Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES

Geraadpleegd op 16-04-2024.
Geldend van 01-07-2018 t/m 31-12-2018

Besluit van 24 juli 2010 houdende regeling van de materiele rechtspositie van de Rijksvertegenwoordiger van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 10 juni 2010;

Gelet op artikel 193, eerste en tweede lid, 201 en 203 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

De Raad van State gehoord (advies van 30 juni 2010, nr. W04.10.0218/1);

Gezien het nader rapport van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 16 juli 2010, nr. 2010-0000486014;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • bezoldiging: het bedrag per maand waarop de Rijksvertegenwoordiger op grond van artikel 2, eerste lid, van dit besluit aanspraak kan maken.

Artikel 2. Bezoldiging en vergoeding voor ambtskosten

  • 1 De bezoldiging van de Rijksvertegenwoordiger bedraagt € 9.955,80.

  • 2 De Rijksvertegenwoordiger ontvangt een vergoeding ten bedrage van € 375 per maand voor de aan zijn ambt verbonden kosten.

  • 3 Het bedrag genoemd in het tweede lid wordt per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar.

  • 4 De kosten voor niet-partijpolitiek georiënteerde scholing in verband met de vervulling van de functie van Rijksvertegenwoordiger komen ten laste van het Rijk.

  • 5 Onze Minister kan over de in het vierde lid bedoelde scholing nadere regels stellen.

  • 6 De aanspraak op de bezoldiging en op de vergoeding voor ambtskosten, bedoeld in het tweede lid, begint met ingang van de dag waarop de benoeming ingaat en eindigt met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat of de dag, volgende op die van het overlijden.

  • 7 Indien de bezoldiging van het personeel in de sector Rijk wijziging ondergaat, en wordt bepaald dat die wijziging een algemeen karakter draagt, wordt het in het eerste lid genoemde bedrag bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

  • 8 Indien aan het personeel in de sector Rijk een eenmalige uitkering wordt toegekend, ontvangt de Rijksvertegenwoordiger deze op gelijke voet.

  • 9 Wanneer Onze Minister de Rijksvertegenwoordiger toestemming verleent langer dan zes weken buiten de openbare lichamen te verblijven, kan hij daarbij bepalen dat gedurende die langere periode de bezoldiging en de vergoeding voor ambtskosten geheel of gedeeltelijk worden ingehouden.

Artikel 2a

  • 1 Zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar, verstrekt de Rijksvertegenwoordiger aan Onze Minister, dan wel aan een door hem aangewezen instantie:

    • a. een opgave van de neveninkomsten welke hij over dat kalenderjaar of over een gedeelte daarvan heeft genoten, dan wel

    • b. een verklaring dat hij geen neveninkomsten heeft genoten of niet meer dan 14% van de bezoldiging op jaarbasis aan neveninkomsten heeft genoten over dat jaar of, indien hij het ambt van Rijksvertegenwoordiger vervulde gedurende een gedeelte van het kalenderjaar, een evenredig deel daarvan, dan wel

    • c. een verklaring dat een opgave van neveninkomsten achterwege zal blijven.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, vermindert Onze Minister op verzoek van de Rijksvertegenwoordiger diens bezoldiging reeds gedurende het kalenderjaar met een bedrag waarmee de Rijksvertegenwoordiger verwacht dat zijn bezoldiging zal worden verrekend vanwege zijn neveninkomsten.

  • 3 Onze Minister vordert, indien hij, dan wel een door hem aangewezen instantie constateert dat er sprake is van te verrekenen neveninkomsten, het teveel aan ontvangen bezoldiging terug van de Rijksvertegenwoordiger.

  • 4 Indien de Rijksvertegenwoordiger geen informatie kan verstrekken, meldt hij dit binnen zes maanden onder opgaaf van redenen aan Onze Minister, dan wel aan een door hem aangewezen instantie. De Rijksvertegenwoordiger meldt tevens een redelijke termijn waarop hij deze informatie alsnog zal verstrekken.

  • 5 In het geval genoemd in het eerste lid, onderdeel c, alsmede indien de Rijksvertegenwoordiger binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar geen opgave of verklaring, als bedoeld in het eerste lid, heeft ingezonden, of niet heeft voldaan aan het vierde lid, stelt Onze Minister de bezoldiging over het afgelopen jaar vast op 65% van de bezoldiging op jaarbasis, tenzij hij uit anderen hoofde kan vaststellen tot welk bedrag er verrekend zou moeten worden.

  • 6 Op verzoek van de Rijksvertegenwoordiger kan Onze Minister besluiten de verrekening of terugbetaling in termijnen te laten plaatsvinden.

Artikel 3. Vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering

Naast de bezoldiging, bedoeld in artikel 2, eerste lid, ontvangt de Rijksvertegenwoordiger op de voet van de regeling voor het personeel in de sector Rijk een vakantie-uitkering en een eindejaarsuitkering.

Artikel 4. Vergoeding bij waarneming

  • 2 Bij aantoonbare inkomstenderving als gevolg van de waarneming kan het bedrag van de beloning door Onze Minister worden verhoogd, echter tot maximaal de bezoldiging, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel 5. Vergoeding tijdens sollicitatieprocedure

Aan een kandidaat voor het ambt van Rijksvertegenwoordiger worden de noodzakelijke reis- en verblijfkosten vergoed die zijn gemaakt in verband met de sollicitatieprocedure.

Artikel 6. Vergoeding bij ambtsaanvaarding

  • 1 Uit hoofde van de ambtsaanvaarding wordt aan de Rijksvertegenwoordiger eenmalig een verhuiskostenvergoeding toegekend, bestaande uit:

    • a. een bedrag voor de kosten verbonden aan het vervoer van de betrokkene en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, welk bedrag zo nodig wordt vermeerderd met een bedrag voor reis- en verblijfkosten, welke de betrokkene en eventueel een of meer van diens gezinsleden vooraf heeft gemaakt ter bezichtiging van de woonruimte;

    • b. een bedrag voor de kosten van vervoer van de bagage en van de inboedel van de betrokkene naar de nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van het in- en uitpakken en de verschuldigde invoerrechten;

    • c. een bedrag van tien procent van de jaarlijkse bezoldiging voor alle andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder gezinsleden verstaan de echtgenoot of geregistreerde partner of degene met wie betrokkene ongehuwd samenleeft en een gezamenlijke huishouding voert als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, van de Algemene nabestaandenwet en de kinderen, stief- en pleegkinderen van hemzelf en/of van zijn echtgenoot of geregistreerde partner of degene met wie betrokkene ongehuwd samenleeft en een gezamenlijke huishouding voert, voor zover zij met hem samenwonen.

  • 3 Indien de Rijksvertegenwoordiger na benoeming de ambtswoning nog niet kan betrekken heeft hij aanspraak op een vergoeding voor tijdelijke huisvesting. Ook heeft hij dan aanspraak op een verhuiskostenvergoeding als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 De Rijksvertegenwoordiger heeft ten laste van het Rijk, wegens niet herbenoeming of eervol ontslag, aanspraak op een verhuiskostenvergoeding als bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat het bedrag onder c, zes procent van de jaarlijkse bezoldiging bedraagt.

  • 5 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de hoogte van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, en de vergoeding voor tijdelijke huisvesting, bedoeld in het derde lid, en de voorwaarden voor de aanspraak op deze bedragen en de vergoeding.

Artikel 7. Reis- en verblijfkosten

  • 1 De Rijksvertegenwoordiger heeft aanspraak op een vergoeding van reis- en verblijfkosten voor reizen gemaakt voor de uitoefening van het ambt.

  • 2 De Rijksvertegenwoordiger heeft aanspraak op een vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de hoogte van de vergoeding en de voorwaarden voor de aanspraak.

Artikel 7a

Indien aan de Rijksvertegenwoordiger een dienstauto ter beschikking is gesteld en hij voor het gebruik van deze dienstauto loon- en inkomstenbelasting is verschuldigd, kan Onze Minister bepalen dat deze belastingheffing aan de Rijksvertegenwoordiger wordt vergoed. De vergoeding betreft ten hoogste de verschuldigde loon- en inkomstenbelasting voor het gebruik van de dienstauto.

Artikel 8

  • 1 Voor het bewonen van een ambtswoning wordt op de bezoldiging een korting toegepast van 18%.

  • 2 Indien Onze Minister de economische huurwaarde van de ambtswoning lager vaststelt dan 18% van de bezoldiging, stelt hij de korting, in afwijking van het eerste lid, vast op dat lagere percentage.

  • 3 Indien de Rijksvertegenwoordiger een ambtswoning bewoont, draagt hij de onderhoudskosten welke volgens de wet en het plaatselijk gebruik ten laste van de huurder zijn.

  • 4 Indien de Rijksvertegenwoordiger voor het gebruik van een ambtswoning loon- en inkomstenbelasting is verschuldigd, vergoedt het Rijk deze belasting aan de Rijksvertegenwoordiger.

Artikel 8a

Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden aangewezen:

Artikel 9. Kennisgeving bij afwezigheid

Indien de Rijksvertegenwoordiger langer dan acht dagen wegens ziekte of om andere redenen zijn ambt niet kan vervullen, geeft hij daarvan kennis aan Onze Minister.

Artikel 10. Voorzieningen in verband met ziekte

In het geval van ziekte van de Rijksvertegenwoordiger, behoudt hij het recht op een bezoldiging als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel 10a*. Voorzieningen in verband met ziekte of een dienstongeval

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • a. een ziekte: een ziekte die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de uitoefening van de aan het ambt verbonden werkzaamheden;

    • b. een dienstongeval: een ongeval dat plaatsvindt tijdens de uitoefening van de aan het ambt verbonden werkzaamheden.

  • 2 De Rijksvertegenwoordiger ontvangt een vergoeding voor de noodzakelijk gemaakte kosten in verband met een geneeskundige behandeling of verzorging of overige kosten, indien deze in overwegende mate hun oorzaak vinden in een ziekte of een dienstongeval:

    • a. voor zover deze kosten ten laste van de Rijksvertegenwoordiger blijven en

    • b. voor zover deze ziekte of dit dienstongeval niet aan eigen schuld of onvoorzichtigheid te wijten is.

  • 3 In bijzondere gevallen kan Onze Minister bepalen dat overige schade aangemerkt wordt als voortvloeiend uit de ziekte of het dienstongeval, naar redelijkheid en billijkheid.

  • 4 Onder overige schade valt niet het gederfde inkomen.

  • 5 Als de schade van de ziekte of het dienstongeval is ontstaan tijdens zijn ambtsperiode en voortduurt na zijn ontslag is dit artikel van overeenkomstige toepassing op de gewezen Rijksvertegenwoordiger.

Artikel 10b. Voorzieningen in verband met bewaken en beveiligen

Indien Onze Minister ten behoeve van een veilige woon- en werkplek van de Rijksvertegenwoordiger kosten maakt, die in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen zijn aangemerkt als werkgeverskosten, komen deze ten laste van het Rijk.

Artikel 10a

Artikel 11. Buitengewoon verlof

  • 1 De vrouwelijke Rijksvertegenwoordiger heeft in verband met haar zwangerschap en bevalling aanspraak op zwangerschaps- en bevallingsverlof. Artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg is voor haar van toepassing.

Artikel 12

  • 1 Indien de Rijksvertegenwoordiger die buiten de openbare lichamen verblijft, overweegt om wegens dringende redenen van dienstbelang terug te keren naar de openbare lichamen, legt hij dit voor aan Onze Minister.

  • 2 Indien Onze Minister het in het eerste lid genoemde voornemen redelijk acht, wordt aan de Rijksvertegenwoordiger een schadeloosstelling toegekend ten laste van het Rijk.

  • 3 De schadeloosstelling betreft uitsluitend de direct uit de terugkeer voortvloeiende kosten van de Rijksvertegenwoordiger en in voorkomend geval die van zijn meereizende gezinsleden. Onze Minister stelt de hoogte van de schadeloosstelling vast.

Artikel 13. Ontslag

  • 1 De Rijksvertegenwoordiger wordt op zijn aanvraag ontslag verleend of wordt op zijn verzoek na afloop van de benoemingstermijn niet herbenoemd.

  • 2 Het ontslag, bedoeld in het eerste lid, wordt eervol verleend, tenzij naar het oordeel van Onze Minister zwaarwichtige redenen zich daartegen verzetten.

  • 3 Aan de Rijksvertegenwoordiger wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 70 jaar heeft bereikt, eervol ontslag verleend.

Artikel 14

  • 1 Anders dan op eigen aanvraag kan aan de Rijksvertegenwoordiger ontslag worden verleend op grond van:

    • a. ongeschiktheid wegens ziekte voor het vervullen van zijn ambt;

    • b. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan uit hoofde van ziekten of gebreken;

    • c. andere gronden.

  • 2 Het ontslag op grond van het eerste lid, onder a en b, van dit artikel wordt eervol verleend. Het ontslag op grond van het eerste lid, onder c, wordt eervol verleend, tenzij naar het oordeel van Onze Minister zwaarwichtige redenen zich daartegen verzetten.

  • 3 Een ontslag als bedoeld in onder a van het eerste lid, kan slechts plaatsvinden indien herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden te verwachten is.

  • 4 Voordat Onze Minister een voordracht voor een koninklijk besluit op grond van het eerste lid, onder a, verleent, onderzoekt hij of het mogelijk is de Rijksvertegenwoordiger na zijn ontslag binnen zijn gezagsbereik andere arbeid aan te bieden.

  • 5 Niet-herbenoeming vindt, behoudens in bijzondere omstandigheden, niet plaats dan nadat de Rijksvertegenwoordiger in de gelegenheid is gesteld door Onze Minister te worden gehoord.

Artikel 15. Uitkering bij overlijden

  • 1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de Rijksvertegenwoordiger wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie de Rijksvertegenwoordiger niet duurzaam gescheiden leefde een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging, vermeerderd met de vakantie-uitkering, over drie maanden, berekend naar het tijdstip van overlijden. Artikel 102, tweede lid van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner alsmede degene met wie de overleden Rijksvertegenwoordiger ongehuwd samenleefde en een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, van de Algemene nabestaandenwet.

Artikel 16

Het Voorzieningenstelsel Uitzendingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is van overeenkomstige toepassing op de Rijksvertegenwoordiger die niet op het openbare lichaam waar de Rijksvertegenwoordiger is gezeteld woonachtig is, met uitzondering van de artikelen 2.1, 2.2, 3.1, vierde en vijfde lid, 4.1, 4.2, 4.7, 5.1, 7.1, 7.3 en 7.4.

Artikel 19

Dit besluit wordt aangehaald als: Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 juli 2010

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de vijfde augustus 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven