Rechtspositiebesluit ambtenaren BES

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-01-2023 t/m 09-02-2023

Tijdelijk Besluit vrijstelling van dienst ambtenaren en werknemers BES

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 De bepalingen van dit besluit en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften vinden slechts toepassing voor zover niet anders is of wordt bepaald.

  • 2 De hoofdstukken IV, V en VI zijn niet van toepassing op ambtenaren die niet regelmatig dienst doen.

Artikel 1a

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. beroepsziekte: een ziekte, die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;

    • b. dienstongeval: een ongeval, dat in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en dat niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;

    • c. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 2 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder echtgenoot of echtgenote mede verstaan de levenspartner met wie de niet gehuwde ambtenaar duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voert. Onder weduwe of weduwnaar wordt mede verstaan de achtergebleven levenspartner, bedoeld in de vorige volzin. Slechts één persoon kan als levenspartner worden aangemerkt.

Hoofdstuk II. Aanstelling en bevordering

Artikel 2

  • 1 Aanstelling geschiedt in vaste of in tijdelijke dienst.

  • 2 Aan de aanstelling in vaste dienst gaat in de regel vooraf een aanstelling in tijdelijke dienst.

  • 3 Aanstelling in tijdelijke dienst kan slechts plaats hebben:

    • a. indien mag worden aangenomen, dat de werkzaamheden, waarmede de ambtenaar zal worden belast, van aflopende aard zijn. Wanneer werkzaamheden als in de vorige volzin bedoeld elkaar in een aaneensluitende reeks opvolgen, wordt de aanstelling in tijdelijke dienst van de ambtenaar, die met die werkzaamheden is belast, na vijf jaren door een aanstelling in vaste dienst vervangen, indien mag worden aangenomen, dat deze werkzaamheden tenminste nog vijf jaren zullen voortduren. De aanstelling in tijdelijke dienst wordt in elk geval na tien jaren dienst als zodanig door een aanstelling in vaste dienst vervangen;

    • b. indien een wijziging van de taak van de betrokken dienst is voorgenomen;

    • c. van personen, in dienst genomen ter vervanging van tijdelijk afwezig personeel;

    • d. van personen in opleiding;

    • e. van personen als bedoeld in artikel 1;

    • f. voor een proeftijd van niet langer dan één jaar, ten hoogste met nog één jaar te verlengen. In bijzondere gevallen kan op verzoek van de ambtenaar de proeftijd na twee jaren nog uiterlijk met één jaar worden verlengd;

    • g. van personen, met wie voor de aanstelling overeengekomen is dat zij voor een bepaaldelijk aangeduide tijd in dienst treden.

  • 4 Een aanstelling in tijdelijke dienst als bedoeld in het derde lid onder b, c en d duurt niet langer dan vijf jaren.

  • 5 De aanstelling van de ambtenaren kan geschieden onder de voorwaarde, dat ontslag zal worden verleend, indien niet binnen een daarvoor te stellen termijn een bepaald diploma of bepaalde diploma’s zijn behaald.

Artikel 3

  • 1 Voor aanstelling tot ambtenaar kan, met inachtneming van de voor de bekleding van het ambt vast te stellen bepalingen, slechts in aanmerking komen hij die:

    • a. van goed zedelijk gedrag is, hetgeen dient te blijken uit een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES;

    • b. Nederlander is, tenzij bij wet dan wel bij eilandsverordening voor de benoeming in een bepaald ambt is afgeweken van het voorschrift dat geen vreemdeling benoembaar is;

    • c. op grond van de uitslag van een geneeskundig onderzoek, ingesteld door een of meer door het bevoegde gezag aangewezen geneeskundigen, geschikt is verklaard voor de vervulling van het ambt.

  • 2 Een geneeskundig onderzoek behoeft in spoedeisende gevallen niet vooraf te worden ingesteld, indien de ambtenaar in tijdelijke dienst wordt aangesteld en zijn dienst, naar mag worden aangenomen, niet langer dan zes maanden zal duren.

Artikel 3a

Het bevoegd gezag kan functies aanwijzen voor de bekleding waarvan het goed zedelijk gedrag van de ambtenaar elke vijf jaar moet blijken uit een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES. De kosten voor de verklaring komen ten laste van:

  • a. de staat indien de ambtenaar in dienst is van de staat;

  • b. het openbaar lichaam, indien de ambtenaar in dienst is van dat openbaar lichaam.

Artikel 4

  • 1 De uitslag van het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 3, wordt aan de belanghebbende zo spoedig mogelijk medegedeeld.

  • 2 De kosten van het geneeskundig onderzoek alsmede de eventuele reis- en verblijfkosten terzake van dit onderzoek van belanghebbende komen ten laste van de overheid.

  • 3 De belanghebbende kan tegen de uitslag van het geneeskundig onderzoek, bedoeld in het eerste lid, in beroep komen volgens door het bevoegd gezag te stellen regelen.

Artikel 5

In bijzondere gevallen kan hij, die bij het geneeskundig onderzoek niet geschikt bevonden is, desniettemin in het belang van de dienst tot ambtenaar in tijdelijke dienst worden aangesteld, mits de geneeskundige(n), bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c, verklaart (verklaren), dat tegen een aanstelling in tijdelijke dienst uit medisch oogpunt geen bezwaar bestaat. Aan de betrokkene wordt, alvorens hij wordt aangesteld, mededeling gedaan van de inhoud en strekking van artikel 6, eerste lid, van de Pensioenwet ambtenaren BES.

Artikel 6

  • 1 Bij overgang naar een ander ambt wordt een ambtenaar niet opnieuw gekeurd, tenzij voor dat ambt keuringseisen zijn vastgesteld of redelijkerwijze kunnen geacht worden te gelden, zwaarder dan die, welke zijn vastgesteld of redelijkerwijze geacht kunnen worden te gelden voor het ambt, dat hij tevoren bekleed heeft.

  • 2 In het geval, bedoeld in het eerste lid, vinden de artikelen 4 en 5 overeenkomstige toepassing.

Artikel 7

De ambtenaar is, in geval van ziekte en wanneer het bevoegde gezag zulks in verband met zijn gezondheidstoestand nodig acht, verplicht zich te onderwerpen aan een onderzoek van een of meer geneeskundigen, daartoe door het bevoegde gezag aan te wijzen.

Artikel 8

  • 1 De ambtenaar ontvangt zo spoedig mogelijk een schriftelijk aanstellingsbesluit, welke het ambt alsmede zijn naam, voornamen en geboortedatum vermeldt.

  • 2 De aanstelling vermeldt voorts:

    • a. of de ambtenaar in vaste of tijdelijke dienst wordt aangesteld. In het laatstbedoelde geval wordt tevens vermeld of de aanstelling voor een bepaalde tijd, voor een proeftijd, dan wel voor onbepaalde tijd geschiedt;

    • b. zo mogelijk de dag van ingang van de aanstelling;

    • c. de bezoldiging en de andere voordelen in geld, welke de ambtenaar worden toegekend;

    • d. in voorkomende gevallen, het feit dat artikel 6, eerste lid, van de Pensioenwet ambtenaren BES op hem van toepassing is alsmede de grond of gronden daarvan.

  • 3 Alle wijzigingen, welke worden gebracht in de punten als in het tweede lid vermeld, worden de ambtenaar schriftelijk medegedeeld.

Artikel 9

  • 1 Een exemplaar van dit besluit, de Ambtenarenwet BES, de Wet ambtenarenrechtspraak 1951 BES en andere wettelijke regelingen die voor de rechtspositie van de ambtenaar van rechtstreeks belang zullen blijken te zijn, zo mogelijk in een overeenkomstig latere wijzigingen bijgewerkte vorm of anders onder toevoeging van de wettelijke regelingen waarin zulke wijzigingen zijn aangebracht, alsmede de uit kracht van een of meer van de genoemde wettelijke regelingen gegeven voorschriften liggen voor de ambtenaar bij de dienst waarbij hij werkzaam is op door het hoofd van de dienst te bepalen plaatsen en tijden ter inzage.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de onherroepelijke rechterlijke uitspraken in ambtenarenzaken.

Artikel 10

Ingeval ten aanzien van de aanstelling en de bevordering ontwikkelings- en andere eisen moeten worden vastgesteld, geschiedt zulks:

  • a. bij ministeriële regeling, voor ambtenaren in dienst van de staat;

  • b. bij eilandbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een openbaar lichaam.

Artikel 11

  • 1 De ambtenaar is verplicht de Nederlandse taal te verstaan.

  • 2 De ambtenaar die belast is met een functie op Bonaire, dan wel op Sint Eustatius of Saba, waarin hij als zodanig geregeld met het publiek in aanraking komt, is verplicht de Papiamentse respectievelijk de Engelse taal te verstaan binnen een jaar, nadat hij met een zodanige functie wordt belast.

  • 3 Het bevoegd gezag bepaalt zo nodig of de ambtenaar is belast met een functie als bedoeld in het tweede lid. Het bevoegd gezag kan de in dat lid genoemde verplichting ook aan andere categorieën van ambtenaren opleggen.

Hoofdstuk III. Beoordeling en ranglijst

Artikel 12

  • 1 Aan de wijze waarop de ambtenaar zijn functie vervult wordt door of namens het bevoegde gezag geregeld aandacht besteed door functioneringsgesprekken met hem te houden en beoordelingen van zijn functioneren op te maken.

  • 2 Een beoordeling wordt in elk geval opgemaakt, wanneer degene die door het bevoegde gezag als beoordelingsautoriteit is aangewezen dit wenselijk acht of de betrokken ambtenaar hierom op redelijke gronden verzoekt.

  • 3 Alvorens een beoordeling wordt vastgesteld, wordt deze met de betrokken ambtenaar besproken; hem wordt de gelegenheid geboden zijn mening erover kenbaar te maken.

  • 4 Nadere regels aangaande het beoordelen van ambtenaren kunnen worden vastgesteld:

    • a. bij ministeriële regeling, voor zover het de ambtenaren in dienst van de staat betreft, en

    • b. bij besluit van het bestuurscollege van een openbaar lichaam, houdende algemene maatregelen, voor zover het de ambtenaren in dienst van een openbaar lichaam betreft.

Artikel 13

  • 1 Door het bevoegd gezag kunnen regels worden vastgesteld aangaande de inrichting en het bijhouden van een ranglijst.

  • 2 Bij de vaststelling van regels als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald dat diensttijd, in een gelijkwaardige rang in dienst van de staat of van een openbaar lichaam doorgebracht en zonder onderbreking voorafgaande aan de betrekking in verband waarmede de ranglijst wordt opgemaakt, volledig meetelt voor het bepalen van de plaats van de betrokken ambtenaar op die ranglijst.

Artikel 14

  • 2 In de regels, bedoeld in de artikelen 12 en 13, wordt in elk geval de mogelijkheid geopend van een administratief beroep tegen een beoordeling, een aantekening in de ranglijst of een weigering om een beoordeling te doen plaatsvinden of een aantekening aan te brengen.

  • 3 Eveneens wordt de mogelijkheid van administratief beroep geopend tegen beschikkingen met betrekking tot verhogingen van een bezoldiging, toekenning van een toelage of beloning, en de weigering om een verhoging, een toelage of een beloning toe te kennen, voor zover de daartoe strekkende beschikkingen mede of uitsluitend op grond van een beoordeling als bedoeld in artikel 12 zijn tot stand gebracht.

  • 4 Op het administratief beroep wordt beslist door het bevoegde gezag.

Hoofdstuk IV. Bezoldiging, uitkeringen en toelagen

§ 1. Bezoldiging, persoonlijke toelage en beloning voor overwerk

Artikel 15

Voor zover niet bij of krachtens de wet afwijkende regels zijn gesteld, geschiedt de bezoldiging met in achtneming van de bepalingen in deze paragraaf en overeenkomstig regels, vastgesteld

  • a. bij of krachtens het Bezoldigingsbesluit 1998 BES voor ambtenaren in dienst van de staat, en

  • b. bij eilandbelsuit, houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een openbaar lichaam.

Artikel 16

Indien de bezoldiging geschiedt overeenkomstig een schaal die verschillende, naar de hoogte van de bedragen opstijgende bezoldigingstreden vertoont, kan de toekenning van verhogingen van de bezoldiging mede of uitsluitend afhankelijk worden gemaakt van de inhoud van een beoordeling als bedoeld in artikel 12. Hieromtrent kunnen nadere voorschriften worden gegeven bij ministeriële regeling voor zover het de ambtenaren in dienst van de staat betreft en bij eilandbesluit, houdende algemene maatregelen, voor zover het de ambtenaren in dienst van een openbaar lichaam betreft.

Artikel 17

Aan de gewone bezoldiging welke voor een ambtenaar geldt kunnen behalve de toelagen en vergoedingen, bedoeld in de artikelen 24, tweede en derde lid, en 25, vijfde lid, ook bijzondere individuele vergoedingen en verhogingen of persoonlijke toelagen met een periodiek karakter worden verbonden. De gronden waarop een zodanige verhoging of toelage kunnen worden toegekend worden bij ministeriële regeling vastgesteld voor zover het ambtenaren in dienst van de staat betreft en bij eilandbesluit, houdende algemene maatregelen, voor zover het ambtenaren in dienst van een openbaar lichaam betreft. Artikel 16 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18

De laagste bezoldiging die ingevolge enige voor ambtenaren in dienst van de staat geldende regeling kan worden vastgesteld, is niet lager dan het in overeenkomstige gevallen en voor een overeenkomstig tijdvak van in loondienst verrichte arbeid krachtens de Wet minimumlonen BES voor enig openbaar lichaam vastgesteld bedrag van het minimumloon.

Artikel 19

De bezoldiging van een ambtenaar voor wie de geldende werktijd korter is dan de voor zijn functie geldende gebruikelijke volledige werktijd, is gelijk aan de bezoldiging die hij in die functie zou hebben genoten, indien de voor hem geldende werktijd gelijk zou zijn aan de voor zijn functie gebruikelijke volledige werktijd, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit de voor die ambtenaar geldende werktijd en de noemer uit de voor zijn functie geldende gebruikelijke volledige werktijd.

Artikel 20

In het geval, bedoeld in artikel 19, geldt voor de toepassing van de artikelen 16, 17, 18 en 24, tweede en vierde lid, als bezoldiging voor die ambtenaar de bezoldiging die hij in die functie zou hebben genoten, indien de voor hem geldende werktijd gelijk zou zijn aan de voor zijn functie gebruikelijke volledige werktijd.

Artikel 21

De ambtenaar ontvangt over de tijd gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen en opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten geen bezoldiging en aan de bezoldiging eventueel verbonden toelagen en vergoedingen, tenzij hij, na daartoe door het hoofd van dienst in de gelegenheid te zijn gesteld, redenen kan aandragen die zijn verzuim rechtvaardigen.

Artikel 22

  • 1 Aanstelling tot een betrekking, aan welke periodieke verhogingen zijn verbonden, geschiedt als regel op de voor die betrekking vastgestelde laagste bezoldiging, doch in ieder geval op een bedrag, hetwelk in de desbetreffende schaal voorkomt.

  • 2 Ten behoeve van de toekenning der (verdere) periodieke verhogingen kan door het bevoegde gezag een extra diensttijd worden toegekend.

  • 3 Bij overgang naar een andere betrekking in dezelfde schaal van bezoldiging wordt de in de oude betrekking voor toekenning van periodieke verhogingen geldende diensttijd medegeteld voor het bepalen van de bezoldiging en de periodieke verhoging in de nieuwe betrekking.

  • 4 Bij overgang naar een andere betrekking op een gelijke bezoldiging als in de tevoren beklede betrekking genoten, telt de tijd, gedurende welke in laatstbedoelde functie gelijke bezoldiging werd genoten, mede voor de toekenning van de eerstvolgende periodieke verhoging in de nieuwe betrekking.

  • 5 Bij overgang naar een betrekking, aan welke een gelijke eindbezoldiging is verbonden, worden, indien in de vorige betrekking laatstelijk een hogere bezoldiging werd genoten dan de aanvangsbezoldiging van de nieuwe betrekking, al dadelijk zoveel verhogingen toegekend, dat betrokkene niet in bezoldiging achteruitgaat. Eventueel is het vierde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing. Indien een bezoldigingsvooruitgang wordt verkregen, kleiner dan het bedrag der eerstvolgende periodieke verhoging in de oude betrekking, dan telt de voor die verhoging vervulde diensttijd mede voor de toekenning van de eerstvolgende verhoging in de nieuwe betrekking.

  • 6 Ingeval overgang geschiedt naar een betrekking, aan welke een hogere eindbezoldiging is verbonden, wordt de bezoldiging toegekend, welke onmiddellijk gelegen is boven het bedrag, laatstelijk in de lagere rang aan bezoldiging genoten. Indien een bezoldigingsvooruitgang wordt verkregen, gelijk aan het bedrag der eerstvolgende periodieke verhoging in de oude betrekking of minder, dan telt de voor die verhoging vervulde diensttijd mede voor de toekenning van de eerstvolgende verhoging in de nieuwe betrekking.

  • 7 De krachtens het derde, vierde, vijfde of zesde lid toegekende bezoldiging wordt voor de toekenning van verdere periodieke verhogingen beschouwd als te zijn verkregen door gewone periodieke verhogingen, na de daarvoor gevorderde diensttijd.

  • 8 In de aanstellingsbeschikking wordt de datum van de eerste periodieke verhoging bepaald.

  • 9 De dagtekening van ingang van een aanstelling tot hogere rang kan worden gesteld op een tijdstip, voorafgaande aan de dagtekening van de beschikking van bevordering.

  • 10 Voor gevallen, waarin dit artikel niet of niet naar billijkheid voorziet, kan door het bevoegde gezag een bijzondere regeling getroffen worden.

Artikel 23

  • 1 Aan de ambtenaar, aan wie zodanige eisen gesteld worden dat zijn positie of taak een bijzonder karakter draagt, kan het bevoegd gezag een in ieder bijzonder geval vast te stellen toelage toekennen.

  • 2 De toelage wordt bepaald op ten hoogste vijfentwintig ten honderd van de genoten bezoldiging.

Artikel 24

  • 1 Indien een wettelijke regeling continuïteit in de vervulling van een ambt veronderstelt en tot dat ambt niet meer ambtenaren zijn aangesteld, die het geheel of gedeeltelijk kunnen waarnemen, dan wel indien het belang van de dienst dit vordert wordt de daartoe in aanmerking komende ambtenaar door het bevoegde gezag met de tijdelijke waarneming van dat ambt belast, al dan niet met ontheffing uit zijn eigenlijke betrekking.

  • 2 De ambtenaar die overeenkomstig het eerste lid is belast met de tijdelijke waarneming van een ambt, dat in belangrijkheid en verantwoordelijkheid aanmerkelijk uitgaat boven het eigenlijke ambt van de ambtenaar, heeft over de tijd der waarneming aanspraak op toekenning door het bevoegd gezag van een toelage boven zijn eigen bezoldiging ten bedrage van het verschil tussen de bezoldiging, welke hij zou genieten, ware hij definitief benoemd in het ambt dat hij waarneemt, en zijn eigen bezoldiging, met inachtneming van de bepalingen betreffende persoonlijke toelage(n) indien de waarneming:

    • a. 30 dagen of langer onafgebroken heeft geduurd;

    • b. in een tijdvak van zes maanden in totaal gedurende 30 dagen of langer heeft geduurd;

    • c. in een tijdvak van twaalf maanden in totaal 60 dagen of langer heeft geduurd.

  • 3 Bij tijdelijke waarneming krachtens benoeming van een ander ambt dan in het eerste lid bedoeld, zonder ontheffing uit zijn eigenlijke betrekking kan in bijzondere gevallen ter beoordeling van het bevoegd gezag, boven de toelage in het derde lid bedoeld een tijdelijke toelage worden toegekend.

  • 4 Indien de ambtenaar tijdens de waarneming voor een verhoging van de bezoldiging in aanmerking komt, wordt hem deze toegekend in zijn schaal. De toelage, bedoeld in het tweede lid, wordt alsdan bepaald op het verschil tussen de bezoldigingstrede die hij door deze verhoging bereikt en de bezoldigingstrede die hij in de bij het door hem waargenomen ambt behorende schaal bereikt zou hebben, indien hem de verhoging daarin zou zijn toegekend. De beoordeling van de betrokken ambtenaar tijdens de waarneming geschiedt naar de wijze van zijn functioneren in het door hem waargenomen ambt.

  • 5 Indien uit de waarneming als in het eerste lid bedoeld voor de ambtenaar als zodanig direct aanwijsbare en op geld waardeerbare schade voortvloeit, wordt hem de geleden schade door het bevoegd gezag vergoed.

Artikel 25

  • 1 Indien het dienstbelang het onvermijdelijk maakt dat aan een ambtenaar werk wordt opgedragen buiten de vastgestelde werktijden, wordt hem op de in dit artikel bepaalde voet door het bevoegd gezag een beloning toegekend, met dien verstande, dat arbeid, welke gedurende korter dan vijftien minuten aansluitend op de normale werktijd wordt verricht, niet als overwerk wordt aangemerkt.

  • 3 De vergoeding voor overwerk wordt in vrije tijd genoten en bestaat uit verlof, gelijk aan het aantal uren overschrijding van de per werkperiode vastgestelde arbeidsduur van een voltijds-werkende vermenigvuldigd met de factor:

    • a. 2: voor overwerk, verricht op een dienstvrije dag, op een feestdag als bedoeld in artikel 37, onderdeel j, en tussen zondagmorgen zes uur en maandagmorgen zes uur;

    • b. 1½: voor overwerk, verricht op andere tijdstippen

  • 4 Het verlof wordt zo spoedig mogelijk toegekend, doch in de regel niet later dan in de kalendermaand volgende op die, waarin de overschrijding plaats had, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de wensen van de ambtenaar.

  • 5 Indien naar het oordeel van het bevoegd gezag het dienstbelang zich bepaaldelijk verzet tegen het geheel of gedeeltelijk toekennen van verlof, wordt in plaats van verlof een vergoeding gedeeltelijk in vrije tijd en gedeeltelijk in geld of een vergoeding geheel in geld toegekend.

  • 6 Een vergoeding gedeeltelijk in vrije tijd en gedeeltelijk in geld als bedoeld in het vijfde lid, bestaat uit:

    • a. verlof, gelijk aan het aantal uren overschrijding van de per werkperiode vastgestelde arbeidsduur van een voltijdswerkende; en

    • b. een bedrag in geld, dat voor elk uur van de overschrijding, bedoeld onder a, een percentage van de voor de ambtenaar geldende inkomsten per uur bedraagt, te weten:

      • 1. 100%: voor overwerk, verricht op een dienstvrije dag, op een feestdag als bedoeld in artikel 37, onderdeel j, en tussen zondagmorgen zes uur en maandagmorgen zes uur;

      • 2. 50%: voor overwerk, verricht op andere tijdstippen.

  • 7 Een vergoeding geheel in geld bestaat uit een bedrag in geld, dat voor elk uur overschrijding van de per werkperiode vastgestelde arbeidsduur van een voltijdswerkende een percentage van de voor de ambtenaar geldende inkomsten per uur bedraagt, te weten:

    • 1. 200%: voor overwerk, verricht op een dienstvrije dag, op een feestdag als bedoeld in artikel 37, onderdeel j, en tussen zondagmorgen zes uur en maandagmorgen zes uur;

    • 2. 150%: voor overwerk, verricht op andere tijdstippen.

  • 8 Geen beloning voor overwerk, berekend per uur wordt genoten door ambtenaren:

    • a. die een betrekking bekleden, welke hoger wordt bezoldigd dan volgens schaal 9 van de krachtens artikel 15 vastgestelde bezoldigingsschalen, bedoeld in artikel 15, onder a, of volgens daarmede in andere organieke regelingen der bezoldigingen voorkomende overeenkomstige bezoldigingsschalen danwel volgens de schalen, welke daarvoor eventueel in de plaats zullen treden;

    • b. die met de leiding van een dienstvak of een onderdeel daarvan zijn belast of die zelfstandig overwerk verrichten;

    • c. die zijn belast met de uitoefening van een functie c.q. taak, welke met zich meebrengt, dat zij regelmatig overwerk moeten verrichten.

    Aan de onder a. en b. bedoelde ambtenaren kan voor overwerk een eenmalige vergoeding of een gratificatie en aan de onder c. bedoelde ambtenaren een vaste maandelijkse vergoeding in vrije tijd of, in zeer bijzondere gevallen, in geld worden toegekend, vast te stellen door het bevoegd gezag, voor wat betreft de maximale hoogte van het bedrag van een zodanige vergoeding in vrije tijd of, in zeer bijzondere gevallen, in geld of gratificatie met inachtneming van het bij of krachtens artikel 70 bepaalde.

  • 9 Als inkomsten als bedoeld in het zesde en zevende lid worden aangemerkt de bezoldiging, vermeerderd met een eventuele kindertoelage, de bijzondere individuele vergoedingen en de verhogingen en persoonlijke toelagen met een periodiek karakter welke op grond van een organieke regeling van de bezoldiging en ingevolge de artikelen 17 en 24 worden genoten, de continue-toelage en vergoedingen van onkosten daaronder niet begrepen.

  • 10 Voor de toepassing van dit artikel wordt een gewerkte tijd van dertig minuten of meer, doch korter dan van één uur, als een vol uur aangemerkt.

Artikel 25a

  • 1 Aan de ambtenaar die door het bevoegd gezag de verplichting is opgelegd buiten het voor hem vastgestelde dienstrooster beschikbaar te zijn om op afroep dienst te gaan verrichten zonder de verplichting op de werkplek aanwezig te zijn, wordt, voor zover hij tijdens de beschikbaarheid geen werkzaamheden heeft verricht, een vergoeding toegekend voor elk uur dat hij volgens het beschikbaarheidschema, bedoeld in artikel 37c, tweede lid, beschikbaar is geweest.

  • 2 De hoogte van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt met in achtneming van het derde lid vastgesteld:

    • a. bij ministeriële regeling voor ambtenaren in dienst van de staat, en

    • b. bij eilandbesluit, houdende algemene maatregelen voor ambtenaren in dienst van een openbaar lichaam.

  • 3 Als de bezoldiging wijziging ondergaat, wordt met ingang van de datum waarop die wijziging ingaat de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, op gelijke voet gewijzigd.

Artikel 25aa

  • 1 Aan de ambtenaar die door het bevoegd gezag de verplichting is opgelegd om bij calamiteiten op afroep werkzaamheden te verrichten die niet vallen onder zijn normale werkzaamheden wordt met inachtneming van het tweede lid een toelage toegekend volgens:

    • a. bij ministeriële regeling vast te stellen regels voor ambtenaren in dienst van de staat, en

    • b. bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een openbaar lichaam.

  • 2 Als de bezoldiging wijziging ondergaat, wordt met ingang van de datum waarop die wijziging ingaat de toelage, bedoeld in het eerste lid, op gelijke voet gewijzigd.

  • 3 Aan de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks in december een extra beloning toegekend van USD 333. Als de bezoldiging wijziging ondergaat, wordt met ingang van de datum waarop die wijziging ingaat deze extra beloning op gelijke voet bij ministeriële regeling gewijzigd, onder nadere vaststelling van het in dit lid genoemde bedrag.

Artikel 25b

  • 1 Aan de ambtenaar wordt een toelage toegekend, voor zover hij, anders dan bij wijze van overwerk, regelmatig of vrij regelmatig arbeid heeft verricht op:

    • a. maandag tot en met vrijdag tussen 0 en 6 uur of tussen 20 en 24 uur;

    • b. zaterdag of zondag tussen 0 en 24 uur; of

    • c. een feestdag als bedoeld in artikel 37, onderdeel j, tussen 0 en 24 uur.

  • 2 De hoogte van de toelage wordt met in achtneming van het derde lid vastgesteld:

    • a. bij ministeriële regeling voor ambtenaren in dienst van de staat, en

    • b. bij eilandbesluit, houdende algemene maatregelen voor ambtenaren in dienst van een openbaar lichaam.

  • 3 Als de bezoldiging wijziging ondergaat, wordt met ingang van de datum waarop die wijziging ingaat de toelage, bedoeld in het eerste lid, op gelijke voet gewijzigd.

Artikel 25c

  • 1 Aan de ambtenaar wiens bezoldiging een blijvende verlaging van ten minste USD 100 per maand ondergaat als gevolg van het beëindigen of verminderen van een toelage als bedoeld in artikel 25a of 25b anders dan door ziekte, wordt gedurende drie jaren vanaf de datum waarop die verlaging van zijn bezoldiging intreedt een aflopende toelage toegekend, mits hij die toelage ten minste twee jaren zonder onderbreking heeft genoten.

  • 2 De berekeningsbasis voor de aflopende toelage, bedoeld in het eerste lid, is het bedrag dat de ambtenaar over de 24 kalendermaanden, voorafgaande aan de datum waarop de eerste verlaging van zijn bezoldiging intreedt, gemiddeld per maand aan toelagen als bedoeld in artikel 25a en 25b heeft genoten, verminderd met hetgeen de ambtenaar daadwerkelijk aan die toelagen geniet na de bedoelde verlaging.

  • 3 De aflopende toelage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt gedurende het eerste jaar 75%, het tweede jaar 50% en het derde jaar 25% van de berekeningsbasis.

Artikel 25d

  • 1 De ambtenaar in dienst van de staat die door het bevoegd gezag is aangewezen om tevens werkzaam te zijn als bedrijfshulpverlener ontvangt een vergoeding indien hij de taken in verband met bedrijfshulpverlening in voldoende omvang verricht.

  • 2 Onder bedrijfshulpverlening wordt verstaan:

    • a. het verlenen van eerste hulp bij ongevallen;

    • b. het beperken en het bestrijden van brand en het beperken van de gevolgen van ongevallen;

    • c. het in noodsituaties alarmeren en evacueren van alle werknemers en andere personen in het dienstgebouw.

  • 3 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, bedraagt per jaar:

    • a. voor de allroundbedrijfshulpverlener: USD 273;

    • b. voor de ploegleider bedrijfshulpverlening: USD 547;

    • c. voor het hoofd bedrijfshulpverlening: USD 820.

  • 4 De aanspraak op de vergoeding wordt berekend naar het bedrag van de vergoeding, bedoeld in het derde lid, op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van het jaar waarin betrokkene bedrijfshulpverlener was. De vergoeding voor een gedeelte van een jaar wordt berekend naar evenredigheid van het aantal hele maanden dat de aanwijzing tot bedrijfshulpverlener heeft geduurd.

  • 5 De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, ontvangt vijf jaar na diens aanwijzing als bedrijfshulpverlener en vervolgens elke vijf jaar daarna zolang de aanwijzing duurt, een jubileumtoeslag ten bedrage van:

    • a. USD 450 na vijf jaar;

    • b. USD 550 na tien jaar;

    • c. USD 655 na vijftien jaar en na elke vijf jaar daaropvolgend.

  • 6 In afwijking van artikel 25 worden de taken in het kader van de bedrijfshulpverlening die in opdracht van het bevoegd gezag als overwerk worden verricht, vergoed voor alle aangewezen ambtenaren en uitsluitend met een bedrag in geld, met dien verstande dat voor elk uur overwerk een vergoeding wordt toegekend ten bedrage van 125% van de bezoldiging, berekend per uur, behorende bij de maximumbezoldiging van schaal 7 van de bezoldigingsschalen die op grond van artikel 1, onderdeel d, van het Bezoldigingsbesluit 1998 BES zijn vastgesteld.

  • 7 De bedragen, genoemd in het derde en vijfde lid, worden vanaf 1 januari 2019 bij ministeriële regeling aangepast overeenkomstig de algemene salarisontwikkeling van de ambtenaren in dienst van de staat.

Artikel 26

Nadere voorschriften kunnen worden vastgesteld betreffende de uitvoering van de bepalingen van deze paragraaf:

  • a. bij ministeriële regeling voor ambtenaren in dienst van de staat, en

  • b. bij eilandbesluit, houdende algemene maatregelen voor ambtenaren in dienst van een openbaar lichaam.

§ 2. Kinder-, standplaats- en kostwinnerstoelage

Artikel 27

  • 1 Boven en behalve de vastgestelde bezoldiging geniet de ambtenaar voor de ongehuwde kinderen tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat beneden de leeftijd van achttien jaar en/of zijn ongehuwde stiefkinderen beneden de leeftijd van achttien jaar, laatstgenoemden voor zover zij geheel ten laste van de ambtenaar komen, een kindertoelage, welke wordt toegekend door of namens het bevoegde gezag.

  • 2 Het eerste lid is eveneens van toepassing op kinderen beneden de leeftijd van achttien jaar, die deel uitmaken van het gezin van de ambtenaar, die hij geheel als eigen kinderen onderhoudt en opvoedt en die niet door de eigen ouders kunnen worden onderhouden en opgevoed, elk afzonderlijk geval door het bevoegde gezag te beoordelen.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel worden met kinderen beneden de leeftijd van achttien jaren gelijkgesteld:

    • a. kinderen van achttien tot vijf en twintig jaar, wier tijd behoudens in geval van ziekte of vakantie geheel of grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs;

    • b. kinderen van achttien tot vijf en twintig jaar, die naar het oordeel van het bevoegde gezag ten gevolge van ziekte of gebreken blijvend buiten staat zijn om met arbeid, die voor hun krachten is berekend, een derde te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen van gelijke leeftijd in staat zijn met arbeid te verdienen.

Artikel 28

  • 1 Aan de ambtenaar kan een detacheringstoelage worden toegekend.

  • 2 Aan de ambtenaar die sinds 31 maart 2015 of een eerdere datum onafgebroken in dienst is geweest kan een standplaatstoelage worden toegekend.

  • 3 Aan de ambtenaar die op of na 1 april 2015 in dienst is getreden en werkzaam is en woont op Sint Eustatius of Saba wordt een Saba/Statiatoelage toegekend.

  • 4 Aan de ambtenaar die op of na 1 april 2015 in dienst is getreden wordt een toelage toegekend ter verevening van de verschillen in de inflatieontwikkeling op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Deze vereveningtoelage bedraagt een percentage van de bezoldiging. Dit percentage kan als onderdeel van het reguliere arbeidsvoorwaardenoverleg worden gewijzigd, mede op basis van nieuwe inzichten ten aanzien van de onderlinge koopkrachtverhoudingen tussen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het percentage wordt bij ministeriële regeling vastgesteld, met dien verstande dat het percentage steeds voor ten minste één openbaar lichaam nul bedraagt.

  • 5 De ambtenaar die wegens dienstreis of detachering tijdelijk op Sint Eustatius of Saba verblijft, geniet geen toelagen als bedoeld in het tweede, derde of vierde lid.

Artikel 29

Nadere regels ter uitvoering van de artikelen 27 en 28 worden vastgesteld:

  • a. bij ministeriële regeling, voor ambtenaren in dienst van de staat;

  • b. bij eilandbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een openbaar lichaam.

Artikel 30

Ten aanzien van de ambtenaar voor wie de geldende werktijd korter is dan de voor zijn functie geldende gebruikelijke volledige werktijd wordt in de regels, bedoeld in artikel 29, indien en voor zover daarbij ter vaststelling van de kinder-, standplaats-, kostwinners- en detacheringstoelagen de bezoldiging het uitgangspunt vormt, de overeenkomstig artikel 19 berekende bezoldiging in aanmerking genomen.

§ 3. Bezoldiging in militaire dienst

Artikel 31

De ambtenaar, die als militair in werkelijke dienst is, wordt geacht in zijn burgerlijke betrekking van dienst vrijgesteld te zijn.

Artikel 32

De ambtenaar, die ter vervulling van zijn dienstplicht voor eerste oefening onder de wapenen verblijft, geniet gedurende de daarvoor vastgestelde tijd de aan zijn ambt verbonden inkomsten, verminderd met zijn militaire beloning.

Artikel 33

De ambtenaar die voor herhalingsoefeningen in werkelijke dienst is, behoudt over de tijd van deze dienst het volle genot van de aan zijn ambt verbonden inkomsten.

Artikel 34

  • 1 De ambtenaar, die in verband met oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden verplichte werkelijke dienst verricht, geniet gedurende dertig dagen de volle aan zijn ambt verbonden inkomsten en daarna hetgeen deze meer bedragen dan zijn militaire beloning.

  • 2 Het eerste lid is eerst van toepassing nadat de militair, hetzij vóór, hetzij gedurende de buitengewone omstandigheden de eerste oefening heeft volbracht.

  • 3 Het tweede lid geldt niet ten aanzien van de buitengewone dienstplichten, die eerst in werkelijke dienst behoeven te komen na het jaar der lichting, waartoe zij behoren of naar hun leeftijd gerekend kunnen worden te behoren.

Artikel 35

  • 1 Op de ambtenaar, die in tijdelijke dienst is aangesteld, zijn de bepalingen, vervat in de artikelen 31 tot en met 34, slechts van toepassing tot en met de dag, waarop de burgerlijke betrekking zou zijn geëindigd indien hij daaraan niet door de militaire dienst zou zijn onttrokken.

  • 2 De bepalingen van deze paragraaf worden uitgevoerd door het bevoegd gezag.

  • 3 Ten aanzien van de ambtenaar voor wie de geldende werktijd korter is dan de voor zijn functie geldende gebruikelijke volledige werktijd wordt ter uitvoering van de bepalingen van deze paragraaf de overeenkomstig artikel 18 berekende bezoldiging in aanmerking genomen.

§ 4. Uitkering bij overlijden

Artikel 36

  • 1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de ambtenaar wordt door het bevoegd gezag aan de langstlevende echtgenoot een som uitgekeerd, gelijk aan drie maal het bedrag van de maandelijkse inkomsten op het tijdstip van overlijden.

  • 2 Indien de overleden ambtenaar op het tijdstip van overlijden niet in actieve dienst is, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan drie maal hetgeen hij als inkomsten zou hebben genoten, indien hij op de eerste der maand van het overlijden in activiteit was geweest.

  • 3 Indien de overleden ambtenaar geen betrekking als bedoeld in het eerste lid nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de kinderen tot wie de ambtenaar in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van een en twintig jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitkering, indien de overledene kostwinner was van ouders, broeders, zusters of overige kinderen, ten behoeve van deze betrekkingen.

  • 4 Laat de overleden ambtenaar ook geen betrekkingen als in het derde lid bedoeld na, dan kan het in het eerste lid bedoelde bedrag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten der laatste ziekte en der begrafenis, zo de nalatenschap van de overleden ambtenaar voor de betaling dier kosten ontoereikend is.

§ 5. Vakantie-uitkering

Artikel 36a

  • 1 De ambtenaar heeft recht op een vakantie-uitkering ten bedrage van 8,33 procent van de door hem genoten bezoldiging vermeerderd met de toelagen, die tot het ambtelijk inkomen worden gerekend voor de berekening van het pensioengevend inkomen.

  • 2 De vakantie-uitkering wordt eenmaal per jaar in de maand mei uitbetaald over een periode van twaalf maanden, die is aangevangen met de maand juni van het voorafgaande kalenderjaar.

  • 3 In afwijking van het tweede lid vindt betaling van de vakantie-uitkering plaats bij ontslag of overlijden van de ambtenaar en wel over het tijdvak, gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode, waarover de vakantie-uitkering is betaald en de datum van ontslag onderscheidenlijk de datum van overlijden.

  • 4 Bij overlijden van de ambtenaar vindt betaling van de vakantie-uitkering plaats aan de weduwe of weduwnaar. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling ten behoeve van de minderjarige kinderen. Onder kinderen worden in dit lid verstaan natuurlijke kinderen en kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt in dit lid verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van een kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook kinderen, dan geschiedt de betaling van de vakantie-uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de bezoldiging van de overledene. Laat de overledene ook geen betrekkingen na als bedoeld in de vorige volzin, dan wordt de vakantie-uitkering geheel of ten dele aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, voor zover de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

Hoofdstuk V. Dienst- en werktijden

Artikel 37

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. arbeidsduur: het aantal uren dat de ambtenaar per week werkt met uitzondering van overwerk;

  • b. werktijden: tijdstippen van aanvang en beëindiging van de arbeid;

  • c. overwerk: arbeid, verricht gedurende de voor de ambtenaar geldende rusttijd, alsmede arbeid welke de op grond van dit besluit of de daarop berustende bepalingen maximaal toegestane arbeidsduur per week overschrijdt;

  • d. diensttijd: het totaal van de werk- en paraatheiduren;

  • e. werkuren: uren waarop de ambtenaar gehouden is werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de dienst;

  • f. paraatheiduren: uren waarop de ambtenaar niet gehouden is werkzaamheden te verrichten, maar op de werkplek beschikbaar blijft ten behoeve van de dienst;

  • g. beschikbaarheiduren: uren waarop de ambtenaar niet op de werkplaats hoeft te verblijven, maar oproepbaar is ten behoeve van de dienst.

  • h. werkzaamheden: activiteiten die voortvloeien uit de door de ambtenaar vervulde functie, alsmede andere opgedragen activiteiten die om redenen van de dienst dan wel in het algemeen belang noodzakelijk zijn;

  • i. dienstrooster: de staat waarop voor de ambtenaren geldende werk- en paraatheiduren zijn aangegeven;

  • j. feestdagen: Nieuwjaarsdag, Goede Vrijdag, de Christelijke Eerste en Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Eerste Pinksterdag, Eerste en Tweede Kerstdag, de dag waarop de verjaardag van de Koning officieel wordt gevierd, de dag waarop de Dag van de arbeid officieel wordt gevierd, de datum 15 december als zijnde Koninkrijksdag, dan wel Dia di Reino, dan wel Kingdom Day, en iedere dag die daarenboven bij ministeriële regeling wordt aangewezen, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 37a

  • 1 Met inachtneming van het bepaalde in of krachtens dit hoofdstuk stelt het bevoegd gezag voor ieder organisatieonderdeel een regeling van de werktijden of een dienstrooster vast.

  • 2 De arbeidsduur bedraagt gemiddeld op jaarbasis ten hoogste 39,5 uur per week, en indien het een ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van een politietaak betreft ten hoogste 40 uur per week. De werkweek wordt voor zover uit oogpunt van dienstbelang mogelijk is, vastgesteld op vijf dagen en in de andere gevallen op zes dagen.

  • 3 Alleen bij onvermijdelijkheid wordt van de ambtenaar die niet ingevolge een dienstrooster is ingeroosterd dienst verwacht op zondag en feestdagen.

  • 4 Bij de regeling van de werktijden wordt in acht genomen, dat deze in verband met de aard der werkzaamheden niet overmatig zijn en behoorlijk door rusttijd worden onderbroken.

  • 5 Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van de dienst, kunnen paraatheiduren onderdeel uitmaken van een dienstrooster. Voor de berekening van de arbeidsduur worden paraatheiduren voor 50% meegeteld. De tijdens paraatheiduren gemaakte werkuren worden voor 50% aangemerkt als overwerk.

  • 6 Het dienstrooster moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a. de werktijden zijn in verband met de aard der werkzaamheden niet overmatig en behoudens een onderbreking voor het nuttigen van een maaltijd zoveel mogelijk aaneengesloten;

    • b. per periode van vier weken worden ten minste acht roostervrije dagen aangegeven;

    • c. bij de vaststelling van een roostervrije dag wordt zorg gedragen dat ten minste 18 uren van eenzelfde kalenderdag deel uitmaken van een onafgebroken rusttijd van ten minste 30 uren;

    • d. bij de vaststelling van twee of meer opeenvolgende roostervrije dagen wordt zorg gedragen dat daarop aansluitend ten minste zes uren volgen waarop geen dienst behoeft te worden gedaan;

    • e. opeenvolgende diensten worden behoorlijk door rusttijd onderbroken.

  • 7 Bij de vaststelling van de dienstroosters zorgt het bevoegd gezag voorts ten aanzien van iedere ambtenaar zoveel mogelijk dat hij:

    • a. op zondag en op de voor hem geldende kerkelijke feestdagen zijn kerk kan bezoeken en dat hij in zijn zondagsrust zo weinig mogelijk wordt beperkt;

    • b. op ten minste 22 weekenden per jaar roostervrij, dan wel ten minste 22 periodes van twee aaneengesloten dagen roostervrij is, waarbij de aaneengesloten periode ten minste een zaterdag of een zondag omvat;

    • c. de werkuren op zaterdag en zondag en op een feestdag ten hoogste 12 uur en op de overige dagen ten hoogste 14 uur per etmaal bedragen.

  • 8 Voor zover de ambtenaar ingevolge het dienstrooster is ingeroosterd op een feestdag geniet hij vrije uren op een ander moment.

  • 9 Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden op zondag is bepaald, is voor de ambtenaar die tot een geloofsgemeenschap behoort die de wekelijkse rustdag op een andere dag dan de zondag houdt, van overeenkomstige toepassing op die dag, indien hij daartoe de wens te kennen geeft.

Artikel 37b

  • 1 Een dienstrooster bevat de voor de ambtenaren geldende begin- en eindtijden van de werk- en paraatheiduren.

  • 2 De ambtenaar dient te allen tijde, door de daartoe bestaande middelen, kennis te kunnen nemen van het voor hem geldende dienstrooster.

  • 3 Het dienstrooster wordt de ambtenaar uiterlijk twee weken voor aanvang van de periode waarop het betrekking heeft bekend gemaakt.

  • 4 Het dienstrooster wordt telkenmale vastgesteld voor een periode van minimaal een maand. Het wordt gedurende vijf jaren bewaard.

  • 5 Wijziging van het dienstrooster kan, behoudens op verzoek van de ambtenaar, slechts geschieden om dringende redenen van dienstbelang en mits het voornemen daartoe uiterlijk ten minste twee maal 24 uur tevoren aan de ambtenaar bekend is gemaakt. Indien een in het dienstrooster opgenomen roostervrije dag wordt verzet, wordt de roostervrije dag zo spoedig mogelijk daarna toegekend, waarbij zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de wensen van de ambtenaar.

Artikel 37c

  • 1 Aan de ambtenaar kan door het bevoegd gezag de verplichting worden opgelegd buiten het voor hem vastgestelde dienstrooster of buiten de voor hem geldende regeling van de werktijden op basis van een daartoe opgesteld beschikbaarheidschema beschikbaar te zijn zonder de verplichting op de werkplek aanwezig te zijn om op afroep dienst te gaan verrichten.

  • 2 Ten aanzien van het beschikbaarheidschema is artikel 37b, met uitzondering van het vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 37d

Nadere regels ter uitvoering van de bepalingen in dit hoofdstuk kunnen worden vastgesteld:

  • a. bij ministeriele regeling, voor ambtenaren in dienst van de staat;

  • b. bij eilandbesluit, houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een openbaar lichaam.

Hoofdstuk VI. Vrijstelling van dienst en aanspraken in geval van ziekte en dienstongeval

Artikel 38

  • 1 Het bevoegde gezag verleent de ambtenaar op diens schriftelijke verzoek vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden indien hij verkozen is tot eilandraadslid van Bonaire, Sint Eustatius of Saba en zijn ambtelijke functie op grond van artikel 14 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba onverenigbaar is met het eilandraadslidmaatschap.

  • 2 Indien de ambtenaar verkozen is tot eilandraadslid en zijn functie op grond van artikel 14, vierde lid, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba verenigbaar is met het eilandraadslidmaatschap, verleent het bevoegd gezag hem met inachtneming van het derde lid op diens schriftelijke verzoek vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden voor het bijwonen van vergaderingen en zittingen van de eilandsraad en voor het verrichten van werkzaamheden die voortvloeien uit het lidmaatschap van de eilandraad.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid wordt uitgegaan van een taakduur van 24 uur per week voor een lid van de eilandraad van Bonaire en van een taakduur van 12 uur per week voor een lid van de eilandraad van Sint Eustatius of Saba.

  • 4 Op de bezoldiging van de ambtenaar, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt een inhouding toegepast over de tijd dat hij verlof geniet. Deze inhouding is nooit meer dan betrokkene als eilandraadslid aan vergoeding voor zijn werkzaamheden ontvangt.

  • 5 Het bevoegd gezag verleent de ambtenaar op diens schriftelijk verzoek volledige vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden indien hij is benoemd tot eilandgedeputeerde.

  • 7 Tijdens de vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, ondergaat het inkomen van de ambtenaar dezelfde wijzigingen welke het zou hebben ondergaan indien deze vrijstelling van dienst niet zou zijn verleend.

  • 9 Onverminderd artikel 71a, vierde lid, behoudt de ambtenaar al zijn overige rechten en aanspraken tijdens de vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden als bedoeld in het eerste, tweede en vijfde lid.

  • 10 Herstel in activiteit na het einde van de vrijstelling van dienst, bedoeld in het eerste, tweede en vijfde lid, geschiedt bij beschikking van het bevoegde gezag, tenzij de ambtsbetrekking reeds eerder mocht zijn geëindigd.

Artikel 39

  • 1 Aan de gewezen ambtenaar in vaste of in tijdelijke dienst, wiens dienstverband is geëindigd tijdens de verhindering om arbeid te verrichten door ziekte anders dan bedoeld in de volgende leden, doch vóór het verstrijken van een tijdvak van 12 maanden sedert de aanvang van de verhindering, wordt voor de verdere duur van de arbeidsongeschiktheid, doch uiterlijk tot het tijdstip van eindiging van voormeld tijdvak van 12 maanden, een uitkering toegekend overeenkomende met zijn oorspronkelijke inkomen indien zijn dienstverband niet was geëindigd.

  • 2 Aan de gewezen ambtenaar in vaste dienst, wiens dienstverband is geëindigd tijdens de verhindering om arbeid te verrichten door een dienstongeval of een beroepsziekte, wordt voor de duur van de gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, een uitkering toegekend overeenkomende met:

    • a. zijn oorspronkelijke inkomen gedurende de eerste vierentwintig maanden van zijn arbeidsongeschiktheid;

    • b. negentig ten honderd van zijn oorspronkelijke inkomen gedurende de daaropvolgende twaalf maanden;

    • c. tachtig ten honderd van zijn oorspronkelijke inkomen voor de verdere duur van zijn arbeidsongeschiktheid.

  • 3 Aan de gewezen ambtenaar in tijdelijke dienst, wiens dienstverband is geëindigd tijdens de verhindering om arbeid te verrichten door een dienstongeval of een beroepsziekte, wordt voor de duur van de gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, een uitkering toegekend overeenkomende met:

    • a. zijn oorspronkelijke inkomen gedurende de eerste vierentwintig maanden van zijn arbeidsongeschiktheid;

    • b. tachtig ten honderd van zijn oorspronkelijke inkomen voor de verdere duur van zijn arbeidsongeschiktheid.

  • 4 In het eerste, tweede en derde lid wordt onder het oorspronkelijke inkomen verstaan: de verlofsbezoldiging die betrokkene gedurende de eerste twaalf maanden ziekteverlof heeft genoten of zou hebben genoten indien zijn dienstverband niet was geëindigd.

  • 6 Op de uitkeringen, welke krachtens het eerste, tweede en derde lid worden genoten, worden eventuele uitkeringen aan pensioen ten laste van het Pensioenfonds Caribisch Nederland, of bij wijze van pensioen, vermeerderd met de daarop komende duurtetoeslag, in mindering gebracht.

  • 7 Aan de nagelaten betrekkingen van de in het derde lid bedoelde gewezen ambtenaar worden de uitkeringen in geld toegekend, welke zouden zijn verleend indien betrokkene onder de werking van de Wet ongevallenverzekering BES viel.

Artikel 40

De bij of krachtens artikel 39 verstrekte uitkering wordt verminderd met de vergoeding of uitkering welke de ambtenaar ontvangt krachtens een wettelijk voorgeschreven verzekering ter zake van ziekte.

Artikel 40a

  • 1 In geval van invaliditeit die voortvloeit uit een dienstongeval of een beroepsziekte, wordt aan de desbetreffende ambtenaar smartengeld vergoed tot een netto bedrag van ten hoogste USD 180.000.

  • 2 In geval de ambtenaar komt te overlijden ten gevolge van een dienstongeval, wordt aan de weduwe of weduwnaar een netto bedrag uitgekeerd van USD 90.000. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling met overeenkomstige toepassing van artikel 36a, vierde lid.

  • 3 Onze Minister stelt nadere regels omtrent de toekenning van de uitkering, bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk VII. Verschillende verplichtingen en rechten van de ambtenaar

§ 1. Eed of belofte

Artikel 41

  • 1 De ambtenaar is verplicht bij de aanvaarding van zijn betrekking, bij aanstelling in een andere betrekking of indien hij met de tijdelijke waarneming van een ambt wordt belast, een eed of belofte van zuivering en een ambtseed of belofte af te leggen.

  • 2 De eed of belofte wordt afgelegd in handen van het bevoegde gezag of van een door deze aangewezen hoofd van dienst.

§ 2. Het verrichten van arbeid

Artikel 42

  • 1 De ambtenaar is gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.

  • 2 De ambtenaar dient de door het bevoegd gezag voor zijn werkzaamheid of zijn gedrag vastgestelde voorschriften na te komen.

  • 3 De ambtenaar behoort zich te onthouden van het bezigen van vloeken en van ruwe of onzedelijke taal.

Artikel 43

  • 1 Aan de ambtenaar kan door of namens het bevoegd gezag de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, worden ontzegd.

  • 2 Hij is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde, welke ten aanzien van het verblijf aldaar door of namens het bevoegd gezag zijn gesteld.

Artikel 44

  • 1 De ambtenaar is verplicht de gehele voor hem geldende werktijd aan de zaken van de overheid te wijden. Het is hem verboden gedurende deze werktijd zich zonder geldige reden te verwijderen van de plaats waar de werkzaamheid moet worden verricht.

  • 2 Het is de ambtenaar verboden gedurende de voor hem geldende werktijd zich bezig te houden met de behartiging van particuliere belangen van zichzelf of van derden.

  • 3 Het is de ambtenaar verboden aan ambtenaren of ander personeel in dienst van de overheid op te dragen of te verzoeken gedurende de voor hen geldende werktijd werkzaamheden te verrichten anders dan ten behoeve van de overheid.

  • 4 Het is de ambtenaar verboden:

    • a. gedurende de voor hem geldende werktijd alcoholhoudende dranken te gebruiken of bij zich te hebben;

    • b. in de dienstlokalen, -voertuigen en -vaartuigen alcoholhoudende dranken te bewaren.

Artikel 45

Indien de ambtenaar door ziekte of anderszins verhinderd is zijn dienst te verrichten, is hij verplicht daarvan, onder opgave van redenen, zo tijdig mogelijk mededeling te doen aan het hoofd van dienst of aan een door deze aangewezen ambtenaar, teneinde vertraging of hinder in de dienst zoveel doenlijk te voorkomen.

Artikel 46

  • 1 Indien een persoon, die hetzelfde perceel bewoont als de ambtenaar of ten hoogste veertien dagen tevoren bewoond heeft, lijdende is aan cholera, difterie, gele koorts, pest, pokken (variolae en varioloïdes), roodvonk, febris typhoidea en para-typhus, vlektyphus, of aan een andere bij of krachtens de Wet publieke gezondheid BES aangewezen ziekte, is het de ambtenaar verboden aan de dienst deel te nemen. De ambtenaar is verplicht bij het waarnemen in het perceel van een ziekte als bedoeld, hiervan ten spoedigste kennis te geven aan het hoofd van dienst.

  • 2 Aan de ambtenaar kan door het hoofd van dienst in geval van ziekten, die voor de omgeving gevaar opleveren, de deelneming aan de dienst worden ontzegd.

  • 3 Het verbod tot deelneming aan de dienst houdt tevens in het verbod tot betreden van dienstlokalen of terreinen.

  • 4 De ambtenaar ontvangt over de tijd, gedurende welke het hem overeenkomstig dit artikel verboden is aan de dienst deel te nemen, zijn inkomen.

Artikel 47

  • 1 De ambtenaar is verplicht zo nodig tijdelijk andere ambtelijke werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht.

  • 2 Hij kan echter niet worden verplicht, indien bij enig particulier werkgever een staking is uitgebroken of een uitsluiting heeft plaats gehad, ter vervanging van stakers of uitgeslotenen werkzaamheden te verrichten, of werknemers bij het verrichten van werkzaamheden behulpzaam te zijn, tenzij en voor zover naar het oordeel van het bevoegde gezag zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de overheidsdienst noodzakelijk is.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde werkzaamheden worden de ambtenaar opgedragen door of namens het bevoegd gezag.

Artikel 48

  • 1 Behoudens het derde lid is de ambtenaar, wanneer het belang van de dienst zulks vordert, verplicht, al of niet in zijn dienstvak en al of niet op dezelfde standplaats, een andere betrekking of een andere werkkring te aanvaarden, welke hem in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten redelijkerwijs kan worden opgedragen. Deze opdracht gaat uit van het bevoegde gezag.

  • 2 Een andere betrekking of een andere werkkring wordt hem, tenzij in spoedeisende gevallen, niet opgedragen dan nadat hij is gehoord.

  • 3 Aan de ambtenaar voor wie de geldende werktijd korter is dan de voor zijn functie geldende gebruikelijke volledige werktijd, kan niet zonder zijn instemming een standplaats buiten het eiland van zijn inwoning of arbeid buiten de voor hem geldende werktijd worden opgedragen.

§ 3. Nevenarbeid

Artikel 49

  • 1 Het is de ambtenaar in dienst van de staat verboden een ten laste van een openbaar lichaam bezoldigd ambt tegelijk met zijn ambt te bekleden anders dan met machtiging van de Onze Minister.

  • 2 Het is de ambtenaar in dienst van een openbaar lichaam verboden een ten laste van de staat bezoldigd ambt tegelijk met zijn ambt te bekleden anders dan met machtiging van het bevoegd gezag.

  • 3 Het weigeren van een gevraagde of het intrekken van een reeds verleende machtiging wordt door de bevoegde autoriteit bij een met redenen omkleed besluit ter kennis van de betrokken ambtenaar gebracht.

  • 4 Bij aanvaarding van een ambt als bedoeld in het eerste en tweede lid zonder de vereiste machtiging of voortgezette bekleding daarvan, nadat bedoelde machtiging is ingetrokken, wordt de ambtenaar geacht zijn ontslag te hebben gevraagd, indien aan een schriftelijke aanzegging om het ambt te laten varen geen gevolg wordt gegeven.

Artikel 50

  • 1 De ambtenaar is verplicht zich te gedragen naar hetgeen voor hem is bepaald ten aanzien van het aanvaarden van nevenbetrekkingen of het verrichten van nevenwerkzaamheden.

  • 2 Zijn regelen in het belang van de dienst gesteld voor het drijven van nering of handel door de ambtenaar, dan is hij verplicht zich naar die regelen te gedragen.

  • 3 Aan de ambtenaar zal in geen geval toestemming worden verleend een nevenbetrekking te aanvaarden of nevenwerkzaamheden te verrichten of nering dan wel handel te drijven, indien dit:

    • a. schadelijk kan zijn voor zijn dienstvervulling;

    • b. niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt.

  • 4 De regelen, bedoeld in het tweede lid, worden vastgesteld:

    • a. bij ministeriële regeling, voor ambtenaren in dienst van de staat;

    • b. bij eilandbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een openbaar lichaam.

Artikel 51

Het is de ambtenaar verboden werken, leveringen of dienstverrichtingen welke direct dan wel indirect geheel of gedeeltelijk ten laste van de overheid komen, aan te nemen, zich daarvoor borg te stellen of daaraan, hetzij rechtstreeks, hetzij zijdelings deel te hebben.

Artikel 52

Aan de ambtenaren of aan bepaalde groepen van ambtenaren van een bepaalde dienst kan door het bevoegde gezag worden verboden commissaris, bestuurder, vennoot, aandeelhouder of lid te zijn van nader te noemen vennootschappen, stichtingen of verenigingen, welke geregeld in aanraking komen of krachtens haar opzet kunnen komen met de betrokken dienst.

Artikel 53

  • 1 De ambtenaar, die een besturende, beherende dan wel toezichthoudende functie vervult in een naamloze vennootschap of ander rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam, en voor de in die functie verrichte of te verrichten werkzaamheden, anders dan ten laste van de staat, indien hij ambtenaar in dienst van de staat is, of ten laste van het openbaar lichaam, indien hij ambtenaar in dienst van een openbaar lichaam is, een vergoeding ontvangt, is verplicht die vergoeding aan de staat, respectievelijk het openbaar lichaam te storten, indien de benoeming in die functie:

    • a. heeft plaats gehad door of vanwege het bevoegde gezag of

    • b. is voortgevloeid uit een wettelijk voorschrift dan wel uit een overeenkomst welke met instemming van het bevoegde gezag is tot stand gekomen.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de ambtenaar, die een nevenfunctie vervult, welke verband houdt met het door hem beklede ambt en hem is opgedragen door het bevoegde gezag en voor de in die functie verrichte of te verrichten werkzaamheden, anders dan ten laste van de staat, respectievelijk aan het desbetreffende openbaar lichaam of de kas van een publiekrechtelijke instelling, een vergoeding ontvangt.

  • 3 Aan de ambtenaar die een functie als bedoeld in het eerste of tweede lid vervult, kan ten laste van de staat, respectievelijk het openbaar lichaam, een naar redelijkheid vast te stellen vergoeding worden toegekend.

§ 4. Gebruik van overheidsgoederen

Artikel 54

  • 1 Het is de ambtenaar verboden overheidsgoederen te gebruiken ten bate van particuliere belangen van zichzelf of van derden.

  • 2 De ambtenaar mag een vervoermiddel, hetwelk hem door de overheid ten behoeve van de dienst ter beschikking is gesteld, uitsluitend gebruiken voor het door de dienst vereiste vervoer.

  • 3 Onder zodanig vervoer wordt niet verstaan het vervoer van de ambtenaar van en naar zijn woning en naar en van de plaats zijner werkzaamheden.

  • 4 In bijzondere omstandigheden kan het bevoegd gezag tijdelijk dispensatie verlenen van het derde lid.

§ 5. Verhouding tot derden

Artikel 55

  • 1 Het is de ambtenaar verboden een gift of een belofte daartoe van een derde aan te nemen, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat deze gedaan wordt teneinde hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten.

  • 2 Het is de ambtenaar verboden een gift of een belofte daartoe van een derde te verzoeken, indien de derde uit de omstandigheden, waaronder het verzoek wordt gedaan, redelijkerwijze moet begrijpen, dat de ambtenaar zich zal laten bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten ingeval het verzoek wordt ingewilligd.

Artikel 56

  • 1 Onder gift wordt mede verstaan de kwijtschelding van een verplichting alsmede het nakomen van een overeenkomst, waardoor de ambtenaar klaarblijkelijk bevoordeeld wordt.

  • 2 Onder belofte wordt mede verstaan verbintenis.

  • 3 Een gift of belofte, gedaan aan de echtgenoot, kinderen of ouders van de ambtenaar, alsmede aan andere natuurlijke personen of rechtspersonen, waardoor de voor ambtenaar een rechtstreeks financieel voordeel te verwachten is, wordt gelijkgesteld met een gift of belofte aan de ambtenaar zelf.

Artikel 57

De ambtenaar is verplicht terstond aan het bevoegd gezag mededeling te doen, indien door een derde pogingen zijn aangewend om hem door een gift of belofte te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten.

§ 6. Dienstkleding

Artikel 58

  • 1 De ambtenaar is verplicht de dienstkleding en de onderscheidstekenen te dragen, indien en voor zover dat voor hem door het bevoegde gezag voorgeschreven is.

  • 2 Het buiten dienst gekleed gaan in uniform is geoorloofd, behalve bij betogingen, optochten en openbare politieke vergaderingen, tenzij daarvoor door het bevoegd gezag bijzondere vergunning wordt gegeven. Voorts kan, indien daartoe termen aanwezig worden geacht, het dragen van een uniform buiten dienst voor bepaalde categorieën van ambtenaren door het bevoegd gezag worden verboden.

  • 3 Het dragen van dienstkleding of onderscheidingstekenen buiten model is verboden, behoudens door het bevoegd gezag te verlenen ontheffing.

  • 4 De verstrekking van dienstkleding of een vergoeding daarvoor geschiedt overeenkomstig de regelen, welke worden vastgesteld:

    • a. bij ministeriële regeling, voor ambtenaren in dienst van de staat;

    • b. bij eilandbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een openbaar lichaam.

Artikel 59

Het is de ambtenaar verboden bij gekleed gaan in uniform insignes of andere onderscheidingstekenen of in dienst andere uniformkledingstukken te dragen dan die van overheidswege zijn verstrekt of voorgeschreven, en overigens insignes of andere onderscheidingstekenen te dragen, waarvan het dragen verboden is. Dit verbod is niet toepasselijk ten aanzien van vreemde ordetekenen tot het aannemen of dragen waarvan door het wettig gezag verlof is verleend.

§ 7. Ambts- en dienstwoningen

Artikel 60

  • 1 De ambtenaar is verplicht, indien hem een ambts- of dienstwoning door of namens het bevoegd gezag ter bewoning is aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake van de bewoning en het gebruik te gedragen naar de voorschriften, welke daaromtrent zijn gesteld.

  • 2 Hij draagt de onderhoudskosten, welke volgens wettelijke regeling en het plaatselijk gebruik gemeenlijk voor rekening van de huurder zijn, tenzij door het bevoegde gezag ter zake een afwijkende regeling is vastgesteld.

  • 3 De ambtenaar die een ambts- of dienstwoning bewoont, onthoudt zich van het uitsteken of hijsen van andere dan nationale of oranje vlaggen. Uit het uiterlijk aanzien van de ambt- of dienstwoning of van het daarbij behorende erf mag niet blijken van de politieke gezindheid van de ambtenaar of zijn huisgenoten.

§ 8. Schadeplicht en rekenplicht

Artikel 62

  • 1 De ambtenaar, die als zodanig en zonder ter zake rekenplichtig te zijn door onrechtmatige handelingen of door het nalaten van de zorg waartoe hij gehouden is, middellijk of onmiddellijk de overheid schade toebrengt, is verplicht die schade te vergoeden.

  • 2 De vervolging van en het verhaal op de ambtenaar, zijn erfgenamen of rechtverkrijgenden, geschieden volgens regelen, bij wet vast te stellen.

Artikel 63

  • 1 De rekenplichtige ambtenaar wordt van de verplichting tot aanzuivering van een tekort geheel of gedeeltelijk ontheven naarmate hij het beheer nauwgezet heeft gevoerd en de nodige voorzorgen heeft genomen voor de bewaring van gelden en geldswaardige papieren.

  • 2 Vloeit de verplichting tot aanzuivering van een tekort voort uit aansprakelijkheid voor ondergeschikten, dan wordt bovendien in aanmerking genomen in hoeverre hij op de handelingen van het personeel deugdelijk toezicht heeft gehouden.

Artikel 64

De rekenplichtige ambtenaar is van zijn verantwoordelijkheid ontheven gedurende de tijd, dat hij door ziekte of wettige afwezigheid zijn beheer niet persoonlijk heeft gevoerd, indien gedurende die tijd zijn betrekking wordt waargenomen krachtens aanwijzing door het bevoegde gezag.

§ 9. Schadeloosstellingen

Artikel 66

Aan de ambtenaar, die door het bevoegde gezag naar een andere standplaats wordt overgeplaatst of in zijn standplaats ten behoeve van de dienst verplicht wordt van woning te veranderen, wordt een vergoeding verleend, met inachtneming van de daaromtrent gestelde regelen, welke worden vastgesteld:

  • a. bij ministeriële regeling, voor ambtenaren in dienst van de staat;

  • b. bij eilandbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een openbaar lichaam.

Artikel 67

  • 1 De ambtenaar heeft bij dienstreizen recht op vergoeding wegens reis- en verblijfkosten.

  • 2 De vergoeding wegens reiskosten wordt niet genoten indien vrije overtocht is verleend.

  • 3 Regelen betreffende toekenning van de in het eerste lid bedoelde vergoeding wegens verblijfkosten worden vastgesteld:

    • a. bij ministeriële regeling, voor ambtenaren in dienst van de staat;

    • b. bij eilandbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een openbaar lichaam.

  • 4 De opdracht tot de dienstreis gaat uit van het bevoegde gezag of van de daartoe bevoegde functionarissen. De ambtenaar is verplicht een hem opgedragen dienstreis te aanvaarden.

Artikel 68

  • 1 De ambtenaar die in verband met verandering van standplaats of bij eerste vestiging op een standplaats buiten de woonplaats is verhuisd, heeft recht op vergoeding van verhuiskosten.

  • 2 Regelen betreffende toekenning van de in het eerste lid bedoelde vergoeding worden vastgesteld:

    • a. bij ministeriële regeling, voor ambtenaren in dienst van de staat;

    • b. bij eilandbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een openbaar lichaam.

Artikel 69

Door het bevoegde gezag kan worden bepaald, in welke niet elders voorziene gevallen schadeloosstelling en vergoeding van kosten zal worden verleend.

§ 10. Beloningen en andere bijzondere eenmalige toelagen

Artikel 70

  • 1 De ambtenaar kan wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke dienstverrichting door het bevoegde gezag worden beloond.

  • 2 De beloningen zijn:

    • a. tevredenheidbetuiging;

    • b. gratificatie;

    • c. eenvoudige geldelijke beloning.

  • 3 De gratificatie, bedoeld in het tweede lid, bedraagt in een kalenderjaar niet meer dan

    • a. acht en een derde procent van de bezoldiging berekend over een jaar voor ambtenaren in dienst van de staat, en

    • b. een bedrag, vast te stellen bij eilandbesluit, houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een openbaar lichaam.

  • 4 De eenvoudige geldelijke beloning gaat een bedrag, gelijk aan tien procent (10%) van de aanvangsbezoldiging, behorende bij de laagste bezoldigingsschaal, zoals vastgesteld krachtens het Bezoldigingsbesluit 1998 BES, niet te boven en kan ten hoogste tweemaal per kalenderjaar aan dezelfde ambtenaar worden toegekend.

  • 5 Ten aanzien van de ambtenaar voor wie de geldende werktijd korter is dan de voor zijn functie geldende gebruikelijke volledige werktijd wordt ter uitvoering van de bepalingen van dit artikel de bezoldiging in aanmerking genomen die hij in die functie zou hebben genoten, indien de voor hem geldende werktijd gelijk zou zijn aan de voor zijn functie gebruikelijke volledige werktijd.

Artikel 71

Indien het naar het oordeel van het bevoegde gezag van groot algemeen belang is dat een bepaalde vacante betrekking zonder uitstel wordt bezet of dat een betrekking door de ambtenaar die haar bezet niet wordt opgegeven, kan een eenmalige uitkering worden toegekend aan de persoon die bereid is de bedoelde betrekking gedurende een bepaald, in de beschikking waarbij de uitkering wordt toegekend als voorwaarde voor de toekenning aan te duiden tijdvak te gaan bezetten, onderscheidenlijk niet op te geven. Aan de toekenning kunnen ook andere voorwaarden, verband houdende met de betreffende betrekking en de wijze waarop zij wordt uitgeoefend worden verbonden. Nadere regels aangaande de hoogte van de uitkering, de voorwaarden waaronder zij kan worden toegekend en de gevallen waarin zij geheel of gedeeltelijk niet wordt uitbetaald dan wel teruggevorderd, worden vastgesteld:

  • a. bij ministeriële regeling voor ambtenaren in dienst van de staat, en

  • b. bij eilandbesluit, houdende algemene maatregelen voor ambtenaren in dienst van een openbaar lichaam.

Artikel 71a

  • 1 De ambtenaar wordt op zijn verzoek bij het bereiken van een diensttijd van 10, 20, 30 of 40 jaar een gratificatie toegekend wegens trouwe dienst. De gratificatie bedraagt 25% van de maandelijkse bezoldiging bij een 10-jarig ambtsjubileum, 50% van de maandelijkse bezoldiging bij een 20-jarig ambtsjubileum, 75% van de maandelijkse bezoldiging bij een 30-jarig ambtsjubileum en 100% van de maandelijkse bezoldiging bij een 40-jarig ambtsjubileum.

  • 2 De ambtenaar aan wie vóór de datum van zijn ambtsjubileum, bedoeld in het eerste lid, ontslag is verleend op grond van artikel 90, 91 of 92, eerste lid, onder e, of op grond van artikel 115 of 118 van het Besluit rechtspositie korps politie BES wordt een diensttijdgratificatie bij wijze van ontslaguitkering toegekend, die een in verhouding tot de doorgebrachte diensttijd evenredig gedeelte van de gratificatie bij ambtsjubileum als bedoeld in het eerste lid bedraagt, indien hij bij voortzetting van het dienstverband binnen vijf jaren in aanmerking zou komen voor een gratificatie op grond van het eerste lid. De berekeningsgrondslag van de diensttijdgratificatie bij ontslag wordt vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller overeenkomt met het aantal dienstjaren op het moment van ontslag en de noemer met het aantal dienstjaren dat nodig is voor de gratificatie bij ambtsjubileum.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel geldt als diensttijd:

    • a. de tijd, doorgebracht als werknemer als bedoeld in artikel 4 of 5 van de Pensioenwet ambtenaren BES;

    • b. de tijd, vóór 10 oktober 2010 doorgebracht als overheidsdienaar in de zin van artikel 1 van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren, zoals die tot die datum luidde, de tijd waarover recht is opgebouwd op basis van de Werkliedenverordening 1944, zoals die tot die datum luidde, alsmede de door de betrokken ambtenaar aangetoonde overige tijd, vóór 10 oktober 2010 doorgebracht als werknemer bij het land Nederlandse Antillen of bij een eilandgebied van de Nederlandse Antillen;

    • c. de door de betrokken ambtenaar aangetoonde tijd, doorgebracht als overheidswerknemer bij de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten, en

    • d. de door de betrokken ambtenaar aangetoonde diensttijd, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Regeling gratificatie bij ambtsjubileum Rijk 2014.

  • 4 Als diensttijd in de zin van dit artikel wordt niet aangemerkt diensttijd welke niet in actieve dienst is doorgebracht wegens het bekleden van een politiek ambt. Voorts komt als diensttijd niet in aanmerking tijd welke, zonder dat werkzaamheden zijn verricht, is doorgebracht buiten het genot van inkomsten uit de dienstbetrekking.

  • 5 Diensttijd, gelijktijdig in meer dan één betrekking doorgebracht, telt voor de vaststelling van de datum van het ambtsjubileum slechts eenmaal mee.

§ 11. Scholing

Artikel 72a

De ambtenaar kan, met inachtneming van artikel 72b, in het belang van de dienst worden verplicht om scholing te volgen, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. Bij het opleggen van de verplichting tot het volgen van scholing worden studiefaciliteiten toegekend.

Artikel 72b

  • 1 Aan de ambtenaar kan niet zonder zijn instemming een studieopdracht in het Europese deel van Nederland of in het buitenland worden gegeven, indien die studie de duur van zes maanden overschrijdt.

  • 2 De ambtenaar voor wie de geldende werktijd korter is dan de volledige werktijd, is niet verplicht een studieopdracht in het Europese deel van Nederland of in het buitenland te aanvaarden. Indien hij met de verlening van een dergelijke studieopdracht heeft ingestemd, wordt hij voor de duur van die studie in volledige werktijd aangesteld.

Artikel 72c

De in artikel 72a bedoelde studiefaciliteiten zijn:

  • a. een volledige vergoeding van de met de studie gemoeide scholingskosten, waaronder examengelden en de kosten voor boeken alsmede noodzakelijke reis- en verblijfkosten;

  • b. verlof met behoud van bezoldiging voor de tijd die is gemoeid met het volgen van lessen en stages die een onlosmakelijk onderdeel uitmaken van de opleiding en voor de tijd die gemoeid is met het afleggen van examens, alsmede voor de dag die direct voorafgaat aan een examen.

Artikel 72d

  • 1 De ambtenaar die op zijn verzoek een studie volgt die naar het oordeel van het bevoegd gezag bijdraagt aan de functievervulling of de volgende loopbaanstap heeft recht op verlof met behoud van bezoldiging voor de tijd die is gemoeid met het volgen van lessen en stages die een onlosmakelijk onderdeel uitmaken van de opleiding tot een maximum van een dag per week en voor de tijd die gemoeid is met het afleggen van examens, alsmede voor de dag die direct voorafgaat aan een examen.

  • 2 Indien de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, de studie met goed gevolg heeft afgerond, heeft hij recht op een vergoeding van 35% van de met de studie gemoeide scholingskosten, waaronder examengelden en de kosten voor boeken alsmede noodzakelijke reis- en verblijfkosten.

  • 3 In afwijking van het tweede lid bedraagt de vergoeding 75% indien de studie naar het oordeel van het bevoegde gezag in belangrijke mate bijdraagt aan de functievervulling dan wel volgende loopbaanstap.

Artikel 72e

De ambtenaar, bedoeld in artikel 72a, is verplicht tot gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de aan hem toegekende vergoeding van de scholingskosten:

  • a. bij onvoldoende resultaat in de scholing en bij voortijdig afbreken van de scholing, voor zover dit aan eigen schuld of toedoen van de ambtenaar is te wijten;

  • b. bij ontslag tijdens het volgen van de scholing, tenzij hij binnen een maand na zijn ontslag elders in dienst treedt binnen de rijksdienst in Caribisch Nederland, als het een ambtenaar in dienst van de staat betreft, of binnen de dienst van het openbaar lichaam, als het een ambtenaar in dienst van een openbaar lichaam betreft, of aansluitend aan zijn ontslag recht heeft op wachtgeld, een uitkering op grond van de Cessantiawet BES, een uitkering op grond van arbeidsongeschiktheid of ouderdomspensioen.

Artikel 72f

  • 1 De ambtenaar is, met inachtneming van het tweede, onderscheidenlijk het derde lid, verplicht de aan hem toegekende vergoeding terug te betalen bij ontslag binnen een termijn van anderhalf jaar indien hij 35% vergoeding heeft ontvangen of drie jaar indien hij 75% vergoeding heeft ontvangen na het met voldoende resultaat afronden van de scholing, tenzij hij binnen een maand na zijn ontslag elders in dienst treedt binnen de rijksdienst in Caribisch Nederland, als het een ambtenaar in dienst van de staat betreft, of binnen de dienst van het openbaar lichaam, als het een ambtenaar in dienst van een openbaar lichaam betreft, of aansluitend aan zijn ontslag recht heeft op wachtgeld, een uitkering op grond van de Cessantiawet BES, een uitkering op grond van arbeidsongeschiktheid of ouderdomspensioen.

  • 2 Indien aan betrokkene 35% vergoeding is toegekend, bedraagt de terugbetalingsplicht ten hoogste 1/18 deel van de ontvangen vergoeding voor elke maand dat zijn ontslag eerder is ingegaan dan 18 maanden na het afronden van de opleiding.

  • 3 Indien aan betrokkene 75% vergoeding is toegekend, bedraagt de terugbetalingsplicht ten hoogste 1/36 deel van de ontvangen vergoeding voor elke maand dat zijn ontslag eerder is ingegaan dan 36 maanden na het afronden van de opleiding.

Artikel 72h

Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van deze paragraaf nadere regels worden gesteld.

§ 11a. Medezeggenschap

Artikel 72i

In deze paragraaf en de daarop gebaseerde regels wordt verstaan onder:

  • a. organisatie-eenheid: organisatie-eenheid van de Rijksdienst Caribisch Nederland;

  • b. participatieraad: participatieraad als bedoeld in artikel 72k, eerste lid;

  • c. centrale participatieraad: centrale participatieraad als bedoeld in artikel 72k, derde lid.

Artikel 72j

  • 1 De ambtenaren in dienst van de Staat hebben in het belang van het goed functioneren van die organisatie-eenheid en met inachtneming van deze paragraaf recht op medezeggenschap met betrekking tot onderwerpen die, met inachtneming van artikel 72m, de uitvoering van de bedrijfsvoering van die organisatie-eenheid betreffen.

  • 2 Ten behoeve van medezeggenschap als bedoeld in het eerste lid voert Onze Minister open en reëel overleg met de voor dat overleg ingestelde participatieraad of, met inachtneming van de artikelen 72l en 72m, de centrale participatieraad of, voor zover het medewerkers betreft die werkzaam zijn in een organisatie-eenheid van minder dan tien medewerkers, in een personeelsbijeenkomst die halfjaarlijks georganiseerd wordt.

Artikel 72k

  • 1 Onze Minister stelt voor een organisatie-eenheid van ten minste tien medewerkers een participatieraad in.

  • 2 Een participatieraad bestaat uit leden die door de in de desbetreffende organisatie-eenheid werkzame medewerkers rechtstreeks uit hun midden zijn gekozen.

  • 3 Onze Minister kan tevens een centrale participatieraad instellen, waarvoor iedere participatieraad een lid kan afvaardigen.

Artikel 72l

Indien een centrale participatieraad is ingesteld, worden daarin uitsluitend onderwerpen met betrekking tot de uitvoering van de bedrijfsvoering behandeld die van gemeenschappelijk belang zijn voor alle of de meerderheid van de participatieraden.

Artikel 72m

  • 1 Geen onderwerp van medezeggenschap zijn:

    • a. individuele rechtspositionele aangelegenheden;

    • b. aangelegenheden waarover overleg wordt gevoerd in het overleg, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit overlegstelsel BES, daaronder begrepen een wijziging van de organisatiestructuur, de omvang of inhoud van de taken van de organisatie-eenheid, voor zover daaraan rechtspositionele of personele gevolgen zijn verbonden; en

    • c. de vaststelling van de taken van een organisatie-eenheid of de omvang daarvan, het beleid ten aanzien van die taken en de uitvoering van die taken, alsmede directe maatregelen voor zover die strekken tot het verzekeren van de beschikbaarheid, de inzetbaarheid, oefeningen en het ongestoord functioneren van een organisatie-eenheid.

  • 2 In het overleg, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit overlegstelsel BES, kan besloten worden dat bespreking van aangelegenheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, in afwijking van die bepaling toch plaatsvindt in de betrokken participatieraden of in de centrale participatieraad. Daarbij kan tevens worden besloten dat artikel 72n van overeenkomstige toepassing is. Indien het een voorstel betreft als bedoeld in artikel 2.2, derde lid, van het Besluit overlegstelsel BES, kan daarbij tevens worden besloten dat een positief advies van de participatieraad gelijk gesteld wordt met overeenstemming met de Sectorale Overlegcommissie BES.

Artikel 72n

  • 1 In het kader van medezeggenschap wordt de participatieraad of de centrale participatieraad in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over voorgenomen maatregelen met betrekking tot:

    • a. de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan regelgeving inzake de rechtspositie van ambtenaren;

    • b. de wijze waarop het algemeen personeelsbeleid wordt uitgevoerd;

    • c. organisatie- en formatierapporten, voor zover daarin de structuur van de organisatie en de inhoud en omvang van de bij die structuur behorende functies worden beschreven;

    • d. aangelegenheden op het gebied van veiligheid, gezondheid en welzijn in verband met de arbeid;

    • e. aangelegenheden met betrekking tot huisvesting en werkklimaat, en

    • f. de technische en bedrijfseconomische dienstuitvoering.

  • 2 Indien de participatieraad of de centrale participatieraad niet binnen een redelijke termijn een advies als bedoeld in het eerste lid uitbrengt, wordt hij geacht in te stemmen met de voorgenomen maatregel.

  • 3 Een besluit met betrekking tot een voorgenomen maatregel wordt genomen met inachtneming van het advies en afweging van de betrokken belangen.

  • 4 Tenzij het besluit met betrekking tot een voorgenomen maatregel overeenstemt met het advies, bedoeld in het eerste lid, wordt de uitvoering ervan opgeschort tot een maand na de dag waarop de participatieraad of de centrale participatieraad van het besluit in kennis is gesteld, dan wel tot de participatieraad te kennen geeft in te stemmen met het besluit.

Artikel 72o

  • 1 De participatieraad of de centrale participatieraad kan schriftelijk voorstellen doen ten aanzien van de onderwerpen, genoemd in artikel 72n, eerste lid.

  • 2 Onze Minister beslist over een voorstel als bedoeld in het eerste lid nadat daarover ten minste eenmaal overleg is gevoerd in een overlegvergadering. Na het overleg deelt Onze Minister zo spoedig mogelijk schriftelijk en gemotiveerd aan de participatieraad mee of hij overeenkomstig het voorstel zal beslissen.

Artikel 72p

Onze Minister verstrekt aan de participatieraad of de centrale participatieraad desgevraagd of uit eigen beweging tijdig alle inlichtingen en gegevens, waaronder de achtergronden, motieven en afwegingen van voorgenomen maatregelen als bedoeld in artikel 72n, eerste lid, die de participatieraad of de centrale participatieraad redelijkerwijs nodig heeft voor het vervullen van zijn taak. Over individuele personeelszaken worden geen gegevens verstrekt.

Artikel 72q

Ambtenaren die lid zijn of zijn geweest van een participatieraad of de centrale participatieraad of zich voor het lidmaatschap kandidaat hebben gesteld, worden niet uit hoofde van dat lidmaatschap of die kandidaatstelling ontslagen of benadeeld in hun positie of loopbaanperspectief.

Artikel 72r

Onze Minister stelt, in overeenstemming met de Sectorale Overlegcommissie BES, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit overlegstelsel BES, nadere regels ter uitvoering van deze paragraaf, waaronder in ieder geval regels met betrekking tot de samenstelling en de werkwijze van de participatieraden en de centrale participatieraad, de toepassing van de artikelen 72o en 72p, de faciliteiten die aan de leden van de participatieraden en de centrale participatieraad worden verleend en de wijze waarop geschillen met betrekking tot de uitvoering van deze paragraaf en de daarop berustende regels worden beslecht.

§ 12. Andere verplichtingen en rechten

Artikel 73

Ter zake van niet naleving van bepalingen, welke redelijkerwijs niet kunnen worden geacht de ambtenaar bekend te zijn, worden hem geen voordelen onthouden of nadelen toegebracht.

Artikel 74

Indien schriftelijke klachten, de ambtenaar betreffende, bij het bevoegde gezag of het hoofd van dienst inkomen, wordt de ambtenaar zo spoedig mogelijk in de gelegenheid gesteld daarvan kennis te nemen en is hij desgevorderd verplicht, de desbetreffende stukken voor ‘gezien’ te tekenen. Hij is bevoegd zijn oordeel over de inhoud daarvan zowel mondeling als schriftelijk te geven.

Artikel 75

  • 1 In strijd met een regeling, door het bevoegde gezag getroffen, worden de ambtenaar geen voordelen onthouden of nadelen toegebracht.

  • 2 Het bevoegde gezag dat een algemene regeling vaststelde, is niet bevoegd voor een bepaald geval ten nadele van de ambtenaar daarvan af te wijken, tenzij de regeling afwijking voorbehoudt.

Artikel 76

Het verlenen van overtocht ten laste van de overheid of het toekennen van vergoeding van overtochtskosten geschiedt overeenkomstig de daarvoor bij ministeriële regeling vastgestelde regelen.

Artikel 77

Voorschriften betreffende de overige rechten en verplichtingen van de ambtenaar worden vastgesteld:

  • a. bij ministeriële regeling, voor ambtenaren in dienst van de staat;

  • b. bij eilandbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een openbaar lichaam.

Hoofdstuk VIII. Disciplinaire straffen

Artikel 78

  • 1 De ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt, of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.

  • 2 Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

  • 3 Een strafvervolging wegens een feit dat mede een plichtsverzuim inhoudt, sluit een disciplinaire strafoplegging wegens datzelfde feit niet uit.

  • 4 Tenzij door Ons of met Onze machtiging door Onze Minister anders is bepaald, wordt de straf opgelegd door het gezag dat bevoegd is tot aanstelling in het door de ambtenaar beklede ambt. Indien deze bevoegdheid bij Ons berust, geschiedt de bestraffing, behalve voor zover het betreft de straffen genoemd in artikel 80, eerste lid, onder g tot en met i, door Onze Minister.

Artikel 79

  • 1 De disciplinaire straffen, welke kunnen worden toegepast zijn:

    • a. schriftelijke berisping;

    • b. buitengewone dienst op andere dagen dan de zondag en de voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen, zonder de ingevolge artikel 25 voor overwerk toe te kennen beloning of tegen een lagere beloning dan deze;

    • c. geldboete;

    • d. inhouding, geheel of gedeeltelijk, van inkomen;

    • e. terugzetting naar een lagere bezoldigingstrede;

    • f. uitsluiting van bevordering;

    • g. terugzetting in rang, al of niet voor een bepaalde tijd en met of zonder vermindering van bezoldiging;

    • h. schorsing voor een bepaalde tijd met inhouding, geheel of gedeeltelijk, van inkomen;

    • i. ontslag.

  • 2 Ten aanzien van ambtenaren in dienst van de openbare lichamen kan bij eilandbesluit, houdende algemene maatregelen, de bevoegdheid tot het opleggen van de in het eerste lid, onder a tot en met g, genoemde straffen aan in dat eilandbesluit aangewezen functionarissen worden overgedragen.

  • 3 De toepassing van de in het eerste lid onder b, c, d, e, f en g genoemde straffen geschiedt met inachtneming van het navolgende:

    • 1°. buitengewone dienst wordt opgelegd voor ten hoogste zes uren met een maximum van drie uren per dag al of niet in aansluiting op de diensttijd;

    • 2°. geldboete bedraagt ten minste vijf procent (5%) en ten hoogste vijftig procent (50%) van de aanvangsbezoldiging, behorende bij de laagste bezoldigingsschaal, zoals vastgesteld krachtens het Bezoldigingsbesluit 1998 BES, afgerond tot het naast-hogere bedrag in gehele dollars;

    • 3°. inhouding van inkomen geschiedt tot een bedrag van ten hoogste een maand inkomen;

    • 4°. terugzetting in bezoldiging geschiedt voor ten hoogste twee bezoldigingstreden;

    • 5°. uitsluiting van bevordering geschiedt voor niet langer dan vier jaren;

    • 6°. terugzetting in rang bestaat in het overbrengen van de gestrafte naar de onmiddellijk lagere rang met of zonder vermindering van zijn bezoldiging tot de aan die rang verbonden bezoldiging;

    • 7°. schorsing geschiedt voor ten hoogste zes maanden.

  • 4 Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien betrokkene zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn, welke die van twee jaren niet te boven mag gaan, niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaats vindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden. De voorwaarden mogen de godsdienstige of staatkundige vrijheid niet beperken.

  • 5 Dezelfde functionaris, die over de voorwaardelijke strafopschorting, bedoeld in het vierde lid, heeft beslist, kan, indien betrokkene zich binnen de bepaalde proeftijd wederom aan een plichtsverzuim als in het vierde lid bedoeld schuldig maakt of zich niet houdt aan de eventueel gestelde bijzondere voorwaarden, gelasten dat de opgeschorte straf alsnog ten uitvoer wordt gelegd.

  • 6 Ten aanzien van de ambtenaar voor wie de geldende werktijd korter is dan de voor zijn functie geldende gebruikelijke volledige werktijd wordt ter uitvoering van de bepalingen van dit artikel de bezoldiging in aanmerking genomen die hij in die functie zou hebben genoten, indien de voor hem geldende werktijd gelijk zou zijn aan de voor zijn functie gebruikelijke volledige werktijd.

Artikel 80

  • 2 Indien de ambtenaar niet in het dienstgebouw of op de werkplaats aanwezig is, wordt de mededeling aan zijn woon- of verblijfplaats tegen gedagtekend en door de ontvanger ondertekend ontvangstbewijs afgegeven aan de betrokkene of aan een van zijn huisgenoten. Indien degene die met de afgifte van de mededeling belast is noch de ambtenaar, noch iemand van diens huisgenoten aantreft, of indien degene die hij aantreft weigert het stuk in ontvangst te nemen of het ontvangstbewijs te ondertekenen, wordt het bij aangetekende post aan zijn woon- of verblijfplaats gezonden.

  • 3 In de gevallen, bedoeld in het tweede lid, wordt de betrokken ambtenaar geacht met de mededeling bekend te zijn geworden op de dag van de afgifte aan zijn woon- of verblijfplaats, onderscheidenlijk op de dag waarop het door de postdienst aan die woon- of verblijfplaats is bezorgd of aangeboden.

Artikel 81

  • 1 De straf wordt niet opgelegd dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich, ter keuze van de tot het opleggen van straffen bevoegden, mondeling of schriftelijk, binnen zeven dagen tegenover deze te verantwoorden. Bij zijn verantwoording mag de ambtenaar van de hulp van anderen gebruik maken.

  • 2 Geschiedt de verantwoording mondeling, dan wordt daarvan aanstonds proces-verbaal opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door hem te wiens overstaan de verantwoording plaats heeft en door de ambtenaar. Weigert de ambtenaar de ondertekening, dan wordt daarvan in het proces-verbaal, zo mogelijk met vermelding der redenen, melding gemaakt.

  • 3 Indien de ambtenaar zulks verlangt, worden hij en degene, van wiens hulp hij bij zijn verantwoording gebruik maakt, in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de ambtelijke rapporten of andere bescheiden, welke op de hem ten laste gelegde feiten betrekking hebben, met uitzondering echter van de stukken tegen welker kennisneming het openbaar belang zich bepaaldelijk verzet.

  • 4 De strafoplegging moet schriftelijk geschieden en is met redenen omkleed.

  • 5 De tot het opleggen van straffen bevoegden geven aan de gestrafte onverwijld kennis van de strafoplegging door toezending van een afschrift van het desbetreffend besluit. Het tweede, derde en vierde lid van artikel 80 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6 Indien de strafoplegging plaats vindt door de krachtens het tweede lid van artikel 79 aangewezenen, wordt in het besluit tot strafoplegging tevens medegedeeld, dat binnen veertien dagen na ontvangst daarvan bij het bevoegd gezag schriftelijk beroep van betrokkene onder aanvoering van gronden open staat, tenzij het bevoegd gezag ingevolge het tweede lid van artikel 79 is aangewezen. Het bevoegd gezag is verplicht binnen drie maanden na de dag waarop de ambtenaar in beroep is gekomen, deze een met redenen omklede beslissing toe te zenden.

Artikel 82

  • 1 De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd, zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij onmiddellijke tenuitvoerlegging naar het oordeel van de tot straffen bevoegden door het dienstbelang wordt gevorderd.

  • 2 Indien tot onmiddellijke tenuitvoerlegging van de straf van buitengewone dienst is overgegaan en deze straf na ingesteld beroep niet wordt gehandhaafd, wordt de tijd, gedurende welke buitengewone dienst is verricht, aangemerkt als diensttijd gedurende welke opgedragen werk na de vastgestelde werktijden is verricht en wordt aan de hand van de ter zake geldende voorschriften een beloning voor overwerk toegekend.

Artikel 83

  • 1 Ter zake van een gedraging als bedoeld in artikel 78 kan slechts één disciplinaire straf worden opgelegd.

  • 2 De ambtenaar die zich aan meerdere op zich zelf staande gedragingen als bedoeld in artikel 78 schuldig maakt, kan ter zake elk dier gedragingen afzonderlijk en zonder vermindering disciplinair worden gestraft.

Hoofdstuk IX. Schorsing en ontslag

Artikel 84

Onverminderd artikel 78 kan de ambtenaar door het gezag dat bevoegd is tot aanstelling worden geschorst in zijn ambt:

  • a. wanneer er een strafrechtelijke vervolging ter zake van misdrijf tegen hem wordt ingesteld;

  • b. wanneer hem door het bevoegde gezag het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven of hem van de oplegging van deze straf mededeling is gedaan;

  • c. in andere gevallen, waarin schorsing naar het oordeel van het daartoe bevoegde gezag wordt gevorderd door het belang van de dienst.

Artikel 85

  • 1 De ambtenaar is van rechtswege in zijn ambt geschorst, indien hij:

    • a. zich in verzekerde bewaring bevindt;

    • b. in een krankzinnigengesticht wordt verpleegd.

  • 2 Onverminderd het eerste lid wordt de ambtenaar, die in een krankzinnigengesticht wordt verpleegd, ziekteverlof verleend krachtens de ter zake bestaande regelingen.

Artikel 86

  • 1 Tijdens de schorsing ingevolge artikel 84, onder a, of ingevolge artikel 85, eerste lid onder a, wordt het inkomen voor één derde gedeelte ingehouden; na verloop van een termijn van zes weken kan een verdere inhouding, ook van het volle bedrag, plaatsvinden. Het niet ingehouden gedeelte van het inkomen kan aan anderen dan aan de ambtenaar worden uitbetaald.

  • 2 Tijdens de schorsing ingevolge artikel 84, onder b, kan tot de in de strafaanzegging of -oplegging genoemde datum van ingang van het ontslag het inkomen geheel of gedeeltelijk worden ingehouden. Van bedoelde datum van ingang van het ontslag af wordt het inkomen geheel ingehouden. Het niet ingehouden gedeelte van het inkomen kan aan anderen dan aan de ambtenaar worden uitbetaald.

  • 3 Het ingevolge het eerste lid ingehouden inkomen wordt alsnog uitbetaald, indien de schorsing niet door een door de strafrechter opgelegde straf gevolgd of ook indien en in zoverre op andere gronden alsnog tot uitbetaling wordt besloten.

  • 4 Het ingevolge het tweede lid ingehouden inkomen wordt alsnog uitbetaald, indien op de schorsing bestraffing van de ambtenaar met onvoorwaardelijk ontslag niet volgt.

Artikel 87

  • 1 Ontslag wordt gegeven door het tot het gezag dat bevoegd is tot aanstelling. Het wordt schriftelijk verleend. De ontslagbeschikking vermeldt de dag van ingang van het ontslag dan wel een aanduiding van die dag.

  • 2 Bij ongevraagd ontslag wordt de ambtenaar, behoudens artikel 89, de reden van het ontslag schriftelijk medegedeeld.

Artikel 88

  • 1 Aan de ambtenaar wordt op zijn verzoek eervol ontslag verleend.

  • 2 Tenzij overeenkomstig het verzoek van de ambtenaar zelf of om dringende redenen van openbaar belang, wordt dit ontslag niet verleend met ingang van een dag, vroeger dan één maand of later dan drie maanden na die dag, waarop het verzoek om ontslag is ingekomen.

  • 3 Is een strafvervolging tegen de ambtenaar aanhangig of wordt overwogen hem in aanmerking te brengen voor een disciplinaire straf, dan kan het nemen van een beslissing op het verzoek om ontslag worden aangehouden totdat de uitspraak van de strafrechter of de beslissing inzake de disciplinaire straf onherroepelijk is geworden.

Artikel 89

  • 1 Aan de ambtenaar in tijdelijke dienst, die blijkens zijn benoeming voor een bepaalde tijd of voor een proeftijd is benoemd, wordt, tenzij het tegendeel blijkt, geacht eervol ontslag te zijn verleend, zodra die tijd is verstreken.

  • 2 Aan de ambtenaar in tijdelijke dienst, die voor onbepaalde tijd is benoemd, kan eervol ontslag worden verleend, mits een opzeggingstermijn in acht wordt genomen:

    • a. van drie maanden ingeval de betrokkene bij het begin van de opzeggingstermijn laatstelijk ten minste twaalf maanden onafgebroken in dienst was;

    • b. van twee maanden ingeval de betrokkene bij het begin van de opzeggingstermijn laatstelijk zes maanden of langer, doch korter dan twaalf maanden, onafgebroken in dienst was;

    • c. van één maand ingeval de betrokkene bij het begin van de opzeggingstermijn laatstelijk korter dan zes maanden onafgebroken in dienst was.

  • 3 Over de tijd, welke aan de in het tweede lid bedoelde opzeggingstermijn mocht ontbreken, heeft de betrokkene recht op doorbetaling van het inkomen.

  • 4 Op doorbetaling van het inkomen bestaat niet langer aanspraak indien de ambtenaar:

    • a. gedurende de opzeggingstermijn uit eigen beweging de actieve dienst verlaat;

    • b. gedurende de opzeggingstermijn zonder de vereiste toestemming een andere betrekking aanvaardt.

  • 5 Aan de ambtenaar in tijdelijke dienst als bedoeld in het eerste lid kan eervol ontslag worden verleend met ingang van de dag, gelegen binnen de bepaalde tijd of de proeftijd. In dat geval vindt het tweede, derde en vierde lid overeenkomstige toepassing.

Artikel 90

  • 2 Indien de ambtenaar op de dag, bedoeld in het eerste lid, krachtens de ter zake voor hem geldende wettelijke bepalingen in het genot is van dan wel aanspraak heeft op verlof of vakantie, wordt het ontslag aan hem verleend in aansluiting op het einde daarvan, met dien verstande dat het verlof of de vakantie waarop hij nog aanspraak heeft ingaat op de dag, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De arbeidsovereenkomst met een werknemer van een rechtspersoon die door een openbaar lichaam in het leven geroepen is en in financieel opzicht tot zulk een lichaam in een bijzondere verhouding staat, eindigt uiterlijk met ingang van de dag waarop de betrokkene op grond van artikel 6 van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES recht heeft op ouderdomspensioen.

  • 4 Indien een werknemer als bedoeld in het derde lid krachtens de ter zake voor hem geldende wettelijke of in de arbeidsovereenkomst opgenomen bepalingen in het genot is van dan wel aanspraak heeft op verlof of vakantie, eindigt de arbeidsovereenkomst in aansluiting op het einde daarvan, met dien verstande dat het verlof of de vakantie waarop hij nog aanspraak heeft, ingaat op de in het derde lid bedoelde dag.

  • 5 Dit artikel is niet van toepassing op de bedienaren van de godsdienst en de godsdienstleraren.

Artikel 91

  • 1 Aan de ambtenaar kan eervol ontslag worden verleend wegens opheffing van zijn betrekking, wegens verandering in de inrichting van de dienst of het bedrijf, waar hij werkzaam is, hetzij van twee of meer diensten of bedrijven, of wegens verminderde behoefte aan arbeidskrachten.

  • 2 In de gevallen, dat door het bevoegd gezag wordt overgegaan tot toepassing van het eerste lid, geschiedt het ontslag van de in vaste dienst aangestelde ambtenaar, met uitzondering van het ontslag wegens opheffing van de betrekking, zoveel mogelijk in de volgende rangorde:

    • a. zij die zulks wensen;

    • b. zij die pensioengerechtigd zijn, waarbij degenen die niet reeds gedurende zes maanden of langer kostwinner zijn van een gezin of van de betrekkingen, bedoeld in de tweede volzin van artikel 36, derde lid, vóór degenen die dit wèl zijn, en binnen deze beide groepen ouderen in leeftijd vóór jongeren gaan;

    • c. zij die op de voet van de bepalingen van het West-Indisch Detacheringsbesluit 1930 werden uitgezonden;

    • d. zij die de leeftijd van dertig jaren nog niet hebben overschreden en niet reeds gedurende zes maanden of langer kostwinner zijn van een gezin of van de betrekkingen, bedoeld in de tweede volzin van artikel 36, derde lid, te beginnen met degenen die de minste dienstjaren hebben;

    • e. zij die de minste dienstjaren hebben.

    Onder dienstjaren wordt verstaan de tijd in dienst van de staat of de openbare lichamen doorgebracht, ongeacht of gedurende deze tijd een functie in een volledige of in een kortere werktijd is bekleed.

  • 3 Wanneer het dienstbelang zulks vordert, kan bij verlening van ontslag worden afgeweken van de rangorde, genoemd in het tweede lid, met dien verstande dat, indien de omvang van de voorgenomen afvloeiing daartoe aanleiding geeft, deze geschiedt op basis van een door het bevoegd gezag vastgesteld plan, dat aan de betrokken ambtenaren kenbaar wordt gemaakt.

  • 4 Wanneer krachtens het eerste lid ontslag wordt verleend aan een ambtenaar in tijdelijke dienst, die daaraan geen aanspraak op wachtgeld ontleent, wordt een opzeggingstermijn in acht genomen als aangegeven in artikel 89, tweede lid. Artikel 89, derde en vierde lid, is alsdan van toepassing. In alle andere gevallen, waarin krachtens het eerste lid ontslag wordt verleend, wordt een opzeggingstermijn van drie maanden in acht genomen.

Artikel 92

  • 1 Buiten de gevallen, hierboven of bij andere wettelijke regelingen bepaald, kan de ambtenaar slechts worden ontslagen op grond van:

    • a. verlies van een vereiste bij de aanstelling voor de benoembaarheid gesteld, tenzij het vereiste alleen bij de aanvaarding van het ambt geldt;

    • b. staat van curatele krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

    • c. toepassing van lijfsdwang wegens schulden, krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

    • d. onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;

    • e. blijvende ongeschiktheid voor de vervulling van zijn ambt als gevolg van een ziekte of gebrek;.

    • f. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken;

    • g. het niet behaald hebben van het (de) diploma('s), bedoeld in artikel 2, vijfde lid;

    • h. het willekeurig verbreken van het dienstverband door de ambtenaar.

  • 2 Behalve in het geval onder d van het eerste lid bedoeld wordt een ontslag op grond van dit artikel steeds eervol verleend. Het kan niet vroeger ingaan dan de dag, volgende op die, waarop de reden voor het ontslag voor het eerst geconstateerd en in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a, e, f en g, tevens door of namens het bevoegde gezag aan de betrokkene is medegedeeld.

  • 3 Het ontslag op de in onderdeel e van het eerste lid bedoelde grond wordt eerst verleend, nadat ter zake van de ongeschiktheid een geneeskundig onderzoek is ingesteld.

  • 4 Het geneeskundig onderzoek, bedoeld in het derde lid, geschiedt door een of meer door het bevoegd gezag aan te wijzen geneeskundigen.

Naar boven