Verordening bestrijding infectieuze coryza en salmonella gallinarum bij pluimvee (PPE) 2009

[Regeling vervallen per 02-12-2012.]
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 20-12-2009 t/m 01-12-2012

Verordening van het bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren van 29 oktober 2009 houdende bestrijdingsmaatregelen tegen de uitbraak van infectieuze coryza en Salmonella Gallinarum bij pluimvee (Verordening bestrijding infectieuze coryza en Salmonella Gallinarum bij pluimvee (PPE) 2009)

Het bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren;

Gelet op de artikelen 93 en 100, derde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie en op artikel 6 van het Instellingsbesluit Productschap Pluimvee en Eieren;

Gehoord het advies van de Adviescommissie pluimveegezondheidszorg,

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 02-12-2012]

Deze Verordening hanteert de begripsbepalingen zoals vastgesteld in artikel 1 van de Verordening productie van en handel in broedeieren en levend pluimvee 2003 en verstaat voorts onder:

a.

UBN

:

uniek bedrijfsnummer als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie dieren (Stcrt. 2004, 242);

b.

KIPnummer

:

registratienummer zoals opgenomen in het Koppel Identificatie systeem zoals gehanteerd door het productschap;

c.

infectieuze coryza

:

acute, vervolgens chronische, sterk infectieuze aandoening bij pluimvee, die kan leiden tot verhoogde sterfte en productiedaling, veroorzaakt door de bacterie Avibacterium paragallinarum, ook bekend als acute snot;

d.

Salmonella Gallinarum

:

bacteriële besmetting bij pluimvee, ook bekend als Kleinse ziekte, veroorzaakt door de bacterie Salmonella Gallinarum.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 02-12-2012]

  • 1 De voorzitter stelt, namens het bestuur, bij besluit vast in welk gebied de aanwezigheid van infectieuze coryza of Salmonella Gallinarum is vastgesteld en waarvoor specifieke bestrijdingsmaatregelen als bedoeld in dit besluit gelden. Dit besluit wordt gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.

  • 2 In het besluit bedoeld in het eerste lid wordt een kaart van het gebied opgenomen waaruit blijkt voor welk gebied dan wel welke gebieden in Nederland de bestrijdingsmaatregelen kunnen gelden.

  • 3 Aan de ondernemer die kippen, kalkoenen of eenden houdt binnen het vastgestelde gebied kunnen aan de hand van het geregistreerde UBN of KIPnummer, door de voorzitter, namens het bestuur, bestrijdingsmaatregelen als bedoeld in de artikelen 3 en 4 worden opgelegd.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 02-12-2012]

  • 1 De voorzitter kan, namens het bestuur, een ondernemer die kippen, kalkoenen of eenden houdt binnen een straal van drie kilometer rondom een onderneming waar de aanwezigheid van infectieuze coryza of Salmonella Gallinarum is vastgesteld, gelasten voor een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf weken zijn kippen, kalkoenen of eenden te houden in een ruimte, die zodanig is afgeschermd dat wordt voorkomen dat andere vogels of hun uitwerpselen in deze ruimte kunnen doordringen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de voorzitter de ondernemer die kippen, kalkoenen of eenden volgens de biologische productiemethode , als bedoeld in Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91, houdt binnen een straal van drie kilometer rondom een onderneming waar de aanwezigheid van infectieuze coryza of Salmonella Gallinarum is vastgesteld, adviseren voor een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf weken zijn kippen, kalkoenen of eenden te houden in een ruimte, die zodanig is afgeschermd dat wordt voorkomen dat andere vogels of hun uitwerpselen in deze ruimte kunnen doordringen. De voorzitter kan, namens het bestuur, deze ondernemer verplichten diens pluimvee intensief door een dierenarts te laten monitoren en door een laboratorium te laten onderzoeken op de aanwezigheid van infectieuze coryza of Salmonella Gallinarum.

  • 3 De voorzitter kan namens het bestuur, in het geval de aanwezigheid van Salmonella Gallinarum of infectieuze coryza op de onderneming is vastgesteld, de ondernemer gelasten het protocol na te leven dat is opgenomen in de bijlage bij deze verordening, waarin werkvoorschriften zijn gegeven ten aanzien van de wijze en frequentie van vaccinatie, hygiëne-, reinigings- en ontsmettingsmaatregelen en ongediertebestrijding.

  • 4 De voorzitter kan namens het bestuur aan de ondernemer gelasten dat zijn kippen, kalkoenen of eenden worden gevaccineerd tegen Salmonella Gallinarum.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 02-12-2012]

De voorzitter kan de ondernemer adviseren tot vaccinatie tegen infectieuze coryza van door hem gehouden kippen, kalkoenen of eenden.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 02-12-2012]

De voorzitter kan ondernemers adviseren bij het vervoer van kippen, kalkoenen, eenden of mest maatregelen toe te passen ter preventie en bestrijding van Salmonella Gallinarum of infectieuze coryza.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 02-12-2012]

Op overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening worden tuchtrechtelijke maatregelen gesteld zoals voorzien in de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 02-12-2012]

  • 1 Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening bestrijding infectieuze coryza en salmonella gallinarum bij pluimvee (PPE) 2009.

  • 2 Deze verordening wordt gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie en zij treedt in werking met ingang van de tweede dag na publicatie.

Zoetermeer, 29 oktober 2009

J..J. Ramekers

voorzitter

B.M. Dellaert

secretaris

Bijlage bij de Veordening bestrijding infectieuze coryza en salmonella gallinarum bij pluimvee (PPE) 2009

[Regeling vervallen per 02-12-2012]

Protocol inzake Salmonella gallinarum en infectieuze coryza

[Regeling vervallen per 02-12-2012]

Deel I. Algemene maatregelen ter preventie van insleep Salmonella Gallinarum (SG) op legbedrijven

[Regeling vervallen per 02-12-2012]

  • 1. Optimaliseren bedrijfshygiënemanagement om insleep te voorkomen, blijft de belangrijkste maatregel. Vaccinatie is alleen ter ondersteuning.

  • 2. Informeer regelmatig, bij uw dierenarts, naar de besmettingssituatie in de omgeving en de maatregelen die genomen moeten worden wanneer de ziekte in een straal van 3 kilometer rondom het bedrijf aanwezig is.

  • 3. Overleg met uw dierenarts of vaccineren tegen SG zinvol is. Mocht dit het geval zijn, geef dan tijdig de opdracht (In de opfok: 2 vaccinaties met 6 weken tussen de beide SG - vaccinaties, waarvan de laatste minimaal 2 weken voor transport naar het legbedrijf. Op het legbedrijf iedere 12 weken hervaccineren). Beschermend effect van SG9R boostervaccinaties werd enkel aangetoond na toediening d.m.v. injectie.

  • 4. Aan pluimveehouders uit de betrokken postcodegebieden wordt geadviseerd geen open dagen te bezoeken/organiseren.

ALGEMENE HYGIËNEMAATREGELEN

  • 1. Bedrijfsterrein vrij van ongedierte houden. Laat een daarin gespecialiseerd bedrijf een intensief ongediertebestrijdingsprogramma uitvoeren, met name gericht op de wering en bestrijding van muizen en ratten, of het bestaande bestrijdingsprogramma intensiveren. Daarnaast dient de stal vrij van bloedluis te zijn vooraleer nieuwe dieren opgezet worden. Om vogels buiten de stal te houden: luchtinlaat- en uitlaatopeningen controleren en eventueel nieuw gaas aanbrengen.

  • 2. Houd geen ander gevogelte op het bedrijf (bijvoorbeeld duiven, eenden, ganzen of siervogels). Deze kunnen dragers zijn van pathogene micro-organismen.

  • 3. Het binnen de grenzen van het bedrijfsgebied toelaten van personen, dieren en voorwerpen is altijd een risico voor de ondernemer en dient tot een minimum beperkt te worden. Toegang tot de stallen moet zo mogelijk nog sterker beperkt worden. Laat behalve de verzorger( -s) niemand in de stallen toe, tenzij dit strikt noodzakelijk is. Houd staldeuren op slot en haal de sleutel uit het slot. Ideaal is een goede afrastering rond de bedrijfsgebouwen, een afgesloten toegang met bel en een parkeerplaats buiten het hek. Eventueel kan voor nood een lint of ketting goede diensten bewijzen.

  • 4. Zorg ervoor dat de verzorger( -s) / noodzakelijke bezoeker( -s) het bedrijfsgebied niet betreden voordat de noodzakelijke hygiënische maatregelen zijn getroffen. Hiertoe dient een speciaal daarvoor ingerichte ruimte aanwezig te zijn. Deze ruimte dient aan te sluiten op de omheining en een zichtbare scheiding te vormen tussen het bedrijfsgebied en de buitenwereld. Een douchegelegenheid in deze ruimte is sterk aan te raden. Betreden van het bedrijfsgebied is slechts toegestaan in bedrijfsoverall en bedrijfsschoeisel (laarzen) en na minimaal de handen gewassen te hebben en liefst gedoucht. Bedenk dat stof (bijvoorbeeld in de haren van uw bezoekers) en mest ideale transportmedia zijn voor de bacterie.

  • 5. Voorzie bedrijfskleding en -schoeisel per stal. Voor schoeiselontsmetting wordt 2% natronloog of een 2% oplossing van een ander geschikt desinfectiemiddel gebruikt. Door verontreiniging met mest en strooisel gaat de werkzaamheid van een ontsmettingsmiddel achteruit. Daarom dienen de oplossingen regelmatig vervangen te worden.

  • 6. Chauffeurs van vrachtwagens (voer, eieren of mest) nooit toelaten in de stal en wegwerpoverall en bedrijfseigen schoeisel laten gebruiken. Geef de mogelijkheid om een ontsmetting uit te voeren.

  • 7. Eiercontainers in de deur aangeven, tenzij de eierbewaarplaats los staat van de stal. Lege containers die aangevoerd worden opnieuw ontsmetten voordat ze gebruikt worden. Accepteer geen vuile eiertrays.

  • 8. Huisverkoop van pluimveeproducten dient plaats te vinden buiten de afrastering van de bedrijfsgebouwen.

  • 9. Overleg met de buren over het uitrijden van mest op belendende percelen. Bij voorkeur geen pluimveemest van onbekende herkomst. Zorg er in ieder geval voor dat gedurende het uitrijden en het onderwerken geen dieren buitenlopen.

  • 10. Mestcontainers kunnen bevuild zijn met mest en bloedluis. Beide kunnen drager zijn van de SG-bacterie. Eis dat containers schoon op het bedrijf geleverd worden en reinig en desinfecteer ze zelf nogmaals.

  • 11. Alle SG besmette bedrijven hebben verhoogde uitval en daardoor contact met de Rendac. Uw kadavertonnen hebben ook contact met de Rendac en vormen daardoor een mogelijke bron van besmetting voor uw bedrijf. Desinfecteer de tonnen dan ook voordat u ze weer op uw terrein brengt.

Wat te doen bij klinische verschijnselen?

Houd er rekening mee dat de door SG veroorzaakte uitval de normen van de meldingsplicht kan overschrijden. Raadpleeg dan uw dierenarts en meld het probleem bij het centrale meldnummer van VW A.

Het klinische beeld van SG is niet uniek voor deze ziekte.

Bijvoorbeeld:

  • Bij SG kan er hoge uitval optreden waarbij gestorven dieren een sterk vergrote lever en milt hebben (sepsisbeeld). Het zelfde beeld kan ook optreden bij bijvoorbeeld vlekziekte.

  • Een aanhoudende uitval die net iets te hoog is en waarbij getroffen dieren op sectie een sepsisbeeld vertonen wordt vaak toegeschreven aan Escherichia coli. Dit kan echter ook door SG veroorzaakt worden.

Uitsluitsel kan verkregen worden door bacteriologisch onderzoek. Wij raden u daarom aan om in geval van verdenking, in overleg met uw dierenarts, dieren (levende, maar ook meerdere recent overleden hennen) op te sturen naar GD voor sectie.

Bedenk dat het standaard Salmonella onderzoek, de zogenaamde Branchemethode, zoals wordt toegepast bij het onderzoek van overschoentjes de SG-bacterie niet aantoont.

In afwachting van de uitslag raden wij u aan alle benodigde hygiënemaatregelen in acht te nemen om verspreiding van de bacterie tegen te gaan. Als wij SG vinden bij de door u opgestuurde dieren, dan krijgt u in eerste instantie een sectie uitslag waarop staat dat er een "onbewegelijke Salmonella uit groep D" is gevonden. Dit betekent dat er een hele grote kans is dat uw dieren met SG besmet zijn. Verdere typering wordt uitgevoerd door het RIVM, maar op de uitslag van dat onderzoek moet u zeker niet wachten. Wij raden u aan om vanaf dit moment zo spoedig mogelijk contact op te nemen met uw dierenarts. Als leidraad voor mogelijke acties kunt u kijken naar ons hoofdstuk "wat te doen na het aantonen van de besmetting in uw koppel?".

Wat te doen na het aantonen van de besmetting in een koppel?

  • 1. Houd er rekening mee dat de door SG veroorzaakte uitval de normen van de meldingsplicht kan overschrijden. Raadpleeg in zo'n geval uw dierenarts en meld het probleem bij het centrale meldnummer van VW A.

  • 2. Informeer de leveranciers, de afnemers, uw dierenarts en uw voorlichter( -s). Vraag advies aan uw dierenarts en voorlichter met betrekking tot behandeling en verzorging. Vraag de leveranciers en afnemers tot op het niveau van de chauffeur te communiceren.

  • 3. Indien de ziekte optreedt bij dieren die een uitloop ter beschikking hebben laat deze dieren dan voor de rest van de productieronde binnen. Ook als de symptomen (met name acute hoge uitval) afnemen, blijft de bacterie aanwezig in het koppel. Overleg met de dierenarts over het schrijven van een verklaring van klinisch ziek zijn. Houdt de dieren uit de overige stallen op dezelfde lokatie ook binnen en ent ze zo snel mogelijk per injectie met SG9R tenzij ze in de afgelopen 12 weken al per injectie met een SGvaccin gevaccineerd zijn.

  • 4. Behandeling:

    • a. Antibiotica onderdrukt de klinische symptomen gedurende de behandeling. Houd er rekening mee dat na afloop van de behandeling de ziekte opnieuw de kop kan opsteken. Antibiotica verstoren de werking van de levende entstof.

    • b. Enten. Er is een levende entstof geregistreerd (SG9R van Intervet SPAH). Deze dient per injectie toegediend te worden. Ent niet enkel de dieren van de aangetaste stal maar ook de nog niet besmette stallen op het bedrijf. Blijf na de tweede enting elke 12 weken opnieuw enten (per injectie). Vaccineren is geen garantie voor volledig herstel of het spreiden naar andere stallen. Het is belangrijk zo snel mogelijk na de bevestiging van de ziekte te vaccineren en optimale hygiëne te blijven betrachten. Nieuw te plaatsen koppels dienen ook gevaccineerd te zijn (informeer tijdig de hennenleverancier voor aanpassing van het entschema).

    • Voor zowel antibiotica als enten geldt dat u met uw dierenarts moet overleggen om te bepalen of deze stappen zinvol zijn op uw bedrijf.

  • 5. Afhankelijk van de uitval en de snelheid van handelen moet serieus overwogen worden de koppel te ruimen.

  • 6. Voorkom verdere verspreiding door het uitvoeren van de onderstaande preventieve maatregelen:

    • Wissel geen bedrijfsmateriaal uit van het besmette bedrijf met andere collega's, bedrijven en/of andere locaties.

    • Houd rekening met contacten met andere buurtbedrijven en bedrijfslocaties. Geen contacten tenzij men van kleding en schoeisel gewisseld is en gedoucht heeft.

    • Laat geen auto's doorrijden tot aan de stal; blokkeer deze rijroutes. Een ieder dient zich eerst te melden bij het woonhuis.

    • Nog strengere hygiënemaatregelen dienen genomen te worden om verspreiding vanuit de stal te voorkomen, dit geldt ook voor de pluimveehouder. Voor het betreden van de stal eigen kleding uit, minimaal de handen wassen en bedrijfskleding aantrekken. Bij het lopen over het bedrijfsterrein bedrijfsschoeisel dragen. In het hok specifiek stalschoeisel. Met dit schoeisel de stal niet verlaten; ook niet voor de controle van de silo' s.

    • Laat pertinent geen bezoekers toe in de stal. Alleen bij uitzondering (dierenarts, verplichte controles, technicus bij storing en vang- en entploegen) is toegang aanvaardbaar nadat maatregelen zijn genomen met betrekking tot bedrijfskleding en bedrijfsschoeisel.

    • Voorkom versleep van de SG bacterie naar nog niet-besmette stallen op het bedrijf door het nemen van extra hygiënische maatregelen:

      • o laarzen en kleding per stal;

      • o hoofddeksel en mondkapje per stal;

      • o de besmette stal( -len) als laatste bezoeken;

      • o ontsmet de bedrijfslaarzen na bezoek van een stal;

      • o bedrijfsmateriaal tussen besmette en vrije stallen strikt gescheiden houden

    • Bij het verlaten van de stal ontdoen van stalschoeisel en handen wassen. Bij het verlaten van het terrein ontdoen van bedrijfskleding en bedrijfsschoeisel. Bij voorkeur hierna douchen. Dit geld zeker voor bezoekers die uitgebreid contact met de kippen en kippenmest gehad hebben, zoals de vang- en entploegen.

    • Mest is een belangrijke besmettingsbron. Zorg er daarom voor dat de mest van het bedrijf dusdanig behandeld wordt dat de SG bacterie afsterft. Dit kan bijvoorbeeld door mest goed af te dekken en enkele weken te laten composteren. Het is belangrijk dat hierbij een voldoende hoge temperatuur gehaald wordt. In onverhitte mest kan de bacterie zeer lang (jaren) in leven blijven. Tijdens het composteren moeten alle mogelijke maatregelen genomen worden om versleping door bijvoorbeeld ongedierte te voorkomen. Het bewaren van onafgedekte besmette mest vormt een groot risico voor pluimvee in de omgeving. Mestverbranding wordt aangeraden. Breng de transporteur van de mest op de hoogte van de aanwezigheid van de ziekte. Tijdens transport dienen maatregelen genomen te worden om verspreiding van mest in de omgeving te voorkomen. Na het transport moet de wagen/container gereinigd en gedesinfecteerd worden en vrijgemaakt van bloedluis (zie ook volgende punt).

    • Met betrekking tot af- en aanvoer van en naar het bedrijf:

      • o Informeer de voerleverancier, de eierhandelaar en de Rendac zodat de afvoer van eieren of dode dieren en de aanvoer van voer plaatsvindt aan het einde van een dagrit (gevolgd door desinfectie) of dat er één op één transport plaatsvindt (gevolgd door desinfectie). Omdat bulkauto's ook veel lucht verplaatsen -lucht die mogelijk besmette deeltjes bevat - kunnen deze wagens na een bezoek aan een besmet bedrijf beter niet naar een ander pluimveebedrijf rijden. Ook als reiniging en desinfectie heeft plaatsgevonden. De chauffeur mag de stal en het eierbewaarlokaal niet betreden. Biedt eiercontainers in de deuropening aan. Biedt kadavers afgeschermd aan. Reinig en desinfecteer de tonnen na het legen.

      • o Daarnaast dient de chauffeur zich te houden aan de eerder genoemde hygiënemaatregelen en de vrachtwagen te ontsmetten bij het verlaten van het bedrijf.

      • o Nader overleg zal plaatsvinden voor het vaststellen van concrete afspraken met betrekking tot het reinigen en desinfecteren van vrachtwagens, en met name de binnenkant van de mestcontainers en bulkauto’s.

    • Met betrekking tot afvoer van dieren:

      • Bedenk dat bij de vervoer van de dieren ook vervoer van de bacterie plaats vindt. Zorg er daarom voor dat tijdens de afvoer direct en indirect contact met ander pluimvee niet mogelijk is.

      • Waarschuw de transporteur op voorhand dat het om een SG besmet koppel gaat. Hij zal maatregelen moeten nemen m.b.t. hygiëne (reiniging en desinfectie van de wagen, de kratten en zichzelf na afloop van de rit, geen andere ritten of ander contact met pluimvee op die dag)

      • Verklein de kans op spreiding van stof en mest naar andere stallen door rekening te houden met de windrichting en pas de ventilatie van de stallen die nog niet besmet zijn hierop aan. Breng buren met pluimvee tijdig op de hoogte zodat zij hetzelfde kunnen doen.

      • Omdat een SG niet geëlimineerd kan worden uit een eenmaal besmet koppel, is ruien geen serieuze optie. Een besmet koppel verkopen als ruikoppel levert uiteraard verplaatsing van de bacterie op naar een nieuw bedrijf. De uitval kan bovendien dramatisch stijgen door de stress van transport en rui.

    • Bij een bekende besmetting is het wenselijk de stal na het ruimen van de dieren zeer grondig schoon te maken, te desinfecteren en vrij van bloedluis en ander ongedierte te maken. Hierbij moet verspreiding van ziektekiemen in de omgeving (door stof, mest en ongedierte) voorkomen worden. Voer deze handelingen daarom pas uit als:

      • o de dieren in de andere stallen op het bedrijf 2 maal geënt zijn met 6 weken tussentijd of 1 maal een boostervaccinatie ter versterking van de vaccinatie uit de opfok gehad hebben en hierna minstens 2 weken de tijd hebben gehad om bescherming op te bouwen. Boostervaccinaties dienen altijd per injectie gegeven te worden.

      • o de weersomstandigheden (windkracht en -richting) verspreiding naar onbesmette stallen niet bevorderen.

Vervolgaanpak geconstateerde SG besmetting op legbedrijven na afvoer van de dieren.

Neem, als u dat al niet eerder had gedaan, contact met uw bedrijfsdierenarts (een door de KNMvD erkend pluimveedierenarts om een plan van aanpak door te spreken.

Reiniging en desinfectie dienen zeer uitvoerig te gebeuren. SG is normaal gevoelig voor de algemeen gebruikte desinfectiemiddelen, maar wordt hier gemakkelijk tegen beschermd door organische materialen zoals mest. Na nat reinigen kan de desinfectie het best uitgevoerd worden door een erkend servicebedrijf.

Ongediertebestrijding, door een hierin gespecialiseerd bedrijf, is belangrijk. Doordat SG zeer lang in mest en ongedierte (o.a. ratten en muizen, maar ook bloedluis) kan overleven, is het belangrijk om niet enkel de stal, maar ook de omgeving van de stal van deze twee componenten vrij te maken.

In geval er sprake is van een uitloop dan dient ook deze zo goed mogelijk opgeruimd, gereinigd en ontsmet te worden, bijvoorbeeld door de gehele uitloop meerdere malen om te zetten en te behandelen met kalk.

Controle op reiniging en desinfectie wordt het best uitgevoerd door een erkende HOSOWO instantie. Het is belangrijk om met deze instantie te overleggen dat er onderzoek uitgevoerd wordt waarmee SG aangetoond kan worden. De meest gebruikte kweekmethode voor oa Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium (de zgn "Branche methode") is hiervoor niet geschikt.

Het volgende koppel dient volgens voorschrift van de vaccinfabrikant geënt te zijn tegen SG. Dit betekent een dubbele injectie enting, met 6 weken tussentijd, waarvan de laatste enting tenminste 2 weken voor transport naar het legbedrijf toegediend is. Aan koppels die opgezet worden op een bedrijf waar een verhoogd risico is voor besmetting kan daarnaast nog een extra enting met dode entstof tegen Salmonella Enteritidis (In Nederland geregistreerd: Salenvac van Intervet SPAH) gegeven worden. Van dit soort vaccins wordt verwacht dat zij een versterkend effect op een levende SG9R vaccinatie kunnen hebben. Door tijdens de legperiode iedere 12 weken te hervaccineren tegen SG kan de bescherming van het vaccin uit de opfok tot het eind van de productieronde in stand gehouden worden. Overweeg bij de keuze voor een koppel dat niet alle kippenrassen even gevoelig lijken te zijn aan de ziekte (sinds 2002 is SG in Nederland door de GD enkel bij bruine leghennen vastgesteld).

Deel II. Algemene maatregelen ter preventie van insleep Coryza op legbedrijven.

[Regeling vervallen per 02-12-2012]

  • 1. Optimaliseren bedrijfshygiënemanagement om insleep te voorkomen, blijft de belangrijkste maatregel. Vaccinatie is alleen ter ondersteuning.

  • 2. Informeer regelmatig, bij uw dierenarts, naar de besmettingssituatie van Coryza (veroorzaakt door de bacterie Avibacterium paragallinarum) in de omgeving en de maatregelen die genomen moeten worden wanneer de ziekte in een straal van 3 kilometer rondom het bedrijf aanwezig is.

  • 3. Wanneer de situatie daar aanleiding toe geeft (zie: "Vervolgaanpak geconstateerde Coryzabesmetting op legbedrijven na afvoer van de dieren" ) overleg dan met uw dierenarts de noodzaak en mogelijkheden voor vaccinatie. Mocht dit nodig blijken, geef dan tijdig de opdracht te vaccineren tegen Coryza (In de opfok: 2 vaccinaties met minimaal 4 weken tussen de beide Coryza - vaccinaties en minimaal 4 weken voor de start van de productie).

  • 5. Aan pluimveehouders uit de betrokken postcodegebieden wordt geadviseerd geen open dagen te bezoeken/organiseren.

ALGEMENE HYGIËNEMAATREGELEN

  • 12. Bedrijfsterrein vrij van ongedierte houden. Laat een daarin gespecialiseerd bedrijf een intensief ongediertebestrijdingsprogramma uitvoeren, met name gericht op de wering en bestrijding van muizen en ratten, of het bestaande bestrijdingsprogramma intensiveren. Daarnaast dient de stal vrij van bloedluis te zijn vooraleer nieuwe dieren opgezet worden. Om vogels buiten de stal te houden: luchtinlaat- en uitlaatopeningen controleren en eventueel nieuw gaas aanbrengen.

  • 13. Houd geen ander gevogelte op het bedrijf (bijvoorbeeld duiven, eenden, ganzen of siervogels). Deze kunnen dragers zijn van pathogene micro-organismen.

  • 14. Het binnen de grenzen van het bedrijfsgebied toelaten van personen, dieren en voorwerpen is altijd een risico voor de ondernemer en dient tot een minimum beperkt te worden. Toegang tot de stallen moet zo mogelijk nog sterker beperkt worden. Laat behalve de verzorger( -s) niemand in de stallen toe, tenzij dit strikt noodzakelijk is. Houd staldeuren op slot en haal de sleutel uit het slot. Ideaal is een goede afrastering rond de bedrijfsgebouwen, een afgesloten toegang met bel en een parkeerplaats buiten het hek. Eventueel kan voor nood een lint of ketting goede diensten bewijzen.

  • 15. Zorg ervoor dat de verzorger( -s) / noodzakelijke bezoeker( -s) het bedrijfsgebied niet betreden voordat de noodzakelijke hygiënische maatregelen zijn getroffen. Hiertoe dient een speciaal daarvoor ingerichte ruimte aanwezig te zijn. Deze ruimte dient aan te sluiten op de omheining en een zichtbare scheiding te vormen tussen het bedrijfsgebied en de buitenwereld. Een douchegelegenheid in deze ruimte is sterk aan te raden. Betreden van het bedrijfsgebied is slechts toegestaan in bedrijfsoverall en bedrijfsschoeisel (laarzen) en na minimaal de handen gewassen te hebben en liefst gedoucht. Bedenk dat stof (bijvoorbeeld in de haren van uw bezoekers) en mest transportmedia kunnen zijn voor de bacterie.

  • 16. Voorzie bedrijfskleding en -schoeisel per stal. Voor schoeiselontsmetting wordt 2% natronloog of een 2% oplossing van een ander geschikt desinfectiemiddel gebruikt. Door verontreiniging met mest en strooisel gaat de werkzaamheid van een ontsmettingsmiddel achteruit. Daarom dienen de oplossingen regelmatig vervangen te worden.

  • 17. Chauffeurs van vrachtwagens (voer, eieren of mest) nooit toelaten in de stal en wegwerpoverall en bedrijfseigen schoeisel laten gebruiken. Geef de mogelijkheid om een ontsmetting uit te voeren.

  • 18. Eiercontainers in de deur aangeven, tenzij de eierbewaarplaats los staat van de stal. Lege containers die aangevoerd worden opnieuw ontsmetten voordat ze gebruikt worden. Accepteer geen vuile eiertrays.

  • 19. Huisverkoop van pluimveeproducten dient plaats te vinden buiten de afrastering van de bedrijfsgebouwen.

  • 20. Overleg met de buren over het uitrijden van mest op belendende percelen. Bij voorkeur geen pluimveemest van onbekende herkomst. Zorg er in ieder geval voor dat gedurende het uitrijden en het onderwerken geen dieren buitenlopen.

  • 21. Eis dat mestcontainers schoon op het bedrijf geleverd worden en reinig en desinfecteer ze zelf nogmaals.

  • 22. Desinfecteer de kadavertonnen voordat u ze weer op uw terrein brengt.

Wat te doen als u vermoedt dat uw hennen besmet zijn?

Omdat een met Coryza geïnfecteerd koppel levenslang besmet is, heeft ook een subklinische (dus zonder ziekte) infectie een groot effect op uw bedrijfsvoering. Bijvoorbeeld op de beslissing om te ruien of een ruikoppel aan te voeren. Het is dus van groot belang om een correcte diagnose te kunnen stellen. U leest hier meer daarover op de GD web site.

Wat te doen na het aantonen van de besmetting in een koppel?

  • 7. Houd er rekening mee dat de produktiedaling, de voeropnamedaling of de uitval de normen van de meldingsplicht kan overschrijden. Raadpleeg in zo'n geval uw dierenarts en meld in geval van te hoge uitval het probleem bij het centrale meldnummer van VWA.

  • 8. Informeer de leveranciers (trays, voer), de afnemers (ei, mest, Rendac) uw dierenarts en uw voorlichter(s). Vraag de leveranciers en afnemers tot op het niveau van de chauffeur te communiceren.

  • 9. Vraag advies aan uw dierenarts en voorlichter met betrekking tot behandeling en verzorging. Denk hierbij bijvoorbeeld aan:

    • a. Als de voeropname in het koppel sterk gedaald is, kan hiermee rekening gehouden worden met de voersamenstelling (concentreren).

    • b. Extra vitamines, zoals vitamine C in het drinkwater kunnen aangewezen zijn.

    • c. Sprayen van bacteriedodende vloeistof: naast het gebruik van antibiotica kan het sprayen van veilige bacteriedodende middelen in de stal, zoals een chloorproduct (bijvoorbeeld halamid) of actief chloor in Neutral Electrolyced Water (NEW) en een permanente conditionering van het drinkwater met bacteriedodende middelen een bijdrage leveren aan een vermindering van de verspreiding van de bacterie in het koppel.

    • d. Antibioticum behandeling (raadpleeg hiervoor uw dierenarts). Antibiotica kunnen ziekteverschijnselen (tijdelijk) onderdrukken, maar zullen uw koppel niet vrijmaken van de bacterie.

  • 10. Indien de ziekte optreedt bij dieren die een uitloop ter beschikking hebben, laat deze dieren dan minimaal voor een periode van 4 weken binnen. Overleg met de dierenarts over het schrijven van een verklaring van klinisch ziek zijn. Consulteer de dierenarts regelmatig met betrekking tot het herstel van de klinische verschijnselen. In verband met de aanwezigheid van dragers wordt geadviseerd de dieren, ook na de periode van klinisch ziek zijn, niet meer naar buiten te laten.

  • 11. Voorkom verdere verspreiding door het uitvoeren van de onderstaande preventieve maatregelen:

    • Onderzoek andere op het bedrijf aanwezige koppels op de aanwezigheid van Avibacterium paragallinarum door middel van sectie en bacteriologie.

    • Wissel geen bedrijfsmateriaal uit van het besmette bedrijf met andere collega's, bedrijven en/of andere locaties.

    • Houd rekening met contacten met andere buurtbedrijven en bedrijfslocaties. Geen contacten tenzij men van kleding en schoeisel gewisseld is en gedoucht heeft.

    • Laat geen auto's doorrijden tot aan de stal; blokkeer deze rijroutes. Een ieder dient zich eerst te melden bij het woonhuis.

    • Nog strengere hygiënemaatregelen dienen genomen te worden om verspreiding vanuit de stal te voorkomen, dit geldt ook voor de pluimveehouder. Voor het betreden van de stal eigen kleding uit, minimaal de handen wassen en bedrijfskleding aantrekken. Bij het lopen over het bedrijfsterrein bedrijfsschoeisel dragen. In het hok specifiek stalschoeisel. Met dit schoeisel de stal niet verlaten; ook niet voor de controle van de silo’s.

    • Laat pertinent geen bezoekers toe in de stal. Alleen bij uitzondering (dierenarts, verplichte controles, technicus bij storing en vang- en entploegen) is toegang aanvaardbaar nadat maatregelen zijn genomen met betrekking tot bedrijfskleding en bedrijfsschoeisel.

    • Voorkom versleep van Avibacterium paragallinarum naar nog niet-besmette stallen op het bedrijf door het nemen van extra hygiënische maatregelen:

      • o laarzen en kleding per stal;

      • o de besmette stal( -len) als laatste bezoeken;

      • o ontsmet de bedrijfslaarzen na bezoek van een stal;

      • o bedrijfsmateriaal tussen besmette en vrije stallen strikt gescheiden houden

    • Bij het verlaten van de stal ontdoen van stalschoeisel en handen wassen. Bij het verlaten van het terrein ontdoen van bedrijfskleding en bedrijfsschoeisel. Bij voorkeur hierna douchen. Dit geld zeker voor bezoekers die uitgebreid contact met de kippen en kippenmest gehad hebben, zoals de vang- en entploegen.

    • Mest is een mogelijke besmettingsbron. De bacterie kan hierin meerdere dagen overleven. Lage omgevingstemperaturen verlengen de overlevingstijd. Het bewaren van onafgedekte besmette mest vormt een risico voor pluimvee in de omgeving. Breng de transporteur van de mest op de hoogte van de aanwezigheid van de bacterie. Tijdens transport dienen maatregelen genomen te worden om verspreiding van mest in de omgeving te voorkomen. Na het transport moet de wagen/container gereinigd en gedesinfecteerd worden (zie ook volgende punt).

    • Met betrekking tot af- en aanvoer van en naar het bedrijf:

      • o Informeer de voerleverancier, de eierhandelaar en de Rendac zodat de afvoer van eieren of dode dieren en de aanvoer van voer plaatsvindt aan het einde van een dagrit (gevolgd door desinfectie) of dat er één op één transport plaatsvindt (gevolgd door desinfectie). Omdat bulkauto's ook veel lucht verplaatsen -lucht die mogelijk besmette deeltjes bevat - kunnen deze wagens na een bezoek aan een besmet bedrijf beter niet naar een ander pluimveebedrijf rijden. Ook als reiniging en desinfectie heeft plaatsgevonden. De chauffeur mag de stal en het eierbewaarlokaal niet betreden. Bied eiercontainers in de deuropening aan. Bied kadavers afgeschermd aan. Reinig en desinfecteer de tonnen na het legen.

      • o Daarnaast dient de chauffeur zich te houden aan de eerder genoemde hygiënemaatregelen en de vrachtwagen te ontsmetten bij het verlaten van het bedrijf.

      • o Nader overleg zal plaatsvinden voor het vaststellen van concrete afspraken met betrekking tot het reinigen en desinfecteren van vrachtwagens, en met name de binnenkant van de mestcontainers en bulkauto's.

    • Met betrekking tot afvoer van dieren:

      • -

        Bedenk dat bij de vervoer van de dieren ook vervoer van de bacterie plaats vindt. Zorg er daarom voor dat tijdens de afvoer direct en indirect contact met ander pluimvee niet mogelijk is.

      • -

        Waarschuw de transporteur op voorhand dat het om een Coryza besmet koppel gaat. Hij zal maatregelen moeten nemen m.b.t. hygiëne (reiniging en desinfectie van de wagen, de kratten en zichzelf na afloop van de rit, geen andere ritten of ander contact met pluimvee op die dag)

      • -

        Verklein de kans op spreiding van stof en mest naar andere stallen door rekening te houden met de windrichting en pas de ventilatie van de stallen die nog niet besmet zijn hierop aan. Breng buren met pluimvee tijdig op de hoogte zodat zij hetzelfde kunnen doen.

      • -

        Coryza kan niet geëlimineerd worden uit een eenmaal besmet koppel. De ziekte flakkert vaak terug op door periodes van stress zoals transport en rui. Het ruien van een besmet koppel wordt daarom sterk afgeraden. Een besmet koppel verkopen als ruikoppel levert daarnaast uiteraard verplaatsing van de bacterie op naar een nieuw bedrijf.

    • Bij een bekende besmetting is het wenselijk de stal na het ruimen van de dieren afte sluiten en gedurende 3 dagen niet te betreden.

Houdt er rekening mee dat, ongeacht de behandeling of aanpak, de bacterie levenslang aanwezig blijft in eenmaal besmette koppels. Het opnieuw opflakkeren van de ziekte blijft bij deze koppels steeds mogelijk!

Vervolgaanpak geconstateerde Coryzabesmetting op legbedrijven na afvoer van de dieren.

Neem, als u dat al niet eerder had gedaan, contact met uw bedrijfsdierenarts (een door de KNMvD erkend pluimveedierenarts - dit wordt mogelijk op korte termijn een verplichting vanuit het PPE) om een plan van aanpak door te spreken.

Het is wenselijk de stal na het ruimen van de dieren af te sluiten en gedurende 3 dagen niet te betreden.

Op een éénleeftijdbedrijf kan de reiniging en desinfectie na deze periode op de standaard wijze uitgevoerd worden. Op een meerleeftijdenbedrijf is het goed mogelijk dat de bacterie ook aanwezig is in de andere stal(len). Op dit soort bedrijven kan het zeer moeilijk zijn om de bacterie kwijt te raken. Het nieuw te plaatsen koppel dient in de opfok tweemaal tegen Coryza gevaccineerd te zijn.

Voor koppels die een reëel risico op besmetting lopen wordt geadviseerd deze te vaccineren. Het gaat hierbij, naast bovengenoemde situatie, om:

  • gezonde opfokkoppels binnen besmet gebied (ter voorkoming van infectie en vervolgens versleping door overplaatsing)

  • gezonde legkoppels met (toekomstige) uitloop binnen besmet gebied (ter voorkoming van infectie)

  • gezonde koppels uit andere regio's die binnen een besmet gebied geplaatst worden.

Vanwege de beperkte beschikbaarheid van het vaccin wordt voorlopig de volgende prioritering aangehouden:

Hoogste prioriteit: Opfok bestemd voor besmette bedrijven met meer leeftijden. Gevolgd door: Opfok bestemd voor uitloopbedrijven binnen de 3km gebieden.

Het ruien van besmette koppels wordt sterk afgeraden, ook als de dieren geen tekenen van ziekte vertonen.

Naar boven