Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007–2013

Geraadpleegd op 24-04-2024.
Geldend van 17-11-2007 t/m 11-12-2009

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 12 november 2007, nr. WJZ 7130350, houdende de Rijkscofinanciering voor EFRO-programma's 2007–2013 voor doelstelling 2

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 56, derde lid, van de Kaderverordening 1083/2006, artikelen 3, vijfde lid, en 8, eerste lid, van de Kaderwet EZ-subsidies en de artikelen 2 en 3 van het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013;

Besluit:

Artikel 1

Als Europees Programma, bedoeld in artikel 3, eerste lid en artikel 4 van het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013, wordt aangewezen:

  • a. het Operationeel Programma voor Oost-Nederland (beschikkingsnummer C(2007)3724), op 27 juli 2007 goedgekeurd door de Europese Commissie;

  • b. het Operationeel Programma voor Zuid-Nederland (beschikkingsnummer C(2007)2604), op 13 juni 2007 goedgekeurd door de Europese Commissie;

  • c. het Operationeel Programma voor West-Nederland (beschikkingsnummer C(2007)3949), op 13 augustus 2007 goedgekeurd door de Europese Commissie;

  • d. het Operationeel Programma voor Noord-Nederland (beschikkingsnummer C(2007)3725), op 27 juli 2007 goedgekeurd door de Europese Commissie.

Artikel 2

  • 1 De bevoegdheid tot het nemen van besluiten op grond van deze regeling wordt gedelegeerd aan de managementautoriteit van het desbetreffende programma, genoemd in artikel 1.

  • 2 De managementautoriteit van het programma, genoemd in artikel 1, kan op aanvraag subsidie verlenen aan degene die een project tot stand brengt dat past in dat programma.

Artikel 3

De managementautoriteit stelt de subsidieplafonds voor de rijkscofinanciering en Europese financiering voor de uitvoering van deze regeling vast en maakt deze bekend met inachtneming van artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 4

De managementautoriteit kan een formulier vaststellen voor de aanvraag. In voorkomend geval draagt de managementautoriteit zorg voor bekendmaking van het formulier met inachtneming van artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 5

  • 1 De managementautoriteit wijst de aanvraag af indien deze strekt tot het krachtens deze regeling subsidie verkrijgen ter hoogte van het geheel van de subsidiabele kosten van het project.

  • 2 De managementautoriteit verleent de subsidie zonodig onder de opschortende voorwaarde van tijdige toekenningsbeslissingen door de beoogde overige cofinanciers.

  • 3 De managementautoriteit kan de aanvraag geheel of gedeeltelijk afwijzen indien:

    • a. blijkt dat de beoogde cofinanciering door de overige cofinanciers gedeeltelijk niet zal worden verleend, of

    • b. het project naar het oordeel van de managementautoriteit volgens het Europees programma of volgens de beleidsregels, bedoeld in artikel 6, tweede lid, in aanmerking komt voor een groter deel cofinanciering door een ander bestuursorgaan en blijkt dat deze cofinanciering niet of niet volledig zal worden verleend.

  • 4 De Minister kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 6

  • 1 De managementautoriteit beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. de aanvraag niet voldoet aan de Kaderverordening, de EFRO-verordening, de Uitvoeringsverordening, het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013 of deze regeling;

    • b. het project niet past binnen het Europees Programma;

    • c. de managementautoriteit door toewijzing niet zou voldoen aan één van de verplichtingen gesteld in artikelen 42, 57, 60 en 90 van de Kaderverordening, dan wel artikelen 2, 3, 5 en 7 van de Uitvoeringsverordening.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid maakt de managementautoriteit de criteria, bedoeld in artikel 65, onder a, van de Kaderverordening, als beleidsregel voor de toekenning van subsidie op grond van deze regeling bekend met inachtneming van artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 7

  • 1 De managementautoriteit verdeelt het beschikbare bedrag aan rijkscofinanciering en middelen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling op volgorde van binnenkomst van de aanvraag, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de managementautoriteit de aanvragen rangschikken en het beschikbare bedrag verdelen in de volgorde van die rangschikking.

  • 3 Bij toepassing van het tweede lid maakt de managementautoriteit voorafgaand aan de aanvraagperiode de criteria die de rangschikking bepalen, de periode waarin de aanvraag kan worden ingediend en het voor die periode als deelplafond geldende subsidieplafond bekend met inachtneming van artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 8

  • 1 De subsidieontvanger voert het project uit overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en voltooit het uiterlijk op het bij de verlening bepaalde tijdstip, behoudens schriftelijke ontheffing van de managementautoriteit voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het project.

  • 2 De subsidieontvanger voert het project in Nederland uit, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de managementautoriteit voor gedeeltelijke uitvoering buiten Nederland.

  • 3 Aan een ontheffing als bedoeld in het eerste of tweede lid kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 9

  • 1 De subsidieontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle door hem gemaakte en betaalde kosten, aangegane verplichtingen en verrichte betalingen en de eventueel aan het project toe te rekenen opbrengsten kunnen worden afgelezen gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 10, eerste lid, onderscheiden kostensoorten, met dien verstande dat ter zake van de kosten bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a, onderdeel 1°, een door middel van een inzichtelijke tijdschrijving controleerbare urenverantwoording per werknemer aanwezig dient te zijn.

  • 2 De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan de managementautoriteit van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem.

  • 3 De subsidieontvanger zal, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de managementautoriteit, niet:

    • a. indien hij een rechtspersoon is, de rechtspersoon ontbinden of geheel of gedeeltelijk vervreemden;

    • b. indien hij deelnemer is in een samenwerkingsverband in de vorm van een commanditaire vennootschap, een vennootschap onder firma of een maatschap, meewerken aan de ontbinding ervan of aan het uittreden van een of meer deelnemers ervan.

  • 4 Aan een ontheffing als bedoeld in het derde lid kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 10

  • 1 Als projectkosten worden uitsluitend de volgende rechtstreeks aan het project toe te rekenen kosten in aanmerking genomen:

    • a. de volgende door de subsidieontvanger gemaakte en betaalde kosten:

      • 1°. het aantal door direct bij het project betrokken personeel gemaakte uren, vermenigvuldigd met het in het tweede lid bedoelde integrale uurtarief dat de subsidieontvanger hanteert voor dat personeel, dan wel de loonkosten en de algemene indirecte kosten bedoeld in het derde lid;

      • 2°. kosten ten behoeve van promotie en publiciteit;

      • 3°. aankoop van grond, gebaseerd op een waardebepaling door een beëdigd taxateur, tot een maximum van 10% van de subsidiabele projectkosten zonder de kosten voor de aankoop van grond;

      • 4°. aankoop van gebouwen en onroerend goed, met inbegrip van de kosten voor aankoop, belastingen, leges en taxatiekosten, als deze gebouwen en onroerend goederen dezelfde functie voor een periode van tenminste vijf jaar na afloop van het project blijven houden, gebaseerd op een waardebepaling door een beëdigd taxateur;

      • 5°. kosten van de voor het project aangeschafte machines en apparatuur en productiemiddelen, gebaseerd op een onafhankelijke waardebepaling;

      • 6°. kosten van het gebruik voor het project van machines en apparatuur die in het bezit zijn van een deelnemer aan het kennisproject of van derden, gebaseerd op onafhankelijke waardebepaling;

      • 7°. kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen;

      • 8°. kosten voor financiële transacties, financieel juridische diensten, patenten en bankkosten, met uitzondering van debetrente, boetes, financiële sancties en gerechtskosten;

      • 9°. reis- en verblijfskosten voor binnenlandse en buitenlandse reizen, voorzover deze niet inbegrepen zijn in het integrale uurtarief;

      • 10°. andere aan derden verschuldigde kosten;

    • b. kosten voor bijdragen in fondsen of andere methoden op het gebied van financiële instrumentering als bedoeld in artikel 44 van de kaderverordening 1083/2006.

  • 2 De subsidieontvanger berekent het integrale uurtarief op basis van een bij de subsidieontvanger gebruikelijke en controleerbare methodiek, die is gebaseerd op bedrijfseconomisch en maatschappelijk aanvaardbare grondslagen. Het integrale uurtarief is samengesteld uit de directe personeelskosten en de indirecte kosten. Het integrale uurtarief betreft uitsluitend de kosten uit de gewone bedrijfsvoering en bevat geen winstopslag.

  • 3 Indien de subsidieontvanger geen integraal uurtarief hanteert worden de volgende kosten in aanmerking genomen:

    • a. loonkosten van het bij de uitvoering van het project direct betrokken personeel, berekend op basis van het brutoloon volgens de loonstaat van de betrokken medewerkers, verhoogd met de wettelijke dan wel op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van 1650 productieve uren per jaar uitgaande van een voltijds dienstverband.

    • b. algemene indirecte kosten (overhead) die gerelateerd zijn aan de loonkosten, of op basis van de werkelijke kosten van de uitgevoerde actie waarbij vooraf een goedgekeurde berekeningswijze bij de subsidieaanvraag wordt overgelegd;

  • 4 De in het eerste, tweede en derde lid genoemde kosten zijn slechts toe te rekenen aan het project voor zover zij proportioneel en doelmatig zijn.

  • 5 De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt, omzetbelasting niet in aftrek kan brengen of niet gecompenseerd wordt uit het BTW-compensatiefonds als genoemd in artikel 2 van de Wet op het BTW-compensatiefonds.

  • 6 Indien ter zake van de projectkosten of een deel daarvan reeds door een ander bestuursorgaan of de Europese commissie subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt, dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan de totale waarde van projectkosten die voor deze subsidie in aanmerking komen.

Artikel 11

  • 1 De managementautoriteit kan voorwaarden verbinden aan de subsidie.

  • 2 Indien het project geheel of gedeeltelijk voorziet in het door de subsidieontvanger op zijn beurt bij wijze van subsidie of anderszins verstrekken van middelen aan derden, verbindt de managementautoriteit aan de subsidieverlening tenminste zodanige voorwaarden dat de voorschriften van de Kaderverordening, de EFRO-verordening, het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013 en van deze regeling ook op die derde van toepassing zijn.

  • 3 De managementautoriteit verbindt zodanig voorwaarden aan de subsidie dat de subsidieontvanger de voor hun taakvervulling nodige medewerking verleent aan de certificeringsautoriteit en de auditautoriteit.

Artikel 12

  • 1 Als toezichthouder op deze regeling worden aangewezen:

Artikel 13

  • 1 De managementautoriteit vermeldt in de subsidiebeschikking het bedrag dat krachtens deze regeling bij wijze van rijkscofinanciering wordt verleend.

  • 2 De managementautoriteit heeft aanspraak op vergoeding door de Minister van Economische Zaken van het bedrag, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Het tweede lid is van toepassing voor zover de certificeringsautoriteit de betrokken betaalaanvraag of betaalaanvragen heeft goedgekeurd.

  • 4 De aanspraak op vergoeding van rijkscofinanciering uit ’s Rijks kas bedraagt in totaal ten hoogste:

    • a. voor de managementautoriteit van het programma Oost: € 37.191.000;

    • b. voor de managementautoriteit van het programma Zuid: € 45.947.000;

    • c. voor de managementautoriteit van het programma West: € 76.830.000;

    • d. voor de managementautoriteit van het programma Noord: € 80.031.000.

  • 5 In aanvulling op het bedrag genoemd in het vierde lid, onder d, bedraagt de aanspraak op vergoeding van Rijkscofinanciering uit ’s Rijks kas voor de managementautoriteit van het programma Noord, € 38.600.000, voorzover deze middelen zijn ingezet in één van de vier centrale opgaven van het programma ‘Koers Noord: op weg naar pieken’.

Artikel 14

De in artikel 1 en artikel 13, vijfde lid, genoemde programma's worden ter inzage gelegd bij het Informatiecentrum van het Ministerie van Economische Zaken, Bezuidenhoutseweg 30, kamer 0.23, te Den haag.

Artikel 15

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 16

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007–2013.

Den Haag, 12 november 2007

De

Minister

van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven

Naar boven