Wet College voor toetsen en examens

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-08-2014 t/m 31-07-2019

Wet van 29 januari 2009 tot instelling van een College voor examens, alsmede houdende wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht en de Wet op het voortgezet onderwijs (Wet College voor examens)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is over te gaan tot externe verzelfstandiging van het dienstonderdeel de Centrale examencommissie vaststelling opgaven van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Staatsexamencommissie en de Staatsexamencommissie Nederlands als tweede taal door instelling van een zelfstandig bestuursorgaan en in verband daarmee de Wet op het onderwijstoezicht en de Wet op het voortgezet onderwijs te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

Artikel 2

  • 1 Er is een College voor toetsen en examens.

  • 2 Het college is belast met de volgende taken op het gebied van de centrale examens, bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES, artikel 7.4.11 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 7.4.13 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES en de daarop berustende bepalingen:

    • a. het vaststellen van het aantal toetsen, de tijdsduur en de aard van de toetsen, overeenkomstig het examenprogramma;

    • b. het vaststellen van het tijdstip van de toetsen, de wijze waarop en de vorm waarin de toetsen worden afgenomen;

    • c. het tot stand brengen en vaststellen van de opgaven;

    • d. het tot stand brengen en bij regeling vaststellen van de beoordelingsnormen en de daarbij behorende scores;

    • e. het geven van regels voor de omzetting van de scores in cijfers;

    • f. het tot stand brengen en bij regeling vaststellen van syllabi, overeenkomstig het examenprogramma; en

    • g. het geven van regels met betrekking tot de hulpmiddelen die gebruikt mogen worden bij het maken van de opgaven.

  • 3 Het college is belast met de volgende taken op het gebied van de staatsexamens, bedoeld in artikel 60 van de Wet op het voortgezet onderwijs en de daarop berustende bepalingen en de staatsexamens, bedoeld in artikel 116 van de Wet voortgezet onderwijs BES en de daarop berustende bepalingen:

    • a. het bij regeling vaststellen van het examenreglement;

    • b. het organiseren, afnemen en beoordelen;

    • c. de benoeming van examenfunctionarissen; en

    • d. het vaststellen van de uitslag en het uitreiken van diploma’s, certificaten of cijferlijsten.

  • 7 Het college is verder nog belast met de volgende taken:

    • a. het afnemen van examens onder bijzondere omstandigheden;

    • b. het bij regeling vaststellen welke vakken in een tijdvak met geheimhouding worden afgenomen, waarbij de geheimhouding betrekking heeft op de opgaven, de beoordelingsnormen en de daarbij behorende scores, bedoeld in het tweede lid, onderdelen c en d, vierde lid onderdelen b en c, en vijfde lid, onderdelen b en c; en

    • c. het uitoefenen van andere door Onze Minister opgedragen taken.

  • 8 De regelingen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen e en f, en vijfde lid, onderdeel a, treden slechts in werking na goedkeuring door Onze Minister. Onze Minister kan zijn goedkeuring onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Artikel 3

Het college is belast met bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen taken ten aanzien van de uitvoering van de centrale examinering in het beroepsonderwijs, bedoeld in artikel 7.4.3a van de Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 7.4.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, en de op dit artikel gebaseerde uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 4

  • 1 Het college heeft ten minste zes leden en ten hoogste acht leden, onder wie een voorzitter.

  • 3 Onze Minister draagt bij de benoeming van de leden en de plaatsvervangende leden van het college zorg voor de onafhankelijkheid en deskundigheid van deze leden en voor voldoende draagvlak bij de representatieve onderwijsorganisaties voor hun benoeming.

  • 4 De leden en de plaatsvervangende leden worden benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar. De leden en de plaatsvervangende leden kunnen éénmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar.

Artikel 5

  • 1 Het college heeft een bureau ter ondersteuning van zijn werkzaamheden bestaande uit een directeur en andere medewerkers.

  • 2 De directeur en de andere medewerkers zijn geen lid van het college.

  • 3 Onze Minister benoemt, bevordert, schorst en ontslaat na overleg met de voorzitter, de directeur en de andere medewerkers.

Artikel 7

Het college stelt een bestuursreglement vast, waarin in elk geval regels over de werkwijze en procedures zijn opgenomen.

Artikel 8

  • 1 Het college zendt jaarlijks voor 1 april een werkprogramma voor het daaropvolgende kalenderjaar aan Onze Minister.

  • 3 Het college kan, mits gemotiveerd, aan Onze Minister tussentijds een wijziging van het werkprogramma voorstellen.

Artikel 9*

Zolang een of meer van de in artikel 2, zesde lid, genoemde artikelen van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra niet in werking is of zijn getreden, hebben de in het zesde lid beschreven taken van het college en het werkprogramma, bedoeld in artikel 8, tweede lid, uitsluitend betrekking op de toetsen, bedoeld in de reeds in werking getreden artikelen van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra.

Artikel 12

De archiefbescheiden van de centrale examencommissie vaststelling opgaven, bedoeld in artikel 39, van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o., de staatsexamencommissie, bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs en de commissie, bedoeld in artikel 1, van het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal zoals deze artikelen luidden op de dag voor de inwerkingtreding van artikel 11 worden overgedragen aan het college.

Artikel 14

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage, 29 januari 2009

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten

Uitgegeven de vijfde maart 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven