Algemene douanewet

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-01-2022 t/m 30-09-2022

Wet van 3 april 2008 tot algehele herziening van de douanewetgeving (Algemene douanewet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het ter verbetering van de doelmatigheid, ter verhoging van de inzichtelijkheid en ter vereenvoudiging van de wetgeving inzake het douanetoezicht op dan wel de douanecontrole van goederen en goederenverkeer in ruime zin, wenselijk is, regels, welke ten aanzien van douanetoezicht en douanecontrole gemeen zijn, in een algemene wet samen te vatten, mede in verband met de op douanetoezicht en douanecontrole betrekking hebbende internationale afspraken of besluiten van volkenrechtelijke organisaties;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Afdeling 1.1. Toepassingsgebied en basisdefinities

Artikel 1:1

  • 1 De bepalingen bij of krachtens deze wet vormen de nationale bepalingen ter uitvoering van:

    • a. het Douanewetboek van de Unie, de krachtens dat wetboek vastgestelde EU-rechtshandelingen, en

    • b. Uniewetgeving op andere gebieden als bedoeld in het Douanewetboek van de Unie.

  • 2 De bepalingen bij of krachtens deze wet strekken mede ten behoeve van de nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit:

    • a. interregionaal recht,

    • b. het Koninkrijk verbindende verdragen en

    • c. in al hun onderdelen verbindende besluiten van bij zodanige verdragen opgerichte volkenrechtelijke organisaties, voorzover deze verplichtingen betrekking hebben op het douanetoezicht op, dan wel op de douanecontrole van, goederen en het goederenverkeer en voorts onderwerpen betreffen die vallen onder de reikwijdte van een of meer regelingen als bedoeld in de bijlage bij deze wet.

  • 3 De bepalingen bij of krachtens deze wet strekken mede ten behoeve van de nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit regelingen van internationaal recht tot het verlenen van wederzijdse administratieve bijstand inzake goederen en goederenverkeer.

  • 4 De bepalingen bij of krachtens deze wet strekken mede tot uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen, voorzover deze betrekking hebben op goederen en goederenverkeer en voorts onderwerpen betreffen die vallen onder de reikwijdte van een of meer regelingen als bedoeld in de bijlage bij deze wet.

  • 5 De bepalingen bij of krachtens deze wet strekken mede ter handhaving van verboden of beperkingen die op goederen bij het binnenbrengen in, onderscheidenlijk verlaten van, het douanegebied van de Unie dan wel de gebieden, bedoeld in artikel 1:2, of bij het plaatsen onder een douaneregeling of wederuitvoer van die goederen van toepassing zijn of zouden zijn bij of krachtens een bindende EU-rechtshandeling of een ander wettelijk voorschrift dat is opgenomen in de bijlage bij deze wet.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen wijzigingen worden aangebracht in de bijlage bij deze wet.

Artikel 1:2

Deze wet is van toepassing op het grondgebied van Nederland met inbegrip van zijn luchtruim, zijn maritieme binnenwateren en territoriale zee, en elk gebied buiten deze territoriale zee waarin Nederland, in overeenstemming met het internationale recht, jurisdictie of soevereine rechten uitoefent met betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan, het bovenliggende water en luchtruim.

Artikel 1:3

  • 1 In aanvulling op de begripsbepalingen van het Douanewetboek van de Unie, de krachtens dat wetboek vastgestelde Gedelegeerde Verordening Douanewetboek van de Unie, Uitvoeringsverordening Douanewetboek van de Unie en andere bindende EU-rechtshandelingen wordt verstaan onder:

    • a. Douanewetboek van de Unie: Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PbEU 2013, L 269);

    • b. Gedelegeerde Verordening Douanewetboek van de Unie: Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PbEU 2015, L 343);

    • ba. Uitvoeringsverordening Douanewetboek van de Unie: Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PbEU 2015, L 343);

    • bb. Verordening liquide middelen: Verordening (EU) 2018/1672 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de controle van liquide middelen die de Unie binnenkomen of verlaten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1889/2005 (PbEU 2018, L 284);

    • c. inspecteur of ontvanger: functionaris die met de toepassing van deze wet is belast en als zodanig bij regeling van Onze Minister van Financiën, in voorkomend geval, in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, is aangewezen;

    • d. douaneautoriteiten, bevoegde autoriteiten of douane of douanediensten: de inspecteur of ontvanger;

    • e. goederen: alle zaken die kunnen worden ingedeeld in het douanetarief;

    • f. rechten bij invoer: zowel rechten bij invoer als invoerrechten;

    • g. verzoeker: aanvrager, bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht;

    • h. Koninkrijk: Koninkrijk der Nederlanden;

    • i. Rijk: het land Nederland, zijnde Nederland en de BES-eilanden;

    • j. Nederland: het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk;

    • k. BES-eilanden: de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met daaronder begrepen, met inachtneming van de Rijkswet van 7 juli 2010 tot vaststelling van een zeegrens tussen Curaçao en Bonaire en tussen Sint Maarten en Saba (Stb. 2010, 342), het buiten de territoriale zee van de BES-eilanden gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan, voor zover het Koninkrijk daar op grond van het internationale recht ten behoeve van de exploratie en de exploitatie van natuurlijke rijkdommen soevereine rechten mag uitoefenen, alsmede de in, op, of boven dat gebied aanwezige installaties en andere inrichtingen ten behoeve van de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen in dat gebied.

  • 2 Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, onder c, kan de aanwijzing tot inspecteur dan wel ontvanger worden beperkt tot een bepaalde locatie dan wel taak en kunnen bevoegdheden worden uitgezonderd.

  • 3 Wanneer de regeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, een aanwijzing betreft van een functionaris die niet ressorteert onder de rijksbelastingdienst, is in elk geval uitgezonderd:

  • 5 Onze Minister van Financiën sluit met Onze Ministers wie het mede aangaat convenanten aangaande de kwantitatieve en kwalitatieve inzet van de functionarissen die ressorteren onder de rijksbelastingdienst met betrekking tot de douanecontrole van het bepaalde bij of krachtens een bindende EU-rechtshandeling of ander wettelijk voorschrift dat is opgenomen in de bijlage bij deze wet. Onze Minister van Financiën plaatst deze convenanten in de Staatscourant.

  • 6 Hetgeen in deze wet en de daarop berustende bepalingen is bepaald ten aanzien van de rechten bij invoer, is van overeenkomstige toepassing op de rechten bij uitvoer, tenzij anders is bepaald.

  • 7 Indien in het Douanewetboek van de Unie, de Gedelegeerde Verordening Douanewetboek van de Unie of de Uitvoeringsverordening Douanewetboek van de Unie bevoegdheden zijn opgedragen aan de lidstaten worden die bevoegdheden uitgeoefend door de inspecteur onderscheidenlijk de ontvanger. Hiervan kan worden afgeweken bij of krachtens deze wet.

  • 8 Onze Minister van Financiën is de verwerkingsverantwoordelijke, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119).

Artikel 1:4

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, ter uitwerking van interregionaal recht, het Koninkrijk verbindende verdragen en in al hun onderdelen verbindende besluiten van bij zodanige verdragen opgerichte volkenrechtelijke organisaties, regels van uitvoerende aard worden gesteld, die op goederen bij het binnenbrengen in, onderscheidenlijk verlaten van de gebieden, bedoeld in artikel 1:2, van toepassing zijn.

  • 2 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen, met betrekking tot de uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen, regels van uitvoerende aard worden gesteld, die op goederen bij het binnenbrengen in, onderscheidenlijk verlaten van de gebieden, bedoeld in artikel 1:2, van toepassing zijn.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter uitwerking van regelingen van internationaal recht tot het verlenen van wederzijdse administratieve bijstand.

  • 4 Onze Minister wie het aangaat, kan bevoegdheden, welke hem ingevolge het gestelde bij de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur toekomen, in een bij of krachtens die maatregel te bepalen omvang, aan het bestuur van een zelfstandig bestuursorgaan overdragen en ten aanzien van de uitvoering ervan regels stellen.

Artikel 1:5

Bij de toepassing van de bepalingen bij of krachtens deze wet ingevolge artikel 1:1, tweede tot en met vijfde lid, zijn de bepalingen van titel I, hoofdstuk 1, de artikelen 12, 14, 15, 22 tot en met 30, 43 tot en met 48, 51, 52 en 55, en de bepalingen van titel II, hoofdstukken 1 en 2, afdeling 1, van het Douanewetboek van de Unie, de bepalingen van titel I, hoofdstuk 1, de artikelen 8 tot en met 18, en de bepalingen van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 1, van de Gedelegeerde Verordening Douanewetboek van de Unie en de bepalingen van titel I, hoofdstuk 1, de artikelen 8, 9, 12 en 15, en de bepalingen van titel II, hoofdstuk 2, afdeling 1, van de Uitvoeringsverordening Douanewetboek van de Unie van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:6

Voor de toepassing van de bepalingen gesteld bij of krachtens deze wet blijft de titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing.

Artikel 1:7

Waar een persoon woont dan wel is gevestigd, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

Afdeling 1.2. Diverse algemene bepalingen betreffende met name rechten en verplichtingen van personen

Paragraaf 1.2.1. Vertegenwoordiging

Artikel 1:8

De artikelen 2:1 en 2:2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn alleen van toepassing in geval van het instellen van bezwaar en de daarbij behorende procedure.

Artikel 1:10

  • 1 Een douanevertegenwoordiger die een persoon vertegenwoordigt bij het doen van een douaneaangifte, een aangifte tot tijdelijke opslag, een summiere aangifte bij binnenbrengen, een summiere aangifte bij uitgaan, een aangifte tot wederuitvoer of een kennisgeving van wederuitvoer moet voldoen aan de criteria van artikel 39, onderdelen a tot en met d, van het Douanewetboek van de Unie.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitwerking van het eerste lid.

Artikel 1:11

De douanevertegenwoordiger, bedoeld in artikel 1:10, is gehouden aan zijn opdrachtgever een factuur te verstrekken waarin ten behoeve van deze laatste aan het Rijk betaalde rechten bij invoer, andere belastingen, heffingen, retributies, dan wel rente, interest, kosten en bestuurlijke boeten voorzover aan zijn opdrachtgever te wijten, afzonderlijk zijn omschreven.

Artikel 1:12

  • 1 Douanevertegenwoordigers als bedoeld in artikel 1:10 hebben een voorrecht op alle vermogensbestanddelen van de opdrachtgever voor de door hen ten behoeve van hun opdrachtgever betaalde rechten bij invoer, andere belastingen, heffingen, retributies dan wel rente, interest, kosten en bestuurlijke boeten voor zover aan zijn opdrachtgever te wijten gedurende een jaar na de aan het Rijk gedane betaling.

  • 2 Het in het eerste lid toegekende voorrecht heeft gelijke rangorde als het in artikel 21 van de Invorderingswet 1990 toegekende voorrecht van ’s Rijks schatkist, met dien verstande dat dit laatste voorrecht voorgaat.

Artikel 1:14

De bevoegdheden van een persoon, anders dan een natuurlijk persoon, kunnen worden uitgeoefend en zijn verplichtingen kunnen worden nagekomen door iedere bestuurder.

Artikel 1:15

  • 1 De bevoegdheden en de verplichtingen van een minderjarige, een onder curatele gestelde, iemand die in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is, of iemand wiens vermogen onder bewind is gesteld, kunnen worden uitgeoefend en nagekomen door een wettelijke vertegenwoordiger, curator of bewindvoerder. Op vordering van de inspecteur zijn laatstgenoemden tot nakoming van de verplichtingen gehouden.

  • 2 Om geldige redenen kan de inspecteur de vertegenwoordiging, bedoeld in het eerste lid, uitsluiten in de nakoming van een verplichting van hem die zelf tot die nakoming in staat is.

Artikel 1:16

  • 1 Na iemands overlijden kunnen zijn rechtverkrijgenden onder algemene titel in het uitoefenen van de bevoegdheden en in het nakomen van de verplichtingen, welke de overledene zou hebben gehad, ware hij in leven gebleven, worden vertegenwoordigd door een hunner, de executeur, de door de rechter benoemde vereffenaar van de nalatenschap of de bewindvoerder over de nalatenschap. Op vordering van de inspecteur is ieder der in dit lid genoemde personen tot nakoming van die verplichtingen gehouden.

  • 2 Stukken betreffende de aangelegenheden van de overledene kunnen worden gericht aan een van de in het eerste lid genoemde personen.

Paragraaf 1.2.2. Beschikkingen

Artikel 1:18

  • 2 De toestemming gegeven door de ambtenaar, bedoeld in artikel 1:28, zesde lid, wordt aangemerkt als een beschikking genomen door de inspecteur.

  • 7 Afdeling 3.7 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op schriftelijk genomen beschikkingen waarbij verzoeken niet worden ingewilligd of die ongunstige gevolgen hebben voor de personen tot wie zij zijn gericht.

Paragraaf 1.2.3. Kosten ambtelijke werkzaamheden

Artikel 1:19

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden de gevallen vastgesteld waarin de belanghebbende ter zake van het verrichten van werkzaamheden kosten aan het Rijk is verschuldigd.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister van Financiën wordt het tarief van kosten die verschuldigd zijn krachtens het eerste lid, vastgesteld.

  • 3 Het tarief wordt zodanig vastgesteld dat de verschuldigde kosten de werkelijke kosten zoveel mogelijk benaderen.

  • 4 De inspecteur stelt het bedrag van de door belanghebbende verschuldigde kosten vast.

Paragraaf 1.2.4. Overige bepalingen inzake douanetoezicht en douanecontrole

Artikel 1:20

Deze paragraaf is van toepassing op douanetoezicht of douanecontrole op de voet van het bij of krachtens deze wet bepaalde.

Artikel 1:21

De inspecteur maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voorzover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

Artikel 1:22

  • 1 Bij de uitoefening van zijn taak namens de inspecteur draagt de ambtenaar een legitimatiebewijs bij zich, afgegeven door Onze Minister wie het aangaat of een door hem aangewezen ambtenaar.

Artikel 1:23

  • 1 De inspecteur is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur of dieren elke plaats te betreden.

  • 2 Hij is bevoegd zich te doen vergezellen door personen die daartoe door hem zijn aangewezen.

  • 3 Het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner mag slechts door ambtenaren die deze bevoegdheid door de inspecteur toegekend hebben gekregen.

Artikel 1:24

  • 1 De inspecteur is bevoegd over te gaan tot een onderzoek van goederen en het eventueel nemen van monsters voor analyse of grondige controle ingeval geen aanvaarding van een douaneaangifte heeft plaatsgevonden.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid is artikel 189 van het Douanewetboek van de Unie en Deel I, Titel V, hoofdstuk 3, van de Uitvoeringsverordening Douanewetboek van de Unie van overeenkomstige toepassing, tenzij het doel of de aard van het onderzoek zich daartegen verzet.

  • 3 Ten behoeve van het onderzoek is, op vordering van de inspecteur, de persoon die goederen vervoert die zich niet in of op een vervoermiddel bevinden, gehouden terstond stil te staan.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister van Justitie en Veiligheid wordt bepaald op welke wijze de vordering tot stilhouden wordt gedaan.

  • 5 De belanghebbende bij de goederen wordt voor de werking van dit artikel aangemerkt als aangever.

Artikel 1:25

  • 1 Het onderzoek van een groep of partij goederen of de controle achteraf van de aangiften kan geschieden door middel van een gedeeltelijk onderzoek.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels gegeven worden omtrent de wijze van het uitvoeren van een gedeeltelijk onderzoek.

  • 3 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, kunnen de maatstaven worden vastgesteld aan de hand waarvan de resultaten van het onderzoek van goederen dan wel de controle achteraf van aangiften, deel uitmakend van het deelonderzoek, als beslissend wordt aangemerkt voor de gehele groep of partij goederen waartoe de onderzochte goederen onderscheidenlijk de gehele groep van aangiften waartoe de gecontroleerde aangiften behoren.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel is, voor zover het een gedeeltelijk onderzoek van goederen betreft, artikel 190, eerste lid, tweede alinea, van het Douanewetboek van de Unie van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de belanghebbende bij de goederen wordt aangemerkt als aangever.

Artikel 1:26

  • 1 De inspecteur is bevoegd aan controle te onderwerpen:

    • a. gebouwen, niet zijnde woningen, en terreinen:

      • ten aanzien waarvan ingevolge het bepaalde bij of krachtens de in artikel 1:1, eerste lid, bedoelde regelingen een beschikking is genomen;

      • die erkend zijn als grensinspectiepost als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel g, van Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (PbEG 1998, L 24);

      • die een goedgekeurde plaats van inspectie zijn als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van Richtlijn 2004/103/EG van de Commissie van 7 oktober 2004 betreffende de controles van de identiteit en de fytosanitaire controles van in deel B van bijlage V bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad opgenomen planten, plantaardige producten en andere materialen, die kunnen worden uitgevoerd op een andere plaats dan de plaats van binnenkomst in de Gemeenschap of op een dichtbijgelegen plaats en tot vaststelling van de eisen met betrekking tot deze controles (PbEU 2004, L 313);

    • b. gebouwen, niet zijnde woningen, en terreinen alwaar zich goederen bevinden:

      • ten aanzien waarvan ingevolge het bepaalde bij of krachtens de in artikel 1:1, eerste lid, bedoelde regelingen een beschikking is genomen;

      • waarvoor een invoer- of uitvoervergunning is afgegeven, dan wel waarvoor een dergelijke vergunning is aangevraagd;

    • c. spoorwegemplacementen, plaatsen voor distributie en overslag voor goederen die over de weg worden vervoerd, havens, haventerreinen, luchthavens en luchtvaartterreinen;

    • d. vervoermiddelen en de op of in die vervoermiddelen aanwezige woningen.

  • 2 Onder controle in de zin van het eerste lid wordt mede verstaan doorzoeking.

Artikel 1:26a

  • 1 Gebruikers van gebouwen, niet zijnde woningen, en terreinen, spoorwegemplacementen, plaatsen voor distributie en overslag voor goederen die over de weg worden vervoerd, havens, haventerreinen, luchthavens en luchtvaartterreinen, als bedoeld in artikel 1:26 stellen op aanwijzing van de inspecteur kosteloos kantoorruimtes en andere ruimtes ter beschikking ter uitvoering van ambtelijke werkzaamheden als bedoeld in deze wet, op deze wet berustende bepalingen en de bepalingen, bedoeld in artikel 1:1.

  • 2 De ruimte voldoet aan de eisen gesteld bij de aanwijzing.

Artikel 1:27

  • 1 De inspecteur is bevoegd met het oog op de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 1:23, 1:24 dan wel 1:26, aanhef en onder d, van de bestuurder dan wel de gezagvoerder van het vervoermiddel te vorderen dat deze zijn vervoermiddel vaart laat minderen, bijdraait, landt, stilhoudt, naar een door hem aangewezen plaats overbrengt, aanlegt en de motor buiten werking stelt. De in dit lid bedoelde personen zijn gehouden aan de vordering te voldoen.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister van Justitie en Veiligheid wordt bepaald op welke wijze de vordering tot stilhouden wordt gedaan.

Artikel 1:28

  • 1 De inspecteur is bevoegd personen die aanwezig zijn in of op de in artikel 1:26 bedoelde locaties of vervoermiddelen of deze juist gaan betreden of hebben verlaten aan lijfsvisitatie te onderwerpen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde personen zijn op vordering van de inspecteur gehouden stil te staan en deze te volgen naar een door hem aangewezen plaats.

  • 3 Op vordering van de inspecteur zijn reizigers, die zich bevinden in een vervoermiddel dat juist het douanegebied van de Unie is binnengekomen of dat bestemd is om aanstonds te vertrekken om dat douanegebied te verlaten, gehouden hun plaats- of vervoerbewijs te vertonen. Deze verplichting geldt eveneens voor reizigers die een dergelijk vervoermiddel juist hebben verlaten dan wel die op het punt staan daarin aan boord te gaan.

  • 4 Lijfsvisitatie geschiedt op een besloten plaats door personen die, indien zij geen arts of verpleegkundige zijn, van hetzelfde geslacht zijn als de persoon die aan lijfsvisitatie wordt onderworpen.

  • 5 Onder lijfsvisitatie wordt verstaan:

    • a. het onderzoek aan de kleding; het onderzoek aan de kleding omvat het betasten van de kleding, het nauwkeurig onderzoek van de hoofdbedekking en het schoeisel;

    • b. het verwijderen van de bovenkleding, teneinde deze aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen;

    • c. het uitwendig en inwendig schouwen van de openingen en holten van het bovenlichaam, zonodig met de daartoe benodigde ontkleding;

    • d. het geheel ontkleden en het uitwendig schouwen van het lichaam;

    • e. het onderzoek van het onderlichaam; onder onderzoek van het onderlichaam wordt verstaan het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het onderlichaam; het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het onderlichaam wordt verricht door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige.

  • 6 Tot gehele ontkleding dan wel het onderzoek van het onderlichaam van degene die aan lijfsvisitatie wordt onderworpen, wordt pas overgegaan na toestemming van een ambtenaar die daartoe bij regeling van Onze Minister van Financiën, in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, is aangewezen.

  • 7 Onder lijfsvisitatie wordt mede verstaan het onderzoek met behulp van apparatuur waarmee door kleding van de betrokken persoon kan worden gekeken.

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden vastgesteld met betrekking tot het geheel ontkleden of het onderzoek van het onderlichaam en met betrekking tot de apparatuur waarmee door kleding van personen kan worden gekeken en het gebruik daarvan. Hierbij kan worden bepaald dat het vierde lid niet van toepassing is bij het gebruik van deze apparatuur.

Artikel 1:29

Onze Minister van Financiën is bevoegd, na overleg met Onze Minister wie het mede aangaat, te bepalen, dat in het belang van controle en onderzoek op openbare land- en waterwegen versperringen worden aangebracht.

Artikel 1:30

  • 1 De inspecteur en de ambtenaren die namens hem een taak uitoefenen zijn bevoegd bij een controle geweld te gebruiken wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt.

  • 2 Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.

  • 3 De ambtenaren die namens de inspecteur een taak uitoefenen zijn bevoegd tot het onderzoek aan de kleding van personen indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een onmiddellijk gevaar dreigt voor leven of veiligheid van de ambtenaren zelf of van derden en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar.

  • 4 De inspecteur en de ambtenaren die namens hem een taak uitoefenen zijn bevoegd bij toepassing van het eerste lid de hulp in te roepen van de politie en de Koninklijke marechaussee of andere delen van de krijgsmacht. Deze zijn verplicht aan de vordering onmiddellijk te voldoen.

  • 5 De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en derde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel.

Artikel 1:31

  • 1 Het nemen van de nodige maatregelen, bedoeld in de artikelen 147, vierde lid, 198, eerste lid, en 215, derde lid, van het Douanewetboek van de Unie, wordt aangemerkt als het opleggen van een last onder bestuursdwang.

  • 2 Onverminderd het eerste lid is de inspecteur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens de in artikel 1:1 bedoelde regelingen of bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.

Artikel 1:32

  • 2 Toegelaten moet worden, dat kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels worden gemaakt van de voor raadpleging beschikbaar gestelde gegevensdragers of de inhoud daarvan.

  • 3 De inspecteur stelt de belanghebbende, op wie de verplichting tot het voeren van een administratie als bedoeld in het eerste lid rust, wiens gegevensdragers hij bij een derde voor raadpleging vordert hiervan gelijktijdig in kennis.

Artikel 1:33

  • 1 Onze Ministers, openbare lichamen en rechtspersonen die bij of krachtens een bijzondere wet rechtspersoonlijkheid hebben verkregen, de onder hen ressorterende instellingen en diensten, alsmede personen die hoofdzakelijk uitvoering geven aan het beleid van het Rijk, verschaffen kosteloos, mondeling, schriftelijk of op andere wijze – zulks ter keuze van de inspecteur –, de gegevens en inlichtingen, die hun door de inspecteur worden gevraagd voor de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens de in artikel 1:1 bedoelde regelingen dan wel voor de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

  • 2 Onze Minister van Financiën kan, op verzoek, ontheffing verlenen van de in het eerste lid omschreven verplichting.

  • 3 De inspecteur verstrekt kosteloos mondeling, schriftelijk of op andere wijze – zulks ter keuze van de inspecteur – de gegevens en inlichtingen aan Onze Ministers, openbare lichamen en rechtspersonen die bij of krachtens een bijzondere wet rechtspersoonlijkheid hebben verkregen, de onder hen ressorterende instellingen en diensten, alsmede personen die hoofdzakelijk uitvoering geven aan het beleid van het Rijk voorzover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens de in artikel 1:1 bedoelde regelingen dan wel voor de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

  • 4 De inspecteur verstrekt kosteloos mondeling, schriftelijk of op andere wijze – zulks ter keuze van de inspecteur – de gegevens en inlichtingen aan de douaneautoriteiten van de lidstaten of de Europese Commissie, bedoeld in de artikelen 12 en 47, tweede lid, van het Douanewetboek van de Unie.

  • 5 In afwijking in zoverre van artikel 1:2 verstrekt de inspecteur kosteloos mondeling, schriftelijk of op andere wijze – zulks ter keuze van de inspecteur – de gegevens en inlichtingen aan de ambtenaar onder wiens leiding de belastingdienst op de BES-eilanden valt, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde bij de wetgeving die geldt op de BES-eilanden en die betrekking heeft op verboden of beperkingen die op goederen bij het binnenbrengen in, onderscheidenlijk verlaten van de BES-eilanden, of die bij het kiezen van een douanebestemming op de BES-eilanden van toepassing zijn.

Artikel 1:34

Een ieder die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, is, indien dit voor de toepassing van de bij of krachtens de in artikel 1:1 bedoelde regelingen of de bij of krachtens deze wet vastgestelde bepalingen te zijnen aanzien van belang kan zijn, verplicht op vordering van de inspecteur terstond een document waarmee de identiteit van hem kan worden vastgesteld als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden.

Artikel 1:35

Bij verificatie van een aangifte worden de resultaten van het onderzoek van de goederen geacht overeen te komen met de aangifte indien de bevonden verschillen blijven binnen de spelingen die daartoe bij regeling van Onze Minister van Financiën zijn vastgesteld.

Artikel 1:36

  • 1 Aan enige instelling van vervoer toevertrouwde brieven worden zonder goedvinden van de afzender of van de geadresseerde slechts geopend indien de rechter-commissaris in de rechtbank van het arrondissement waarbinnen de brief is aangetroffen, daartoe, op verzoek van de inspecteur, bevel heeft gegeven.

  • 2 Het bevel wordt slechts gegeven indien het vermoeden bestaat dat zich in de brief goederen bevinden.

Artikel 1:37

  • 1 Vervoermiddelen, kennelijk ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om tot het nakomen van de op grond van artikel 1:27, eerste lid, genomen dwangmaatregelen te verijdelen, zomede alle andere voorwerpen, kennelijk bestemd om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om een vervoermiddel tot een van de hiervoor omschreven doeleinden in te richten of toe te rusten, worden in beslag genomen.

  • 3 Van de inbeslagneming en van de gronden daartoe doet de inspecteur zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan degene op wie de inbeslagneming heeft plaatsgehad. In geval van inbeslagneming op onbekende personen geschiedt die mededeling in het openbaar volgens bij regeling van Onze Minister van Financiën te stellen regels.

  • 4 Krachtens het eerste lid in beslag genomen vervoermiddelen en voorwerpen vervallen zonder rechtsvervolging aan de staat, tenzij bij een rechterlijke beslissing als bedoeld in het zesde lid de inbeslagneming niet wordt gehandhaafd.

  • 5 De belanghebbende bij het in beslag genomen vervoermiddel of voorwerp kan binnen een maand na de mededeling omtrent de inbeslagneming bij de rechtbank van het arrondissement binnen hetwelk de inbeslagneming heeft plaatsgehad, daartegen hetzij in persoon, hetzij door een gemachtigde een met redenen omkleed klaagschrift indienen.

  • 6 De rechtbank behandelt het klaagschrift op de voet van het bepaalde in artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering, met dien verstande, dat ook de inspecteur in de gelegenheid wordt gesteld tijdens de behandeling te worden gehoord en hem, zo hij voor de behandeling is verschenen, tijdig tevoren door de griffier schriftelijk mededeling van de dag der uitspraak wordt gedaan.

  • 8 Onze Minister van Financiën is bevoegd in bijzondere gevallen de aan de staat vervallen vervoermiddelen en voorwerpen onder door hem te stellen voorwaarden aan de eigenaar terug te geven.

Hoofdstuk 2. Bepalingen die op de in het douanegebied van de Unie binnengebrachte goederen van toepassing zijn tot deze onder een douaneregeling zijn geplaatst, worden wederuitgevoerd, het douanegebied van de Unie zullen verlaten of worden verwijderd

Afdeling 2.1. Formaliteiten met betrekking tot goederen en goederenverkeer

Artikel 2:1

Ten einde de goede werking van de douanewetgeving te waarborgen, kunnen bij regeling van Onze Minister van Financiën bepalingen worden vastgesteld met betrekking tot:

  • a. de formaliteiten voorafgaand aan en aangaande het binnenbrengen in en het verlaten van het douanegebied van schepen en luchtvaartuigen en de aan boord van deze schepen en luchtvaartuigen aanwezige goederen;

  • b. douanekantoren;

  • c. toeristisch en reizigersverkeer, postverkeer en verkeer van te verwaarlozen economisch belang;

  • d. goederen en vervoermiddelen als bedoeld in artikel 137 van het Douanewetboek van de Unie;

  • e. de summiere aangifte, dan wel vervangende kennisgeving, de kennisgeving van aankomst en het aanbrengen;

  • f. tijdelijke opslag;

  • g. de douaneaangifte, mede ten dienste van de statistiek van de in-, uit- en wederuitvoer;

  • h. goederencontrole en verificatie;

  • i. identificatiemaatregelen, middelen daaronder begrepen;

  • j. zekerheid;

  • k. de voorwaarden die gelden bij de overdracht van rechten en plichten als bedoeld in artikel 218 van het Douanewetboek van de Unie;

  • l. vereenvoudigde procedures inzake Uniedouanevervoer;

  • m. de summiere aangifte bij uitgaan dan wel kennisgeving wederuitvoer;

  • n. de berekeningswijze van de kredietrente, de vertragingsrente en de rente op achterstallen.

Artikel 2:2

Goederen aangevoerd uit zee of door de lucht worden, behoudens tegenbewijs, geacht uit zee onderscheidenlijk door de lucht het douanegebied van de Unie te zijn binnengekomen.

Afdeling 2.2. Overige bepalingen

Artikel 2:3

De inspecteur kan een beschikking tot het doen vernietigen van de goederen ingevolge artikel 197 van het Douanewetboek van de Unie alleen geven wanneer sprake is van goederen waarvoor verboden of beperkingen gelden die daardoor niet vrijgegeven kunnen worden voor een regeling als bedoeld in artikel 194, eerste lid, van het Douanewetboek van de Unie of kunnen worden wederuitgevoerd.

Hoofdstuk 3. Verboden en beperkingen

Artikel 3:1

  • 1 Onverminderd de EU-regelgeving ter zake kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur verboden of beperkingen ten aanzien van goederen worden vastgesteld, die bij het binnenbrengen in, onderscheidenlijk verlaten van de gebieden, bedoeld in artikel 1:2, van toepassing zijn.

Afdeling 3.1. Liquide middelen

Artikel 3:2

  • 1 Voor de uitvoering van de Verordening liquide middelen, de daarop berustende rechtshandelingen, en de artikelen 3:4 en 3:5 en de daarop berustende bepalingen, wordt bij de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen mede verstaan onder:

    • a. goederen: liquide middelen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening liquide middelen;

    • b. douaneaangifte of aangifte: aangifte als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening liquide middelen of kennisgeving als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van die Verordening.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister van Financiën worden regels gesteld omtrent de bij de uitvoering van de Verordening liquide middelen:

    • a. in aanmerking te nemen wisselkoers ter bepaling van de tegenwaarde in euro’s van contant geld als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, onder i, van die verordening, waarvan het bedrag is uitgedrukt in een andere valuta;

    • b. in aanmerking te nemen waarde van de goederen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, onder ii tot en met iv, van die verordening, en bedoeld in artikel 3:4.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen regels worden gesteld op welke wijze de aangifte, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, langs elektronische weg kan worden gedaan.

Artikel 3:2a

De vervoerder, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Verordening liquide middelen of de afzender of de ontvanger van de liquide middelen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van die verordening verstrekt op verzoek van de inspecteur de gegevens, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 4, tweede lid, van die verordening.

Artikel 3:2b

In afwijking van artikel 1:3, eerste lid, onderdeel d, is de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Verordening liquide middelen, Onze Minister van Financiën.

Artikel 3:3

  • 1 Een beslissing tot inbewaringneming van liquide middelen op de voet van artikel 7 van de Verordening liquide middelen wordt door de inspecteur schriftelijk genomen. De schriftelijke beslissing wordt aangemerkt als een beschikking. De bekendmaking daarvan geschiedt hetzij aan de natuurlijke persoon die niet aan de aangifteplicht uit hoofde van artikel 3 of artikel 4 van die verordening heeft voldaan, hetzij, indien deze persoon onbekend is, in het openbaar volgens bij regeling van Onze Minister van Financiën te stellen regels.

  • 2 De beschikking vermeldt welke gegevens in strijd met de aangifteplicht niet, onvolledig of onjuist zijn verstrekt en verwijst naar de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het zevende lid.

  • 3 De inspecteur is bevoegd de inbewaringneming van de liquide middelen te doen voortduren zolang de nodige gegevens, bedoeld in artikel 3, tweede lid, of van artikel 4, tweede lid, van de Verordening liquide middelen ontbreken.

  • 4 De inbewaringneming van de liquide middelen wordt beëindigd door strafrechtelijke inbeslagneming of door een schriftelijke beslissing van de inspecteur. Een schriftelijke beslissing van de inspecteur als bedoeld in de eerste volzin wordt aangemerkt als een beschikking. Het eerste lid, derde volzin, is met betrekking tot deze beschikking van overeenkomstige toepassing.

  • 5 De beschikking, bedoeld in het vierde lid, vermeldt het tijdstip van beëindiging van de inbewaringneming van de liquide middelen en vermeldt voorts dat deze nog tot en met het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de in het vierde lid bedoelde beschikking is bekendgemaakt, ter uitkering door de inspecteur aan een rechthebbende beschikbaar blijven voorzover de liquide middelen niet strekken tot voldoening van kosten als bedoeld in het zevende lid.

  • 6 Indien liquide middelen die beschikbaar blijven in de zin van het vijfde lid niet voor afloop van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de in het vierde lid bedoelde beschikking is bekendgemaakt, aan een rechthebbende zijn uitgekeerd, wordt hetzij het bedrag daarvan, hetzij – voorzover de liquide middelen geen Nederlandse wettige betaalmiddelen zijn – de verkoopopbrengst daarvan opgenomen in de consignatiekas. Artikel 9, tweede tot en met zesde lid, van de Wet op de consignatie van gelden blijft buiten toepassing.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden vastgesteld waarin de kosten verbonden aan een inbewaringneming van liquide middelen op de voet van artikel 7 van de Verordening liquide middelen geheel of gedeeltelijk dienen te worden vergoed door de natuurlijke persoon die niet aan de aangifteplicht uit hoofde van artikel 3 of artikel 4 van die verordening heeft voldaan. Heffing en invordering van te vergoeden kosten geschieden overeenkomstig de wettelijke regels voor de heffing, onderscheidenlijk invordering, van kosten van ambtelijke werkzaamheden als bedoeld in artikel 1:19.

Artikel 3:4

  • 1 De afzender, de vervoerder of de ontvanger van liquide middelen ter waarde van € 10.000 of meer als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening liquide middelen of waardevolle goederen ter waarde van € 10.000 of meer, verstrekt de inspecteur op diens verzoek binnen een termijn van dertig dagen een kennisgeving die de gegevens, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van die verordening, bevat.

  • 2 De kennisgeving wordt gedaan op de wijze, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Verordening liquide middelen.

  • 3 De inspecteur kan de liquide middelen of de waardevolle goederen in bewaring nemen tot de kennisgeving is verstrekt. Artikel 3:3 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 De kennisgeving wordt geacht niet te zijn verstrekt indien die kennisgeving niet vóór het verstrijken van de termijn, genoemd in het eerste lid, wordt gedaan of indien de verstrekte informatie onjuist of onvolledig is of de liquide middelen of waardevolle goederen niet voor controle ter beschikking worden gesteld.

  • 5 De artikelen 6 en 9 van de Verordening liquide middelen en de artikelen 3:2 en 3:2a zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden goederen aangewezen die worden aangemerkt als waardevolle goederen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3:5

  • 1 De afzender, de vervoerder of de ontvanger van documenten waaruit buitenlands of binnenlands bezit van vermogen of vermogensbestanddelen blijkt, die kunnen duiden op witwassen of terrorismefinanciering verstrekt de inspecteur op diens verzoek binnen een termijn van dertig dagen een kennisgeving die het volgende omvat:

    • a. de inhoud van de betreffende documenten middels een afschrift daarvan;

    • b. de gegevens van de kennisgever: diens volledige naam, adres, geboorteplaats, geboortedatum, nationaliteit en identificatiedocumentnummer;

    • c. de gegevens van de eigenaar, afzender en ontvanger of beoogd ontvanger van de documenten en, indien van toepassing, de vermogensbestanddelen die deze documenten vertegenwoordigen:

      • indien deze een natuurlijke persoon is: diens volledige naam, adres, geboorteplaats, geboortedatum, nationaliteit en identificatiedocumentnummer;

      • indien deze een rechtspersoon is: de volledige naam, adres, registratienummer en, indien van toepassing, btw-identificatienummer;

    • d. de aard en het bedrag of de waarde van vermogensbestanddelen waar de documenten betrekking op hebben.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister van Financiën worden regels gesteld op welke wijze de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan. Aan de kennisgever wordt op verzoek een gewaarmerkt exemplaar van de kennisgeving afgegeven.

  • 3 De inspecteur kan de documenten in bewaring nemen tot de kennisgeving is verstrekt. Artikel 3:3 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 De kennisgeving wordt geacht niet te zijn verstrekt indien die kennisgeving niet vóór het verstrijken van de termijn, genoemd in het eerste lid, wordt gedaan of indien de verstrekte informatie onjuist of onvolledig is of de documenten niet voor controle ter beschikking worden gesteld.

  • 5 Artikel 9 van de Verordening liquide middelen en de artikelen 3:2 en 3:2a zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5. Goederen die het douanegebied van de Unie verlaten

Artikel 5:1

  • 1 Goederen aanwezig in of op schepen, op weg naar zee of bestemd om aanstonds naar zee te vertrekken, zomede goederen die op het punt staan om in die schepen te worden opgenomen, worden aangemerkt als goederen die over zee het douanegebied van de Unie zullen uitgaan, tenzij blijkt dat de goederen bestemd zijn voor een plaats in het douanegebied van de Unie en het vervoer zal geschieden zonder dat het schip het douanegebied van de Unie uitgaat.

  • 2 Goederen aanwezig in luchtvaartuigen, bestemd om aanstonds op te stijgen, zomede goederen die op het punt staan om in die luchtvaartuigen te worden opgenomen, worden aangemerkt als goederen die door de lucht het douanegebied van de Unie zullen uitgaan, tenzij blijkt dat de goederen bestemd zijn voor een plaats in het douanegebied van de Unie en het vervoer zal geschieden zonder dat het luchtvaartuig het douanegebied van de Unie uitgaat.

Hoofdstuk 6. Vrijstellingen

Artikel 6:1

  • 1 Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen bepalingen worden vastgesteld ter uitwerking van Verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad van 16 november 2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PbEU 2009, L 324).

  • 2 De bepalingen, bedoeld in het eerste lid, hebben betrekking op:

    • a. nadere voorwaarden waaronder vrijstelling wordt verleend;

    • b. het beperken van de omvang van de vrijstelling;

    • c. de aanwijzing van personen en openbare diensten die toestemming krijgen om goederen vrij van rechten in te voeren dan wel in ontvangst te nemen;

    • d. het verlenen van vrijstellingen als bedoeld in artikel 128, eerste lid, van de verordening, genoemd in het eerste lid;

    • e. het verlenen van vrijstellingen aan strijdkrachten die ter uitvoering van internationale overeenkomsten op Nederlands grondgebied zijn gestationeerd en die niet onder Nederlands gezag staan.

Artikel 6:2

Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen bepalingen worden vastgesteld ter zake van vrijstelling van rechten bij invoer of van rechten bij uitvoer bij het in het vrije verkeer brengen respectievelijk de uitvoer van goederen bestemd voor de bevoorrading van schepen, luchtvaartuigen en internationale treinen.

Artikel 6:3

Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen bepalingen worden vastgesteld ter uitwerking van vrijstellingsbepalingen ingesteld bij andere bindende EU-rechtshandelingen dan Verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad van 16 november 2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PbEU 2009, L 324).

Hoofdstuk 7. Douaneschuld

Afdeling 7.1. Zekerheidstelling voor het bedrag van de douaneschuld

Artikel 7:1

Met het oog op de in de douanewetgeving voorziene zekerheidstelling voor het bedrag van de douaneschuld kunnen bij regeling van Onze Minister van Financiën bepalingen worden vastgesteld ter zake van:

  • a. zekerheidstelling door storting van contant geld dan wel hetgeen daarmede gelijk is gesteld;

  • b. andere wijzen van zekerheidstelling dan door storting van contant geld of door borgstelling.

Artikel 7:2

  • 1 Met het oog op de in de douanewetgeving voorziene zekerheidstelling voor het bedrag van de douaneschuld kunnen bij regeling van Onze Minister van Financiën bepalingen worden vastgesteld ter zake van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan teneinde als borg te worden erkend.

  • 2 Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, kunnen specifieke verplichtingen worden vastgesteld welke een erkende borg moet naleven.

Afdeling 7.2. Ontstaan van de douaneschuld

Artikel 7:3

Onder de naam «rechten bij invoer» en «rechten bij uitvoer» worden belastingen geheven ter zake van de invoer respectievelijk de uitvoer van goederen overeenkomstig hetgeen dienaangaande is bepaald bij of krachtens het Koninkrijk verbindende verdragen en in al hun onderdelen verbindende besluiten van bij zodanige verdragen opgerichte volkenrechtelijke organisaties.

Afdeling 7.3. Invordering van het bedrag van de douaneschuld en toepassing handelspolitieke maatregelen

Paragraaf 7.3.1. Boeking en mededeling

Artikel 7:4a

Artikel 7:5

  • 1 Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen bepalingen worden vastgesteld met betrekking tot de boeking van de bedragen aan rechten.

  • 2 De bepalingen, bedoeld in het eerste lid, kunnen betrekking hebben op:

    • a. bedragen aan rechten waar beneden niet wordt geboekt;

    • b. de boeking van bedragen met betrekking tot goederen die ten gunste van een zelfde persoon in een vast te stellen periode werden vrijgegeven waarbij deze boeking aan het einde van deze periode in één keer geschiedt.

Artikel 7:6

  • 1 De mededeling van het bedrag aan rechten aan de schuldenaar geschiedt door het toezenden van een op een aanslagbiljet vermelde uitnodiging tot betaling. Het aanslagbiljet wordt voorzien van een dagtekening die geldt als dagtekening van de vaststelling van de uitnodiging tot betaling. De inspecteur stelt het aanslagbiljet ter invordering van het daaruit blijkende bedrag aan rechten aan de ontvanger ter hand.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de door de inspecteur te nemen beschikking strekkende tot vaststelling van:

    • a. het bedrag van de terugbetaling dan wel kwijtschelding;

    • b. het bedrag van de verschuldigde rente op achterstallen als bedoeld in artikel 114, tweede lid, van het Douanewetboek van de Unie;

    • c. het bedrag van de verschuldigde kosten;

    • d. het bedrag van de verschuldigde bestuurlijke boete.

  • 3 Op een aanslagbiljet mogen verschillende mededelingen van bedragen aan rechten en bedragen als bedoeld in het tweede lid worden vermeld.

  • 4 Het model van het aanslagbiljet wordt bij regeling van Onze Minister van Financiën vastgesteld.

  • 5 Indien artikel 102, tweede lid, van het Douanewetboek van de Unie wordt toegepast, wordt de douaneaangifte aangemerkt als een op een aanslagbiljet vermelde uitnodiging tot betaling. De datum van vrijgave van de goederen geldt als dagtekening van het aanslagbiljet en van de vaststelling van de uitnodiging tot betaling.

  • 6 Indien een vergunninghouder volgens de procedure, bedoeld in artikel 237 van de Uitvoeringsverordening Douanewetboek van de Unie, gegevens indient over het vastgestelde bedrag aan rechten bij in- en uitvoer, geldt de datum van indiening als dagtekening van het aanslagbiljet en van de vaststelling van de uitnodiging tot betaling.

Artikel 7:7

Wanneer de douaneschuld is ontstaan ingevolge een handeling die, indien deze in Nederland zou zijn verricht, strafrechtelijk vervolgbaar was, kan de toezending van het aanslagbiljet geschieden binnen vijf jaren nadat de douaneschuld is ontstaan.

Artikel 7:8

Indien een douaneschuld ontstaat op grond van de artikelen 79 of 82 van het Douanewetboek van de Unie, en één of meer voor de berekening van het bedrag aan rechten noodzakelijke gegevens met betrekking tot de goederen niet zijn komen vast te staan, worden die goederen, met inachtneming van de gegevens die wel zijn komen vast te staan, geacht die hoedanigheid te bezitten, volgens welke:

  • het hoogste tarief van rechten bij invoer en

  • de meest bezwarende handelspolitieke maatregelen van toepassing zijn.

Artikel 7:9

Bij regeling van Onze Minister van Financiën worden regels gesteld met betrekking tot:

  • a. de afronding van bedragen en hoeveelheden die dienen als grondslag voor de berekening van het bedrag aan rechten, andere belastingen, heffingen en retributies;

  • b. de berekening van het bedrag aan rechten indien de hoeveelheid van de goederen kleiner is dan de hoeveelheid waarin het gemeenschappelijk douanetarief is uitgedrukt;

  • c. de afronding van het bedrag aan rechten, andere belastingen, heffingen, retributies, renten, interesten en kosten van ambtelijke werkzaamheden.

Artikel 7:10

Indien een bedrag aan rechten bij invoer of rechten bij uitvoer geheel of gedeeltelijk wordt terugbetaald of kwijtgescholden en ter zake van dat bedrag rente op achterstallen in rekening was gebracht, wordt het deel van de rente op achterstallen dat betrekking heeft op het terug te betalen of kwijt te schelden bedrag eveneens terugbetaald, onderscheidenlijk kwijtgescholden.

Hoofdstuk 8. Beroep in een eerste fase (bezwaar) en beroep in een tweede fase (beroep)

Artikel 8:1

  • 3 Afdeling 8.2.4A van de Algemene wet bestuursrecht is alleen van toepassing indien:

    • a. artikel 44, eerste lid, tweede alinea, van het Douanewetboek van de Unie toepassing vindt;

    • b. de inspecteur niet tijdig heeft beslist op bezwaar en hij de indiener van dat bezwaar geen inkennisstelling als bedoeld in artikel 22, derde lid, tweede alinea, van het Douanewetboek van de Unie heeft doen toekomen.

Artikel 8:2

  • 2 Voor de overeenkomstige toepassing van hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is een beschikking voor bezwaar vatbaar indien het een beschikking betreft:

    • a. als bedoeld in artikel 5, aanhef en onderdeel 39, van het Douanewetboek van de Unie;

    • b. die is genomen op grond van deze wet.

  • 4 Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig doen van een uitspraak door de inspecteur, kan de rechtbank Haarlem bepalen dat de artikelen 15, 46 en 47 van het Douanewetboek van de Unie en paragraaf 1.2.4 gedurende een daarbij te bepalen termijn van toepassing blijven.

  • 5 Indien een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank betrekking heeft op een beschikking die is gegeven door Onze minister wie het aangaat dan wel de ontvanger, treedt voor de toepassing van dit hoofdstuk Onze minister wie het aangaat dan wel de ontvanger in de plaats van de inspecteur.

  • 6 Indien het bezwaar is gericht tegen een uitnodiging tot betaling of een beschikking als bedoeld in het tweede lid, met betrekking tot welke:

    • a. de vereiste aangifte niet is gedaan; of

    • b. niet of niet volledig is voldaan aan een verzoek op de voet van artikel 15 van het Douanewetboek van de Unie om gegevensdragers, of de inhoud daarvan, voor raadpleging beschikbaar te stellen; of

    • c. niet of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 1:32, wordt bij de uitspraak op het bezwaarschrift de belastingaanslag of de beschikking gehandhaafd, tenzij aannemelijk is dat het niet of niet volledig voldoen aan genoemd verzoek of aan genoemde verplichtingen het gevolg is van overmacht en tenzij is gebleken dat en in hoeverre de belastingaanslag of de beschikking onjuist is. De eerste volzin vindt geen toepassing voor zover het bezwaar is gericht tegen een vergrijpboete.

  • 7 Indien het beroep is gericht tegen een uitnodiging tot betaling of een beschikking als bedoeld in het tweede lid, met betrekking tot welke:

    • a. de vereiste aangifte niet is gedaan; of

    • b. niet of niet volledig is voldaan aan een verzoek op de voet van artikel 15 van het Douanewetboek van de Unie om gegevensdragers, of de inhoud daarvan, voor raadpleging beschikbaar te stellen; of

    • c. niet of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 1:32, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. De eerste volzin vindt geen toepassing voor zover het bezwaar is gericht tegen een vergrijpboete.

Hoofdstuk 9. Bestuurlijke boeten

Afdeling 9.1. Beboetbare feiten

Artikel 9:1

  • 1 Indien voor goederen in tijdelijke opslag waarvoor een aangifte tot tijdelijke opslag is gedaan de formaliteiten welke nodig zijn om deze goederen onder een douaneregeling te plaatsen of weder uit te voeren niet worden vervuld binnen de ingevolge artikel 149 van het Douanewetboek van de Unie geldende termijn, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene die de formaliteiten binnen deze termijn dient te vervullen en degene door wiens toedoen de formaliteiten niet binnen deze termijn worden vervuld ieder een bestuurlijke boete van ten hoogste € 335 kan opleggen.

  • 2 Indien het niet vervullen van de in het eerste lid bedoelde formaliteiten binnen de ingevolge artikel 149 van het Douanewetboek van de Unie geldende termijn, een douaneschuld doet ontstaan en het daaruit voortvloeiende bedrag aan rechten bij invoer hoger is dan € 335, terwijl het niet vervullen van die formaliteiten binnen die termijn is te wijten aan opzet of grove schuld van één of meer van degenen, bedoeld in het eerste lid, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, onderscheidenlijk ieder van hen, een bestuurlijke boete van ten hoogste 100 percent van het bedrag aan rechten kan opleggen.

Artikel 9:2

  • 1 Indien voor goederen welke zijn geplaatst onder de bijzondere regelingen douanevervoer, opslag, tijdelijke invoer, bijzondere bestemming, of actieve veredeling of passieve veredeling, de formaliteiten ter beëindiging van die regeling in strijd met de douanewetgeving niet of niet tijdig worden vervuld, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene die die formaliteiten dient te vervullen en degene door wiens toedoen die formaliteiten niet of niet tijdig worden vervuld ieder een bestuurlijke boete van ten hoogste € 335 kan opleggen.

  • 2 Indien goederen die onder de regeling douanevervoer zijn geplaatst in strijd met artikel 298, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening Douanewetboek van de Unie niet langs een verplicht te volgen route worden vervoerd dan wel in strijd met de artikelen 276, tweede lid, 284, eerste lid, of 297, eerste lid, van de Uitvoeringsverordening Douanewetboek van de Unie niet binnen de voorgeschreven termijn bij het kantoor van bestemming worden aangebracht, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene die de goederen in strijd met genoemd artikel 298, tweede lid, vervoert, onderscheidenlijk de goederen in strijd met de genoemde artikelen 276, tweede lid, 284, eerste lid, of 297, eerste lid, niet tijdig aanbrengt, en degene door wiens toedoen het desbetreffende verzuim plaatsvindt, ieder een bestuurlijke boete van ten hoogste € 335 kan opleggen.

  • 3 Indien het in strijd met de douanewetgeving niet of niet tijdig vervullen van de in het eerste lid bedoelde formaliteiten of het in strijd met de douanewetgeving niet vervullen van de in het tweede lid bedoelde verplichtingen een douaneschuld doet ontstaan en het daaruit voortvloeiende bedrag aan rechten bij invoer hoger is dan € 335, terwijl het in strijd met de douanewetgeving niet of niet tijdig vervullen van die formaliteiten, onderscheidenlijk niet vervullen van die verplichtingen, is te wijten aan opzet of grove schuld van één of meer van degenen, bedoeld in het eerste dan wel tweede lid, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, onderscheidenlijk ieder van hen, een bestuurlijke boete van ten hoogste 100 percent van het bedrag aan rechten kan opleggen.

Artikel 9:3

  • 1 Indien in een douane-entrepot een vermis wordt bevonden, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de houder van de vergunning, onderscheidenlijk de houder van de regeling, een bestuurlijke boete van ten hoogste € 335 kan opleggen.

  • 2 Indien het in het eerste lid bedoelde vermis een douaneschuld doet ontstaan en het daaruit voortvloeiende bedrag aan rechten bij invoer hoger is dan € 335, terwijl dat vermis is te wijten aan opzet of grove schuld van de houder van de vergunning, onderscheidenlijk de houder van de regeling, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste 100 percent van het bedrag aan rechten kan opleggen.

Artikel 9:4

  • 1 Het niet voldoen aan een verplichting voortvloeiend uit een vergunning welke is verleend ingevolge de douanewetgeving, vormt een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene die deze voorwaarde dient na te leven en degene door wiens toedoen die voorwaarde niet of niet tijdig wordt nageleefd een bestuurlijke boete van ten hoogste € 335 kan opleggen.

  • 2 Indien het in strijd met de douanewetgeving niet of niet tijdig vervullen van de in het eerste lid bedoelde voorwaarde een douaneschuld doet ontstaan en het daaruit voortvloeiende bedrag aan rechten bij invoer hoger is dan € 335, terwijl het in strijd met de douanewetgeving niet of niet tijdig vervullen van deze voorwaarde is te wijten aan opzet of grove schuld van één of meer van degenen, bedoeld in het eerste lid, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, onderscheidenlijk ieder van hen, een bestuurlijke boete van ten hoogste 100 percent van het bedrag aan rechten kan opleggen.

Artikel 9:5

Het overtreden van een krachtens deze wet vastgestelde algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling kan bij die algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling worden aangemerkt als een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene aan wie het verzuim te wijten is een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste het in die algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling te vermelden bedrag. Dat bedrag beloopt ten hoogste € 335 indien het verzuim betrekking heeft op een algemene maatregel van bestuur, en beloopt ten hoogste € 167 indien het verzuim betrekking heeft op een ministeriële regeling.

Artikel 9:6

In afwijking van artikel 5:45, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in deze afdeling door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop het verzuim of vergrijp waarop de bestuurlijke boete betrekking heeft, heeft plaatsgevonden.

Artikel 9:6a

De in de artikelen 9:1, 9:2, 9:3, 9:4 en 9:5, genoemde bedragen worden elke vijf jaar, met ingang van 1 januari 2015, bij ministeriële regeling gewijzigd. De artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat als tabelcorrectiefactor wordt genomen het product van de factoren van de laatste vijf kalenderjaren.

Afdeling 9.2. Aanvullende voorschriften inzake het opleggen van bestuurlijke boeten

Artikel 9:8

Indien de grondslag voor een bestuurlijke boete wordt gevormd door het bedrag aan rechten bij invoer, wordt de opgelegde bestuurlijke boete naar evenredigheid verlaagd bij vermindering, teruggaaf, terugbetaling of kwijtschelding van de rechten bij invoer, voorzover deze vermindering, teruggaaf, terugbetaling of kwijtschelding, het bedrag aan rechten bij invoer betreft waarover de bestuurlijke boete is berekend.

Artikel 9:16

Van de opgelegde bestuurlijke boete kan door of vanwege Onze Minister van Financiën gehele of gedeeltelijke kwijtschelding worden verleend.

Hoofdstuk 10. Strafrechtelijke bepalingen

Afdeling 10.1. Strafbare feiten

Artikel 10:1

  • 1 Degene die:

    • a. in strijd met de artikelen 127, eerste tot en met zesde lid, en 130 van het Douanewetboek van de Unie in samenhang met in voorkomend geval de artikelen 105, 106 of 110 van de Gedelegeerde Verordening Douanewetboek van de Unie geen, niet tijdig of onvolledig een summiere aangifte indient;

    • b. niet of niet tijdig een aankomstmelding doet als bedoeld in artikel 133 van het Douanewetboek van de Unie;

    • c. goederen het douanegebied van de Unie binnenbrengt in strijd met de artikelen 135, eerste en zesde lid, of 137 van het Douanewetboek van de Unie;

    • d. binnengebrachte goederen in strijd met artikel 139, eerste of tweede lid, van het Douanewetboek van de Unie niet of niet tijdig bij de inspecteur aanbrengt;

    • e. bij de tijdelijke opslag in strijd met artikel 145, eerste, derde, vierde of vijfde lid, van het Douanewetboek van de Unie of artikel 193 van de Uitvoeringsverordening Douanewetboek van de Unie handelt;

    • f. zonder toestemming van de inspecteur goederen wegvoert in strijd met artikel 139, zevende lid, van het Douanewetboek van de Unie of lost in strijd met artikel 140, eerste lid, van het Douanewetboek van de Unie;

    wordt gestraft met een geldboete van de derde categorie, of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de rechten bij invoer die ter zake van de goederen zijn verschuldigd.

  • 2 Degene die een der in het eerste lid omschreven feiten begaat met het oogmerk de rechten bij invoer die ter zake van de goederen zijn verschuldigd, te ontduiken of de ontduiking daarvan te bevorderen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van die rechten.

  • 3 Degene die uit zee of door de lucht goederen aanvoert ten aanzien waarvan het in artikel 2:2 genoemde tegenbewijs niet wordt geleverd, wordt geacht die goederen uit zee, onderscheidenlijk door de lucht, binnen het douanegebied van de Unie te hebben gebracht.

  • 4 Degene die uit hoofde van artikel 3 of artikel 4 van de Verordening liquide middelen of artikel 3:2a verplicht is tot het doen van aangifte en deze aangifte niet, onvolledig of onjuist doet of, in het geval van artikel 3:2a, de gevraagde gegevens niet verstrekt, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.

  • 5 Degene die uit hoofde van de artikelen 3:4 of 3:5 verplicht is tot het verstrekken van de kennisgeving en deze kennisgeving niet, onvolledig of onjuist doet, wordt gestraft met een geldboete van de derde categorie.

  • 6 Degene die een der in het vierde lid omschreven feiten opzettelijk begaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 10:2

Degene die voor goederen die het douanegebied van de Unie verlaten:

  • a. niet of niet tijdig een aangifte vóór vertrek indient als bedoeld in artikel 263 van het Douanewetboek van de Unie;

  • b. in strijd met artikel 267, eerste lid, van het Douanewetboek van de Unie deze goederen niet langs een voorgeschreven route vervoert;

  • c. in strijd met artikel 274 van het Douanewetboek van de Unie geen kennisgeving van wederuitvoer indient; of

  • d. in strijd met artikel 267, tweede lid, van het Douanewetboek van de Unie deze goederen niet aanbrengt;

wordt gestraft met een geldboete van de derde categorie.

Artikel 10:3

  • 1 Degene die goederen waarvoor een in de douanewetgeving voorziene aangifte niet is gedaan, lost, laadt, vervoert, in enig gebouw, erf of besloten terrein inslaat, voorhanden heeft of daaruit uitslaat, koopt, verkoopt, te koop aanbiedt of aflevert, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de rechten bij invoer die ter zake van de goederen zijn verschuldigd.

  • 2 Degene die een der in het eerste lid omschreven feiten begaat terwijl hij weet of vermoedt dat de rechten bij invoer ter zake van de in dat lid bedoelde goederen niet zijn voldaan, noch de heffing van die rechten overeenkomstig de douanewetgeving is verzekerd, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van die rechten.

Artikel 10:4

  • 1 Degene die in strijd met de douanewetgeving goederen waarvoor vrijstelling van rechten bij invoer wordt genoten, gebruikt of doet gebruiken op een wijze of voor doeleinden waarvoor de vrijstelling niet geldt, of aan goederen die in het vrije verkeer zijn gebracht met toepassing van een verlaagd recht bij invoer of van een nulrecht uit hoofde van hun bijzondere bestemming, een bestemming heeft gegeven die afwijkt van die met het oog waarop het verlaagde recht bij invoer of het nulrecht is toegepast, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de ter zake van die goederen te weinig geheven rechten bij invoer.

  • 2 Degene die een der in het eerste lid omschreven feiten opzettelijk begaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven rechten bij invoer.

Artikel 10:5

  • 1 Degene die:

    • a. een ingevolge de douanewetgeving vereiste aangifte onjuist of onvolledig doet;

    • b. ingevolge de douanewetgeving verplicht is tot:

      • 1°. het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, en deze niet, onjuist of onvolledig verstrekt;

      • 2°. het vertonen, overgeven of voor raadpleging beschikbaar stellen van bepaalde gegevensdragers, of de inhoud daarvan, en een zodanige verplichting niet nakomt;

      • 3°. het vertonen, overgeven of voor raadpleging beschikbaar stellen van bepaalde gegevensdragers, of de inhoud daarvan, en valse of vervalste gegevensdragers vertoont, overgeeft of voor raadpleging beschikbaar stelt, dan wel de inhoud daarvan in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stelt;

      • 4°. het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de douanewetgeving gestelde eisen, en een zodanige administratie niet voert;

      • 5°. het bewaren van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers, en deze niet bewaart; wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

  • 2 Degene die opzettelijk een der feiten begaat, omschreven in het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2°, 4° of 5°, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig rechten bij invoer worden geheven, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven rechten.

  • 3 Degene die opzettelijk een der feiten begaat, omschreven in het eerste lid, onderdeel a of b, onder 3°, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig rechten bij invoer worden geheven, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven rechten.

  • 5 Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van de invordering van de rechten bij invoer.

Artikel 10:6

Degene die niet voldoet aan een hem bij of krachtens, artikel 1:11, 1:23, 1:24, derde lid, 1:27, eerste lid,1:28, tweede of derde lid, of 1:32, tweede lid, van deze wet, dan wel de artikelen 15, eerste lid, of 189, tweede lid, van het Douanewetboek van de Unie opgelegde verplichting, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.

Artikel 10:7

Degene die niet voldoet aan de hem bij artikel 1:34 opgelegde verplichting, wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie.

Artikel 10:8

  • 1 Degene die een tot stand gebrachte identificatiemaatregel met betrekking tot een vervoermiddel, bergingsmiddel, verpakkingsmiddel, goederen, werktuig, leiding, gebouw of terrein, of deel daarvan, in strijd met de douanewetgeving schendt, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.

  • 2 Degene die een van de in het eerste lid omschreven feiten opzettelijk begaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 3 Degene die, nadat hij door de inspecteur in kennis is gesteld van diens voornemen om een identificatiemaatregel als bedoeld in het eerste lid tot stand te brengen, er geen zorg voor draagt dat de inspecteur deze maatregel op een deugdelijke wijze tot stand kan brengen, alsmede degene die, behoudens indien zich al dan niet in het kader van een douaneregeling gevallen voordoen als bedoeld in artikel 192, tweede lid, van het Douanewetboek van de Unie, er geen zorg voor draagt dat de door de inspecteur tot stand gebrachte identificatiemaatregel in stand blijft, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.

  • 4 Degene die anders dan als inspecteur bevoegd is om een identificatiemaatregel tot stand te brengen en er geen zorg voor draagt dat de maatregel op een deugdelijke wijze tot stand wordt gebracht, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.

  • 5 Ten aanzien van de in het derde en in het vierde lid omschreven feiten kan voor de betrokkene niet het bestaan van overmacht worden aangenomen, indien hij niet onverwijld nadat hem bekend is geworden dat een identificatiemaatregel niet op deugdelijke wijze is tot stand gebracht of een identificatiemaatregel niet in stand is gebleven, daarvan aan de inspecteur mededeling doet.

Artikel 10:9

  • 1 Degene die van goederen waaraan herkenningsmiddelen of denatureringsmiddelen zijn toegevoegd, die herkenningsmiddelen of denatureringsmiddelen daarvan geheel of ten dele afscheidt, de werking ervan geheel of ten dele opheft of verandert, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.

  • 2 Degene die een der in het eerste lid omschreven feiten opzettelijk begaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven rechten bij invoer.

Artikel 10:10

Overtreding van krachtens deze wet bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde bepalingen wordt, voorzover die overtreding is aangemerkt als strafbaar feit, gestraft met geldboete van de derde categorie.

Artikel 10:11

Overtreding van krachtens deze wet bij regeling van Onze Minister wie het aangaat vastgestelde bepalingen, voorzover die overtreding is aangemerkt als strafbaar feit, gestraft met geldboete van de tweede categorie.

Afdeling 10.2. Algemene bepalingen van strafrecht

Artikel 10:13

De bij deze wet strafbaar gestelde feiten waarop gevangenisstraf is gesteld, zijn misdrijven. De overige bij deze wet strafbaar gestelde feiten, alsmede de in de op deze wet berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten, zijn overtredingen.

Artikel 10:14

Ter zake van de bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten vindt artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing.

Artikel 10:15

  • 1 Ten aanzien van bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten met betrekking tot welke het proces-verbaal niet overeenkomstig artikel 11:3, tweede lid, in handen van de officier van justitie is gesteld, kan in afwijking van de artikelen 257a, 257b en 257ba van het Wetboek van Strafvordering, uitsluitend de inspecteur een strafbeschikking uitvaardigen. Bij regeling van Onze minister van Financiën kunnen functionarissen worden aangewezen die deze bevoegdheid namens de inspecteur kunnen uitoefenen.

  • 2 In deze strafbeschikking kan een geldboete worden opgelegd. Voorts kan deze strafbeschikking aanwijzingen bevatten waaraan de verdachte moet voldoen. De aanwijzingen kunnen inhouden:

    • a. afstand van voorwerpen die in beslag zijn genomen en vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer;

    • b. uitlevering, of voldoening aan de staat van de geschatte waarde, van voorwerpen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring;

    • c. voldoening aan de Staat van een geldbedrag gelijk aan of lager dan het geschatte voordeel – met inbegrip van besparing van kosten – door de verdachte verkregen door middel van of uit het strafbare feit;

    • d. het alsnog voldoen aan een uit de douanewetgeving voortvloeiende verplichting.

  • 4 Een geldboete wordt, in zoverre in afwijking van artikel 6:1:17 van het Wetboek van Strafvordering, ingevorderd op de wijze, voorzien in de Invorderingswet 1990. Daartoe wordt een afschrift van de strafbeschikking aan de ontvanger ter hand gesteld. De inspecteur of de aangewezen functionaris bepaalt voorts de termijn binnen welke aan de gegeven aanwijzingen moet zijn voldaan en zo nodig tevens de plaats waar zulks moet geschieden. De gestelde termijn kan voor de afloop daarvan eenmaal worden verlengd.

  • 5 In afwijking van artikel 257h, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering verstrekt de inspecteur desgevraagd een afschrift van een strafbeschikking aan ieder ander dan de verdachte of zijn raadsman, tenzij verstrekking naar het oordeel van het bestuur ter bescherming van de belangen van degene ten aanzien van wie de strafbeschikking is uitgevaardigd of van de derden die in de strafbeschikking worden genoemd, geheel of gedeeltelijk dient te worden geweigerd. In het laatste geval kan de inspecteur een geanonimiseerd afschrift van de strafbeschikking verstrekken.

  • 6 Indien binnen veertien dagen geen afschrift dan wel een geanonimiseerd afschrift wordt verstrekt, kan de verzoeker een klaagschrift indienen bij de inspecteur. Deze stelt het klaagschrift, de strafbeschikking en het proces-verbaal in handen van de officier van justitie, welke het klaagschrift en de processtukken onverwijld ter kennis brengt van de rechtbank, tenzij hij alsnog aan het verzoek tegemoetkomt. De procesdeelnemers zijn, in afwijking van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet bevoegd van de inhoud van de processtukken kennis te nemen dan voor zover de rechtbank zulks toestaat.

Artikel 10:16

Artikel 10:17

De Nederlandse strafwet is ook van toepassing op ieder die zich buiten het gebied waarop deze wet ingevolge artikel 1:2 van toepassing is, schuldig maakt aan:

Artikel 10:18

Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 10:1, 10:2, 10:3, 10:4 en 10:5, eerste lid, onderdeel a, omschreven strafbare feiten kunnen de in artikel 33a, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van het Wetboek van Strafrecht genoemde voorwerpen ook worden verbeurdverklaard, indien zij niet aan de in dat artikel bedoelde persoon toebehoren.

Hoofdstuk 11. Algemene bepalingen van strafvordering

Artikel 11:1

  • 1 De rechtbanken vonnissen in eerste aanleg over bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten.

  • 2 De vonnissen zijn aan hoger beroep onderworpen, voorzover zij zijn gewezen:

    • a. ter zake van misdrijven;

    • b. ter zake van overtredingen ten aanzien van degene die op het tijdstip waarop de vervolging tegen hem is aangevangen, de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt.

  • 3 Tegen andere vonnissen kan de verdachte hoger beroep instellen, indien hechtenis als hoofdstraf is opgelegd, een geldboete van € 113 of meer is opgelegd dan wel een verbeurdverklaring is uitgesproken; het openbaar ministerie kan hoger beroep instellen, indien het gelijke straffen heeft gevorderd.

Artikel 11:2

Ten aanzien van bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten worden personen, niet zijnde natuurlijke personen, voor de toepassing van artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering geacht te wonen, waar zij gevestigd zijn.

Artikel 11:3

  • 1 Met het opsporen van bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen, belast de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, dan wel de ambtenaren die bij regeling van Onze Minister van Financiën in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat zijn aangewezen.

  • 2 In afwijking van artikel 156 van het Wetboek van Strafvordering worden alle processen-verbaal betreffende bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten ingezonden bij de inspecteur. De inspecteur doet de processen-verbaal betreffende strafbare feiten,

    • a. als bedoeld in de artikelen 22 en 25 van de Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie («EOM») (PbEU 2017, L 283), of

    • b. ter zake waarvan inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis is toegepast dan wel een woning tegen de wil van de bewoner is binnengetreden, met de inbeslaggenomen voorwerpen,

    onverwijld toekomen aan de bevoegde officier van justitie.

    De overige processen-verbaal doet de inspecteur, met de in beslag genomen voorwerpen, toekomen aan de officier van justitie, indien hij een vervolging of verdere vervolging door deze wenselijk acht.

  • 3 De officier van justitie is bevoegd, de zaak ter afdoening weer in handen van de inspecteur te stellen, welke daarmede alsdan kan handelen overeenkomstig artikel 10:15.

Artikel 11:4

De ambtenaren belast met het opsporen van bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten, zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van de ingevolge het Wetboek van Strafvordering voor inbeslagneming vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.

Artikel 11:5

Artikel 11:6

Bij het opsporen van een bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gesteld feit hebben de in artikel 11:3, eerste lid, bedoelde ambtenaren toegang tot elke plaats, voorzover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zij zijn bevoegd zich door bepaalde door hen aangewezen personen te doen vergezellen.

Artikel 11:7

Ten dienste van de vervolging en berechting van bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten kan Onze Minister van Financiën, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, aanwijzen, die het contact onderhouden met het openbaar ministerie.

Artikel 11:8

De griffiers verstrekken aan de inspecteur desgevraagd kosteloos afschrift of uittreksel van arresten of vonnissen, met toepassing van deze wet gewezen.

Artikel 11:9

Met betrekking tot gerechtelijke mededelingen inzake bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten hebben de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, de bevoegdheden bij het Wetboek van Strafvordering aan ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, toegekend.

Artikel 11:10

Ten aanzien van de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen inzake bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten hebben de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, de bevoegdheid van deurwaarders.

Artikel 11:11

Artikel 11:12

  • 1 Met betrekking tot bij deze wet strafbaar gestelde feiten en met uitbreiding van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering is de inspecteur bevoegd een van misdrijf verdachte persoon die is aangehouden in of op een locatie of vervoermiddel, een en ander als bedoeld in de artikelen 1:26 en 1:27, of bij het juist hebben verlaten van een locatie of vervoermiddel als in die artikelen bedoeld, na aanhouding naar een plaats voor verhoor te geleiden dan wel diens aanhouding of voorgeleiding te bevelen.

  • 2 Indien de inspecteur die de verdachte heeft aangehouden of voor wie de verdachte wordt geleid de inverzekeringstelling of de bewaring van de verdachte nodig oordeelt, doet hij de verdachte voorgeleiden voor de officier van justitie of voor een hulpofficier van justitie.

  • 3 Indien de verdachte niet voor de officier of voor een hulpofficier van justitie wordt voorgeleid, wordt de verdachte, na te zijn verhoord, dadelijk in vrijheid gesteld.

  • 4 De verdachte van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten kan ten hoogste negen uur worden opgehouden voor onderzoek; de verdachte van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten ten hoogste zes uur. De tijd tussen middernacht en negen uur ’s ochtends wordt voor de berekening van deze termijnen niet meegerekend. De ophouding vindt plaats in het belang van het onderzoek.

Artikel 11:13

  • 1 Goederen die in beslag zijn genomen ter zake van het begaan van strafbare feiten als bedoeld in deze wet of de daarop berustende bepalingen kunnen, voorzover de eisen van het onderzoek of het algemeen belang bij hun vernietiging of onbruikbaarmaking zich niet daartegen verzetten, zo nodig na monsterneming, overeenkomstig bij regeling van Onze Minister van Financiën te stellen regels, tegen zekerheidstelling worden vrijgegeven.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid vindt geen toepassing ten aanzien van goederen, in beslag genomen in zaken waarin de inspecteur het proces-verbaal ingevolge het bepaalde in artikel 10:3, tweede lid, aan de officier van justitie heeft doen toekomen.

  • 3 De overeenkomstig het eerste lid gestelde zekerheid treedt voor de toepassing van bepalingen betreffende verbeurdverklaring en inbeslagneming, alsmede voor de uitoefening van het recht van verhaal, in de plaats van de in beslag genomen goederen.

Artikel 11:14

  • 1 Van goederen die ter zake van het begaan van strafbare feiten als bedoeld in deze wet of de daarop berustende bepalingen, in beslag zijn genomen van onbekende personen, wordt volgens bij regeling van Onze Minister van Financiën te stellen regels in het openbaar mededeling gedaan.

  • 2 Indien niet binnen een jaar na dagtekening van de in het eerste lid bedoelde mededeling op voldoende wijze blijkt wie de ten aanzien van de in beslag genomen goederen bevonden overtreding van de douanewetgeving heeft begaan en evenmin de belanghebbende bij de goederen aannemelijk maakt dat zij ten onrechte in beslag zijn genomen, vervallen de goederen aan de Staat.

Hoofdstuk 12. Slotbepalingen

Artikel 12:1

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter verzekering van een juiste toepassing van het Douanewetboek van de Unie, de Gedelegeerde Verordening Douanewetboek van de Unie of de Uitvoeringsverordening Douanewetboek van de Unie nadere regels worden gesteld ter aanvulling van de in deze wet geregelde onderwerpen.

Artikel 12:2

Bij het uitoefenen van het recht op beroep moet in bezwaar-, verzoek-, beroep-, verweer- en verzetschriften hij die niet in Nederland een vaste woonplaats of plaats van vestiging heeft, domicilie kiezen in Nederland.

Artikel 12:3

Het ingevolge het Douanewetboek van de Unie, de Gedelegeerde Verordening Douanewetboek van de Unie of de Uitvoeringsverordening Douanewetboek van de Unie of de wet bekendmaken, toezenden daaronder begrepen, van een stuk aan een persoon, die niet binnen Nederland een vaste woonplaats of plaats van vestiging heeft, kan ook geschieden aan de binnen Nederland gelegen vaste inrichting voor de uitoefening van zijn bedrijf of beroep, dan wel aan de woning of het kantoor van de binnen Nederland wonende of gevestigde vertegenwoordiger.

Artikel 12:4

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 12:5

Voor de bekendmaking van deze wet stelt Onze Minister van Financiën de nummering van de artikelen, paragrafen, hoofdstukken en afdelingen van deze wet opnieuw vast en brengt hij de in deze wet voorkomende aanhalingen van artikelen, paragrafen, hoofdstukken en afdelingen daarmee in overeenstemming.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 3 april 2008

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

Uitgegeven de vijftiende april 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage bij de artikelen 1:1 en 1:3 van de Algemene douanewet

A.  Europese regelgeving

Voorschriften gebaseerd op de artikelen 31, 33, 42, 43, 75, 91, 100, 107, 108, 109, 113, 114, 115, 168, 192, 207, 215 of 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, voorzover het voorschriften aangaande onderwerpen betreft die vallen onder de reikwijdte van de hierna genoemde wetten.

B.  Nationale regelgeving

Naar boven