Besluit vaststelling selectielijst neerslag handelingen beleidsterrein Pachtaangelegenheden vanaf 1945 (Minister van Financiën)

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 16-07-2008 t/m heden

Besluit vaststelling selectielijst neerslag handelingen beleidsterrein Pachtaangelegenheden vanaf 1945 (Minister van Financiën)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Financiën,

Gelet op artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995;

De Raad voor Cultuur gehoord (advies van de Raad voor Cultuur van 27 oktober 2006, bca-2008.04829/2);

Besluiten:

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende selectielijst en toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.

Den Haag, 16 juni 2008

De

Minister

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
namens deze:
de

wnd. algemene rijksarchivaris Archiefachterstanden PWAA

,

P. Brood

De

Minister

van Buitenlandse Zaken,
namens deze:
de

project directeur Project Wegwerken

,

A. van der Kooij

Basisselectiedocument

Instrument voor de selectie – ter vernietiging dan wel blijvende bewaring – van de administratieve neerslag van de zorgdragers

Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Minister van Financiën

Minister van Justitie

Op het beleidsterrein

Pachtaangelegenheden 1945–

Concept/Versie maart 2008

Eindredactie: Project Wegwerken Archief Achterstanden (Nienke Broekema)

Lijst van afkortingen

AMvB: Algemene Maatregel van Bestuur

B: Bewaren

BSD: Basis Selectie Document

CNV: Christelijke Nederlandse Voedingsbond

DL: Directie Landbouw

DLG: Dienst Landelijk Gebied

JZ: Directie Juridische Zaken

KNLC: Koninklijk Nederlands Landbouw Comité

KNTB: Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond

LASER: Dienst Landelijke Service bij Regelingen

PIVOT: Project Invoering Overbrengingstermijn

RIO: Rapport Institutioneel Onderzoek

Stb.: Staatsblad

Stcrt.: Staatscourant

V: Vernietigingstermijn

Verantwoording

Doel en werking BSD

Een Basis Selectiedocument (BSD) is een bijzondere vorm van een selectielijst. In de regel heeft een BSD niet zozeer betrekking op (alle) archiefbescheiden van één (enkele) organisatie, als wel op het geheel van de bescheiden die de administratieve neerslag vormen van het overheidshandelen op een bepaald beleidsterrein.

Het BSD geldt dus voor de archiefbescheiden van verschillende overheidsorganen (veelal ook diverse zorgdragers), en wel voor zover de desbetreffende actoren op het terrein in kwestie werkzaam zijn (geweest). Dit betekent dat er geen handelingen van particuliere actoren worden opgenomen.

Een BSD wordt normaliter opgesteld op basis van institutioneel onderzoek. In het rapport institutioneel onderzoek (RIO) wordt dan het betreffende beleidsterrein beschreven, evenals de taken en bevoegdheden van de betrokken organen. De handelingen van de overheid op het beleidsterrein staan in het RIO in hun functionele context geplaatst. In het BSD zijn de handelingen overgenomen, alleen nu geordend naar de actor. Bovendien is bij elke handeling aangegeven of de administratieve neerslag hiervan bewaard dan wel vernietigd moet worden.

Door de beleidsterreingerichte benadering komen verschillende aspecten betreffende het beheer van de eigen organisatie van de zorgdrager (personeelsbeleid, financieel beleid, etc.) niet aan bod. Voor het selecteren van de administratieve neerslag die betrekking heeft op de instandhouding en ontwikkeling van de eigen organisaties van overheidsorganen dienen een aantal zogeheten ‘horizontale’ BSD’s. Deze horizontale BSD’s zijn van toepassing op alle organisaties van de rijksoverheid.

Het niveau waarop geselecteerd wordt, is dus niet dat van de stukken zelf, maar dat van de handelingen waarvan die archiefbescheiden de administratieve neerslag vormen. Een BSD is derhalve geen opsomming van (categorieën) stukken, maar een lijst van handelingen van overheidsactoren, waarbij elke handeling is voorzien van een waardering en indien van toepassing een vernietigingstermijn.

De voorliggende selectielijst geldt voor de zorgdragers Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Minister van Financiën, Minister van Justitie en de, onder elk van hen, ressorterende actoren. Elke zorgdrager selecteert de neerslag van zijn handelen binnen het beleidsterrein Pachtbeleid voortaan met deze lijst. Voor handelingen op andere beleidsterreinen gelden andere selectielijsten.

Definitie van het beleidsterrein

Met het pachtbeleid kan de overheid invloed uitoefenen op de verdeling en de prijs van de beschikbare landbouwgronden.

De hoofdlijn van het overheidshandelen op dit beleidsterrein kan als volgt worden omschreven: goede pachtverhoudingen bereiken door invloed uit te oefenen op de belangrijkste variabelen, namelijk prijzen, toetsing, duur, vererving, voorkeursrecht en continuatierecht. Hierbij zal gelet worden op de belangen van pachter, verpachter en het algemeen landbouwkundig belang.

Afbakening van het beleidsterrein

Het beleidsterrein Pachtbeleid is gerelateerd aan het Grondprijsbeleid. Het Grondprijsbeleid behelst het overheidsbeleid betreffende de prijsbeheersing van de landbouwgronden en is gebaseerd op de Wet vervreemding van landbouwgronden (1953) en de Wet agrarisch grondverkeer. Het Pachtbeleid daarentegen is gericht op de verdeling en de prijs van de beschikbare landbouwgronden. De basis van dit beleidsterrein is de Pachtwet.

Totstandkoming BSD

Voor u ligt het Basis Selectie Document (BSD) Pachtbeleid.

Dit BSD is een verbeterde en geactualiseerde versie van het BSD Pachtaangelegenheden dat in 1994 werd afgerond. Het is gebaseerd op het rapport Institutioneel Onderzoek Pacht- en Grondprijsbeleid (35). Hoewel dit RIO twee beleidsterreinen bestrijkt is er voor gekozen om de BSD’s apart in te dienen.

Het BSD Grondprijsbeleid is inmiddels gedeeltelijk vastgesteld (18 maart 1998, Stcrt. 51).

Het BSD Pachtaangelegenheden 1945–1993 werd in de periode 1996–1997 ingediend bij het Nationaal Archief en ter advisering voorgelegd aan de Raad van Cultuur. De Raad heeft daarop in 1997 een negatief advies uitgebracht. De contextbeschrijving werd onvoldoende geacht.

In overleg met het Nationaal Archief is er voor gekozen om een bewerkte en geactualiseerde versie in te dienen. Op 23 april 2004 heeft het ministerie van LNV een intrekkingsbrief van het RIO Pachtbeleid gestuurd naar het Nationaal Archief. Er bestaat dus geen RIO waar dit BSD op gebaseerd is. In ditzelfde jaar is begonnen met het opstellen van een BSD met een uitgebreidere contextbeschrijving. Dit BSD is deels gebaseerd op het oude RIO en ook een deel van de handelingen zijn, weliswaar onder een ander nummer, overgenomen in dit BSD. Naar aanleiding van dit BSD heeft Robin te Slaa (Nationaal Archief) opmerkingen gemaakt. In 2006 is de bewerking van het BSD door het ministerie van LNV overgedragen aan PWAA. Ten opzichte van de eerste versie van het ministerie van LNV zijn een aantal zaken veranderd.

Toegevoegde actoren

De volgende actoren zijn toegevoegd: Commissie Pachtnormen, Commissie Pachtbeleid, Werkgroep Heroverweging Pachtwetgeving, de minister van Financiën. De handelingen behorende bij deze actoren komen voort uit de taken die zij hebben vervuld.

Vervallen actoren

Er zijn enkelen actoren niet opgenomen in dit BSD. De actoren Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders zijn niet opgenomen, omdat zij onder de lagere overheden vallen. Daarnaast zijn de actoren Pachtkamer en de Pachtkamer van het Gerechtshof te Arnhem, beiden vallend onder de zorg van de minister van Justitie, niet meegenomen in dit BSD. Deze actoren zullen aan bod komen in de actualisatie van het BSD Rechterlijke Macht. Tenslotte is de actor het Landbouwschap, onder de zorg van de Sociaal-Economische Raad (SER), komen te vervallen.

Vervallen handelingen

Handeling 95 en 98 (actor: minister van LNV) zijn precies hetzelfde en zijn komen te vervallen, omdat de handeling onduidelijk was.

Handeling 147 (actor: minister van LNV) is komen te vervallen, omdat deze in handeling 11 al naar voren komt.

Handeling 80 en 90 (actor: minister van LNV) zijn ten gunste van handeling 85 komen te vervallen. Er is daarmee een algmene goedkeuringshandeling gehandhaafd, waar ook de neerslag van handeling 80 en 90 onder kan worden geschaard.

Handeling 141 (actor: minister van LNV) is komen te vervallen, omdat het secretariaat voeren van de Commissie van advies voor het grond- en pachtprijspeil al valt onder de handeling van deze actor.

Handeling 49 (actor: Centrale Grondkamer) is komen te vervallen, omdat deze is samengevoegd met handeling 48.

Handeling 112 en 113 (actor: Grondkamer) zijn komen te vervallen, omdat deze handelingen worden gedekt door handeling 32 van dezelfde actor.

Ook handeling 41 is vervallen. Deze handeling had een vreemdsoortige actor, nl. ‘door de minister van LNV aangewezen instanties’.

Toegevoegde handelingen

In dit BSD zijn de handelingen 150 tot en met 161 toegevoegd. Deze handelingen zijn toegevoegd, omdat er geen algemene handelingen voor het doen van onderzoek, het deelnemen aan commissies en het consulteren van belangenorganisaties in de vorige versie van het BSD waren opgenomen. Daarnaast zijn er handelingen toegevoegd voor verschillende commissies. Tenslotte is een beleidshandeling geformuleerd voor de (Centrale) Grondkamer(s).

Doelstellingen op het beleidsterrein

De doelstellingen van het overheidshandelen inzake pachtaangelegenheden (onder meer resulterend in wetten en besluiten) vanaf 1937 zijn de volgende.

  • Met de Pachtwet 1937 wilde men de pachter beschermen als economisch zwakkere partij.

  • Met het Pachtbesluit 1941 werd de beheersing van het peil der pachtprijzen onderdeel van het algemeen prijsbeleid, dat het algemeen belang, niet enkel het belang van de pachter diende.

  • Het doel van de Pachtwet 1958 was om regels op te nemen om goede pachttoestanden te bereiken 1. Explicieter: zekerheid voor de pachter creëren betreffende de bedrijfscontinuïteit waarbij met redelijke belangen van de verpachter rekening dient te worden gehouden en waarbij het algemeen landbouwbelang in acht moet worden genomen.

  • Jaren zestig tot en met begin jaren negentig: de pachtprijs beheersen in het kader van een maatschappelijke verdeling van de opbrengst van de grond tussen gebruiker en verbruiker, daarbij gelet op de belangen van de pachter, verpachter en van het algemeen landbouwbelang. Anders gezegd: het toezicht op de pachtprijs heeft zich ontwikkeld tot een middel voor een maatschappelijk gerechtvaardigde verdeling van de opbrengst van de grond tussen gebruiker en eigenaar. In dit geval zijn dan niet alleen de belangen van pachter en verpachter betrokken, maar ook het algemene belang. Voor de behartiging van dit belang, dus voor het algemene prijsbeleid, wilde de regering de verantwoordelijkheid dragen.2

  • Wetsvoorstel 1992: het kabinet was van mening dat de pacht als financieringsinstrument voor de landbouw behouden moest blijven en de pachtersbescherming en het algemeen landbouwkundig belang uitgangspunt moesten blijven 3. Wel werd een zekere liberalisering voorgesteld ten aanzien van de pachtprijs (namelijk vrijlaten), het voorkeursrecht en continuatierecht.

  • In 2007 is de Pachtwetgeving vernieuwd. Door de vele wijzigingen in wetgeving was de Pachtwet 1958 stroperig geworden. Met de nieuwe wet moesten de pachtovereenkomsten flexibeler worden en het pachtareaal worden uitgebreid.

Er is dus sprake van een verandering

  • 1. in hoofdaandacht van de bemoeienis: van bescherming van de pachter (1937) naar aandacht voor algemene landbouwbelangen en pacht als financieringsinstrument (1992) en

  • 2. in de rol van de rijksoverheid: van randvoorwaarden scheppende rol naar een sturende en bepalende rol (grens is 1958, eindjaar is 1993).

Ontstaan en ontwikkeling pachtwetgeving en regelgeving pachtprijzen

Burgerlijk Wetboek

Van 1838 tot 1937 werden de pachtverhoudingen in Nederland voornamelijk beheerst door de algemene bepalingen inzake de huurovereenkomst uit het Burgerlijk Wetboek (BW) van 1838. Het BW bevatte daarnaast enkele specifieke bepalingen voor de huur en verhuur van ‘landen’ of ‘landerijen’. Deze regeling was beperkt en de bepalingen waarin de pachter enige bescherming zou kunnen vinden, waren niet in rechte afdwingbaar.

De verhouding tussen pachter en verpachter werd beheerst door het grote tekort aan te pachten grond. Verpachters konden daardoor overeenkomsten sluiten die vrijwel uitsluitend aan hun wensen tegemoet kwamen.

Hoewel de roep om overheidsingrijpen al in het begin van de 20e eeuw vanuit de samenleving klonk, werd binnen het parlement nog sterk gehecht aan eigendomsrecht en contractvrijheid en was men er huiverig voor om op die rechten inbreuk te maken.

Drie Staatscommissies (1886, 1906 en 1919) en een wetsontwerp leidden om die reden niet tot een specifieke pachtwetgeving.

De sterk verslechterde economische situatie in de landbouw in de jaren ’20 leidde tot de aanvaarding door het parlement van de Crisispachtwet 1932. De wet bood pachters in bepaalde omstandigheden de mogelijkheid om gehele of gedeeltelijke ontheffing van betaling van een pachttermijn te vragen aan daartoe ingestelde Kamers voor Crisispachtzaken bij de kantongerechten. De wet stelde een deel van de pachters in staat tijdens de crisis het hoofd boven water te houden. De overheid verstrekte tevens landbouwcrisissteun aan agrariërs.

Pachtwet 1937

Pachters hadden als gevolg van de landbouwcrisissteun een vaster en hoger inkomen gekregen. Hierdoor stegen de pachtprijzen en de grondprijzen, waardoor ook de verpachters profiteerden van de steun. Dat was niet de bedoeling van de overheid en daarom vond zij dat wetgeving nodig was. De Pachtwet 1937 was nog geheel privaatrechtelijk van aard. Deze wet diende dus niet om de prijzen of om de inhoud van de overeenkomst in overeenstemming te brengen met hetgeen het algemeen belang vorderde. Zij beoogde slechts de privaatrechtelijke bescherming van de zwakste van twee ongelijkwaardige partijen. 4 Met andere woorden, de beoordeling van de pachtprijs diende uitsluitend ter bescherming van de pachter.

Pachtbesluit 1941

In 1941 kwam de Pachtwet 1937 te vervallen. Al in het begin van de Tweede Wereldoorlog werden vele noodmaatregelen genomen om prijsstijgingen van voedsel te voorkomen. Deze noodmaatregelen werden in 1941 gebundeld tot het Pachtbesluit. Daarnaast moest het Pachtbesluit de bezwaren wegnemen die ten aanzien van de Pachtwet 1937 gerezen waren. Met het Pachtbesluit werd tegemoet gekomen aan de behoefte van de pachter aan lange, vaste, dwingend voorgeschreven pachttermijnen. Voor de verpachter was er geen mogelijkheid meer om de overeenkomst eenzijdig te beëindigen zonder dat de rechter daarover een oordeel velde. Grondkamers kregen de bevoegdheid om overeenkomsten voor partijen bindend te wijzigen.

In het Pachtbesluit werd het landbouwbelang voor het eerst genoemd: voorwaarde voor goedkeuring van een pachtovereenkomst door de grondkamer was dat de algemene belangen van de landbouw niet werden geschaad. De overheid wilde hiermee gebreken in de bedrijfsstructuur bestrijden (geringe bedrijfsgrootte, slechte verkaveling en ligging).

Pachtwet 1958

Na de oorlog waren regering en parlement van mening dat een nieuwe wet het Pachtbesluit zou moeten vervangen, niet alleen omdat dit buiten het parlement om tot stand was gekomen, maar ook omdat het te eenzijdig de belangen van de pachter beschermde. Voor de Pachtwet die in 1958 in werking trad werd het Besluit van 1941 als uitgangspunt genomen. Er was dus geen sprake van een terugkeer naar de grotere contractvrijheid van de Pachtwet 1937.

De wetgever wilde met de Pachtwet 1958 ‘goede pachttoestanden’ bereiken. 5Daartoe had men een drieledige doelstelling voor ogen:

  • Beschermen van de pachter en rechtszekerheid bieden voor wat betreft de bedrijfscontinuïteit en daardoor uitzicht bieden op een behoorlijke exploitatie van de grond.

  • Rekening houden met de belangen van de verpachter.

  • Waarborgen van het algemeen landbouwbelang, los van de belangen van de pachter en de verpachter.

De wet bouwde voort op de gedachte dat continuïteit van het gebruik van grond en een redelijke prijsvorming gewaarborgd moesten worden. Op sommige punten werd de rechtspositie van de pachter versterkt. Zo werd bijvoorbeeld in het recht op indeplaatsstelling en het recht van vererving voorzien. Overeenkomsten werden voortaan van rechtswege verlengd. Op andere punten werd echter meer dan voorheen rekening gehouden met de belangen van de verpachter. Een voorbeeld hiervan is de vaststelling van de pachtprijzen. Het uitgangspunt van het Pachtbesluit 1941 – dat de pachter in ieder geval een redelijke winst moet hebben, desnoods ten kosten van enig rendement van de verpachter – werd vervangen door het criterium dat van de winst, na aftrek van de pachtprijs, niet alleen voor de pachter maar ook van de verpachter een redelijk deel zou moeten overblijven.

De grotere bemoeienis van de overheid met de pacht in de Pachtwet 1958 was ook in de pachtprijsbeheersing terug te vinden. Voortaan zou de regering het prijsbeleid rechtstreeks centraal bepalen via algemene regels (pachtnormen) op grond van de in de wet gegeven maatstaf. De regering achtte de pachtnormen van groot belang voor een juiste verdeling van een deel van het nationaal inkomen, alsmede voor het economisch en sociaal bestel van het land. Zij wilde bereiken dat aan beide partijen een redelijk deel van de winst zou toekomen. De grondkamers 6 zouden pachtovereenkomsten in concreto toetsen aan de door de regering vastgestelde pachtnormen.

Met de Pachtwet 1958 is ook de landbouwkundige toetsing ingevoerd.7 Hoewel sinds het Pachtbesluit 1941 al een toetsing van de algemene belangen van de landbouw bestond, 8werd deze door de regering niet voldoende geacht. De landbouwkundige toetsing heeft als doel om de, uit landbouwkundig oogpunt, ongewenste gevolgen van de pachtovereenkomst ten aanzien van de grond te voorkomen.9 Het gaat bij deze toetsing om de structuur van het afzonderlijke bedrijf, om het behoud van structuurverbeteringen als gevolg van ruil- en herverkaveling in de IJsselmeerpolders en om het tegengaan van ontwikkelingen die tot versnippering leiden of aan structuurverbeteringen in de weg staan.10

De grondkamers waren bij deze landbouwkundige toetsing, als gevolg van de Pachtwet 1958, aan nauwkeuriger en dientengevolge stringenter voorschriften gebonden.11 Zij bleven echter volledig vrij. De regering miste elke zeggenschap over de grondkamers met betrekking tot de landbouwkundige toetsing (zoals ze deze ook miste ten aanzien van buitensporige verplichtingen).12 De grondkamer hoefde zich bij de landbouwkundige toetsing dus niet te houden aan regels, die bij AMvB’s waren gesteld, in tegenstelling tot de toetsing met betrekking tot de pachtprijs.13

In de jaren ’60 is het voorkeursrecht van de pachter in de Pachtwet ingevoegd. Dit hield verband met de expiratie van de Wet vervreemding van landbouwgronden, waarin dit recht was opgenomen. De overheid wilde dit recht handhaven, omdat zij het duurzaam gebruik van de grond door één persoon gewenst achtte, zowel omwille van het algemeen belang als uit het oogpunt van billijkheid jegens de gebruiker.

In de jaren ’80 werd de maatschappij zich meer en meer bewust van de betekenis van de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarde van het agrarisch cultuurlandschap en van het gevaar dat dit landschap zou verdwijnen als gevolg van ontwikkelingen in de agrarische bedrijfsvoering zoals schaalvergroting en mechanisering. Als uitvloeisel van deze ontwikkeling werd begin jaren ’90 in de Pachtwet de mogelijkheid opgenomen om via de pachtovereenkomst natuur- en landschapsbeheer uit te voeren in landbouwgebieden en reservaten.

Wijzigingen aan Pachtwet 1958 in 1984

In de jaren ’50 bestond het totale areaal cultuurgrond in Nederland voor iets meer dan de helft uit pachtgrond. Bij de totstandkoming van de Pachtwet 1958 was de instandhouding van het pachtareaal op zichzelf geen doelstelling van het pachtbeleid. Eind jaren ’60 begon zich echter een gestage afname van het pachtareaal af te tekenen. Met de daling van het pachtareaal nam de zorg daarover bij regering en parlement toe. De oorzaak van de afname van het pachtareaal werd enerzijds gezocht in de stijgende grondprijzen, waardoor verkoop van grond aantrekkelijker was dan het rendement uit pacht. Anderzijds beperkte de Pachtwet de mogelijkheden van de eigenaar om te beschikken over eenmaal verpachte grond. Een wijziging van de Pachtwet werd nodig geacht. In 1984 werd de wet gewijzigd waarbij ondermeer het continuatierecht van de pachter zonder bedrijfsopvolger tot diens 65ste jaar werd ingeperkt. Ook het voorkeursrecht van de 65-jarige pachter werd geschrapt.

Wijzigingen aan Pachtwet 1958 in 1995

De in de Pachtwet 1984 doorgevoerde wijzigingen riepen geen halt toe aan de afname van het reguliere pachtareaal. De bezorgdheid hierover leidde eind jaren ’80 tot een interdepartementaal onderzoek (werkgroep Heroverweging Pachtwetgeving) en enkele jaren later tot een nieuwe pachtwet. Het kabinet zag de hoge pachtdruk als de belangrijkste oorzaak voor de afname van het pachtareaal omdat grond in verpachte staat een minder aantrekkelijk beleggingsobject is. Daarnaast werd de afname van het pachtareaal in verband gebracht met het verminderde rendement voor de verpachter en de daling van pacht in de familiesfeer in verband met de vorming van maatschappen. Om de pachtdruk te verminderen vond het kabinet liberalisering van de pachtwetgeving noodzakelijk. Daarbij diende echter het behoud van de meervoudige doelstelling van de Pachtwet voorop te blijven staan.

Om dit doel te bereiken werden verschillende instrumenten in de Pachtwet opgenomen. Als belangrijkste instrumenten kunnen worden genoemd:

  • De toetsing vooraf van alle pachtovereenkomsten, alsmede van wijzigings- en beëindigingsovereenkomsten;

  • De wettelijke duur van 12 respectievelijk 6 jaar, alsmede van verlenging van rechtswege met 6 jaar;

  • De regels met betrekking tot de hoogst toelaatbare pachtprijs;

  • Het voorkeursrecht van de pachter bij vervreemding van het verpachte;

  • Het verzoek van de pachter om derden in zijn plaats als pachter te stellen;

  • - De vererving van het pachtrecht.14

De volgende wijzigingen werden in 1995 in de Pachtwet aangebracht:

  • Twee nieuwe pachtvormen: eenmalige pacht en teeltpacht.

  • Optrekking van de grens voor het geliberaliseerd regime voor verpachting van kleine stukken grond.

  • Winstafrekening bij verkoop na voorkeursrecht (antispeculatiebeding)

  • Directe doorwerking in de pachtprijs van een wijziging in de pachtnorm.

  • Vervallen van de strafrechtelijke handhaving van de pachtwetgeving.

    Het kabinet was van mening dat de mogelijkheden die de wet bood voor civielrechtelijke handhaving voldoende zouden zijn.

In 1999 werd de Commissie Pachtbeleid ingesteld door de Staatssecretaris van LNV om te adviseren over de toekomst van het pachtbeleid. Reden voor instelling van de Commissie was o.a. het feit dat de omvang van het pachtareaal niet was gestabiliseerd en het beoogde rendement van 2% met de toenmalige grondprijsontwikkeling niet zou worden gehaald. Verder diende de commissie een toekomstvisie te ontwikkelen op de verdere liberalisering van het pachtbeleid. In het advies van de Commissie Pachtbeleid uit januari 2000 werd als centrale conclusie opgenomen dat pacht uitsluitend behouden kon blijven als het pachtrecht drastisch werd geliberaliseerd. Onder de huidige Pachtwet zijn pachters, aldus de Commissie, zo verregaand beschermd dat het voor potentiële verpachters niet of nauwelijks aantrekkelijk is om hun gronden in pacht uit te geven. In 2001 werden door het kabinet voorstellen gedaan tot liberalisering van de pachtwetgeving, maar niet zo vergaand als de Commissie had voorgesteld. Na onderzoek en overleg met de Tweede Kamer werden in 2004 de nieuwe voorstellen voorgelegd aan de pachters en verpachters. De basis van de nieuwe wetgeving zou bestaan uit twee vormen van pacht: losse pacht en bedrijfspacht. Bij losse pacht konden partijen, indien er geen sprake was van bedrijfsafhankelijkheid, zelf afspraken maken over de pachtprijs, duur verlenging en opvolging in een overeenkomst. In het geval van pachtafhankelijkheid werd de pachtovereenkomst van rechtswege verlengd.15 Zowel de pachters als de verpachters konden zich, om uiteenlopende redenen, niet vinden in het voorstel.

Pachtwetgeving 2007

In 2007 is de pachtwetgeving herzien. De doelstellingen van het pachtbeleid werden als volgt geformuleerd:

  • het stimuleren van uitbreiding van het pachtareaal

  • het bevorderen van flexibiliteit en maatwerk bij pachtovereenkomsten

Er moest hierbij zowel rekening worden gehouden met de belangen van de pachter als van de verpachter.16

De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de Pachtwet 1958 en daarop volgende aanpassingen, waren:

  • het schrappen van het wettelijk maximum van 12 jaar voor de duur van geliberaliseerde pacht voor los land;

  • handhaving van een preventieve prijstoets aan het Pachtnormenbesluit voor langlopende geliberaliseerde pachtovereenkomsten voor los land (langer dan 6 jaar);

  • het mogen passeren van het voorkeursrecht bij overdracht aan een veilige verpachter. Deze veilige verpachter moet afstand doen van zijn bevoegdheid de pachtovereenkomst op te zeggen op de grond dat hij het dringend nodig heeft voor eigen gebruik, zodat de pachter de garantie heeft dat de pachtrelatie in stand blijft.

Bovendien is de pachtwetgeving overgeheveld van de Pachtwet naar Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (Hoofdstuk 7, titel 7.5) 17.

Daarnaast werd in 2001 geconstateerd dat het beoogde rendement van 2% van de vrije verkeerswaarde voor de verpachter moest worden losgelaten. De pachtprijs bleef achter bij stijgende grondprijzen. Omdat de pachtnormen gebaseerd waren op het beoogde rendement van 2%, moesten er nieuwe pachtnormen worden opgesteld. In 2005 werd daarom de Commissie Pachtnormen ingesteld, die een nieuwe rekenmethodiek moest ontwikkelen om de pachtnormen te bepalen. In 2006 is een nieuwe rekenmethodiek opgesteld, die aan de ene kant rekening hield met het agrarisch opbrengend vermogen van landbouwgronden en aan de andere kant pacht als aantrekkelijk instrument voor de landbouw in stand moest houden.18

Selectiedoelstelling

In de productbeschrijving BSD van maart 2004 is de selectiedoelstelling van het Nationaal Archief als volgt verwoord. ‘De doelstelling van het Nationaal Archief bij de selectie van overheidsarchieven is dat de belangrijkste bronnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig worden gesteld voor blijvende bewaring. Met het te bewaren materiaal moet het mogelijk zijn om een reconstructie te maken van de hoofdlijnen van het handelen van de rijksoverheid ten opzichte van haar omgeving, maar ook van de belangrijkste historisch-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zover deze zijn te reconstrueren uit overheidsarchieven.’

Selectiecriteria

Om de selectiedoelstelling te bereiken worden de handelingen in het BSD gewaardeerd aan de hand van de volgende algemene selectiecriteria. De cultuurhistorische waarde van handelingen wordt getoetst aan de onderstaande algemene selectiecriteria.

1. Handelingen die betrekking hebben op de voorbereiding en bepaling van het beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Agendavorming, analyse van informatie, beleidsadvisering, beleidsvoorbereiding of -planning, besluitvorming over de inhoud van beleid, terugkoppeling van beleid. Zowel de keuze als de specificatie van de doeleinden en instrumenten.

2. Handelingen die betrekking hebben op de evaluatie van het beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Beschrijving en beoordeling van de inhoud, het proces of de effecten van beleid, toetsing van en toezicht op beleid. Niet perse leidend tot consequenties zoals bij terugkoppeling van beleid.

3. Handelingen die betrekking hebben op de verantwoording aan andere actoren van de hoofdlijnen van het beleid

Toelichting: Ook verslaglegging ten aanzien van de beleidsmatige hoofdlijnen.

4. Handelingen die betrekking hebben op de (her)inrichting van organisaties belast met het beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Instelling, wijziging, opheffing en werkwijze van organen, organisaties of onderdelen daarvan.

5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt

Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt de toepassing verstaan van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.

6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen, voor zover die in direct verband staan met voor Nederland bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten.

Toelichting: Zoals wanneer de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of in noodsituaties.

Naast de algemene criteria kunnen in overleg met het Nationaal Archief, eveneens binnen het kader van de selectiedoelstelling, beleidsterrein-specifieke criteria worden geformuleerd. Deze criteria worden doorlopend genummerd, waarbij wordt aangesloten bij de zes algemene criteria (dus vanaf 7).

Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.

Verslag vaststellingsprocedure

Op 1 november 2007 is het ontwerp-BSD door het Project Wegwerken Archiefachterstanden namens de ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Justitie en van Financiën aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC).

Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd.

Vanaf 1 april 2008 lag de selectielijst gedurende zes weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van het Nationaal Archief, op de website van het Nationaal Archief en op de website van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.

Van (historische) organisaties of individuele burgers is geen commentaar ontvangen.

Op 27 mei 2008 bracht de RvC advies uit (kenmerk bca-2008.04829/2), hetwelk behoudens enkele tekstuele correcties geen aanleiding heeft gegeven tot wijziging van de ontwerp-selectielijst.

Daarop werd het BSD op 16 juni 2008 door de algemene rijksarchivaris, namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (kenmerk C/S&A/08/1376), van Justitie (C/S&A/08/1377) en van Financiën (C/S&A/08/1378) vastgesteld.

Leeswijzer

Deze leeswijzer maakt duidelijk welke informatie in een handelingenblok te vinden is.

(X): Dit is het volgnummer van de handeling. Dit nummer is overgenomen uit het RIO.

Handeling: Dit is een complex van activiteiten die een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid. In de praktijk komt een handeling meestal overeen met een procedure of een werkproces.

Periode: Hier staat het tijdvak vermeld gedurende welke jaren de handeling is verricht. Wanneer er geen eindjaar staat vermeld wordt de handeling nog steeds uitgevoerd.

Grondslag: Dit is de wettelijke basis op grond waarvan de actor de handeling verricht.

Vermeld worden:

  • de naam (citeertitel) van de wet, de Algemene Maatregel van bestuur, het Koninklijk Besluit of de ministeriële regeling;

  • het betreffende artikel en lid daarvan;

  • de vindplaats, dwz. de vermelding van staatsblad of staatscourant

  • wijzigingen in de grondslag en het vervallen hiervan.

Een voorbeeld:

Reclasseringsregeling 1947, art. 9, lid 2 (Stb. 1947, H 423), Reclasseringsregeling 1970, art. 8, lid, lid 3 (Stb. 1969, 598), gewijzigd 1978 (Stb. 1978, 254), vervallen in 1986 (Stb. 1986, 1)

Wanneer er geen wettelijke grondslag voor een handeling bestaat, kan de bron worden genoemd waarin de betreffende handeling staat vermeld.

Opmerking: Deze aanvullende informatie wordt slechts vermeld wanneer de strekking van de handeling toelichting behoeft.

Waardering: Waardering van de handeling in B (bewaren) en/of V (vernietigen).

Indien vernietigen, dan vermelding van de vernietigingstermijn.

Indien bewaren, dan vermelding van het gehanteerde selectiecriterium.

Eventueel een nadere toelichting op de waardering.

De vastgestelde selectielijst vormt de formele grondslag voor bewerking van archiefbestanden tot vernietiging dan wel overbrenging naar het Nationaal Archief. Tevens wordt de lijst toegepast in het informatiebeheer van alle LNV-onderdelen die bij dit beleidsterrein betrokken zijn. De lijst heeft overigens geen betrekking op het interne functioneren van de genoemde actoren. Daarvoor worden beleidsterreinoverstijgende onderzoeken toegepast naar de aandachtsgebieden financiën, personeel, organisatie, huisvesting, informatievoorziening en voorlichting.

De selectielijst treedt in werking twee dagen na publicatie in de Staatscourant en blijft in de huidige vorm hoogstens 20 jaar geldig.

Actorenoverzicht

Actoren onder de archiefzorg van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

De voorgangers van de huidige minister van LNV waren vanaf 1945 achtereenvolgens:

1945–1959: minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening

1959–1989: minister van Landbouw en Visserij

1989–2003: minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

2003–: minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

De minister van LNV heeft door de jaren heen verschillende doelstellingen gehad ten aanzien van het beleidsterrein pachtaangelegenheden. Deze doelstellingen, de verschillen en aanpassingen van de wetgeving zijn uitgebreid beschreven in de ‘doelstellingen op het beleidsterrein’ en ‘ontstaan en ontwikkeling pachtwetgeving en regelgeving pachtprijzen’. De minister speelde een actieve rol op het gebied van Pachtaangelegenheden. De taken van de minister lagen in het voorbereiden van het pachtbeleid en het vaststellen van de regels op het gebied van pachtaangelegenheden. Deze werden ingesteld om de pachtverhouding tussen de pachter en verpachter te regelen en om de pacht als zodanig in stand te houden. Daarnaast kon de minister van LNV in beroep gaan bij besluiten die de Grondkamer had genomen. Tenslotte was de minister van LNV bevoegd om benoemingen en ontslagen te verrichten van verschillende organen, die onder zijn verantwoordelijkheid vielen.

Grondkamer (1941-heden)

Bij het Pachtbesluit-1941 (art. 47) werd per provincie een grondkamer ingesteld en gedefinieerd als een rechtspersoonlijkheid bezittend publiekrechtelijk lichaam. De grondkamer was de opvolger van het Pachtbureau (Pachtwet-1937, art. 59, lid 1). Dit bureau was in 1938 door de landbouworganisaties en de verenigingen van grondbezitters gesticht en door de minister van Landbouw erkend als Pachtbureau.19 De taak van het Pachtbureau was om goede pachttoestanden bevorderen.

De taken van de grondkamer werden ten opzichte van die van het Pachtbureau uitgebreid 20:

  • belast met de beoordeling, goedkeuring, wijziging of nietigverklaring van pachtovereenkomsten;

  • goede pachttoestanden bevorderen, met name door het geven van adviezen;

  • als scheidsman optreden, indien de partijen bij een pachtovereenkomst dit gemeenschappelijk verzoeken;

  • uitvoering van opdrachten, die met de beschikking over en het gebruik van landbouwgrond verband houden, als de ministers van Justitie en LNV hierom zouden vragen.

Met de Pachtwet-1958 bleven de grondkamers bestaan (art. 72) en werden de taken beperkter, omdat de minister van LNV de grondkamers aan regels bond (zie artikel 4, lid 2). Aan de grondkamers (en in tweede instantie de Centrale Grondkamer) werd de taak opgedragen om de Pachtwet uit te voeren. De grondkamers (in 1998 werd het aantal grondkamers teruggebracht naar vijf 21) hadden de volgende taken:

  • het preventief toetsen van de pachtovereenkomsten aan de dwingend-rechtelijke bepalingen van de Pachtwet. (De toetsing aan het algemeen landbouwbelang is onderdeel van deze toetsing. De grondkamers hebben slechts incidenteel hun goedkeuring aan pachtovereenkomsten onthouden vanwege strijdigheid met dit belang);

  • het behandelen van verzoeken ter zake van o.a. herziening van de pachtprijs;

  • taxatie van de waarde van het pachtobject in verband met het voorkeursrecht van de pachter;

  • een kortere duur dan de wettelijke duur van een overeenkomst;

  • machtiging van de pachter tot verandering van bestemming, inrichting of gedaante van het gepachte;

  • machtiging van de verpachter tot het aanbrengen van verbeteringen.

De grondkamers kregen ook nog een zekere verordenende bevoegdheid.

De grondkamers waren niet onderworpen aan de instructies van de minister en waren hem geen rekenschap verschuldigd. Dit was ook onder het Pachtbesluit 1941 het geval. Toen hadden de grondkamers voor een belangrijk deel het pachtprijsbeleid en het beleid ten aanzien van de landbouwkundige toetsing van de pachtovereenkomst in handen. De minister kon enkel richtlijnen stellen, die de grondkamers, bij de beoordeling van de pachtovereenkomst, tot leidraad konden dienen.22 Het zo juist geschetste bezwaar, dat het pachtprijsbeleid en een gedeelte van het landbouwbeleid aan de zeggenschap van de minister werden onttrokken, werd getracht in de Pachtwet 1958 te ondervangen. De grondkamers werden aan wettelijke voorschriften gebonden, die aanmerkelijk minder speelruimte lieten dan het Pachtbesluit.

Aan de onafhankelijkheid van de grondkamers ten opzichte van de minister werd in de Pachtwet 1958 niet getornd. Op veel punten werd de positie van de grondkamers zelfs in overeenstemming gebracht met die van de rechter. Zo werd de procedure voor de grondkamer in veel opzichten van dezelfde waarborgen voor partijen voorzien als de procedure voor de gewone rechter. Ondanks hun onafhankelijkheid behoren de grondkamers niet tot de rechterlijke macht. Zij vormen dus geen rechterlijke colleges en oefenen geen eigenlijke rechtspraak uit. Hun beslissingen zijn geen vonnissen, maar administratieve beschikkingen.23 Ondanks de komst van de Pachtwet 2007 zal de regeling van de grondkamers in hoofdstuk IV van de Pachtwet onveranderd worden gehandhaafd in een afzonderlijke wet.

Organisatorisch, administratief en beheersmatig zijn de grondkamers ingedeeld bij de Dienst Regelingen van het ministerie van LNV. Er is een secretariaat voor de vijf grondkamers (en de griffie van de Centrale Grondkamer). Dit valt operationeel onder de grondkamers (resp. Centrale Grondkamer).

Centrale Grondkamer

Hoger beroep tegen beschikkingen van de grondkamer kan worden ingesteld bij de Centrale Grondkamer, die een personele unie vormt met de Pachtkamer van het Gerechtshof te Arnhem.

Commissie van Advies voor het Grond- en Pachtprijspeil (1958–1997)

De Commissie van Advies voor het Grond- en Pachtprijspeil is bij de Pachtwet-1958 ingesteld.

Deze commissie is vooral ingesteld om de regering te adviseren omtrent de bij AMvB vast te stellen pachtnormen, alsmede de verkoopnormen van de Wet op de vervreemding van landbouwgronden. Wat deze laatste normen betreft is haar taak automatisch geëindigd door het vervallen van deze wet. De functie van de commissie was echter ook om ‘de ontwikkeling van het niveau der grond- en pachtprijzen nauwlettend te volgen, eventueel ongewenste ontwikkelingen zo vroegtijdig mogelijk te signaleren en zich moeten beraden over voorstellen, die er toe strekken de ontwikkeling in juiste banen te leiden.’ Bovendien zou zij van nut zijn ‘bij de coördinatie van het beleid dat de grondkamers en de Centrale Grondkamer op het stuk der grond- en pachtprijzen binnen het kader van de algemene voorschriften in de toekomst zullen moeten voeren.’ De commissie kan de minister ook uit eigener beweging van advies dienen.24

De betekenis van de commissie is de laatste jaren vergroot omdat zij in het informele adviseringstraject (bij de voorbereiding van het beleid) ook een rol is gaan spelen.25 In 1997 is deze commissie opgeven doordat de artikelen in de wet waarop deze commissie gebaseerd was, werden veranderd en daarmee de grondslag van het bestaan van deze commissie is verdwenen.26

Commissie Pachtbeleid (1999–2000)

Omdat de omvang van het pachtareaal verder afnam en er niet voldoende rendement gehaald werd uit pacht, vroeg de minister de Commissie Pachtbeleid onderzoek te doen naar de toekomst van het pachtbeleid. Deze commissie kwam tot de conclusie dat er verdere liberalisatie van het pachtrecht nodig was om het pachten voor verpachters weer aantrekkelijk te maken.

Commissie Pachtnormen (2005–2006)

De Commissie heeft een rekenmethodiek ontwikkeld om pachtnormen vast te stellen, die aan de ene kant rekening hield met het agrarisch opbrengend vermogen van landbouwgronden en aan de andere kant pacht als aantrekkelijk instrument voor de landbouw in stand moest houden.27

Rijksconsulenten voor grond- en pachtzaken (1943–1958)

Tengevolge van de intensivering van het beleid van het departement van Landbouw in grond- en pachtzaken werd in januari 1943 uitbreiding gegeven aan de Voorlichtingsdienst voor de landbouw in die zin, dat een afzonderlijke dienst van ingenieurs voor Grond- en Pachtzaken werd opgebouwd om het Departement en de Grondkamers in deze zaken ter zijde te staan en adviserend op te treden. De Rijksconsulenten functioneerden tot 1958.

Hun werkzaamheden zijn in vijf hoofdgroepen te verdelen:

  • a. pacht- en grondzaken;

  • b. planologische zaken;

  • c. algemeen landbouw-economische zaken;

  • d. bijzondere onderwerpen;

  • e. aangelegenheden betreffende de wederopbouw van geteisterde gebieden.

In 1949 werd het werk van de ingenieurs gekarakteriseerd als zijnde van voorlichtende en onderzoekende aard en strekkende ter informatie van de centrale, de provinciale en de gemeentelijke overheid, van de Grondkamers, van landbouwers, van pachters en verpachters. In die periode waren ze ook adviserend lid van de grondkamers en secretarissen van de door de Grondkamers ingestelde commissie voor het pachtprijspeil en het taxatiewezen.28

Rijkslandbouwconsulent

De Rijkslandbouwconsulent wordt nog wel in het Pachtbesluit-1941 genoemd, echter niet meer in de Pachtwet-1958. In art. 59 en art. 76 van het besluit-1941 worden ze vermeld. Met betrekking tot pachtaangelegenheden functioneerde deze tot 1958. De taak van Rijkslandbouwconsulent was het voorlichten van boeren om effectievere bedrijfsvoering tot stand te brengen, o.a. door rationalisering en mechanisering.

Actoren onder de zorg van de minister van Financiën

Minister van Financiën

De minister van Financiën adviseerde de minister van LNV en de, onder de zorg van deze minister ressorterende, commissies ten aanzien van het pachtbeleid.

Werkgroep Heroverweging Pachtwetgeving (1987–1989)

Deze werkgroep moest de hoofdlijnen van de pachtwetgeving al dan niet in samenhang met een verdere versnelling van de verkoop van staatslandbouwgronden onderzoeken en heroverwegen om de snelle afname van het pachtareaal tegen te gaan.

Actor onder de zorg van de minister van Justitie

Minister van Justitie

De minister van Justitie stelt onder meer richtlijnen vast die de Grondkamer bij de beoordeling van de pachtovereenkomsten tot leidraad dienen. Daarnaast geeft de minister nadere voorschriften over de samenstelling en de werkwijze van de Grondkamers en de Centrale Grondkamer.

Bronnen

Commissie Pachtbeleid

Kabinetsstandpunt inzake het advies ‘ruimte voor pacht’. TK 2000–2001, 27 924, nr. 1

Commissie Pachtbeleid,

Ruimte voor pacht - evaluatie en toekomstvisie pachtbeleid, januari 2000

Leeuwrik, S.,

De pachtwet in de praktijk. Volledige wettekst, uitvoerige toelichtingen, praktische aanwijzingen, ’s-Gravenhage, 1975

Leeuwrik, S.

Het Pachtbesluit, Zwolle, 1947

Markusse, J.

Pacht en erfpacht, Doetichem, 1993

Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Justitie

Brief van de ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Justitie, TK 2003–2004, 27924, nr. 11

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

Eindrapportage GEO onderzoek Grondkamers, Den Haag: Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 1993

Walda, H.C.A.

Pachtrecht. In: Hoofdlijnen van het agrarisch recht, Brussaard, W.: red., Zwolle, 1993

Zeeuwe, A.J.M

Inventaris van het archief van het rijksconsulentschap voor grond- en pachtzaken in Noordbrabant (1943–1958): Tilburg, 1971

Overige titels

Heroverweging collectieve uitgaven, TK 1990–1991, 16 625, nr. 131

Memories van Toelichtingen op de rijksbegrotingen

Memorie van toelichting op de Wijziging van de Pachtwet, TK 1991–1992, 22 705, nr. 3

Pachtwet-1958, becommentarieerde versie van Kluwer, 1991 (2 dln)

Staatsalmanakken 1945–1993

Structuurnota Landbouw, regeringsbeslissing, TK 1989–1990, nr. 21 148

Vaststelling van de begroting van de uitgaven en van de ontvangsten van hoofdstuk XIV (ministerie van LNV) voor het jaar 1990, TK 21 300 XIV, nr. 82

Verslag van een algemeen overleg, TK 2003–2004, 27 924, nr. 17

Verslagen over de landbouw in Nederland, 1942–1966 (ministerie van LNV)

Wetgevingsdocumentatie Landbouw en Visserij, ministerie van LNV, Directie JBZ

Kabinetsstandpunt Pachtnormen, kenmerk DL.2006/1362 (28 aug. 2006)

Vaststelling en invoering van titel 7.5 (Pacht) van het Burgerlijk Wetboek,TK 2005–2006, 30 448, nr. 3

Introductiedossier ministerie LNV, februari 2007.

Wet- en regelgeving

  • Pachtwet van 1937, Stb. 1937, 205

  • Pachtbesluit 1941, VB 1941, 215 (hierbij werd de Pachtwet 1937 ingetrokken)

  • Pachtregeling 1945, F. 1945, 279 (deze bepaalde dat Pachtbesluit-1941 tot 1 april 1947 zou blijven gelden)

  • Pachtvoorziening 1947 (hierbij werd bepaald dat het Pachtbesluit tot 1 april 1950 werd verlengd)

  • Pachtwet-1958, Stb. 1958, 37.

    Gewijzigd:

    Stb. 1962, 514

    Stb. 1984, 388

    Stb. 1989, 490

    Stb. 1991, 379 en 444

    Stb. 1995, 504

    Stb. 1996, 389, 590 en 616

    Stb. 1997, 63, 660 en 746

    Stb. 1998, 446, 605, 622 en 624

    Stb. 1999, 30, 40, 194 en 198

    Stb. 2001, 481, 581, 584 en 621

    Stb. 2002, 116 en 175

  • Burgerlijk Wetboek (hoofdstuk 7, titel 7.5: Pacht) 2007

  • Pachtnormenbesluiten

  • Tariefbesluiten

Andere wetgeving en regelgeving, waarin handelingen/taken voor de Grondkamer zijn opgenomen

  • Wet agrarisch grondverkeer, Stb. 1981, 248

  • Wet op de vervreemding van landbouwgronden (WVL), Stb. 1953, 446

  • Besluit houdende algemene regelen als bedoeld in artikel 6 van de Wet op de vervreemding van landbouwgronden , Stb. 1953, 561

  • Ruilverkavelingswet 1954

  • Landinrichtingswet-1985, Stb. 1985, 299

  • Beschikking superheffing 1988

  • Meststoffenwet; Besluit gebruik dierlijke meststoffen; Verplaatsingsbesluit meststoffenwet

  • Waterschapswet (6 juni 1991)

  • Burgerlijk Wetboek (twee bepalingen waarin dwingend pachtrecht is verwerkt, art. 3:217 en art 3:264) (vermeld in bijlage 6 GEO-rapport)

  • Wet voorkeursrecht gemeenten, Stb. 1981, 236 (in werking getreden alleen voor stads- en dorpsvernieuwingsgebieden op 1-1-1985) (i.v.m. art. 29 wordt art. 56f van de Pachtwet gewijzigd zodat gemeente altijd voorkeur heeft boven de pachter) (vermeld in bijlage 6, GEO-rapport)

Selectielijst

A. Actoren onder de zorg van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en zijn voorgangers

Actor: de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en zijn voorgangers

Algemene handelingen

(1)

Handeling: Het (mede-)voorbereiden, (mede-)vaststellen en (mede-)evalueren van het beleid inzake het pachtbeleid

Periode: 1945–

Product: Beleidsnota’s, beleidsnotities, rapporten, adviezen, evaluaties,

Opmerking: De eigenlijke vaststelling van het beleid vindt plaats in de ministerraad.

Onder deze handeling valt ook:

– het voeren van overleg met andere betrokken actoren op het gebied van pachtbeleid;

– het voorbereiden van een standpunt ter inbrenging in de Ministerraadsvergaderingen voor beraad en besluitvorming betreffende pachtbeleid;

– het voeren van overleg met en het leveren van bijdragen aan het overleg met het Staatshoofd betreffende pachtbeleid;

– het aan externe adviescommissies verzoeken om advies over pachtbeleid;

– het informeren (voorlichten) van het Kabinet van de Koningin over ontwikkelingen op het gebied van pachtbeleid;

– het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid (voorlichting als beleidsinstrument)

Waardering: B 1

(2)

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wet- en regelgeving op het gebied van het pachtbeleid

Periode: 1945–

Product: Concept-wetsontwerpen en -besluiten

Waardering: B 1

(3)

Handeling: Het instellen, instrueren en opheffen van commissies en werkgroepen ter voorbereiding van het beleid inzake het pachtbeleid

Periode: 1945–

Product: Instellingsbesluiten

Waardering: B 4

(150)

Handeling: Het deelnemen aan commissies en werkgroepen inzake de voorbereiding en evaluatie van beleid op het beleidsterrein pacht, waarbij het voorzitterschap en/of secretariaat bij de minister van LNV berust.

Periode: 1945–

Product: Verslagen, nota’s, rapporten, agenda’s, notulen

Waardering: B 2

(151)

Handeling: Het deelnemen aan commissies en werkgroepen inzake de voorbereiding en evaluatie van beleid op het beleidsterrein pacht, waarbij het voorzitterschap en/of secretariaat niet bij de minister van LNV berust.

Periode: 1945–

Product: Verslagen, nota’s, rapporten, agenda’s, notulen

Waardering: V 10 jaar

(152)

Handeling: Het consulteren van (belangen)organisaties die actief zijn op het beleidsterrein pachtbeleid

Periode: 1945–

Product: notulen, brieven

Opmerking: Organisaties die de minister kon consulteren waren bijvoorbeeld: Federatie Particulier Grondbezit (FPG), de Bond van Landpachters en eigen-grondgebruikers in Nederland (BLHB), de Vereniging Natuurmonumenten, De Landschappen, Staatsbosbeheer (SBB), Landbouw-Economisch Instituut (LEI) en het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) en hun rechtsvoorgangers,

Waardering: B 1

(4)

Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen inzake het pachtbeleid

Periode: 1945–

Product: Series; jaarverslagen; kwartaalverslagen; maandverslagen

Opmerking: Het betreft hier ook de verslaglegging waarvoor geen grondslag kan worden aangewezen in de voor het pachtbeleid specifieke wet- en regelgeving

Waardering: B 3 (indien kwartaal verslagen aanwezig zijn, dan maandverslagen V; indien jaarverslagen aanwezig zijn, dan kwartaalverslagen V)

(5)

Handeling: Het beantwoorden van Kamervragen inzake het pachtbeleid en het anderszins informeren van leden van of commissies uit het parlement

Periode: 1945–

Product: Brieven; notities, …

Waardering: B 3

(6)

Handeling: Het informeren van de Nationale Ombudsman en parlementaire onderzoekscommissies naar aanleiding van klachten over de gevolgen of de uitvoering van het beleid inzake het pachtbeleid

Periode: 1945–

Product: Brieven; notities, …

Opmerking: – Zie ook PIVOT-rapport Behoorlijk behandeld over de Nationale Ombudsman.

– Parlementair onderzoek gebeurt meestal door de Commissies voor de Verzoekschriften.

Waardering: B 3

(7)

Handeling: Het beslissen op beroepschriften naar aanleiding van beschikkingen inzake het pachtbeleid

Periode: 1945–

Product: Beschikkingen en verweerschriften

Opmerking: Zie ook PIVOT-rapport Drie maal ’s Raads recht over de Raad van State.

Waardering: V 5 jaar

(8)

Handeling: Het voeren van verweer in beroepschriftprocedures inzake pachtbeleid voor administratiefrechtelijke organen

Periode: 1945–

Product: Beschikkingen en verweerschriften

Opmerking: Zie ook PIVOT-rapport Drie maal ’s Raads recht over de Raad van State.

Waardering: V 5 jaar

(9)

Handeling: Het mede-voorbereiden van het vaststellen, wijzigen en intrekken van internationale regelingen op het gebied van het pachtbeleid, inzake het presenteren van Nederlandse standpunten in intergouvernementele organisaties

Periode: 1945–

Product: Internationale regelingen; nota’s; notities; rapporten

Waardering: B 1

(10)

Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen inzake het pachtbeleid

Periode: 1945–

Product: Brieven; notities

Waardering: V 2 jaar

(11)

Handeling: Het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het terrein van het pachtbeleid

Periode: 1945–

Product: Voorlichtingsmateriaal

Waardering: B 5, één exemplaar van het eindproduct

V 2 jaar, overige neerslag

(12)

Handeling: Het voorbereiden van interdepartementaal overleg ten aanzien van het pachtbeleid en het opstellen van verslagen van de geleverde inbreng

Periode: 1945–

Waardering: B 1

(153)

Handeling: Het vaststellen van de opdracht en het eindproduct van een (wetenschappelijk) onderzoek op het beleidsterrein pacht

Periode: 1945–

Product: offertes, brieven, rapporten

Waardering: B 5

(154)

Handeling: Het begeleiden van (wetenschappelijk) onderzoek op het beleidsterrein pacht

Periode: 1945–

Product: notities, notulen, brieven

Waardering: V 10 jaar

(155)

Handeling: Het verzamelen en bewerken van gegevens ten behoeve van (wetenschappelijk) onderzoek op het beleidsterrein pacht

Periode: 1945–

Waardering: V 10 jaar

(156)

Handeling: Het financieren van (wetenschappelijk) onderzoek op het beleidsterrein pacht

Periode: 1945–

Product: rekeningen, declaraties

Waardering: V 7 jaar

Europese regels

Standaard Algemene Europese handelingen

Raadsbesluiten

(13)

Handeling: Het voorbereiden van bijdragen aan expertgroepen van de Europese Commissie inzake het pachtbeleid en het opstellen van verslagen over de geleverde bijdrage

Periode: 1958–

Waardering: B 1

(14)

Handeling: Het opstellen van concept-informatie-affiches over voorstellen, mededelingen en Groenboeken van de Europese Commissie op het gebied van het pachtbeleid

Periode: 1958–

Product: Concept-fiches

Opmerking: De interdepartementale WBNC stelt de informatiefiches vast (de handeling is opgenomen in het concept-RIO ‘Gedane Buitenlandse Zaken)’

Waardering: B 1

(15)

Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van Raadswerkgroepen met betrekking tot het pachtbeleid en het opstellen van verslagen van deze vergaderingen

Periode: 1958–

Opmerking: – Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg gevoerd worden met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven.

– De handeling leidt bij het eerstverantwoordelijke ministerie met name tot instructies; bij de overige betrokken ministeries tot departementale standpunten

Waardering: B 1

(16)

Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van ad hoc groepen Raden/Attaches met betrekking tot het pachtbeleid en het opstellen van verslagen van deze vergaderingen

Periode: 1958–

Opmerking: Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg gevoerd worden met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven.

De handeling leidt bij het eerstverantwoordelijke ministerie met name tot instructies; bij de overige betrokken ministeries tot departementale standpunten.

Waardering: B 1

(17)

Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van het Coreper met betrekking tot de het pachtbeleid en het opstellen van verslagen van deze vergaderingen

Periode: 1958–

Opmerking: Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg gevoerd worden met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven. De instructies voor de Nederlandse vertegenwoordiger in het Coreper (de PV) worden vastgesteld in interdepartementaal overleg onder leiding van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

De handeling leidt bij het eerstverantwoordelijke ministerie met name tot concept-instructies; bij de overige betrokken ministeries tot departementale standpunten.

Waardering: B 1

(18)

Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van ad hoc High Level groepen met betrekking tot het pachtbeleid en het opstellen van verslagen van deze vergaderingen

Periode: 1958–

Grondslag: Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg gevoerd worden met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven.

De handeling leidt bij het eerstverantwoordelijke ministerie met name tot concept-instructies; bij de overige betrokken ministeries tot departementale standpunten.

Waardering: B 1

(19)

Handeling: Het opstellen van departementale standpunten inzake agendapunten van Raadsvergaderingen met betrekking tot het pachtbeleid en het opstellen van verslagen van Raadsvergaderingen

Periode: 1958–

Opmerking: Nationale standpunten en onderhandelingsposities inzake agendapunten van Raadsvergaderingen komen tot stand in de Coördinatiecommissie voor Europese Integratie- en Associatieproblemen (CoCo).

Waardering: B 1

(20)

Handeling: Het opstellen van departementale standpunten inzake algemene en op langere termijn spelende zaken van EU-belang inzake het pachtbeleid

Periode: 1993–

Opmerking: Overleg hierover in de Coördinatiecommissie op Hoog Ambtelijk Niveau (CoCoHan) leidt tot algemene rapporten aan de betrokken ministers.

Waardering: B 1

Uitvoeringsbepalingen van de Europese Commissie

(21)

Handeling: Het rapporteren over de implementatie van Europese (of internationale) regels in bestaande of nieuwe wet- en regelgeving op nationaal niveau op het gebied van het pachtbeleid

Periode: 1940–

Product: Rapport

Waardering: B 3

(22)

Handeling: Het opstellen en wijzigen van standpunten inzake door de Europese Commissie voorgestelde uitvoeringsbepalingen met betrekking tot het pachtbeleid, die besproken worden in een raadgevend comité, een beheerscomité of een reglementeringscomité, en het opstellen van verslagen van vergaderingen van deze comités

Periode: 1958–

Opmerking: Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg gevoerd worden met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven. Wanneer meerdere departementen betrokken zijn leidt het eerstverantwoordelijke ministerie het coördinatieoverleg. Onder deze handeling valt ook het opstellen van instructies voor de Nederlandse vertegenwoordiging in de comités

Waardering: B 1

(23)

Handeling: Het opstellen en wijzigen van standpunten over door de Europese Commissie voorgenomen besluiten, maatregelen en onderhandelingen met derde landen op het gebied van het pachtbeleid, voorzover deze niet zijn vastgelegd in Raadsbesluiten en worden besproken in commissies en werkgroepen, en het opstellen van verslagen van vergaderingen van de commissies en werkgroepen

Periode: 1958–

Waardering: B 1

Implementatie van Europese regelgeving

(24)

Handeling: Het geven van aanwijzingen aan uitvoeringsorganen over de toepassing van internationale verdragen of verordeningen inzake het pachtbeleid

Periode: 1940–

Product: Circulaires

Waardering: B 5

(25)

Handeling: Het voordragen van personen voor benoeming in een raadgevend comité, beheerscomité of reglementeringscomité inzake het pachtbeleid

Periode: 1958–

Opmerking: De Raad benoemt de leden van de comités

Waardering: V 2 jaar na benoeming Raad

(26)

Handeling: Het voordragen aan de Europese Commissie van deskundigen belast met de controle op de naleving van de bepalingen van communautaire besluiten betreffende het pachtbeleid

Periode: 1958–

Grondslag: Richtlijnen

Product: Besluit

Waardering: V 2 jaar na benoeming door EC

(27)

Handeling: Het aanwijzen van regeringsvertegenwoordigers in commissies of werkgroepen van de Europese Unie inzake het pachtbeleid

Periode: 1958–

Waardering: V 2 jaar na ontslag uit commissie en/of werkgroep

(28)

Handeling: Het inwerking stellen van de nodige wettige en bestuursrechtelijke bepalingen om datgene dat bij of krachtens de EEG richtlijnen en de daarbijbehorende bijlagen op het gebied van het pachtbeleid bepaald is toe te passen.

Periode: 1968–

Opmerking: De Commissie voor Europese Gemeenschappen wordt hiervan in kennis gesteld

Waardering: B5

(29)

Handeling: Het stellen van nadere regels met betrekking tot de aanpassing van de nationale wet- en regelgeving ten aanzien van het pachtbeleid

Periode: 1973–

Opmerking: Krachtens de EEG richtlijn 68/89. Indien de regels betrekking hebben op een bepaling die de handel raakt verleent de Minister van Landbouw deze alleen in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken

Waardering: B 1

(30)

Handeling: Het opstellen van een plan ter implementatie van een door de Raad vast te stellen besluit

Periode: 1993–

Grondslag: Aanwijzing voor regelgeving (Stcrt. 1992, 230), nr. 334

Product: Implementatieplan

Opmerking: Het betreft hier plannen ter implementatie van richtlijnen en verordeningen die onderworpen zijn aan de samenwerkingsprocedure of de medebeslissingsprocedure (co-decisie) van Raad en Europees Parlement. Het implementatieplan moet binnen een maand nadat de Raad het gemeenschappelijk standpunt heeft vastgesteld voorgelegd worden aan de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen

Waardering: B 1

De vorm van de pachtovereenkomst en haar toetsing

(33)

Handeling: Het bij AMvB vaststellen van regelen ten aanzien van de hoogst toelaatbare pachtprijs

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 3.1

Product: Besluit van 19-4-1958, Stb. 195; Besluit van 13 maart 1959, Stb. 84; Toelichting op Besluit van 13 maart 1959 door de Directie Grond- en Pachtzaken van het ministerie van LNV. (opm. staat in Kluwer op pag. 66); Besluit van 29 maart 1960, Stb. 114. Toelichting op KB van 1960 door de Directie Grond- en Pachtzaken van het ministerie van LNV (zie pag. 63 van Kluwer); Besluit van 22 augustus 1962, Stb. 333 (dit besluit is niet officieel toegelicht); Besluit van 4 november 1964, Stb. 405 (dit besluit is niet officieel toegelicht); Besluit van 17 oktober 1967, Stb. 500 (genoemd het Pachtnormenbesluit 1967) (opm. dit besluit vervangt die van 1960); Besluit van 29 september 1977, Stb. 545, houdende vaststelling van regelen ten aanzien van de hoogste toelaatbare pachtprijs als bedoeld in art. 3 van de Pachtwet (Pachtnormenbesluit), zoals gewijzigd bij Besluiten (Stb. 1978, 534; Stb. 1980, 504; Stb. 1983, 537; Stb. 1986, 495; Stb. 1990, 345; Stb. 1992, 542)

Waardering: B 5

(36)

Handeling: Het goedkeuren van de door de Grondkamer opgestelde nadere algemene regels ten aanzien van de pachtprijs

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 4.2

Product: Ministeriële besluiten

Opmerking: Uitsplitsing van deze toezichthoudende handeling:– de minister gaat na of de regels op zich juist worden geacht; – de minister verzekert de ‘gewenste interprovinciale aanpassing der normen’ van de verschillende grondkamers;– de minister beoordeelt of de regels gegeven zijn met inachtneming van de regels van de AMvB; het is echter niet aan de minister een bindend oordeel omtrent overeenstemming te geven (p. 259 Kluwer); Zie verder art. 4, lid 1.

Waardering: B 5

(38)

Handeling: Het bij AmvB vaststellen van nadere regelen ten aanzien van de hoogst toelaatbare vergoeding

Periode: 1955–

Grondslag: Pachtnormenbesluit 1955 art. 5.2; Pachtwet 2002 art. 4a.3

Opmerking: De vergoeding kan niet meer bedragen dan de pachtprijs, zoals opgenomen in een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst.

Waardering: B 5

(39)

Handeling: Het aanwijzen van pachtgebieden in overeenstemming met de eigenaar

Periode: 1992–

Grondslag: Wet van 4 juni 1992 tot wijziging van de Natuurbeschermingswet en de Pachtwet in verband met natuur- en landschapsbeheer in landbouwgebieden en reservaten.

Opmerking: Er komen verzoeken van derden tot het aanwijzen van ‘gevoelige gebieden’, daarbij wordt advies gevraagd aan LNV.

Waardering: V 10 jaar

(40)

Handeling: Het bij AmvB aanwijzen van instanties die advies geven ten aanzien van het aanwijzen van pachtgebieden door de minister van LNV

Periode: 1992–

Grondslag: Wet van 4 juni 1992 tot wijziging van de Natuurbeschermingswet en de Pachtwet in verband met natuur- en landschapsbeheer in landbouwgebieden en reservaten.

Waardering: B 5

De duur van de pachtovereenkomst en de pachtprijs

(50)

Handeling: Het vaststellen van modellen voor formulieren voor de hoogst toelaatbare pachtprijs

Periode: 1995–

Grondslag: Pachtnormenbesluit 1995 art. 10

Waardering: V 10 jaar

Bepalingen

(85)

Handeling: Het goedkeuren van de besluiten genomen door de Grondkamer

Periode: 1945–

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 6.3; Pachtbesluit 1941, art. 76; Pachtwet 1958, art. 70; Pachtwet art. 58.3

Product: Besluiten

Opmerking: In artikel 6, lid 1 staat dat de grondkamer bevoegd is bij besluit te bepalen, dat op pachtovereenkomsten betreffende los land een aantal artikelen van het Pachtbesluit niet van toepassing zullen zijn.

Waardering: B 5

Samenstelling en werkwijze van de grondkamers en van de Centrale Grondkamer

(31)

Handeling: Het vaststellen van richtlijnen die de Grondkamer bij de beoordeling van de pachtovereenkomsten tot leidraad dienen

Periode: 1945–1957

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 49.5

Product: Ministeriële besluiten Stcrt. 1952, 26; Stcrt. 1953, 248

Waardering: B 1

(99)

Handeling: Het aanwijzen van het rechtsgebied en de standplaats van de grondkamers

Periode: 1945–

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 47; Pachtwet 1958, art. 72

Product: Besluit van 20 maart 1958, nr. 21, houdende aanwijzing van rechtsgebied en standplaats van de grondkamers, als bedoeld in artikel 72 van de Pachtwet (Stcr. 1958, nr. 65) zoals dit besluit is gewijzigd bij besluit van 19 oktober 1987, nr. 19 (Stcr. 1987, nr 210)

Waardering: B 4

(100)

Handeling: Het benoemen en ontslaan van de plaatsvervangende leden, de plaatsvervangende voorzitter en de plaatsvervangende secretaris van de grondkamers

Periode: 1945–

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 48.2; Pachtwet 1958, art. 74. 1–2

Waardering: V 6 jaar

(101)

Handeling: Het benoemen en ontslaan van adviserende leden ministerie-ambtenaren of op voorstel van de Grondkamer andere personen toe te voegen aan de Grondkamer

Periode: 1945–1957

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 48a. 2

Waardering: V 6 jaar

(102)

Handeling: Het bij AMvB geven van nadere voorschriften ter uitvoering van het bepaalde in de wet omtrent de samenstelling en de werkwijze van de grondkamers en de Centrale Grondkamer

Periode: 1945–

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 49,4 en art. 52,3; Pachtwet 1958, art. 87

Product: Besluit aanwijzing rechtsgebied grondkamers (Stb. 1958, 193; Stb. 1997, 425); Pachtnormenbesluit 1995 (Stb. 1995, 515); Besluiten houdende wijzigingen van het reglement voor de grondkamer en de centrale grondkamer (Stb. 1962, 352; Stb. 1978, 286; Stb. 1992, 330)

Opmerking: Van 1945 tot 1958 wordt deze handeling mede uitgevoerd door de minister van Justitie.

Waardering: B 4

(103)

Handeling: Het benoemen en ontslaan van de paatsvervangende griffier van de Centrale Grondkamer

Periode: 1945–

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 51.2; Pachtwet 1958, art. 83. 1–2

Waardering: V 6 jaar

(104)

Handeling: Het bij AMvB stellen van regelen omtrent bezoldiging, reis- en verblijfkosten van de deelnemers aan de Grondkamers en omtrent vergoedingen voor plaatsvervangers

Periode: 1945–

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 61,3; Pachtwet 1958, art. 80

Product: Besluiten houdende vaststelling van de vergoedingen voor de leden enz. van de grondkamers en de centrale grondkamer (Stb. 1962, 201; Stb. 1967, 117; Stb. 1971, 421; Stb. 1975, 565; Stb. 1977, 601; Stb. 1981, 184; Stb. 1985, 565)

Waardering: V 5 jaar na aanpassing

(105)

Handeling: Het bij AMvB stellen van regelen omtrent bezoldiging, reis- en verblijfkosten van de griffier van de Centrale Grondkamers en omtrent vergoedingen voor plaatsvervangerde leden en plaatsvervangende griffier van de Centrale Grondkamer

Periode: 1945–

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 61,4; Pachtwet 1958, art. 86

Product: Besluiten houdende vaststelling van de vergoedingen voor de leden enz. van de grondkamers en de centrale grondkamer (Stb. 1962, 201; Stb. 1967, 117; Stb. 1971, 421; Stb. 1975, 565; Stb. 1977, 601; Stb. 1981, 184; Stb. 1985, 565)

Waardering: V 5 jaar na aanpassing

(107)

Handeling: Het schorsen van deelnemers aan de Grondkamers bij overtreding van de artikelen 77 geheimhoudingsplicht en 78 consultatieverbod van de Pachtwet

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 76.4

Waardering: B 5

Behandeling in hoger beroep

(116)

Handeling: Het instellen van hoger beroep bij de Centrale Grondkamer inzake beslissingen van de Grondkamer als ‘partijen zelf niet in beroep gaan’

Periode: 1945–

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 53.2; Pachtwet 1958, art. 110.1

Opmerking: Van 1945 tot 1958 wordt deze handeling mede uitgevoerd door de minister van Justitie.

Waardering: B 5

(118)

Handeling: Het bij AMvB stellen van een tarief van de door de grondkamers en de Centrale Grondkamer voor haar verrichtingen te heffen kosten

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 113.1

Product: Tariefbesluit Pachtwet 1995 (Stb. 1995, 481); Besluit houdende wijziging van het Tariefbesluit Pachtwet 1995 (Stb. 481); Wijzigingsbesluit Tariefbesluit pachtwet 1995

(Stb. 512)

Waardering: V 5 jaar na aanpassing

(120)

Handeling: Het bij AMvB stellen van regelen betreffende de wijze waarop de kennisgevingen en de toezending van stukken door de secretaris van de grondkamer en door de griffier van de Centrale Grondkamer geschieden

Periode: 1986–1992

Product: Uitvoeringsbesluit ex artikel 112 Pachtwet 1985, Stb. 579

Opmerking: Tot 1985 (november) was er geen AMvB, maar stond de vereiste zelf in art. 112 opgeschreven (p. 26b en p. 720b Kluwer).

Waardering: V 10 jaar

(122)

Handeling: Het bij AMvB stellen van regelen omtrent de wijze van het verzoek en de wijze van gegevensverstrekking aan de waterschappen

Periode: 1992–

Grondslag: Pachtwet 1958, zoals gewijzigd bij wet van 6 juni 1991, art. 112a.2

Product: Besluiten

Opmerking: Art. 112a is ingevoegd bij de Wet van 6 juni 1991, Stb. 379 en 444, in werking getreden op 1 januari 1992 (zie p. 26b Kluwer). Zie ook lid 1.

Waardering: V 10 jaar

Samenstelling en bevoegdheden van de pachtkamers en behandeling van pachtzaken

(123)

Handeling: Het benoemen van de niet tot de rechterlijke macht behorende plaatsvervangende leden van de pachtkamer (van het kantongerecht)

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 116.1

Waardering: V 7 jaar na ontslag

(124)

Handeling: Het op hun verzoek ontslaan van plaatsvervangende leden van de pachtkamer (van het kantongerecht)

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 116.3

Waardering: V 7 jaar na ontslag

(125)

Handeling: Het ontslaan van de plaatsvervangende leden van de Pachtkamer (van het Gerechtshof te Arnhem) bij het bereiken van de 70-jarige leeftijd

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 116.6

Waardering: V 7 jaar na ontslag

(126)

Handeling: Het verlenen van een vergunning indien er afgeweken wordt van de regel dat er geen echtgenoten, bloedverwanten of aanverwanten tot de derde graad tesamen plaatsvervangende leden van de pachtkamer kunnen zijn

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 117.3

Waardering: V 10 jaar

(127)

Handeling: Het bij AMvB te stellen regelen inzake vergoedingen voor de (plv) leden van de Pachtkamer (van het Gerechtshof te Arnhem)

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 124

Product: Besluit ex artikelen 124 en 125 Pachtwet (Stb. 1963, 50); Besluiten houdende wijzigingen tot vaststelling van een AmvB ter uitvoering van de artikelen 124 en 125, tot vaststelling van een AmvB ter uitvoering van de artikelen 124 en 125, vijfde lid van de Pachtwet. Stb. 1967, 207; Stb. 1971, 376; Stb. 1975, 515) Besluit van 27 februari 1987 tot wijziging van de vergoeding voorde leden en plaatsvervangende leden van de pachtkamers; (Stb. 1987, 58)

Waardering: V 5 jaar na aanpassing

(128)

Handeling: Het benoemen van plaatsvervangende leden van de Pachtkamer (van het Gerechtshof te Arnhem) die niet tot de rechterlijke macht behoren

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 125.3

Product: Besluit ex artikelen 124 en 125 Pachtwet (Stb. 1963, 50) ; Besluiten houdende wijzigingen tot vaststelling van een AmvB ter uitvoering van de artikelen 124 en 125, tot vaststelling van een AmvB ter uitvoering van de artikelen 124 en 125, vijfde lid van de Pachtwet. Stb. 1967, 207; Stb. 1971, 376; Stb. 1975, 515) Besluit van 27 februari 1987 tot wijziging van de vergoeding voorde leden en plaatsvervangende leden van de pachtkamers; (Stb. 1987, 58)

Waardering: V 7 jaar na ontslag

(129)

Handeling: Het bij AMvB geven van voorschriften ter uitvoering van het bepaalde in de artt. 115–127 betreffende de samenstelling van de pachtkamers

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 127

Product: Besluiten Stb. 1958, 193; Stb. 1962, 352; Stb. 1978, 286; Stb. 1992, 330

Waardering: B 4

Samenstelling en taak van de commissie van advies voor het grond- en pachtprijspeil

(134)

Handeling: Het benoemen van (adviserende) leden van de commissie van advies voor het grond- en pachtprijspeil

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 155.2

Waardering: V 10 jaar na benoeming

(135)

Handeling: Het aanwijzen van de centrale organisaties voor het agrarische bedrijfsleven en andere organisaties ter invulling van de acht maatschappen van de commissie van advies voor het grond- en pachtprijspeil

Periode: 1958–2007

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 155.3

Opmerking: Bij de totstandkoming van de Pachtwet-1958 had de regering als commissieleden van de cie van advies voor het grond- en pachtprijsbeleid de volgende organisaties op het oog: Centrale Landbouworganisatie (3 x), Landarbeidersorganisatie (3 x), Bond van Landpachters en Federatie van Grondeigenaren. Hedentendage bestaan deze organisaties niet meer en/of zijn vervangen door andere of zij hebben hun naam gewijzigd.

Waardering: V 5 jaar

(136)

Handeling: Het bij AMvB geven van nadere regelen betreffende de taak en werkwijze van de commissie van advies voor het grond- en pachtprijspeil

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 155.4

Product: Besluiten

Waardering: B 4

Overige handelingen

(139)

Handeling: Het aanleggen van statistieken inzake pacht- en koopprijzen

Periode: 1945–

Bron: Archief

Product: Statistieken, cumulatieve staten, verslagen

Waardering: B 5 voor geaggregeerde gegevens (eindproducten)

V 5 jaar voor overige neerslag

(140)

Handeling: Het opstellen van methodieken voor het taxeren van te verpachten grond

Periode: 1945–

Bron: Archief

Product: Modellen

Waardering: B 5 voor geaggregeerde gegevens (eindproducten)

V 5 jaar voor overige neerslag

Actor: Centrale Grondkamer

(161)

Handeling: Het voorbereiden, vaststellen en evalueren van het eigen beleid ten aanzien van pachtaangelegenheden

Periode: 1945–

Product: notulen/verslagen van de vergaderingen/zittingen van de Centrale Grondkamer

Waardering: B 1

(48)

Handeling: Het beslissen op verzoeken door een der partijen gedaan inzake door de grondkamer besloten herziene regelen

Periode: 1984–

Grondslag: Pachtwet 1984, art. 19.6; Pachtwet 1989 art 19a-5

Opmerking: Zoals bedoeld in art. 3

Waardering: V 12 jaar

(115)

Handeling: Het behandelen van hogere beroepszaken inzake beschikkingen van de grondkamer

Periode: 1945–

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 55; Pachtwet 1958, art. 108

Opmerking: De Centrale Grondkamer kan de beschikking bevestigen of vernietigen; zij is niet bevoegd de grondkamer enige aanwijzing te geven.(p. 733 Kluwer)

Waardering: B 5

(117)

Handeling: Het beslissen inzake competentie-geschillen tussen grondkamers

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 111

Waardering: B 5

(119)

Handeling: Het uitvaardigen van een dwangbevel ten aanzien van de invordering van de kosten zoals vermeld in art. 113.1

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 113.2

Opmerking: De formele bevoegdheid ligt bij de voorzitter

Waardering: V 3 jaar

(137)

Handeling: Het (verplicht) verstrekken van alle inlichtingen aan de commissie van advies voor het grond- en pachtprijsbeleid

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 156

Opmerking: Hierbij zal gedacht zijn aan inlichtingen over de wijze van toepassing van de in art. 3 en 4 bedoelde normen, de resultaten daarvan, de wijze van taxeren ed. (p. 817 Kluwer)

Waardering: V 5 jaar

Actor: Grondkamers

(161)

Handeling: Het voorbereiden, vaststellen en evalueren van het eigen beleid ten aanzien van pachtaangelegenheden

Periode: 1945–

Product: notulen/verslagen van de vergaderingen/zittingen van de grondkamers

Waardering: B 1

(32)

Handeling: Het goedkeuren, wijzigen of nietig verklaren van de (ontwerp-)pachtovereenkomst op basis van toetsingsvoorschriften zoals omschreven in artikel 5 van de Pachtwet, en de goedkeuring, wijziging of nietig verklaring meedelen aan de partijen

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 5.1; art. 6.1; art. 7.1; art. 95.1; art 95.4; art 95.5; art 96.1; art. 96.3; art. 97.1

Versie 2002 art. 2.2; 6.1–2 en 7.2

Product: Beschikkingen en mededelingen

Opmerking: Indien de grondkamer een ontwerp-overeenkomst goedkeurt, wordt de goedkeuring niet op de ontwerp-acte gesteld, doch bij een afzonderlijke beschikking verleend.

Waardering: Eenmalige en geliberaliseerde pachtovereenkomsten: V 3 jaar na einddatum

Reguliere pachtovereenkomsten: V 3 jaar na beëindiging van de overeenkomst

(35)

Handeling: Het bij besluit stellen van nadere algemene regels ten aanzien van de pachtprijs

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 4.1

Product: Besluit nadere regelen ten aanzien van de hoogst toelaatbare vergoeding ex artikel 4a en 5 van de Pachtwet

Opmerking: Met inachtneming van de regels van de AMvB zoals gesteld in artikel 3.

De grondkamer heeft dus een bevoegdheid tot het gegeven van algemeen geldende voorschriften. Deze nadere regelen komen in het hoofdstuk van de wet dat de grondkamer behandeld niet aan de orde. Deze taak is een wetgevende, bestuurlijke taak van de grondkamer (die de Centrale Grondkamer dus niet heeft) (p. 704-705 Kluwer).

Waardering: B 1

(37)

Handeling: Het goedkeuren, wijzigen of nietig verklaren van de (ontwerp-)pachtovereenkomst op basis van landbouwkundige belangen, buitensporige bedingen en de overeengekomen pachtprijs

Periode: 1945–

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 41-46; Pachtwet 2002 art. 4a.2, 5, art. 8

Opmerking: In Pachtbesluit-1941 in art. 41 staan de twee voorwaarden genoemd voor goedkeuring, nl. a. als de algemene belangen van de landbouw niet worden geschaad en b. als de netto-opbrengst welke bij een behoorlijke exploitatie van het gepachte te verwachten is, de pachter een redelijke winst waarborgt.

Toelichting periode: met de wet van 1958 is de term ‘beëindiging’ ingevoerd. Dat wil niet zeggen, dat de grondkamer voordien geen goedkeuring moest verlenen aan beëindiging. Voor de wet-1958 zat de term beëindiging opgesloten in de term wijziging. De handeling bestond dus al. (p. 215–217 Kluwer).

Waardering: Eenmalige en geliberaliseerde pachtovereenkomsten: V 3 jaar na einddatum

Reguliere pachtovereenkomsten: V 3 jaar na beëindiging van de overeenkomst

(42)

Handeling: Het goedkeuren – in bijzondere gevallen – van een eerder of later tijdstip van ingang van de wettelijke duur van een te laat ingezonden overeenkomst

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, artt.9–10

Product: Beschikkingen

Waardering: Eenmalige en geliberaliseerde pachtovereenkomsten: V 3 jaar na einddatum

Reguliere pachtovereenkomsten: V 3 jaar na beëindiging van de overeenkomst

(43)

Handeling: Het vaststellen van de pachtprijs

Periode: 1945–

Grondslag: Pachtbesluit 1941 art.?; Pachtnormenbesluit 1995 art. 2.3 en 2.4b; art. 3.2, 3.11; art. 5.1b

Waardering: Eenmalige en geliberaliseerde pachtovereenkomsten: V 3 jaar na einddatum

Reguliere pachtovereenkomsten: V 3 jaar na beëindiging van de overeenkomst

(44)

Handeling: Het goedkeuren van een kortere duur van de pachtovereenkomst (dan de wettelijk vastgelegde) in het geval van bijzondere omstandigheden en indien de algemene belangen van de landbouw niet geschaad worden

Periode: 1945–

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 10; Pachtwet 1958, art. 12.3-4, art. 165

Product: Beschikkingen

Opmerking: Bij goedkeuring van een kortere duur bepaalt de grondkamer in haar beschikking tevens de tijd waarbinnen verlenging van de pachtovereenkomst kan worden gevraagd.

Waardering: Eenmalige en geliberaliseerde pachtovereenkomsten: V 3 jaar na einddatum

Reguliere pachtovereenkomsten: V 3 jaar na beëindiging van de overeenkomst

(45)

Handeling: Het goedkeuren van afwijkingen van de pachtprijs zoals vermeld in art. 13, lid 1 en 2, hetzij voor het aangaan van de overeenkomst op verzoek van een der partijen hetzij bij de toetsing daarvan

Periode: 1945–

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 11.1; Pachtwet 1958, art. 13.3

Product: Beschikkingen

Waardering: Eenmalige en geliberaliseerde pachtovereenkomsten: V 3 jaar na einddatum

Reguliere pachtovereenkomsten: V 3 jaar na beëindiging van de overeenkomst

(46)

Handeling: Het herzien alsmede het beoordelen van verzoeken ingediend door pachter of verpachter inzake herziening van de tegenprestatie (pachtprijs)

Periode: 1945–

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 38; Pachtwet 1958, art. 19.2; Pachtwet 1989, art. 19a-1; Pachtwet 1995, art. 19.2-3

Product: Beschikkingen

Waardering: Eenmalige en geliberaliseerde pachtovereenkomsten: V 3 jaar na einddatum

Reguliere pachtovereenkomsten: V 3 jaar na beëindiging van de overeenkomst

(51)

Handeling: Het bij besluit bepalen dat op pachtovereenkomsten betreffende los land, hetwelk niet groter is dan een door haar te bepalen oppervlakte, de bepalingen der artikelen 10, 26, 27, 30 tm 33, 36 en 41 tm 46 van het Pachtbesluit-1941 niet van toepassing zullen zijn

Periode: 1945–1957

Grondslag: Pachtbesluit 1941 art. 6.1

Waardering: B 1

(52)

Handeling: Het goedkeuren van het verzoek van de pachter om reparaties te doen verrichten op kosten van de verpachter

Periode: 1945–1958

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 20.2

Product: Beschikkingen

Waardering: V 10 jaar

(53)

Handeling: Het beslissen op een vordering door de pachter gedaan op vermindering van de pachtprestatie of op ontbinding van van de pachtovereenkomst in geval van noodzakelijke reparaties aan het verpachte

Periode: 1945–1958

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 21b; Pachtwet 1958, art. 27.2

Product: Beschikkingen

Opmerking: Sinds wet-1958 nam de pachtrechter deze functie over van de grondkamer.

Waardering: V 10 jaar

(54)

Handeling: Het verlenen van een machtiging aan pachter of verpachter bij weigering door een van beiden inzake verandering of verbetering van het gepachte op voorwaarde dat door verandering cq. verbetering het algemeen landbouwbelang gediend wordt en geen redelijk belang van de andere partij zich daartegen verzet

Periode: 1945–

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 26.1; Pachtwet 1958, art. 30.3

Product: Beschikkingen

Opmerking: Machtiging kan slechts worden gevraagd en verleend zolang aan de verandering nog niet begonnen is. Het beginnen zonder machtiging levert dus niet alleen wanprestatie op, maar maakt ook dat machtiging in beginsel niet meer mogelijk is.(Kluwer, p. 502a). De belangenafweging die dit artikel de Grondkamer voorschrijft, wordt haar vergemakkelijkt door de haar hier gegeven bevoegdheid aan de machtiging voorwaarden te verbinden (Kluwer, p. 502b). Het artikel betekent wb. de pachters het volgende: de Grondkamer kan de pachter machtigen bestemming, inrichting of gedaante van het gepachte te veranderen (p. 682 Kluwer) Zie ook art. 62, lid c.:nl. de verpachter krijgt de mogelijkheid er desondanks met behulp van dit beding van af te wijken (Kluwer, p. 682).

Waardering: Eenmalige en geliberaliseerde pachtovereenkomsten: V 3 jaar na einddatum

Reguliere pachtovereenkomsten: V 3 jaar na beëindiging van de overeenkomst

(55)

Handeling: Het ongegrond verklaren van het verzet door de verpachter tot vergoeding van kosten voor verbetering van het gepachte

Periode: 1945–

Grondslag: Pachtbesluit-1941, art. 27.3; Pachtwet 1958, art. 31.3

Product: Beschikkingen

Waardering: Eenmalige en geliberaliseerde pachtovereenkomsten: V 3 jaar na einddatum

Reguliere pachtovereenkomsten: V 3 jaar na beëindiging van de overeenkomst

(56)

Handeling: Het verlenen van ontheffing van de herbouwplicht van de verpachter hetzij voor het aangaan van een overeenkomst, hetzij bij de toetsing

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 29.2

Product: Beschikkingen

Waardering: Eenmalige en geliberaliseerde pachtovereenkomsten: V 3 jaar na einddatum

Reguliere pachtovereenkomsten: V 3 jaar na beëindiging van de overeenkomst

(58)

Handeling: Het beoordelen van verzoeken ingediend door pachter of verpachter inzake herziening van andere bepalingen van de pachtovereenkomst dan met betrekking tot de tegenprestatie (pachtprijs) alsmede het herzien hiervan

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 33.1–2

Product: Beschikkingen

Opmerking: Zie art. 19, nl. dezelfde handeling, maar dan met betrekking tot de tegenprestatie.

De Grondkamer verbindt voorwaarden aan de herziening, nl.

– indien bijzondere omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven en;

– noch een algemeen landbouwbelang;

– noch een redelijk belang van de andere partij zich daartegen verzet.

De voorwaarden staan in extenso beschreven op p.450b-454b.

Toelichting periode: de beoordeling mbt. andere zaken dan de pachtprijs werd met de wet-1958 geïntroduceerd.

Waardering: Eenmalige en geliberaliseerde pachtovereenkomsten: V 3 jaar na einddatum

Reguliere pachtovereenkomsten: V 3 jaar na beëindiging van de overeenkomst

(75)

Handeling: Het – op verzoek van de verpachter – taxeren van de waarde van het verpachte of van het te vervreemden deel als tussen pachter en verpachter geen overeenstemming bereikt kan worden over de prijs

Periode: 1963–

Grondslag: Pachtwet 1958, zoals gewijzigd bij wet van 29 november 1962, art. 56c

Product: Beschikkingen

Opmerking: Er zijn uitzonderingen op de verplichting tot het geven van het voorkeursrecht. Deze staan allemaal in art. 56e en 56f. Art. 35 van de Wet Vervreemding Landbouwgronden, in werking getreden op 21 december 1953, bepaalde dat zij op 1-1-1959 zou vervallen. Haar gelding is daarna bij nadere wet nog verlengd tot 1-1-1963. ‘De regering wilde toen de prijsbeheersing en de landbouwkundige toetsing niet voortzetten, maar wilde wel het voorkeursrecht van de pachter handhaven. Dat maakte voor dit laatste een nadere wettelijke voorziening nodig; zij diende op 26 februari 1962 een wetsontwerp in, waarbij aan de Pachtwet een paragraaf 9A werd toegevoegd, art. 56a-h, houdende toekenning van een voorkeursrecht aan de pachter en regeling daarvan.’(Kluwer, p. 644a)

Waardering: Eenmalige en geliberaliseerde pachtovereenkomsten: V 3 jaar na einddatum

Reguliere pachtovereenkomsten: V 3 jaar na beëindiging van de overeenkomst

(76)

Handeling: Het ontheffen – op verzoek van de verpachter – van de verplichting tot voorkeursrecht van de pachter indien er een ernstige reden aanwezig is

Periode: 1963–1990

Grondslag: Pachtwet 1958, zoals gewijzigd bij wet van 29 november 1962, art. 56e

Product: Beschikkingen

Opmerking: Het is niet duidelijk wanneer dit artikel voor de grondkamers precies is afgesloten. Art. 35 van de Wet Vervreemding Landbouwgronden, in werking getreden op 21 december 1953, bepaalde dat zij op 1-1-1959 zou vervallen. Haar gelding is daarna bij nadere wet nog verlengd tot 1-1-1963. ‘DE regering wilde toen de prijsbeheersing en de landbouwkundige toetsing niet voortzetten, maar wilde wel het voorkeursrecht van de pachter handhaven. Dat maakte voor dit laatste een nadere wettelijke voorziening nodig; zij diende op 26 februari 1962 een wetsontwerp in, waarbij aan de Pachtwet een paragraaf 9A werd toegevoegd, art. 56a-h, houdende toekenning van een voorkeursrecht aan de pachter en regeling daarvan.’(Kluwer, p. 644a)

Waardering: Eenmalige en geliberaliseerde pachtovereenkomsten: V 3 jaar na einddatum

Reguliere pachtovereenkomsten: V 3 jaar na beëindiging van de overeenkomst

(78)

Handeling: Het ontheffen van de verplichting tot voorkeursrecht van de pachter indien aannemelijk is dat de derde het verpachte voor andere dan landbouwkundige doeleinden zal (doen) gebruiken

Periode: 1963–1990

Grondslag: Pachtwet 1958, zoals gewijzigd bij wet van 29 november 1962, art. 56f.2

Product: Beschikkingen

Opmerking: Het is niet duidelijk wanneer dit artikel voor de grondkamers precies is afgesloten. Art. 35 van de Wet Vervreemding Landbouwgronden, in werking getreden op 21 december 1953, bepaalde dat zij op 1-1-1959 zou vervallen. Haar gelding is daarna bij nadere wet nog verlengd tot 1-1-1963. ‘De regering wilde toen de prijsbeheersing en de landbouwkundige toetsing niet voortzetten, maar wilde wel het voorkeursrecht van de pachter handhaven. Dat maakte voor dit laatste een nadere wettelijke voorziening nodig; zij diende op 26 februari 1962 een wetsontwerp in, waarbij aan de Pachtwet een paragraaf 9A werd toegevoegd, art. 56a-h, houdende toekenning van een voorkeursrecht aan de pachter en regeling daarvan.’(Kluwer, p. 644a)

Waardering: Eenmalige en geliberaliseerde pachtovereenkomsten: V 3 jaar na einddatum

Reguliere pachtovereenkomsten: V 3 jaar na beëindiging van de overeenkomst

(79)

Handeling: Het beslissen dat voor een bepaalde tak van bodemcultuur de oppervlakte onder 25 are verlaagd wordt tot minimaal 10 are

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 58.2

Product: Besluiten

Waardering: B 1

(81)

Handeling: Het verlenen van toestemming aan openbare verpachtingen, waaronder verpachtingen bij inschrijving, vóór de verpachting

Periode: 1958–1995

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 60.1

Product: Beschikkingen

Waardering: V 3 jaar

(82)

Handeling: Het stellen van voorwaarden aan het verlenen van toestemming voor openbare verpachtingen

Periode: 1958–1995

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 60.1

Product: Beschikkingen

Opmerking: Zie art. 60.1

Waardering: B 1

(83)

Handeling: Het goedkeuren van voorwaarden gesteld door openbare lichamen bij verpachting van hun in eigendom toebehorende hoeven of los land (die zij bestemd hebben voor niet tot de landbouw betrekkelijke doeleinden van openbaar nut)

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 62

Product: Beschikkingen

Opmerking: – Het goedkeuren kan alleen gebeuren vóór het sluiten van een overeenkomst. (p. 684 Kluwer);

– In art. 62 staan de voorwaarden die de openbare lichamen stellen opgesomd.

In een voorwaarde wordt de Grondkamer aangehaald, nl. ‘de pachter zal niet bevoegd zijn aan de grondkamer machtiging te vragen bestemming, inrichting of gedaante van het gepachte te veranderen. Zie art. 30, lid 3 waaraan dit contrair is’. (zie ook Kluwer, p. 682).

Waardering: V 12 jaar na vervallen van de geldigheid van de beschikking

(84)

Handeling: Het – uitsluitend – onderzoeken of de bestemming, gewenst door de openbare lichamen, bepalingen/voorwaarden in de zin van art. 62 redelijkerwijs noodzakelijk kan maken

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 63

Product: Beschikkingen

Opmerking: ‘Uitsluitend’ wil zeggen dat de Grondkamer een bestemming niet mag beoordelen (deze zin is in het artikel zelf opgenomen). Dat gaat buiten haar competentie om.

Waardering: V 12 jaar

(86)

Handeling: Het goedkeuren van de aanstelling van zetboeren indien daarvoor bijzondere redenen zijn

Periode: 1945–

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 74; Pachtwet 1958, art. 65

Product: Beschikkingen

Opmerking: Op p. 688-689 (Kluwer) staan de redenen voor goedkeuring.

De Grondkamer kan aan haar goedkeuring geen voorwaarden verbinden, nl. zoals in dit artikel staat:‘ treedt (zij) niet in een beoordeling van de voorwaarden der aanstelling.

Waardering: Eenmalige en geliberaliseerde pachtovereenkomsten: V 3 jaar na einddatum

Reguliere pachtovereenkomsten: V 3 jaar na beëindiging van de overeenkomst

(87)

Handeling: Het verlenen van goedkeuring aan afwijkende normen betreffende inscharing van vee en verkoop van gras of hooi indien op grond van een aantal redenen verpachting bezwaarlijk is

Periode: 1945–1995

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 75; Pachtwet 1958, art. 66.1–2

Product: Beschikkingen

Opmerking: In art. 66,lid 2 staan de gronden vermeld: a. op grond van plaatselijke landbouwbelangen, b. van de aard van de onroerende zaak of c. van de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker. De Grondkamer kan aan haar goedkeuring voorwaarden stellen, zie volgende handeling.– Zie eventueel p. 689-690e Kluwer.

Waardering: V 3 jaar na beëindiging van de overeenkomst

(89)

Handeling: Het vaststellen van algemene voorschriften bij besluit met betrekking tot verkoop van gras of hooi anders dan per gewicht en tot het aannemen van vee ter inscharing

Periode: 1945–1995

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 76; Pachtwet 1958, art. 67

Opmerking: Een grote bevoegdheid heeft de Grondkamer niet. Met dit artikel heeft zij niet de bevoegdheid af te wijken van de bepalingen der wet. Zij kan dus geen regels stellen, die afwijken van art. 66, lid 2, voor goedkeuring gestelde maatstaven.De tot nu toe door de Grondkamer uitgevaardigde voorschriften zijn te vinden op p. 91 ev. Kluwer.(p. 692 Kluwer).

Waardering: B 1

(91)

Handeling: Het stellen van voorwaarden bij goedkeuring aan afwijkende normen betreffende inscharing van vee en verkoop van gras of hooi indien op grond van een aantal redenen verpachting bezwaarlijk is

Periode: 1958–1995

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 66.3

Product: Beschikkingen

Opmerking: Hier is sprake van voorafgaande goedkeuring. Dus voor het sluiten van de overeenkomst van verkoop van gras of van inscharing moet zij verleend zijn.

In het art. 66, lid 3 wordt een voorwaarde genoemd, nl. de tegenprestatie zal niet hoger zijn dan een nader door haar te bepalen bedrag. Zij houdt bij de bepaling van het bedrag rekening met de toelaatbare pachtprijs. Zie eventueel p. 689-690e Kluwer.

Waardering: V 3 jaar na beëindiging overeenkomst

(92)

Handeling: Het ontheffen van de voorwaarde van voorafgaande goedkeuring inzake inscharing van vee en verkoop van gras of hooi anders dan per gewicht) in de gevallen ‘bij het besluit te omschrijven land dan wel voor een bepaald gebied’

Periode: 1958–1995

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 68

Product: Besluiten

Opmerking: Zie art. 66

Waardering: V 3 jaar

(93)

Handeling: Het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie in het geval dat ontheffing is verleend van de voorwaarde van voorafgaande goedkeuring

Periode: 1958–1995

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 68

Product: Besluiten

Opmerking: Zie art. 66 en 68.

Waardering: V 3 jaar

(94)

Handeling: Het vaststellen van algemene voorschriften bij besluit met betrekking tot de naweide

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 69.2

Waardering: B 1

(96)

Handeling: Het registreren van teeltpachtovereenkomsten

Periode: 1995–

Grondslag: Pachtwet 1995 art. 70f-2

Product: Beschikkingen

Opmerking: De Grondkamer houdt één overeenkomt, gesloten tussen pachter en verpachter, in het beheer. Er bestaat geen register van de gesloten overeenkomsten.

Waardering: V 3 jaar na beëindiging overeenkomst

(97)

Handeling: Het op verzoek van een pachter machtiging kunnen verlenen voor onderverpachting (teeltpacht)

Periode: 1995–

Grondslag: Pachtwet art. 70f -4

Product: Beschikkingen

Opmerking: Indien de verpachter geen toestemming verleent voor een onderverpachting overeenkomstig het bepaalde in art, 70f -1 kan de pachter de grondkamer machtiging vragen tot de gewenste onderverpachting over te gaan. De grondkamer kan aan de machtiging voorwaarden verbinden of daarbij een last opleggen en kan daarbij op verzoek van de verpachter de tegenprestatie in afwijking van de regelen in art. 3-1 van de Pachtwet 1995 herzien, indien de bij de onderverpachting overeengekomen tegenprestatie daartoe aanleiding geeft.

Waardering: V 3 jaar na beëindiging overeenkomst

(108)

Handeling: Het een of meer leden of een of meer aan te wijzen deskundigen belasten met het verrichten van onderzoek naar aanleiding van het bij haar ingediende verzoek inzake de te sluiten pachtovereenkomst

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958 art. 93.1

Opmerking: Deze aanwijzing geschiedt in het algemeen dan wel in een bepaald geval.

Waardering: V 1 jaar na beslissing

(109)

Handeling: Het toekennen van een vergoeding aan de deskundige voor het verrichten van onderzoek inzake de te sluiten pachtovereenkomst

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958 art. 93

Opmerking: De formele bevoegdheid ligt bij de voorzitter. Deze vergoeding wordt toegekend op de voet van het bij en krachtens de Wet tarieven in burgerlijke zaken bepaalde

Waardering: V 3 jaar

(110)

Handeling: Het informeren van de de verzoekers van het onderzoek, en de bij de overeenkomst of ontwerp-overeenkomst betrokken partijen, van de plaats waar en het tijdstip waarop het onderzoek inzake de te sluiten pachtovereenkomst wordt gehouden

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958 art. 93

Waardering: Eenmalige en geliberaliseerde pachtovereenkomsten: V 3 jaar na einddatum

Reguliere pachtovereenkomsten: V 3 jaar na beëindiging van de overeenkomst

(114)

Handeling: Het mondeling behandelen van verzoeken inzake het afkeuren van een (ontwerp) pachtovereenkomst

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958 art. 92.2; art. 99

Opmerking: Het gaat om verzoeken anders dan in artt. 95 en 96 beschreven.

Waardering: V 3 jaar

(119)

Handeling: Het uitvaardigen van een dwangbevel ten aanzien van de invordering van de kosten zoals vermeld in art. 113.1

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 113.2

Opmerking: De formele bevoegdheid ligt bij de voorzitter.

Waardering: V 3 jaar

(121)

Handeling: Het (verplicht) verstrekken van gegevens over pachtverhoudingen aan waterschappen in verband met het bijhouden van het register

Periode: 1992–

Grondslag: Pachtwet 1958, zoals gewijzigd bij Wet van 6 juni 1991, art. 112a.1 en Waterschapswet, art. 29

Waardering: V 3 jaar na verstrekking

(137)

Handeling: Het (verplicht) verstrekken van alle inlichtingen aan de commissie van advies voor het grond- en pachtprijsbeleid

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 156

Waardering: V 5 jaar

(138)

Handeling: Het beslissen ten aanzien van alle ingekomen verzoeken in verband met wijziging van een pachtcontract bij vergadering van de grondkamers per rechtsgebied

Periode: 1945–

Bron: Interview, archief

Product: Verslagen cq. notulen van de vergaderingen/zittingen van de grondkamers.

Waardering: B5

(145)

Handeling: Het ontwerpen van een pachtovereenkomst die uit een door de landinrichtingscommissie nieuw gevestigde pachtverhouding voortvloeit

Periode: 1947–

Grondslag: Ruilverkavelingswet 1954, art. 23.1; Landinrichtingswet 1985, art. 155.1

Product: Beschikkingen

Waardering: Eenmalige en geliberaliseerde pachtovereenkomsten: V 3 jaar na einddatum

Reguliere pachtovereenkomsten: V 3 jaar na beëindiging van de overeenkomst

(146)

Handeling: Het goedkeuren van een als gevolg van landinrichting gewijzigde of nieuwe pachtovereenkomst in een gehandhaafde pachtverhouding

Periode: 1955–

Grondslag: Ruilverkavelingswet 1954, art. 26.1; Landinrichtingswet 1985, art. 158.1

Product: Beschikkingen

Waardering: Eenmalige en geliberaliseerde pachtovereenkomsten: V 3 jaar na einddatum

Reguliere pachtovereenkomsten: V 3 jaar na beëindiging van de overeenkomst

(148)

Handeling: Het registreren van (teelt)pachtovereenkomsten die uit een door de landinrichtingscommissie nieuw gevestigde pachtverhouding voortvloeit

Periode: 1985–

Grondslag: Landinrichtingswet 1985, art. 154; Pachtwet 1995 art. 70f-2

Bron: GEO-onderzoek bijlage

Product: Beschikkingen

Opmerking: Registratie van pachtverhoudingen en een daarmee samenhangende grootheden zoals oppervlakten, verpachter, pachter etc., met uitzondering van de pachtprijs (bron: GEO-onderzoek p. 18).

De Grondkamer houdt één overeenkomt, gesloten tussen pachter en verpachter, in het beheer. Er bestaat geen register van de gesloten overeenkomsten.

Waardering: Eenmalige en geliberaliseerde pachtovereenkomsten: V 3 jaar na einddatum

Reguliere pachtovereenkomsten: V 3 jaar na beëindiging van de overeenkomst

(149)

Handeling: Het goedkeuren van de beëindiging van een pachtovereenkomst in afwijking van beëindiging door de feitelijke uitvoering van die overeenkomst (zoals volgens art. 2, lid 3 van de Pachtwet-1958) voordat het melkquotum mag worden overgedragen

Periode: 1988–1996

Grondslag: Beschikking superheffing 1988, art. 19

Product: Beschikkingen

Waardering: V 10 jaar

Actor: Commissie van advies voor het grond- en pachtprijspeil

(34)

Handeling: Het adviseren van de Kroon ivm. op te stellen AMvB inzake regelen stellen tav. de hoogst toelaatbare pachtprijs

Periode: 1958–1997

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 3.2

Product: Nota’s ed.

Opmerking: zie art. 3, lid 1

Waardering: B 1

(133)

Handeling: Het adviseren (desgevraagd of eigener beweging) van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) over het peil van de koop- en pachtprijzen voor landbouwgronden en over de daarmee rechtstreeks verband houdende aangelegenheden

Periode: 1958–1997

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 155, 1

Product: Nota’s ed.

Waardering: B 1

Actor: Commissie Pachtbeleid

(158)

Handeling: Het adviseren van de minister van Landbouw, Natuurbehoud en Visserij over het pachtbeleid en het pachtrecht in het bijzonder.

Periode: 1999–2000

Waardering: B 1

Actor: Commissie Pachtnormen

(157)

Handeling: Het ontwikkelen van een rekenmethode om pachtnormen vast te stellen.

Periode: 2005–2006

Waardering: B 1

Actor: Rijksconsulenten voor Grond- en Pachtzaken

(142)

Handeling: Het adviseren van taxateurs bij het verlenen van toestemming tot verkoop van landerijen, de pachtwaardevergoedingen voor geinundeerd land en bij moelijkheden mbt. pachtkwesties bij ruilverkavelingen

Periode: 1945–1957

Bron: Verslag landbouw over 1942–1945, inventaris consulentschap N-Brabant

Product: Verslagen

Waardering: V 10 jaar

(143)

Handeling: Het adviseren (schriftelijk) van de Grondkamer inzake verkoop- en pachtprijzen

Periode: 1945–1957

Bron: Verslag landbouw over 1942–1945, inventaris consulentschap N-Brabant

Product: Verslagen; nota’s ed.

Opmerking: Om tot een prijsvoorstel te komen zochten de rijksconsulenten naar streken met min of meer uniforme bedrijfstypen op ongeveer gelijkwaardige grond, verzamelden zij pachtprijzen en beschreven de pachtobjecten.

Waardering: B 1

(144)

Handeling: Het verrichten van controle-taxaties tbv. de Grondkamer

Periode: 1945–1957

Bron: Verslag landbouw over 1942–1945, inventaris consulentschap N-Brabant

Product: Verslagen; nota’s ed.

Waardering: V 10 jaar

Actor: Rijkslandbouwconsulent

(88)

Handeling: Het verplicht adviseren van de grondkamers inzake het vaststellen van algemene voorschriften bij besluit met betrekking tot verkoop van gras of hooi anders dan per gewicht en tot het aannemen van vee ter inscharing

Periode: 1945–1957

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 76

Product: Nota’s e.d.

Waardering: B 1

B. Actoren onder de zorg van de minister van Financiën

Actor: de minister van Financiën

(1)

Handeling: Het (mede-)voorbereiden, (mede-)vaststellen en (mede-)evalueren van het beleid inzake het pachtbeleid

Periode: 1945–

Product: Beleidsnota’s, beleidsnotities, rapporten, adviezen, evaluaties,

Opmerking: De eigenlijke vaststelling van het beleid vindt plaats in de ministerraad.

Onder deze handeling valt ook:

– het voeren van overleg met andere betrokken actoren op het gebied van pachtbeleid;

– het voorbereiden van een standpunt ter inbrenging in de Ministerraadsvergaderingen voor beraad en besluitvorming betreffende pachtbeleid;

– het voeren van overleg met en het leveren van bijdragen aan het overleg met het Staatshoofd betreffende pachtbeleid;

– het aan externe adviescommissies verzoeken om advies over pachtbeleid;

– het informeren (voorlichten) van het Kabinet van de Koningin over ontwikkelingen op het gebied van pachtbeleid;

– het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid (voorlichting als beleidsinstrument)

Waardering: B 1

(159)

Handeling: Het adviseren van de minister van LNV en de onder zijn zorg ressorterende commissies ten aanzien van het pachtbeleid

Periode: 1945–

Waardering: B 1

Actor: Werkgroep Heroverweging Pachtwetgeving

(160)

Handeling: Het onderzoeken en heroverwegen van de hoofdlijnen van de pachtwetgeving, al dan niet in samenhang met een verdere versnelling van de verkoop van staatslandbouwgronden

Periode: 1987–1989

Waardering: B 1

C. Actor onder de zorg van de minister van Justitie

Actor: de minister van Justitie

(31)

Handeling: Het vaststellen van richtlijnen die de Grondkamer bij de beoordeling van de pachtovereenkomsten tot leidraad dienen

Periode: 1945–1957

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 49.5

Product: Ministeriële besluiten Stcrt. 1952, 26; Stcrt. 953, 248

Opmerking: De richtlijnen waren in deze periode niet bindend.

Waardering: B 5

(102)

Handeling: Het bij AMvB geven van nadere voorschriften ter uitvoering van het bepaalde in de wet omtrent de samenstelling en de werkwijze van de grondkamers en de Centrale Grondkamer

Periode: 1945–1958

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 49,4 en art. 52,3; Pachtwet 1958, art. 87

Product: Besluit aanwijzing rechtsgebied grondkamers (Stb. 1958, 193; Stb. 1997, 425); Pachtnormenbesluit 1995 (Stb. 1995, 515); Besluiten houdende wijzigingen van het reglement voor de grondkamer en de centrale grondkamer (Stb. 1962, 352; Stb. 1978, 286; Stb. 1992, 330)

Opmerking: Van 1945 tot 1958 wordt deze handeling mede uitgevoerd door de minister van Justitie.

Waardering: B 4/5

(107)

Handeling: Het schorsen van deelnemers aan de Grondkamers bij overtreding van de artikelen 77 geheimhoudingsplicht en 78 consultatieverbod van de Pachtwet

Periode: 1958–

Grondslag: Pachtwet 1958, art. 76.4

Waardering: V 5 jaar

(116)

Handeling: Het instellen van hoger beroep bij de Centrale Grondkamer inzake beslissingen van de Grondkamer als ‘partijen zelf niet in beroep gaan’

Periode: 1945–

Grondslag: Pachtbesluit 1941, art. 53.2; Pachtwet 1958, art. 110.1

Waardering: B 5.

  1. Memorie van Toelichting wetsontwerp 1954–1955, 3884, nr. 3. ^ [1]
  2. Interview beleidsmedewerkster pachtzaken; Pachtwet-1958, Kluwer-uitgave, p. 252b. ^ [2]
  3. Memorie van Toelichting wetsontwerp 1992, 22 705. ^ [3]
  4. Pachtwet-1958, uitgave Kluwer, p. 105–108 a en b, p. 110. ^ [4]
  5. Memorie van Toelichting wetsontwerp 1954–1955, 3884, nr. 3. ^ [5]
  6. Van 1945 tot 1958 droeg de grondkamer de verantwoordelijkheid voor de pachtprijs en voor de oorlog was het de pachtrechter. ^ [6]
  7. Pachtwet-1958, uitgave Kluwer, p. 536. ^ [7]
  8. idem p. 302. ^ [8]
  9. idem p. 307. ^ [9]
  10. GEO-onderzoek, p. 10. ^ [10]
  11. Pachtwet-1958, uitgave Kluwer, p. 290a. ^ [11]
  12. idem, p. 302. ^ [12]
  13. idem, p. 254. ^ [13]
  14. Memorie van Toelichting wetsontwerp 1992, 22 705. ^ [14]
  15. Vaststelling en invoering van titel 7.5 (Pacht) van het Burgerlijk Wetboek, TK 2005–2006, 30 448, nr. 3 ^ [15]
  16. Introductiedossier ministerie LNV, februari 2007. ^ [16]
  17. Ibidem. ^ [17]
  18. Kabinetsstandpunt Pachtnormen, kenmerk DL.2006/1362 (28 aug. 2006). ^ [18]
  19. Pachtbesluit-1941, art. 85, met toelichting door S.Leeuwrik, 1947. ^ [19]
  20. Pachtbesluit-1941, art. 49. ^ [20]
  21. te weten: Grondkamer Noord (provincies: Drenthe, Groningen, Friesland), Grondkamer Oost (provincies: Gelderland, Overijssel), Grondkamer Zuid (provincies: Noord-Brabant, Limburg), Grondkamer Noord-West (provincies: Noord-Holland, Utrecht, Flevoland), Grondkamer Zuid-West (provincies: Zuid-Holland, Zeeland). ^ [21]
  22. Pachtbesluit-1941, art. 49, lid 5. ^ [22]
  23. Pachtwet-1958, uitgave Kluwer, p. 703 en 704. ^ [23]
  24. idem, p. 815. ^ [24]
  25. Interview beleidsmedewerkster pachtzaken. ^ [25]
  26. Interview Mr. F.J.B.A. Duijnstee, jurist bij het ministerie van LNV (26 nov. 2007). ^ [26]
  27. Kabinetsstandpunt Pachtnormen, kenmerk DL.2006/1362 (28 aug. 2006). ^ [27]
  28. Verslag over de landbouw in Nederland over 1942–1945 (geschreven in 1949), p. 174. ^ [28]
Naar boven