Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-07-2015 t/m heden

Wet van 25 maart 2010 tot vaststelling van overgangsrecht en wijziging van diverse wetten ten behoeve van de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in overgangsrecht te voorzien en een groot aantal wetten aan te passen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Wijzigingen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en overgangsrecht

§ 1.2. Overgangsrechtelijke bepalingen

Artikel 1.2

  • 2 Het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht blijft van toepassing op:

    • a. de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag om een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid of een aanvraag om een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, indien voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend,

    • b. de voorbereiding en vaststelling van een ambtshalve te geven beschikking tot wijziging of intrekking van een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid, indien voor dat tijdstip een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd, of

    • c. een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid of een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, die nog niet onherroepelijk is.

  • 3 In gevallen als bedoeld in het tweede lid wordt:

    • a. een vergunning of ontheffing gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit;

    • b. een beschikking tot wijziging van een vergunning of ontheffing gelijkgesteld met een beschikking tot wijziging van een omgevingsvergunning,

    op het tijdstip waarop de betrokken beschikking onherroepelijk is geworden.

  • 4 Beperkingen waaronder een beschikking als bedoeld in het eerste of derde lid is verleend, worden gelijkgesteld met aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

Artikel 1.2a

  • 2 In gevallen als bedoeld in het eerste lid, alsmede in gevallen waarin sprake is van een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer waarop artikel 1.2, tweede en derde lid, van toepassing is, treedt de betrokken omgevingsvergunning niet eerder in werking dan nadat vergunning is verleend voor de betrokken bouwactiviteit.

Artikel 1.2b

  • 2 Het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht blijft van toepassing op:

    • a. de voorbereiding en vaststelling van het besluit inzake een verklaring als bedoeld in het eerste lid indien voor dat tijdstip met betrekking tot de voorgenomen verandering een melding als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer is gedaan;

    • b. een besluit inzake een verklaring als bedoeld in het eerste lid die nog niet onherroepelijk is.

    Vanaf het tijdstip waarop het betrokken besluit onherroepelijk is geworden is met betrekking tot dat besluit het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.2c

Een ontheffing als bedoeld in artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening die met toepassing van artikel 4.1.1, eerste lid, onderdeel j, en tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening is verleend voor het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning en op grond van artikel 1.2 met een omgevingsvergunning wordt gelijkgesteld, geldt slechts voor de termijn gedurende welke degene aan wie de vergunning is verleend de recreatiewoning onafgebroken bewoont.

Artikel 1.3

  • 1 Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een aanvraag om bouwvergunning eerste fase als bedoeld in artikel 56a van de Woningwet is ingediend en op dat tijdstip nog geen sprake is van zowel een onherroepelijke bouwvergunning eerste fase als een onherroepelijke bouwvergunning tweede fase, blijft het onmiddellijk voor dat tijdstip geldende recht van toepassing op:

    • a. de indiening van een aanvraag om bouwvergunning tweede fase;

    • b. de indiening van een gewijzigde aanvraag om bouwvergunning eerste fase als bedoeld in artikel 56a, achtste lid, van de Woningwet;

    • c. de voorbereiding en vaststelling van een beschikking op een aanvraag of een gewijzigde aanvraag om bouwvergunning eerste fase en een aanvraag om bouwvergunning tweede fase;

    • d. de bouwvergunning eerste fase en de bouwvergunning tweede fase.

  • 2 De bouwvergunning eerste fase en de bouwvergunning tweede fase worden gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit, op het tijdstip waarop beide beschikkingen onherroepelijk zijn geworden.

Artikel 1.4

Artikel 1.5

Artikel 1.5a

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een beslissing als bedoeld in dat lid die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is aangevraagd, maar nog niet is genomen, op het moment dat die beslissing wordt genomen.

  • 4 Voor de mogelijkheid van beroep wordt een beslissing die ingevolge het eerste of tweede lid is gelijkgesteld met een beschikking met betrekking tot de eerste fase van een omgevingsvergunning met de beschikking met betrekking tot de tweede fase van die omgevingsvergunning als één besluit aangemerkt.

Artikel 1.5b

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een vrijstelling als bedoeld in dat lid die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is aangevraagd, maar nog niet is verleend, op het moment dat de vrijstelling wordt verleend.

  • 3 Artikel 1.5a, derde en vierde lid, is op een vrijstelling die ingevolge het eerste of tweede lid is gelijkgesteld met een beschikking met betrekking tot de eerste fase van een omgevingsvergunning van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.6

  • 1 Indien voor het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt met betrekking tot een activiteit als bedoeld in die wet een beschikking tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom of tot gehele of gedeeltelijke intrekking van een vergunning is gegeven, blijft het onmiddellijk voor dat tijdstip ten aanzien van een zodanige beschikking geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk wordt.

Artikel 1.7

Artikel 1.7a

Na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt, voor zover in een voor dat tijdstip vastgesteld bestemmingsplan, exploitatieplan, inpassingsplan of voorbereidingsbesluit of in een voor dat tijdstip vastgestelde beheersverordening op grond van artikel 3.3, 3.6, eerste lid, onder c, 3.7, derde of vierde lid, 3.26, tweede lid, 3.28, tweede lid, 3.38, derde of vierde lid, 4.1, derde of vijfde lid, 4.2, derde lid, 4.3, derde of vierde lid, 4.4, derde lid, of 6.13, tweede lid, onder e, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde voor dat tijdstip, is bepaald dat een vergunning is vereist of een ontheffing kan worden verleend, onder een zodanige vergunning respectievelijk een zodanige ontheffing een omgevingsvergunning verstaan.

Artikel 1.8

Artikel 1.10

Het recht zoals dat gold op het tijdstip onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht blijft van toepassing ten aanzien van aanwijzingen als bedoeld in de Wet voorkeursrecht gemeenten waarbij gronden zijn aangewezen op grondslag van een projectbesluit, met dien verstande dat de aanwijzing vijf jaar na dagtekening van dat besluit van rechtswege vervalt.

Hoofdstuk 8. Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Hoofdstuk 9. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer

Hoofdstuk 10. Slotbepalingen

Artikel 10.1

  • 1 Indien ingevolge enig wettelijk voorschrift:

    • a. over het ontwerp van een regeling of het voornemen tot het treffen van een regeling advies moet worden gevraagd of extern overleg moet worden gevoerd;

    • b. van het ontwerp van een regeling kennis moet worden gegeven;

    • c. een regeling niet eerder in werking kan treden dan nadat sedert haar vaststelling of bekendmaking een bepaalde termijn is verstreken;

    • d. door of namens een van de Kamers van de Staten-Generaal of een aantal leden daarvan kan worden verlangd dat het onderwerp of de inwerkingtreding van de regeling bij de wet wordt geregeld, of

    • e. de voordracht voor een algemene maatregel van bestuur moet worden gedaan door een andere minister dan Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

    geldt dat voorschrift niet ten aanzien van het Invoeringsbesluit Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Invoeringsregeling Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 2 Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op het horen van de Raad van State.

Artikel 10.2

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 10.3

Deze wet wordt aangehaald als: Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage, 25 maart 2010

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

,

J. C. Huizinga-Heringa

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Uitgegeven de eerste april 2010

De Minister van Justitie

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven