Regeling EFRO doelstelling 3 programmaperiode 2007–2013

Geraadpleegd op 30-03-2024.
Geldend van 18-02-2012 t/m heden

Regeling EFRO doelstelling 3 programmaperiode 2007–2013

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 56, derde lid, van Kaderverordening 1083/2006, artikel 3 en 8, eerste lid, van de Kaderwet EZ-subsidies en de artikelen 2 en 3 van het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013;

Besluit:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee, niet in een groep verbonden natuurlijke personen of rechtspersonen;

  • b. projectsubsidie: een subsidie die wordt verstrekt aan degene die een project uitvoert dat past in een Europees programma;

  • c. programmasubsidie: een subsidie die wordt verstrekt aan de managementautoriteit van een Europees programma.

§ 2. Aangewezen programma’s

Artikel 2

Als Europees Programma, bedoeld in artikel 3, eerste lid en artikel 4 van het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013 wordt aangewezen:

  • a. het Operationeel Programma voor Vlaanderen-Nederland, goedgekeurd bij beschikking van de Europese Commissie van 16 november 2007, nr. C (2007)5463;

  • b. het Operationeel Programma voor Duitsland-Nederland, goedgekeurd bij beschikking van de Europese Commissie van 3 december 2007, nr. C (2007) 5809;

  • c. het Operationeel Programma voor Euregio Maas–Rijn, goedgekeurd bij beschikking van de Europese Commissie van 18 september 2007, nr. C (2007)4250;

  • d. het Operationeel Programma Twee Zeeën, goedgekeurd bij beschikking van de Europese Commissie van 19 september 2008, nr. C (2008)5113.

§ 3. Projectsubsidies EMR en Twee Zeeën

Artikel 3

  • 1 De Minister kan op aanvraag projectsubsidie verlenen indien eveneens projectsubsidie ten laste van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling verkregen is of wordt. De projectsubsidie wordt verleend aan:

    • a. degene die een project tot stand brengt dat past in één van de programma’s, genoemd in artikel 2, onderdelen c of d;

    • b. de deelnemers in een samenwerkingsverband die voor gezamenlijke rekening en risico een project uitvoeren dat past in één van de programma’s, genoemd in artikel 2, onderdelen c of d.

  • 2 Indien de aanvragers deelnemers in een samenwerkingsverband zijn, wordt de projectsubsidie verstrekt aan de deelnemers gezamenlijk en betaald aan de deelnemer die als indiener van de aanvraag om projectsubsidie is opgetreden.

  • 3 Indien een subsidie ten laste van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling nog niet is verkregen, wordt de projectsubsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat de subsidie ten laste van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling verkregen is.

Artikel 4

Het subsidieplafond voor de projectsubsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, is:

Artikel 5

  • 1 De aanvraag om subsidieverlening wordt gedaan bij de managementautoriteit van het desbetreffende Europees Programma, genoemd in artikel 2.

  • 2 De Minister beslist binnen 13 weken op de aanvraag, bedoeld in artikel 3.

Artikel 6

  • 1 De Minister wijst de aanvraag in ieder geval af indien deze strekt tot het krachtens deze regeling projectsubsidie verkrijgen ter hoogte van het geheel van de subsidiabele kosten van het project.

  • 2 De Minister verleent de projectsubsidie zonodig onder de opschortende voorwaarde van tijdige toekenningsbeslissingen door de beoogde overige cofinanciers.

  • 3 De Minister kan de aanvraag geheel of gedeeltelijk afwijzen indien:

    • a. blijkt dat de beoogde cofinanciering door de overige cofinanciers niet of niet volledig is aangevraagd dan wel niet of niet volledig zal worden verleend, of

    • b. het project naar het oordeel van de Minister volgens het Europees Programma in aanmerking komt voor een groter deel cofinanciering door een ander bestuursorgaan en indien blijkt dat deze cofinanciering niet of niet volledig is aangevraagd dan wel niet of niet volledig zal worden verleend.

Artikel 7

  • 1 De Minister beslist afwijzend op een aanvraag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, indien:

    • a. de aanvraag of het project niet voldoet aan de Kaderverordening, de EFRO-verordening, de Uitvoeringsverordening, het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013 of deze regeling;

    • b. het project niet past binnen het Europees Programma;

    • c. de totale subsidiabele kosten van het project minder bedragen dan € 200.000,–;

    • d. het project niet valt in prioriteit 1 of prioriteit 4 van het programma, bedoeld in artikel 2, onderdeel c;

    • e. het project niet valt in prioriteit 1, prioriteit 4 of prioriteit 5 van het programma, bedoeld in artikel 2, onderdeel d; of

    • f. het project niet past binnen de criteria, bedoeld in artikel 65, onder a, van de Kaderverordening.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid beslist de Minister afwijzend indien een project valt in prioriteit 1 en het project niet in voldoende mate bijdraagt aan ten minste twee van de volgende doelstellingen:

    • a. versterking en betere benutting van kennispotentieel,

    • b. kennisoverdracht,

    • c. toepassing van kennis in nieuwe producten, diensten, organisatievormen, processen, markten of combinaties hiervan, of

    • d. toepassing en uitbouw van kennis in nieuwe of bestaande kennis- en onderzoeksinfrastructuur.

Artikel 8

De Minister verdeelt het beschikbare bedrag aan rijkscofinanciering op volgorde van binnenkomst van de aanvraag, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.

Artikel 9

De subsidieontvanger voert het project uit overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en voltooit het uiterlijk op het bij de verlening bepaalde tijdstip, tenzij de managementautoriteit heeft ingestemd met het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het project.

Artikel 10

  • 1 De subsidieontvanger doet onverwijld mededeling aan de Minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem.

  • 2 De subsidieontvanger zal, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de Minister, niet:

    • a. indien hij een rechtspersoon is, de rechtspersoon ontbinden of geheel of gedeeltelijk vervreemden;

    • b. indien hij deelnemer is in een samenwerkingsverband in de vorm van een commanditaire vennootschap, een vennootschap onder firma of een maatschap, meewerken aan de ontbinding ervan of aan het uittreden van een of meer deelnemers ervan.

Artikel 11

  • 1 Als projectkosten worden uitsluitend de door het Comité van Toezicht van de Managementautoriteit van het desbetreffende programma goedgekeurde kostensoorten in aanmerking genomen.

  • 2 De projectkosten worden slechts toegerekend aan een bepaald project voor zover deze rechtstreeks toe te rekenen zijn aan dat project en zij proportioneel en doelmatig zijn.

  • 3 Indien ter zake van de projectkosten of een deel daarvan reeds door de Minister, door een ander bestuursorgaan of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan projectsubsidie verstrekt, dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan de totale waarde van de projectkosten die voor deze subsidie in aanmerking komen.

Artikel 12

De Minister verbindt zodanige verplichtingen aan de projectsubsidie dat de subsidieontvanger aan de certificeringsautoriteit en de auditautoriteit de voor hun taakvervulling nodige medewerking verleent.

Artikel 13

  • 1 De Minister verleent op aanvraag en naar rato van de mate waarin deze cofinanciering bijdraagt aan de totale financiering van het project een voorschot van 100% van de verleende subsidie:

    • a. voor zover de subsidiabele kosten gemaakt en betaald zijn, en

    • b. voor zover de certificeringsautoriteit de desbetreffende betaalaanvraag heeft goedgekeurd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de Minister éénmalig op aanvraag een voorschot van ten hoogste 10% van de verleende subsidie geven indien dit voor de start van het project noodzakelijk is.

  • 3 In afwijking van het percentage, bedoeld in het eerste lid, bedragen voorschotten na toepassing van het tweede lid 90% van de subsidie.

  • 4 De aanvraag gaat vergezeld van stukken waaruit blijkt dat is voldaan aan de criteria voor voorschotverlening.

Artikel 14

Als toezichthouder op deze regeling voor de programma’s, bedoeld in artikel 2, onderdelen c en d, worden aangewezen de ambtenaren van de Auditdienst van het Ministerie van Economische Zaken.

§ 4. Programmasubsidie Nederland-Duitsland en Vlaanderen-Nederland

Artikel 15

De Minister verstrekt op aanvraag een programmasubsidie aan de managementautoriteit van het programma, bedoeld in artikel 2, onderdeel a of b, voor het financieren van projecten die vallen onder prioriteit 1 of 4 van het desbetreffende programma.

Artikel 16

Het subsidieplafond voor de programmasubsidie bedoeld in artikel 15 is:

Artikel 17

De ontvanger van een programmasubsidie financiert geen projecten ten laste van de programmasubsidie zonder voorafgaande schriftelijke instemming van de Minister.

Artikel 18

De Minister onthoudt de instemming, bedoeld in artikel 17, indien:

  • a. het project niet voldoet aan de Kaderverordening, de EFRO-verordening, de Uitvoeringsverordening of het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013;

  • b. het project niet past in het programma;

  • c. de beoogde cofinanciering door de overige cofinanciers niet of niet volledig is aangevraagd, dan wel niet of niet volledig zal worden verleend;

  • d. de totale subsidiabele kosten van het project minder bedragen dan € 200.000,–;

  • e. het project niet valt in de prioriteiten 1 of 4;

  • f. het project niet past binnen de criteria, bedoeld in artikel 65, onder a, van de Kaderverordening;

  • g. het project valt in prioriteit 1 en niet in voldoende mate bijdraagt aan ten minste twee van de volgende doelstellingen:

    • versterking en betere benutting van het kennispotentieel;

    • kennisoverdracht;

    • toepassing van kennis in nieuwe projecten, diensten, organisatievormen, processen, markten of combinaties hiervan, of

    • toepassing en uitbouw van kennis in nieuwe of bestaande kennis- en onderzoeksinfrastructuur.

Artikel 19

  • 1 De Minister verleent op aanvraag eenmaal per kwartaal een voorschot.

  • 2 Het voorschot bedraagt 100% van het bedrag dat in de desbetreffende periode voor subsidie in aanmerking komt.

  • 3 De aanvraag gaat vergezeld van stukken waaruit blijkt wat het bedrag is wat in de desbetreffende periode voor subsidie in aanmerking komt.

  • 4 Rentebaten over een voorschot worden besteed aan projecten waarmee de Minister heeft ingestemd.

§ 5. Subsidie Nota Ruimte doelen

Artikel 21

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan:

  • a. degene die een project uitvoert dat past in prioriteit 2 van het programma, bedoeld in artikel 2, onderdelen c of d en dat in voldoende mate bijdraagt aan een of meer doelen van de Nota Ruimte, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage I bij deze regeling;

  • b. de managementautoriteit van het programma, bedoeld in artikel 2, onderdelen a of b, voor het financieren van een project dat past in prioriteit 2 van het programma, bedoeld in artikel 2, onderdelen a of b en dat in voldoende mate bijdraagt aan de doelen van de Nota Ruimte, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 22

Het subsidieplafond voor de subsidie, bedoeld in artikel 21, bedraagt € 3.900.000,–.

Artikel 23

De subsidie, bedoeld in artikel 21, wordt verleend, gehoord de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Artikel 24

  • 2 Indien de subsidie, bedoeld in artikel 21, een programmasubsidie is, zijn de artikelen 8, 17, 19 en 20 van overeenkomstige toepassing.

§ 6. Slotbepaling

Artikel 25

De programma’s, genoemd in artikel 2, worden ter inzage gelegd bij het Informatiecentrum van het Ministerie van Economische Zaken, Bezuidenhoutseweg 30 te Den Haag.

Artikel 26

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 27

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling EFRO doelstelling 3 programmaperiode 2007–2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 16 december 2007

De

Minister

van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven

Bijlage I

De doelen van de Nota Ruimte (Kamerstukken II 2003/2004, 29435, nr. 2):

Stedelijke Netwerken

  • 1. Ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra (par. 2.1.1)

  • 2. Versterking van de kracht en diversiteit van de belangrijkste economische kerngebieden (par. 2.1.2)

  • 3. Verbetering van de bereikbaarheid (par. 2.1.3)

  • 4. Verbetering van de leefbaarheid en van de sociaaleconomische positie van de steden (par. 2.1.4)

  • 5. Bereikbare en toegankelijke recreatievoorzieningen in en rond de steden (par. 2.1.5)

  • 6. Behoud en versterking van de variatie tussen stad en land (par. 2.1.6)

  • 7. Afstemmen verstedelijking en economische activiteiten met de waterhuishouding (par. 2.1.7.)

  • 8. Vergroting van milieukwaliteit en veiligheid (par. 2.1.8)

  • 9. Bieden van ruimte voor groen, ontspanning en dagrecreatie in en om de stad met name in Rijksbufferzones en het vrijwaren van die gebieden van verdere verstedelijking (par. 2.2.3.5)

  • 10. Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten (par. 2.3.2) met name duurzaam en efficiënt ruimtegebruik zoals toepassing SER-ladder en herstructurering bedrijventerreinen

Water en Groene Ruimte

  • 1. Klimaatadaptatie waaronder borging van de veiligheid tegen overstromingen (par. 3.1.1)

  • 2. Voorkoming van wateroverlast en watertekorten (par. 3.1.2)

  • 3. Verbetering van water- en bodemkwaliteit (par. 3.1.3)

  • 4. Borging en ontwikkeling van natuurwaarden (par. 3.1.4)

  • 5. Bescherming en ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit (par. 3.1.5)

  • 6. Borging en ontwikkeling van bijzondere landschappelijke en cultuurhistorische waarden (par. 3.1.6) in het bijzonder in Nationale Landschappen

  • 7. Ruimte voor hergebruik en sanering van bebouwing in het buitengebied (par. 3.1.7)

  • 8. Vergroting en aanpassing van de toeristisch-recreatieve mogelijkheden (par. 3.1.8)

  • 9. Duurzame en vitale landbouw (par. 3.1.9)

Gebieden en Thema’s

  • 1. Vergroten van de internationale concurrentiepositie van de Randstad als geheel (par. 4.2.2)

  • 2. Borging van de veiligheid van de kust met behoud van (inter)nationale ruimtelijke waarden (par. 3.1.1, 4.3.4)

  • 3. Duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en behoud van het unieke open landschap (par. 4.4.5)

  • 4. Versterking van de veiligheid tegen overstromen, de toegankelijkheid voor de scheepvaart en natuurlijke kwaliteit in de Zuidwestelijke Delta (par. 4.5.2)

  • 5. Borging van de veiligheid van de kust met behoud van (inter)nationale ruimtelijke waarden (par. 3.1.1, 4.3.4)

  • 6. Versterking van de economische betekenis met behoud en ontwikkeling van internationale waarden van natuur en landschap Noordzee (par. 4.7.2)

  • 7. Winning bouwgrondstoffen op maatschappelijk aanvaardbare wijze (par. 4.8.1.1)

  • 8. Ruimte voor militaire terreinen (par. 4.8.2.1)

  • 9. Ruimte voor de opwekking en distributie van elektriciteit en stimulering van opwekking van windenergie (par. 4.8.3.1)

  • 10. Voorkoming knelpunten bij de ondergrondse ordening (par. 4.8.4.2)

  • 11. Ruimte voor drink- en industriewatervoorziening (par. 4.8.5.1)

Naar boven