Regeling sollicitatieplicht voor gewezen politieke gezagdragers BES

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Regeling van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 16 september 2010, nr. 2010-0000607568, tot het stellen van nadere regels betreffende het vinden van passende arbeid voor gewezen politieke gezagdragers van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het opleggen van sancties aan gewezen politieke gezagdragers van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Regeling sollicitatieplicht voor gewezen politieke gezagdragers BES)

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 3a, vierde lid, 3b, vierde lid, en 3c, tweede lid, van het Pensioenbesluit politieke gezagdragers BES;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. Regels betreffende activiteiten om passende arbeid te vinden

Artikel 2

Het bevoegde gezag wijst ten behoeve van het opstellen van het plan een re-integratiebedrijf aan.

Artikel 3

Het plan bevat de volgende onderdelen:

  • a. de naam en adresgegevens van de betrokkene;

  • b. de wijze waarop de betrokkene bij het verkrijgen van passende arbeid zal worden begeleid;

  • c. de sollicitatieactiviteiten die de betrokkene zal verrichten;

  • d. de opleidingen en cursussen die de betrokkene eventueel zal volgen;

  • e. de overige activiteiten die kunnen bijdragen aan het verkrijgen van passende arbeid;

  • f. het tijdpad waarbinnen de in het plan opgenomen activiteiten plaatsvinden;

  • g. of verplichte planmatige begeleiding en ondersteuning voor betrokkene is aangewezen;

  • h. de wijze waarop en de frequentie waarmee de contacten tussen het re-integratiebedrijf en de betrokkene zullen plaatsvinden.

Artikel 4

  • 2 Het plan wordt vastgesteld door het bevoegde gezag.

Artikel 5

  • 1 Het plan wordt elke drie maanden door de betrokkene en het re-integratiebedrijf geëvalueerd.

  • 2 Indien de evaluatie aanleiding geeft tot wijziging van het plan, stuurt het re-integratiebedrijf het bijgestelde plan aan het bevoegde gezag. Artikel 4, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6

  • 1 De betrokkene voert gemiddeld een keer per twee weken een sollicitatieactiviteit uit, tenzij in het plan anders is bepaald.

  • 2 Bij het vaststellen van de mate waarin de sollicitatieactiviteiten dienen te worden ondernomen, wordt rekening gehouden met de plaatselijke arbeidsmarktsituatie en het aantal beschikbare vacatures, de mogelijkheden van de betrokkene en eventueel aanwezige medische beperkingen en het begrip passende arbeid.

Artikel 7

  • 1 De betrokkene kan per kalenderjaar gedurende twintig dagen vakantie genieten waarin geen sollicitatieactiviteiten hoeven worden uitgevoerd. Onder dagen wordt verstaan: maandag tot en met vrijdag dan wel dinsdag tot en met zaterdag.

  • 2 Op het aantal dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht vijf maal het aantal hele weken voor de eerste dag waarop de sollicitatieactiviteiten volgends het plan een aanvang nemen in het desbetreffende kalenderjaar, gedeeld door 13.

  • 3 Het aantal dagen, berekend volgens het tweede lid, wordt rekenkundig op hele dagen afgerond.

Artikel 8

  • 1 De kosten die de betrokkene maakt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3, onderdelen d en e, worden door het bevoegde gezag vergoed, overeenkomstig de in het vastgestelde plan opgenomen begroting, of, bij gebreke hiervan, overeenkomstig de beschikking op de aanvraag.

  • 2 Indien in het plan voor de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, geen begroting is opgenomen, dient de betrokkene bij het bevoegde gezag een aanvraag in voor een tegemoetkoming in de kosten van die activiteiten, voorafgaand aan de aanvang van die activiteiten. Vergoeding vindt uitsluitend plaats na overlegging van facturen en bewijzen van betaling tot ten hoogste het bedrag waarop op grond van het vastgestelde plan of de beschikking op de aanvraag aanspraak bestaat.

  • 3 Het bevoegde gezag kan bij de vaststelling van het plan of de beschikking op de aanvraag de voor een activiteit te vergoeden kosten lager vaststellen dan in het plan of de aanvraag is begroot, indien de begrote kosten niet noodzakelijk zijn voor het verrichten van de activiteit of als de kosten voor een activiteit hoger zijn begroot dan voor de uitvoering noodzakelijk is.

Hoofdstuk 3. Planmatige begeleiding en ondersteuning

Artikel 9

  • 1 De betrokkene dient bij het bevoegde gezag een aanvraag in voor een tegemoetkoming in de kosten van vrijwillige planmatige begeleiding en ondersteuning, voordat met de planmatige begeleiding en ondersteuning een aanvang is gemaakt. Vergoeding vindt uitsluitend plaats na overlegging van facturen en bewijzen van betaling tot ten hoogste het bedrag waarop op grond van de beschikking aanspraak bestaat. Kosten die niet noodzakelijk zijn voor planmatige begeleiding en ondersteuning, of die niet in redelijke verhouding staan tot geleverde prestaties, worden niet vergoed.

  • 2 Indien de planmatige begeleiding en ondersteuning als verplichting is opgelegd, vergoedt het bevoegde gezag de kosten voor de planmatige begeleiding en ondersteuning rechtstreeks aan de door de betrokkene aangewezen organisatie die de planmatige begeleiding en ondersteuning uitvoert. Het bevoegde gezag sluit daartoe een schriftelijke overeenkomst met de organisatie.

  • 3 Een tegemoetkoming voor planmatige begeleiding en ondersteuning als bedoeld in het eerste lid wordt slechts verleend, indien de planmatige begeleiding en ondersteuning wordt uitgevoerd door een organisatie die voldoet aan de eisen, gesteld in artikel 10.

  • 4 Het bevoegde gezag verstrekt de organisatie die de planmatige begeleiding en ondersteuning uitvoert de noodzakelijke gegevens.

  • 5 De aanspraak op de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, vervalt zodra de betrokkene ophoudt mee te werken aan de planmatige begeleiding en ondersteuning of op andere wijze de oorzaak is dat de planmatige begeleiding en ondersteuning niet of niet langer bijdraagt aan het vinden van passend werk.

Artikel 10

Een organisatie die planmatige begeleiding en ondersteuning uitvoert, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de organisatie heeft ten minste een consultant in volledige betrekking in dienst die ten minste drie jaar ervaring heeft in planmatige begeleiding en ondersteuning;

  • b. de planmatige begeleiding en ondersteuning bestaat in ieder geval uit gemiddeld twee uur per maand persoonlijke en individuele begeleiding;

  • c. de organisatie heeft noch rechtstreeks, noch indirect, op enigerlei wijze financiële verbindingen met of geeft financiële bijdragen aan personen, organisaties, bedrijven of daarmee gelieerde natuurlijke of rechtspersonen die direct of indirect invloed hebben op het gunnen van de opdracht tot planmatige begeleiding en ondersteuning.

Hoofdstuk 4. Inhouding van de uitkering

Artikel 11

Het bevoegde gezag legt een inhouding op, indien het constateert dat:

  • a. de betrokkene weigert te voldoen aan een oproep van of namens het bevoegde gezag om de benodigde inlichtingen en informatie te verstrekken voor een goede uitvoering van deze regeling;

  • b. de betrokkene de verplichtingen, bedoeld in artikel 3a, eerste lid, van het besluit niet nakomt;

  • c. de betrokkene de verplichtingen, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van het besluit niet nakomt;

  • d. de betrokkene weigert mee te werken aan het opstellen van een plan;

  • e. de betrokkene de in het plan opgenomen verplichtingen niet nakomt;

  • f. de betrokkene weigert mee te werken aan een verplicht opgelegde planmatige begeleiding en ondersteuning.

Artikel 12

  • 1 De hoogte en duur van de inhouding op grond van artikel 3c, eerste lid, van het besluit bedragen:

    • a. 5% van de uitkering gedurende ten minste een maand indien sprake is van een gedraging of nalaten als bedoeld in artikel 11, onderdeel a, waarbij het bevoegde gezag de mogelijkheid heeft af te wijken tot ten minste 2% en ten hoogste 20%;

    • b. 25% van de uitkering gedurende ten minste vier maanden indien sprake is van een gedraging of nalaten als bedoeld in artikel 11, onderdelen b tot en met f, waarbij het bevoegde gezag de mogelijkheid heeft af te wijken tot ten minste 15% en ten hoogste 100%.

  • 2 De hoogte van de inhouding bedraagt ten minste USD 25.

  • 3 Inhoudingen kunnen gelijktijdig opgelegd worden, met dien verstande dat nooit meer dan 100% van de uitkering wordt ingehouden.

Artikel 13

Een inhouding wordt opgelegd met ingang van de eerste dag dat een verplichting als bedoeld in deze regeling niet of niet behoorlijk is nagekomen.

Artikel 14

Indien het bevoegde gezag de betrokkene een inhouding oplegt binnen twee jaar na de bekendmaking van een inhouding wegens dezelfde grond, worden de percentages alsmede het minimumbedrag, genoemd in artikel 12, tweede lid, met 50% verhoogd.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Staatssecretaris

van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A.Th.B. Bijleveld-Schouten

Naar boven