Lumpsumbesluit ambtenaren BES

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 09-10-2011 t/m heden

Lumpsumbesluit ambtenaren BES

1. Definities

Artikel 1

De in deze paragraaf vastgestelde begripsbepalingen zijn mede van toepassing op de uit kracht van dit besluit gegeven regelgeving.

Artikel 2

In dit besluit wordt verstaan onder «bevoegd gezag»:

  • a. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor wat betreft overheidsdienaren in dienst van de staat;

  • b. het bestuurscollege, voor wat betreft de overheidsdienaren in dienst van het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

Artikel 3

In dit besluit worden onder «overheidsdienaren» dezelfden verstaan als in het Wachtgeldbesluit ambtenaren BES, met uitzondering van de secretarissen van de openbare lichamen.

Artikel 4

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • lumpsum: de geldsom, bedoeld in artikel 20 van dit besluit;

  • reorganisatie: iedere wijziging of opheffing van een dienst, bedrijf of instelling, welke kan leiden tot ontslag als bedoeld in artikel 4 van de Wachtgeldbesluit ambtenaren BES, en waarmede een vermindering van het aantal in die dienst, dat bedrijf of die instelling benodigde arbeidsplaatsen met twee of meer te zelfder tijd of in een samenhangende periode wordt beoogd.

2. De uitnodiging tot vrijwillig ontslag

Artikel 5

Indien het bevoegde gezag besluit tot een reorganisatie over te gaan, stelt het, op de wijze als in dit besluit nader bepaald, de overheidsdienaren die in de dienst, het bedrijf of de instelling welke door de voorgenomen reorganisatie wordt betroffen werkzaam zijn, in de gelegenheid om kenbaar te maken dat zij zelf het dienstverband wensen te beëindigen, alvorens aan een of meer van hen ontslag als bedoeld in artikel 4 van de Wachtgeldbesluit ambtenaren BES te verlenen.

Artikel 6

  • 1 Het bevoegde gezag kan besluiten ten aanzien van een of meer bepaalde diensten, bedrijven of instellingen tot het verlenen van ontslag als bedoeld in artikel 4 van de Wachtgeldbesluit ambtenaren BES over te gaan zonder vooraf de gelegenheid te geven tot het kenbaar maken van de wens tot beëindiging van het dienstverband.

  • 2 Een dergelijk besluit is met redenen omkleed en wordt zo spoedig mogelijk aan alle betrokken overheidsdienaren bekend gemaakt.

  • 3 Als reden tot het nemen van het besluit kan onder meer gelden dat het aantal overheidsdienaren dat als gevolg van de reorganisatie naar verwachting ontslagen zal dienen te worden gering is in verhouding tot het totale aantal overheidsdienaren dat in de door de reorganisatie betroffen diensten, bedrijven of instellingen werkzaam is.

Artikel 7

  • 1 Het bevoegde gezag kan voorts besluiten een of meer bepaalde categorieën van overheidsdienaren, werkzaam in diensten, bedrijven of instellingen die door een voorgenomen reorganisatie worden betroffen, uit te sluiten van de gelegenheid tot het kenbaar maken van de wens tot beëindiging van het dienstverband. Onder categorie wordt hierbij verstaan een groep van overheidsdienaren met een zelfde of vergelijkbare taak of functie, of van een zelfde of vergelijkbaar opleidingsniveau.

  • 2 Een dergelijk besluit wordt aan alle betrokken overheidsdienaren schriftelijk en met redenen omkleed bekend gemaakt op hetzelfde tijdstip waarop een mededeling als bedoeld in artikel 10 aan de overige overheidsdienaren die in de betreffende diensten, bedrijven of instellingen werkzaam zijn wordt gedaan.

  • 3 Het besluit kan slechts gegrond zijn hetzij op de verwachting van een quantitatieve onderbezetting van de betreffende diensten, bedrijven of instellingen, of van bepaalde functie- of opleidingsniveau’s daarbinnen, hetzij op een dringende behoefte aan soortgelijk personeel in een andere dienst, bedrijf of instelling, onder hetzelfde bevoegde gezag gesteld.

Artikel 9

Indien er enige vorm van georganiseerd overleg bestaat tussen een bevoegd gezag en een organisatie van overheidsdienaren ten aanzien van wie een reorganisatie overwogen wordt, worden de voorgenomen besluiten aangaande die reorganisatie door het bevoegde gezag in dit overleg ter behandeling aangebracht, en zijn daarop de betreffende het overleg tot stand gekomen regelen van toepassing.

Artikel 10

Het besluit om de in een bepaalde dienst, bedrijf of instelling werkzame overheidsdienaren in verband met een voorgenomen reorganisatie in de gelegenheid te stellen kenbaar te maken dat zij zelf het dienstverband wensen te beëindigen wordt aan alle betrokkenen schriftelijk en zoveel mogelijk te zelfder tijd medegedeeld. De mededeling houdt tevens in algemene gegevens over de voorgenomen reorganisatie en over de lumpsum-regeling als bedoeld in dit besluit, over de wijze waarop en de termijn waarbinnen de wens tot beëindiging van het dienstverband kenbaar dient te worden gemaakt, over de ingangsdatum van het alsdan te verlenen ontslag en over de persoon of instantie waarbij nadere inlichtingen over de financiële en rechtspositionele gevolgen van een vrijwillige beëindiging van het dienstverband kunnen worden ingewonnen.

Artikel 11

Gerekend vanaf de dagtekening van de in het vorige artikel bedoelde mededeling hebben zij aan wie deze is gedaan gedurende twee maanden de gelegenheid om hun wens tot beëindiging van het dienstverband schriftelijk kenbaar te maken.

Artikel 12

Na afloop van de in het voorgaande artikel bedoelde termijn wordt in verband met dezelfde reorganisatie noch aan enige daarbij betrokken overheidsdienaar afzonderlijk, noch aan een groep of categorie van overheidsdienaren gezamenlijk opnieuw de gelegenheid gegeven om de wens tot beëindiging van het dienstverband met de in dit besluit bepaalde rechtsgevolgen kenbaar te maken.

3. Het ontslag

Artikel 13

  • 1 Behoudens het bepaalde in het derde lid en in artikel 14 wordt aan al degenen die in antwoord op een mededeling als bedoeld in artikel 10 kenbaar hebben gemaakt dat zij zelf het dienstverband wensen te beëindigen door het bevoegde gezag eervol ontslag verleend.

  • 2 Het besluit tot ontslagverlening met toepassing van dit besluit wordt aan de betrokkenen schriftelijk bekend gemaakt binnen een maand na het tijdstip waarop de termijn, bedoeld in artikel 11, geëindigd is.

  • 3 Is een strafvervolging tegen de overheidsdienaar aanhangig of wordt overwogen hem in aanmerking te brengen voor een disciplinaire straf, dan kan de ontslagverlening worden aangehouden totdat de uitspraak van de strafrechter of de beslissing inzake de disciplinaire straf onherroepelijk is geworden.

  • 4 Indien een geval als bedoeld in het derde lid zich heeft voorgedaan en de betrokken overheidsdienaar nadien alsnog voor het verkrijgen van eervol ontslag in aanmerking blijkt te komen, zijn op hem alle bepalingen van dit besluit onverminderd van toepassing.

Artikel 14

  • 1 Het bevoegde gezag kan weigeren aan een of meer bepaalde overheidsdienaren die in antwoord op een mededeling als bedoeld in artikel 10 kenbaar hebben gemaakt dat zij zelf het dienstverband wensen te beëindigen het gevraagde ontslag met toepassing van dit besluit te verlenen.

  • 2 Het besluit tot weigering wordt aan de betrokkene(n) schriftelijk en met redenen omkleed medegedeeld binnen een maand na het tijdstip waarop de termijn, bedoeld in artikel 11, geëindigd is.

  • 3 Het besluit kan slechts gegrond zijn op de overweging dat verlening van het gevraagde ontslag tot een quantitatieve of qualitatieve onderbezetting van de (het) betreffende dienst, bedrijf of instelling, of van bepaalde functie- of opleidingsniveau’s daarbinnen, zou leiden.

Artikel 15

De termijn van een maand, bedoeld in de artikelen 13, tweede lid, en 14, tweede lid, kan door het bevoegde gezag met een maand verlengd worden. Het besluit tot verlenging wordt aan de betrokkenen vóór de afloop van de oorspronkelijke termijn medegedeeld; het is met redenen omkleed.

Artikel 16

  • 1 Het ontslag gaat voor alle overheidsdienaren die in een zelfde dienst, bedrijf of instelling werkzaam zijn zoveel mogelijk op hetzelfde tijdstip in. Dit tijdstip valt niet eerder dan op de eerste dag van de tweede maand na die waarin het besluit, bedoeld in artikel 13, bekend gemaakt is, en niet later dan een maand vóór die waarin voor een of meer in dezelfde (hetzelfde) dienst, bedrijf of instelling werkzame overheidsdienaren in verband met dezelfde reorganisatie het ontslag als bedoeld in artikel 4 van de Wachtgeldbesluit ambtenaren BES zal ingaan.

  • 2 Het ontslag kan op verzoek of met instemming van de betrokken overheidsdienaar met ingang van een eerder tijdstip verleend worden.

Artikel 17

Degene aan wie ingevolge dit besluit op zijn verzoek ontslag verleend is, heeft op grond van dat ontslag geen aanspraak op wachtgeld.

Artikel 18

  • 1 Op de overheidsdienaar, die, hoewel hij behoort tot een categorie als bedoeld in artikel 7 of die door een weigering als bedoeld in artikel 14 getroffen is, niettemin ontslag aanvraagt is dit besluit niet van toepassing. Zijn ontslagaanvraag wordt door het bevoegde gezag behandeld in overeenstemming met de bepalingen van artikel 88 van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES of daarmede vergelijkbare, op de betrokkene toepasselijke rechtspositionele bepalingen.

Artikel 19

  • 1 Degene aan wie ingevolge dit besluit ontslag verleend is wordt geacht ermede te hebben ingestemd dat hij in beginsel gedurende een tijdvak van vier jaren, gerekend vanaf het tijdstip waarop het ontslag ingaat, in dienst zal treden van een lichaam als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Pensioenwet ambtenaren BES.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of bij eilandsverordening, al naar gelang de lumpsum is toegekend door een bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2, onder a, onderscheidenlijk door een bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2, onder b, kunnen privaatrechtelijke rechtspersonen of instellingen aan de werking van het eerste lid worden onttrokken of daaronder worden gebracht.

4. De Lumpsum

Artikel 20

Aan de overheidsdienaar die de wens tot beëindiging van het dienstverband kenbaar heeft gemaakt en aan wie dienvolgens ontslag verleend is, wordt bij of uiterlijk een maand na de ingang van het ontslag een bepaalde geldsom uitgekeerd, volgens de in deze paragraaf en in paragraaf 6 van dit besluit te stellen regelen.

Artikel 20a

  • 1 Tot uitkering van een geldsom als bedoeld in artikel 20 wordt tevens overgegaan ten aanzien van de overheidsdienaar aan wie op grond van het bepaalde in artikel 6 ontslag verleend is, indien hij tot zodanige uitkering uiterlijk binnen één maand na ontvangst van het besluit tot ontslagverlening een schriftelijk verzoek richt tot het bevoegd gezag.

  • 2 Het verzoek kan niet worden geweigerd.

  • 3 Ten aanzien van de overheidsdienaar aan wie op grond van dit artikel een geldsom wordt uitgekeerd, wordt het hem verleende ontslag geacht op zijn verzoek te zijn verleend. Het bepaalde in de artikelen 17 en 19 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21

Het bedrag van de lumpsum, bedoeld in artikel 20, is afhankelijk van het wachtgeld, de kindertoelage daaronder mede begrepen, dat de betrokken overheidsdienaar ontvangen zou hebben, indien het hem verleende ontslag niet door de bepalingen van dit besluit, doch door die van de Wachtgeldbesluit ambtenaren BES beheerst zou zijn. Verminderingen op grond van paragraaf 4 van het laatstgenoemde besluit en inhoudingen in verband met premie- of andere verplichtingen worden bij de berekening van dit wachtgeld buiten beschouwing gelaten. De kindertoelage wordt voor de gehele duur van de wachtgeld-periode die voor de betrokkene gegolden zou hebben berekend naar de toestand op de dag voorafgaande aan die waarop het ontslag ingaat.

Artikel 22

  • 1 Van het wachtgeld, berekend overeenkomstig de bepalingen van het voorgaande artikel, wordt de gekapitaliseerde waarde op de dag van de ingang van het ontslag vastgesteld, waarbij wordt uitgegaan van een rentevoet van 9% ’s jaars.

  • 2 De lumpsum bedraagt 70% van het aldus gekapitaliseerde wachtgeld, doch ten hoogste (USD 33.600,–).

Artikel 23

Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan in overleg met de bestuurscolleges van de openbare lichamen ten aanzien van welker ambtenaren dit besluit in werking getreden is, het in het eerste of het tweede lid van artikel 22 genoemde percentage of het in het tweede lid van dat artikel genoemde bedrag worden gewijzigd. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, geschiedt de wijziging bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 24

  • 1 Indien de gewezen overheidsdienaar aan wie een lumpsum is toegekend, in afwijking van het beginsel bedoeld in artikel 19, niettemin binnen het aldaar genoemde tijdvak en bij een aldaar bedoelde rechtspersoon of instelling een dienstbetrekking aanvaardt, is hij verplicht van die lumpsum terug te betalen, indien de indiensttreding geschiedt:

    • binnen één jaar: 90%;

    • na één jaar, maar binnen twee jaren: 75%;

    • na twee jaren, maar binnen drie jaren: 50%;

    • na drie jaren, maar binnen vier jaren: 25%.

  • 2 Bij de vaststelling van het terug te betalen bedrag worden inhoudingen, uit hoofde van artikel 39 toegepast, buiten beschouwing gelaten. Van de ingevolge de Wet inkomstenbelasting BES over de lumpsum betaalde of verschuldigde belasting wordt op verzoek van de betrokkene een gedeelte, overeenkomende met de in het eerste lid genoemde percentages in aldaar bedoelde gevallen, op het bedrag in mindering gebracht; in dit geval wordt in het jaar waarin de terugbetaling geschiedt het inkomen voor de vaststelling van de aanslag niet met het terugbetaalde bedrag verminderd. Onze Minister van Financiën kan nadere regelen vaststellen aangaande de wijze waarop de vermindering dient te geschieden, ingeval nog geen definitieve aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar waarin de lumpsum is ontvangen, is opgelegd, deze aanslag nog niet is voldaan, de belastingplichtige tegen de aanslag bezwaar gemaakt heeft of in beroep gekomen is, of tot navordering wordt overgegaan.

  • 3 De terugbetaling geschiedt aan de staat, indien de lumpsum is toegekend door een bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2, onder a; indien de lumpsum is toegekend door een bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2, onder b, geschiedt de terugbetaling aan het betrokken openbaar lichaam.

5. Investeringsfaciliteiten

Artikel 25

Aan de gewezen overheidsdienaar die in het genot is gesteld van een lumpsum, en die voornemens is investeringen te verrichten ten behoeve van een in het openbare lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba bestaand of nieuw te stichten bedrijf van voldoende economische levensvatbaarheid, kunnen bijzondere faciliteiten ter beschikking worden gesteld overeenkomstig de in deze paragraaf vastgestelde regelen, indien hij zijn voornemen uiterlijk zes maanden na de dag waarop zijn ontslag is ingegaan ter beoordeling heeft voorgelegd aan een ingevolge artikel 26 daartoe aangewezen instelling en de beoordeling positief is.

Artikel 26

  • 1 De beoordeling of voorgenomen investeringen voor de terbeschikkingstelling van bijzondere faciliteiten in aanmerking komen wordt, zoveel mogelijk reeds voordat het aan de betrokkenen verleende of te verlenen ontslag is ingegaan, uitgevoerd door een of meer publiek- of privaatrechtelijke instellingen, daartoe aangewezen door

    • Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor zover het betreft de voorgenomen investeringen van gewezen overheidsdienaren die een lumpsum ten laste van de staat genieten;

    • het bestuurscollege van een openbaar lichaam, voor zover het betreft de voorgenomen investeringen van gewezen overheidsdienaren die een lumpsum ten laste van dat openbaar lichaam genieten.

  • 2 Indien de beoordeling positief is, vinden de verdere begeleiding en advisering met betrekking tot het bedrijf ten behoeve waarvan de faciliteiten ter beschikking worden gesteld door dezelfde instelling plaats die de beoordeling heeft verricht.

  • 3 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, onderscheidenlijk het bestuurscollege, kan aan de aangewezen instellingen algemene voorschriften geven omtrent de wijze waarop de beoordeling, begeleiding en advisering dienen te worden uitgevoerd.

Artikel 27

De aanwijzing van de instelling of instellingen, bedoeld in het eerste lid van het voorgaande artikel, en de vaststelling van de voorschriften, bedoeld in het derde lid daarvan, geschieden, door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het betrokken bestuurscollege zoveel mogelijk gelijkluidend. Indien Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het bestuurscollege tot volledige overeenstemming geraken, geschiedt de vaststelling en/of aanwijzing bij dit besluit, dat in dit geval op alle binnen het betreffende openbaar lichaam werkzame overheidsdienaren betrekking heeft.

Artikel 28

  • 1 Aan de gewezen overheidsdienaar die een lumpsum ten laste van de staat geniet kan ter financiering van de door deze voorgenomen investering, indien de beoordeling daarvan positief is, door de instelling die deze beoordeling heeft verricht een lening worden verstrekt, waarvoor de Staat haar de middelen verschaft.

  • 2 Het bedrag van de lening beloopt ten hoogste (USD 28.000,–) tegen een rente van ten hoogste 3% ’s jaars; de lening heeft een looptijd van ten hoogste tien jaren en een aflossingsvrije periode van ten hoogste twaalf maanden.

  • 3 De voorwaarden van de lening worden voor elk afzonderlijk geval door de instelling, na overleg met de betrokken gewezen overheidsdienaar, vastgesteld. Zij zijn uitsluitend of mede afhankelijk van de beoordeling van de voorgenomen investering.

  • 4 De uit de lening voor de gewezen overheidsdienaar voortvloeiende verbintenis is bij al zijn overige persoonlijke verbintenissen achtergesteld.

Artikel 29

Ter uitvoering van het voorgaande artikel worden door de Staat, aan de ermede belaste instellingen, naarmate de behoefte ontstaat, leningen verstrekt tot het in totaal benodigde bedrag. Over deze leningen wordt door het land geen rente geheven. Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit artikel.

Artikel 30

De staat staat jegens elke instelling borg voor 90% van hetgeen deze uit hoofde van een ingevolge artikel 28 verstrekte lening aan hoofdsom en renten van de betrokken gewezen overheidsdienaar te vorderen heeft.

Artikel 31

  • 1 De instelling die ingevolge artikel 28 een lening aan een gewezen overheidsdienaar verstrekt is bevoegd te verlangen dat deze daarvoor te haren genoegen zekerheid stelt. Indien zulke zekerheid gesteld is, kan het land voor de voldoening van zijn uit de borgtocht voortvloeiende verbintenis slechts worden aangesproken, indien en voor zover de zekerheid die de gewezen overheidsdienaar gesteld heeft onvoldoende blijkt te zijn.

  • 2 De instelling is eveneens bevoegd te verlangen dat door de gewezen overheidsdienaar een bedrag, ten hoogste gelijk aan de door hem genoten lumpsum, uit eigen middelen wordt besteed voor de medefinanciering van de investering waarvoor ook het geleende bedrag wordt aangewend.

Artikel 32

Indien de beoordeling van een voorgenomen investering als bedoeld in artikel 26 negatief is en/of de daarmede belaste instelling kenbaar maakt niet tot het verstrekken van een lening als bedoeld in artikel 28 of in een daarmede overeenkomende bepaling van een eilandsverordening te zullen overgaan, kan de betrokkene, zolang het hem verleende of te verlenen ontslag nog niet is ingegaan, zijn mededeling dat hij zelf het dienstverband wenst te beëindigen intrekken. Indien hij zijn ontslagaanvraag intrekt, wordt hij geacht geen ontslag te hebben verzocht.

Artikel 33

  • 1 Het bedrag en de tijdvakken, genoemd in artikel 28, tweede lid, en de percentages, genoemd in dat zelfde artikellid en in artikel 30, kunnen bij ministeriële regeling worden gewijzigd.

  • 2 Indien in een openbaar lichaam een eilandsverordening wordt voorbereid of tot stand gekomen is, inhoudende een regeling overeenkomstig die welke in de artikelen 28 tot en met 31 is opgenomen, tracht Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties door overleg met het bestuurscollege van dat openbaar lichaam een zo groot mogelijke gelijkluidendheid tussen de beide regelingen te bewerkstelligen, onderscheidenlijk te behouden.

6. Verschillende bepalingen

Artikel 36

  • 1 Indien het ingevolge dit besluit verleende ontslag ingaat op een zodanig tijdstip dat, ware aan de betrokkene met ingang van dit tijdstip ontslag als bedoeld in artikel 4 van het Wachtgeldbesluit ambtenaren BES verleend, hij aan het einde van de wachtgeld-periode uitzicht op een later ingaand pensioen zou hebben verworven, kan hij een zelfde uitzicht verwerven door betaling ineens van de gekapitaliseerde waarde van de bijdrage voor het eigen pensioen welke door hem zelf gedurende de wachtgeld-periode verschuldigd zou zijn geweest tot aan het tijdstip waarop hij het eerder bedoelde uitzicht alsdan zou hebben verworven, berekend tegen een rentevoet van 9% ’s jaars. Het door hem verschuldigde bedrag wordt op de lumpsum in mindering gebracht.

  • 2 Indien de rentevoet, bedoeld in artikel 22, eerste lid, met toepassing van artikel 23 wordt gewijzigd, wordt de in het voorgaande lid genoemde rentevoet dienovereenkomstig gewijzigd.

Artikel 38

Beslag, gelegd op het loon of de bezoldiging van een overheidsdienaar, wordt geacht tevens op de hem toekomende lumpsum te zijn gelegd. Evenwel is in geval van samenloop van beslag en inhouding als bedoeld in het volgende artikel slechts dat gedeelte van de lumpsum voor beslag vatbaar, hetwelk overblijft nadat de inhouding heeft plaats gevonden.

Artikel 39

Hetgeen bij het ingaan van het ontslag door de gewezen overheidsdienaar aan het bevoegde gezag of aan enig openbaar lichaam verschuldigd is wordt op de lumpsum ingehouden. Op deze inhouding zijn beperkende bepalingen welke aan inhouding op de bezoldiging of het loon zijn gesteld niet van toepassing.

Artikel 40

Korting ten behoeve van andere schuldeiser van de gewezen overheidsdienaar dan de in het voorgaande artikel bedoelde wordt op de lumpsum niet toegepast. Indien de bezoldiging of het loon van een overheidsdienaar onmiddellijk voorafgaand aan de ingang van het hem ingevolge dit besluit verleende ontslag aan zodanige korting onderworpen is, doet het bevoegde gezag aan de betrokken schuldeisers mededeling omtrent het aanstaande ontslag, ten minste een maand vóór de ingang daarvan.

Artikel 41

Aan de overheidsdienaar ten behoeve van wie de publiek- of privaatrechtelijke rechtspersoon in welke dienst hij is, een overeenkomst van borgtocht met zijn schuldeiser heeft aangegaan, wordt de hem toekomende lumpsum niet uitbetaald alvorens hij heeft aangetoond dat hij met de betrokken schuldeiser een nieuwe overeenkomst heeft aangegaan waarbij in ieder geval de betrokken rechtspersoon uit de borgtocht wordt ontslagen.

Artikel 42

Voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting BES wordt degene aan wie de lumpsum is uitbetaald geacht ten tijde van de uitbetaling in de openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius en Saba te wonen.

Artikel 43

Indien de overheidsdienaar overlijdt alvorens het hem ingevolge dit besluit te verlenen of verleende ontslag is ingegaan, wordt hij geacht niet voor een zodanig ontslag in aanmerking te zijn gekomen.

Artikel 44

Indien de gewezen overheidsdienaar overlijdt nadat hem ingevolge dit besluit verleende ontslag is ingegaan, doch voordat hem de lumpsum is uitgekeerd, geschiedt de betaling daarvan aan zijn erfgenamen.

Artikel 45

Indien degene die aanspraak heeft op een lumpsum onder curatele gesteld of in staat van faillissement verklaard wordt, geschiedt de betaling aan de curator.

Artikel 46

Indien de overheidsdienaar of gewezen overheidsdienaar opzettelijk onjuiste gegevens heeft verschaft, als gevolg waarvan hem ten onrechte een lumpsum dan wel een lumpsum tot een te hoog bedrag is toegekend, wordt al datgene van hem teruggevorderd dat hem niet zou zijn toegekend, indien hij de onjuiste gegevens niet had verschaft.

Artikel 47

  • 1 Ten aanzien van overheidsdienaren en gewezen overheidsdienaren jegens wie het bevoegde gezag wordt gevormd door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of het bestuurscollege van een openbaar lichaam, en ten aanzien van de erfgenamen van dezen, oordeelt over de beschikkingen, handelingen en weigeringen om te beschikken of te handelen in verband met de toepassing van de paragrafen 2, 3, 4 en 6 van dit besluit bij uitsluiting in eerste aanleg het gerecht in ambtenarenzaken en in hoger beroep de raad van beroep in ambtenarenzaken, zulks ook dan wanneer de bezwaarde geen ambtenaar in de zin van de Wet ambtenarenrechtspraak BES is.

  • 2 De bepalingen van de in het voorgaande lid genoemde regelingen zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

7. Overgangs- en slotbepalingen

Naar boven