemers van de betrokken rechtspersoon.

  • 3 Aan een aanwijzing kunnen volgens regels, vast te stellen bij ministeriële regeling, voorwaarden worden verbonden.

  • 4 Ten aanzien van bepaalde bij een aangewezen lichaam werkzame personen of groepen van personen kan bij besluit worden bepaald dat zij niet als werknemer in de zin van deze wet worden aangemerkt, indien hun arbeid redelijkerwijs niet geacht kan worden te strekken tot verwezenlijking van het doel met het oog waarop het lichaam bijdragen uit de openbare kas ontvangt.

  • 5 Een aanwijzing kan worden ingetrokken, indien het aangewezen lichaam niet voldoet aan een of meer van de gestelde voorwaarden, zijn doelstelling wijzigt of de financiële verhouding van het lichaam als bedoeld in het eerste lid verandert.

  • 6 In geval van toepassing van het vierde of het vijfde lid gaat het verlies van de hoedanigheid van werknemer in op een in het betreffende besluit te bepalen dag.

  • 7 Besluiten als bedoeld in dit artikel worden, naargelang het meest betrokken publiekrechtelijk lichaam de staat of het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba is, vastgesteld door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderscheidenlijk bij besluit van het betrokken bestuurscollege. Alvorens een besluit te nemen, wordt het bestuur gehoord.

Artikel 6

  • 1 Geen werknemer in de zin van deze wet zijn:

    • a. personen die niet op een tijdstip dat ten hoogste zes maanden vóór de aanvang van de betrekking gelegen is voor die betrekking geneeskundig zijn goedgekeurd door een daartoe door het lichaam aangewezen arts;

    • b. personen of groepen van personen die uit hoofde van de korte duur van hun dienstverhouding, hun bijzondere arbeidsvoorwaarden of de bijzondere aard dan wel geringe omvang van hun werkzaamheden, bij ministeriële regeling, zijn uitgezonderd.

    De in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde eis geldt niet in die gevallen waarin een periode van zes maanden of minder ligt tussen de beëindiging van de betrekking van een werknemer en de aanvang van een nieuwe betrekking waaraan de hoedanigheid van werknemer kan worden ontleend, tenzij voor die nieuwe betrekking redelijkerwijs zwaardere keuringseisen gelden dan voor de bestaande betrekking hebben gegolden.

Artikel 7

De hoedanigheid van werknemer in de zin van deze wet gaat in met ingang van de dag waarop de betrekking aanvangt. Indien geneeskundige goedkeuring vereist is en deze bij de aanvang van de betrekking nog niet heeft plaatsgevonden, vangt de hoedanigheid van werknemer, zodra de betrokkene geneeskundig is goedgekeurd, met terugwerking aan met ingang van de in de eerste volzin bedoelde dag.

Artikel 8

Wachtgelders zijn voor de toepassing van deze wet werknemer, tenzij anders blijkt. De artikelen 9 en 10 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat de toestand waarin wachtgeld wordt genoten als een betrekking wordt aangemerkt, en de verhouding tot het lichaam waardoor het wachtgeld wordt uitbetaald als een dienstverhouding.

§ 2. Administratie van de hoedanigheid van werknemer

Artikel 9

  • 1 Het lichaam verstrekt aan de persoon die werknemer wordt, zo mogelijk vóór de aanvang van zijn betrekking, een geschrift waaruit zijn hoedanigheid van werknemer blijkt.

  • 2 Het lichaam verstrekt aan het bestuur de gegevens omtrent de dienstverhouding van de persoon die werknemer wordt, alsmede van de persoon van wie de hoedanigheid van werknemer eindigt.

  • 3 Het bestuur verstrekt aan het lichaam voor elke dienstverhouding waarin de hoedanigheid van werknemer wordt verkregen een geschrift waaruit dit blijkt, de intreebevestiging.

  • 4 Het bestuur verstrekt aan het lichaam voor iedere beëindiging van de hoedanigheid van werknemer een geschrift waaruit dit blijkt, de uittreebevestiging.

  • 5 Het bestuur kan ook ambtshalve een intree- of uittreebevestiging verstrekken.

  • 6 Het bestuur verstrekt aan de werknemer een afschrift van de intree- en uittreebevestiging.

  • 7 Van geschriften of andere informatiedragers, waarvan de kennisneming voor het bestuur van belang kan zijn voor de toepassing van deze paragraaf, wordt aan het bestuur op een daartoe strekkend verzoek een kopie toegezonden.

  • 8 Bij ministeriële regeling, kunnen regels worden gegeven inzake de uitvoering van dit artikel.

Artikel 10

  • 1 Het bestuur kan een verstrekte intree- of uittreebevestiging verbeteren of intrekken. Van de inhoud van zijn beslissing stelt het bestuur het betrokken lichaam en de belanghebbende schriftelijk in kennis.

  • 2 Voor zover het de intrekking van een intreebevestiging betreft, kan de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid slechts worden uitgeoefend binnen twaalf maanden na de dagtekening van die bevestiging.

  • 3 De hoedanigheid van werknemer van de persoon die hiervan schriftelijk mededeling heeft ontvangen van het lichaam, maar die naar het oordeel van het bestuur bij de aanvang van de dienstverhouding niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van die hoedanigheid, eindigt met ingang van de dag, volgend op die waarop het bestuur de desbetreffende beslissing heeft verzonden, of, indien het lichaam de betrokkene schriftelijk op de hoogte heeft gesteld, met ingang van de dag, volgende op die waarop de schriftelijke mededeling is verzonden.

Artikel 11

Indien een werknemer in gemeenschappelijke dienstverhouding staat tot twee of meer lichamen wordt hij voor de uitvoering van deze wet geacht werknemer te zijn bij een van die lichamen. Dat lichaam wordt door het bestuur, na overleg met de betrokken lichamen, aangewezen.

Hoofdstuk IIa. Het fonds

Artikel 11a

Ter uitvoering van deze wet worden voor de werknemers, de gewezen werknemers of hun nabestaanden en wezen, gelden bijeengebracht en beheerd door de Stichting Pensioenfonds Caribisch Nederland.

Hoofdstuk III. Verplichtstelling

Artikel 11b

De werknemers zijn verplicht deel te nemen in de Stichting Pensioenfonds Caribisch Nederland, bedoeld in artikel 11a.

Artikel 11c

De deelnemers alsmede, voor zover het werknemers betreft, hun werkgevers leven de statuten en reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur na.

Artikel 11d

Het fonds draagt er zorg voor dat in het economisch verkeer geen andere rechtspersoon gebruik maakt van een naam of het merk dat door het fonds wordt gebruikt dan wel gebruik maakt van een naam, merk of daarmee overeenstemmend teken indien door dat gebruik de mogelijkheid bestaat dat bij het publiek een associatie wordt gewekt tussen de naam of het merk van het fonds en de naam, het merk of het teken dat die rechtspersoon gebruikt. Onder «rechtspersoon» wordt in dit verband mede verstaan een maat- en vennootschap, een samenwerkingsvorm zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.

Hoofdstuk IV. Pensioenovereenkomst en uitvoeringsreglement

Artikel 11e

  • 1 De aanspraken van de werknemers, gewezen werknemers en hun nabestaanden ter zake van pensioenen, alsmede daarmee samenhangende verplichtingen worden vastgelegd in een overeenkomst naar burgerlijk recht.

  • 2 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de vakorganisaties van werknemers die zijn toegelaten tot het overleg, bedoeld in het Besluit overlegstelsel BES, zijn bevoegd tot het vaststellen, wijzigen of vervangen van de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 11f

Het fonds stelt een uitvoeringsreglement op waarin de verhouding tussen de lichamen en het fonds is geregeld.

Artikel 11g

Het fonds stelt een pensioenreglement vast in overeenstemming met de pensioenovereenkomst en het uitvoeringsreglement.

Hoofdstuk V. Rechtsvordering

Artikel 11h

  • 1 Indien een door of voor een deelnemer verschuldigde bijdrage na aanmaning per aangetekende brief niet of niet geheel binnen dertig dagen wordt voldaan, kan het fonds, vertegenwoordigd door de personen die op grond van de statuten bevoegd zijn het fonds in rechte te vertegenwoordigen, de premie, wettelijke of reglementaire boete en de aanmaningskosten invorderen bij dwangbevel.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde aanmaning vermeldt de inhoud van het eerste en vierde tot en met achtste lid van dit artikel en van artikel 11c.

  • 3 Het dwangbevel houdt in:

    • a. de naam en de zetel van het fonds;

    • b. de namen van de vertegenwoordigers, bedoeld in het eerste lid;

    • c. de naam, de functie, de woonplaats en het adres van de schuldenaar;

    • d. het bedrag van de achterstallige bijdragen, dat van de wettelijke of reglementaire renten of reglementaire boeten, voor zover daarop aanspraak wordt gemaakt, alsmede de gronden waarop de vordering berust;

    • e. de datum waarop de in het eerste lid bedoelde aanmaning is geschied.

  • 5 Het dwangbevel kan niet ten uitvoer worden gelegd voordat acht dagen na de betekening daarvan zijn verstreken. De persoon of rechtspersoon aan wie het dwangbevel is gericht kan gedurende dertig dagen na de betekening door middel van dagvaarding tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet komen bij het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 6 Het verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voor zover deze door het verzet wordt bestreden.

  • 7 Indien het verzet zich richt of mede richt tegen de hoogte van de gevorderde reglementaire rente of reglementaire boete, kan de rechter indien deze hem bovenmatig voorkomt, de bedongen reglementaire rente of reglementaire boete matigen, met dien verstande dat deze niet minder kan bedragen dan de wettelijke rente.

  • 8 Het recht tot invorderen bij dwangbevel strekt zich uit tot de kosten van vervolging.

Hoofdstuk VII

Hoofdstuk XI

Hoofdstuk XII. Slotbepalingen

Artikel 112a

In dit hoofdstuk wordt onder «het tijdstip van transitie» verstaan: het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, tweede lid, van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen.

§ 1. Bestaande rechten, aanspraken en verplichtingen

Artikel 112b

  • 1 De verplichtingen van het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen jegens werknemers die tot het tijdstip van transitie overheidsdienaar waren in de zin van artikel 1 van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren en hun nabestaanden ter zake van pensioenaanspraken die zijn opgebouwd op grond van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren, gaan over op de Staat der Nederlanden, indien zij tot het tijdstip van transitie:

    • a. werkzaam waren in openbare dienst van het eilandgebied Bonaire, Sint Eustatius of Saba, dan wel

    • b. werkzaam waren in openbare dienst van het Land Nederlandse Antillen en standplaats hadden op Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

  • 2 De verplichtingen van het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen jegens gewezen en gepensioneerde overheidsdienaren, bedoeld in artikel 1 van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren, en hun nabestaanden gaan over op de Staat der Nederlanden, indien die overheidsdienaren

    • a. werkzaam waren in openbare dienst van het eilandgebied Bonaire, Sint Eustatius of Saba, dan wel

    • b. werkzaam waren in openbare dienst van het land Nederlandse Antillen en laatstelijk standplaats hadden op Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

  • 3 De verplichtingen van de werkgever die voortvloeien uit de aan de in het eerste en tweede lid bedoelde pensioenaanspraken gekoppelde rechten op duurtetoeslag gaan over op de Staat der Nederlanden.

  • 4 Voor zover gewezen of gepensioneerde overheidsdienaren, bedoeld in artikel 1 van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren, en hun nabestaanden recht hebben op een uitkering bij wijze van pensioen, gaan de verplichtingen van de werkgever die voortvloeien uit dat recht over op de Staat der Nederlanden.

  • 5 Voor zover de pensioenen van werknemers in verband met de gestegen kosten van levensonderhoud een wijziging ondergaan, worden de aan de pensioenen en pensioenaanspraken gekoppelde rechten, bedoeld in het derde lid, met ingang van de dag waarop de wijziging van het pensioen ingaat op gelijke voet aangepast aan die wijziging. Onder pensioen wordt in dit lid mede verstaan een uitkering of onderstand bij wijze van pensioen.

  • 6 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is gemachtigd om namens de Staat der Nederlanden de verplichtingen, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, onder te brengen bij het fonds.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het bepaalde in het eerste tot en met vijfde lid. Deze regels kunnen in ieder geval betreffen de aan de aanspraken en rechten, bedoeld in dit artikel, verbonden verplichtingen van de in die leden bedoelde werknemers en gewezen of gepensioneerde overheidsdienaren.

Artikel 112ba

  • 1 Voor de toepassing van artikel 112b en 112c worden tot de transitiedatum op arbeidsovereenkomst in dienst van de Nederlandse staat gestelde, werknemers van het Regionaal Service Centrum voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba, voor zover ten aanzien van hen niet een pensioenvoorziening vanwege het Algemeen burgerlijk pensioenfonds van toepassing is, geacht pensioenaanspraken te hebben opgebouwd overeenkomstig de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren zoals die luidde ten tijde van de periode van de dienstbetrekking.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 112c

  • 1 Indien of zodra op grond van artikel 112b, zesde lid, de verplichtingen zijn ondergebracht bij het fonds, is Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gemachtigd om namens de Staat alle vermogensbestanddelen die de Staat ontvangen heeft of ontvangt ter zake van de overgang van de verplichtingen, bedoeld in artikel 112b, terstond onder algemene titel over te dragen aan het fonds.

  • 2 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is gemachtigd om de vermogensbestanddelen, bedoeld in het eerste lid, aan te vullen zoveel als nodig in verband met een toereikende solvabiliteit van het fonds.

  • 3 Ter zake van de overdracht van vermogensbestanddelen, bedoeld in het eerste lid, blijft de heffing van overdrachtsbelasting achterwege.

  • 4 Ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde vermogensbestanddelen die in openbare registers te boek zijn gesteld, zal verandering van de tenaamstelling in die registers plaatsvinden. De daartoe vereiste opgaven worden door het bestuur aan de beheerders van de desbetreffende registers gedaan.

§ 2. Bestaande rechten, aanspraken en verplichtingen van politieke gezagsdragers

Artikel 112d

  • 1 De verplichtingen van het land Nederlandse Antillen die voortvloeien uit de Pensioenregeling politieke gezagsdragers, zoals die gold tot het tijdstip van transitie, gaan over op de Staat der Nederlanden, voor zover het aanspraken betreft van gewezen en gepensioneerde gezaghebbers en hun nabestaanden van de eilandgebieden Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

  • 2 De verplichtingen van het land Nederlandse Antillen jegens gewezen en gepensioneerde ministers, gevolmachtigde ministers, staatssecretarissen en Statenleden en hun nabestaanden die voortvloeien uit de Pensioenregeling politieke gezagsdragers, zoals die gold tot het tijdstip van transitie, gaan over op de Staat der Nederlanden, voor zover het aanspraken betreft van politieke gezagsdragers die een partij van het eilandgebied Bonaire, Sint Eustatius of Saba vertegenwoordigden.

  • 3 De verplichtingen van de eilandgebieden die voortvloeien uit de Pensioenregeling politieke gezagsdragers, zoals die gold tot het tijdstip van transitie, gaan over op het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba, voor zover het aanspraken betreft van gewezen en gepensioneerde gedeputeerden of eilandsraadsleden en hun nabestaanden van het eilandgebied Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

§ 3. Overgangsregeling ter vervanging van het recht op uitkering bij vervroegd uittreden

Artikel 112e

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a. belanghebbende: degene die ingevolge artikel 112e, 112f onderscheidenlijk 122g recht heeft op een uitkering;

    • b. Pensioenlandsverordening: de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren, zoals die luidde op de dag voor het tijdstip van transitie

    • c. diensttijd: de diensttijd, vastgesteld overeenkomstig de artikelen 17 tot en met 104 van de Pensioenlandsverordening;

    • d. middelsom: de middelsom van de laatste twee berekeningsgrondslagen als bedoeld in artikel 22 van de Pensioenlandsverordening, zonder toepassing van artikel 21 van die landsverordening;

Artikel 112f

  • 1 Degene die tot het tijdstip van transitie op grond van hoofdstuk 2 van de Landsverordening verhoging leeftijdsgrens 1996 een uitkering genoot en totdat hem ontslag werd verleend standplaats had op Bonaire, Sint Eustatius of Saba, heeft na dat tijdstip recht op eenzelfde uitkering. De uitkering wordt van rechtswege verleend.

  • 2 Het recht op de uitkering eindigt met ingang van:

    • a. de dag, volgende op die waarop de belanghebbende de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, of

    • b. de maand, volgende op die waarop de belanghebbende overleden is.

  • 3 Met de uitkering worden verrekend de inkomsten uit of in verband met arbeid, die direct of indirect ten laste komen van de Staat, het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba of een ander publiekrechtelijk lichaam in Nederland. De verrekening geschiedt aldus dat de uitkering wordt verminderd met het bedrag waarmee de uitkering, vermeerderd met bedoelde inkomsten, de middelsom overschrijdt.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing op een belanghebbende aan wie ingevolge artikel XIII, tweede lid, van de Landsverordening verhoging leeftijdsgrens 1996 voor het tijdstip van transitie ontheffing is verleend van artikel XIII, eerste lid, van die landsverordening.

  • 6 Bij de toepassing van bepalingen inzake de samenloop van een pensioen op grond van deze wet met pensioen op grond van een andere regeling of met een uitkering bij wijze van pensioen, wordt de uitkering gelijkgesteld met een pensioen op grond van de pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 11e.

  • 7 De uitkering wordt in gelijke maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 8 De invorderbare termijnen van een uitkering die gedurende twee achtereenvolgende jaren niet zijn geïnd, worden niet meer uitbetaald.

  • 9 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gegeven omtrent de wijze en de voorwaarden van de betaling.

  • 10 Indien de belanghebbende last geeft de uitkering voor hem te ontvangen, kan hij die lastgeving te allen tijde herroepen.

  • 11 Alle overeenkomsten of beschikkingen, strijdig met het elfde lid zijn nietig.

  • 12 De uitkering komt ten laste van de staat, indien de belanghebbende totdat hem ontslag werd verleend in dienst was van het Land Nederlandse Antillen, en ten laste van het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba, indien de belanghebbende totdat hem ontslag werd verleend in dienst was van het eilandgebied Bonaire, Sint Eustatius, onderscheidenlijk Saba.

Artikel 112g

  • 1 De werknemer die tot het tijdstip van transitie overheidsdienaar was in de zin van de Pensioenlandsverordening en tot dat tijdstip standplaats had op Bonaire, Sint Eustatius of Saba, heeft na eervol ontslag recht op een uitkering indien hij:

    • a. op 31 december 1995 ambtenaar was in de zin van de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938; en

    • b. een diensttijd van ten minste 20 jaren, waarvan ten minste vijf in Nederlands-Antilliaanse dienst, heeft vervuld; en

    • c.

      • in 2010 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt ; of

      • in 2011 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt; of

      • in 2012 de leeftijd heeft van 55 jaar.

  • 2 Het recht op de uitkering, bedoeld in het eerste lid, gaat in met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat. Indien evenwel op dat tijdstip door de betrokkene een wachtgeld ingevolge het Wachtgeldbesluit overheidsdienaren BES wordt genoten, gaat het recht op de uitkering eerst in, zodra de wachtgeldperiode ingevolge artikel 5 van genoemd besluit is verstreken.

  • 3 Het recht op uitkering bestaat ten hoogste gedurende:

    • vijf jaar voor de werknemer die in 2010 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt;

    • vier jaar voor de werknemer die in 2011 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt; en

    • drie jaar voor de werknemer die in 2012 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt.

  • 4 De uitkering bedraagt bij een diensttijd van:

    • a. 20 jaar: 50% van de middelsom;

    • b. meer dan 20 jaren, maar minder dan 30 jaren: 50% van de middelsom, vermeerderd met 2% van de middelsom voor elk jaar daarboven vervulde diensttijd;

    • c. 30 of meer jaren: 70% van de middelsom.

  • 5 De uitkering wordt voor zover nodig naar boven afgerond tot het naast hogere bedrag in dollars dat een veelvoud is van 3.

  • 6 De uitkering kan in deeltijd worden genoten in combinatie met een deeltijdontslag. In dat geval wordt de hoogte van de uitkering aangepast naar rato van het ontslag.

  • 8 Met de uitkering worden verrekend de inkomsten uit of in verband met arbeid. De verrekening geschiedt aldus dat de uitkering wordt verminderd met het bedrag waarmee de uitkering, vermeerderd met bedoelde inkomsten, de middelsom overschrijdt.

  • 9 De uitkering komt ten laste van de van de werkgever, bij wie de belanghebbende totdat hem ontslag werd verleend in dienst was.

  • 10 De uitkering wordt slechts verleend op een daartoe strekkend, door of vanwege de belanghebbende schriftelijk ingediend verzoek bij Onze Minister van Binnenlandse Zaken, voor wat betreft de werknemers in dienst van de staat en bij het bestuurscollege voor wat betreft de werknemers in dienst van het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

  • 11 Het recht op de uitkering is onvervreemdbaar.

  • 12 De belanghebbende kan op generlei wijze over zijn uitkering beschikken, ook niet door verpanding of belening.

Artikel 112h

  • 1 Het fonds wordt met de uitvoering van deze paragraaf belast.

  • 3 De artikelen 70 en 71 van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren, zoals die luidde op de dag voor het tijdstip van transitie, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder “bestuur” verstaan wordt het bestuur van het fonds.

  • 4 Over besluiten, handelingen en weigeringen om te besluiten of te handelen, verband houdende met een aanspraak of een vermeende aanspraak op grond van deze paragraaf, oordeelt bij uitsluiting in eerste aanleg het gerecht in ambtenarenzaken en in hoger beroep de raad van beroep in ambtenarenzaken, óók wanneer de bezwaarde geen ambtenaar is in de zin van de Wet Ambtenarenrechstpraak BES. De bepalingen van die wet zijn van overeenkomstige toepassing.

Naar boven