Besluit stimulering duurzame energieproductie

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 13-03-2012 t/m 17-03-2015

Besluit van 16 oktober 2007, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies ten behoeve van de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling (Besluit stimulering duurzame energieproductie)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 17 juli 2007, nr. WJZ 7085218;

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

De Raad van State gehoord (advies van 23 augustus 2007, nr. W10.07.0257/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 10 oktober 2007, nr. WJZ 7112075;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. hernieuwbare energiebronnen: wind, zonne-energie, aardwarmte, omgevingswarmte, osmose, golfenergie, getijdenenergie, waterkracht, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas;

    • b. biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw – met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen –, de bosbouw, de visserij- en aquacultuursector en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval;

    • c. hernieuwbare elektriciteit: elektriciteit, opgewekt in een productie-installatie die uitsluitend gebruik maakt van hernieuwbare energiebronnen, alsmede elektriciteit die is opgewekt met hernieuwbare energiebronnen in een hybride productie-installatie die ook met conventionele energiebronnen werkt, met inbegrip van elektriciteit die is opgewekt met hernieuwbare energiebronnen en die wordt gebruikt voor accumulatiesystemen, en met uitzondering van elektriciteit die afkomstig is van accumulatiesystemen;

    • d. gas: gas als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Gaswet;

    • e. hernieuwbaar gas: gas, opgewekt in een productie-installatie die uitsluitend gebruik maakt van hernieuwbare energiebronnen, alsmede gas, opgewekt met hernieuwbare energiebronnen in een hybride productie-installatie die ook fossiele energiebronnen gebruikt;

    • f. één Nm3 aardgasequivalent: de hoeveelheid gas met een verbrandingswaarde die overeenkomt met één Nm3 aardgas van standaard Groningen kwaliteit onder normaalcondities;

    • g. hernieuwbare warmte: warmte, opgewekt in een productie-installatie die uitsluitend gebruik maakt van hernieuwbare energiebronnen, alsmede warmte, opgewekt met hernieuwbare energiebronnen in een hybride productie-installatie waarin ook andere energiebronnen worden gebruikt, met uitzondering van warmte die afkomstig is van accumulatiesystemen;

    • h. productie-installatie: een samenstel van voorzieningen waarmee hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte wordt geproduceerd, waarbij onder een samenstel van voorzieningen wordt verstaan alle aanwezige middelen die onderling met elkaar zijn verbonden voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte;

    • i. producent: een ieder die een productie-installatie in stand houdt;

    • j. elektriciteitsnet: een net als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998 en een elektriciteitsnet dat is gelegen binnen de Nederlandse exclusieve economische zone dat is verbonden met een net als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998;

    • k. gasnet: een net als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet;

    • l. garantie van oorsprong: een garantie van oorsprong voor als bedoeld in artikel 1, onderdeel x, van de Elektriciteitswet 1998;

    • m. gebundelde aanvraag: de bundeling van maximaal 250 aanvragen om subsidieverlening vallend binnen één subsidieplafond in één aanvraag om subsidieverlening;

    • n. productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op zee: een productie-installatie die is opgericht op een afstand van meer dan één kilometer zeewaarts van de laagwaterlijn, bedoeld in de artikelen 1, tweede lid, en 2, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee en die niet is gelegen binnen een gemeentelijke grens, waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd met behulp van windenergie.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen andere hernieuwbare energiebronnen dan genoemd in het eerste lid, onderdeel a, worden aangewezen.

  • 3 Bij ministeriële regeling wordt bepaald wat onder nuttig gebruik van hernieuwbare warmte wordt verstaan.

§ 2. Algemene bepalingen subsidie voor hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte

Artikel 2

  • 1 Onze Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor:

    • a. de productie van hernieuwbare elektriciteit aan een producent van hernieuwbare elektriciteit om gedurende een bepaalde periode het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van deze hernieuwbare elektriciteit en de relevante gemiddelde marktprijs van elektriciteit geheel of gedeeltelijk te compenseren;

    • b. de productie van hernieuwbaar gas aan een producent van hernieuwbaar gas om gedurende een bepaalde periode het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van dit hernieuwbaar gas en de relevante gemiddelde marktprijs van gas geheel of gedeeltelijk te compenseren;

    • c. de productie van hernieuwbare warmte aan een producent van hernieuwbare warmte om gedurende een bepaalde periode het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van deze hernieuwbare warmte en de relevante gemiddelde marktprijs van warmte geheel of gedeeltelijk te compenseren.

  • 2 Bij ministeriële regeling wordt, na overleg met Onze Minister van Financiën, per categorie productie-installaties een afzonderlijk subsidieplafond of voor meerdere categorieën tezamen één subsidieplafond vastgesteld voor het verlenen van subsidies voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte.

  • 3 Bij ministeriële regeling wordt de wijze van verdeling van een subsidieplafond bepaald.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen perioden worden vastgesteld waarbinnen de aanvragen ontvangen moeten zijn.

Artikel 3

  • 1 Geen subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt verstrekt indien voor dezelfde productie-installatie reeds op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 subsidie van meer dan € 0,00 is verstrekt, tenzij:

    • a. het een productie-installatie betreft die behoort een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties en waarvan voor het eerst geproduceerde hernieuwbare warmte nuttig zal worden gebruikt;

    • b. de productie-installatie ingrijpend wordt uitgebreid in capaciteit of geheel wordt vervangen;

    • c. het een productie-installatie betreft die ingrijpend wordt gerenoveerd en behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie te renoveren productie-installaties;

    • d. het een productie-installatie betreft die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties waarmee hernieuwbare elektriciteit hernieuwbaar gas, hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd door middel van biomassa;

    • e. er op de datum van de aanvraag van subsidie op grond van dit besluit geen voorschotten op grond van artikel 72w van de Elektriciteitswet 1998 zoals dat luidde op 31 december 2006 zijn verstrekt en de periode waarover op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 zoals dat luidde op 31 december 2006 subsidie is verstrekt, is aangevangen op 31 december 2007.

  • 2 Geen subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt verstrekt indien voor dezelfde productie-installatie reeds op grond van artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties, tenzij:

    • a. het een productie-installatie betreft die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties waarmee hernieuwbare elektriciteit hernieuwbaar gas, hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd door middel van biomassa;

    • b. de productie-installatie ingrijpend wordt uitgebreid in capaciteit of geheel wordt vervangen;

    • c. het een productie-installatie betreft die ingrijpend wordt gerenoveerd en behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie te renoveren productie-installaties;

    • d. het een productie-installatie betreft die behoort een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties en waarvan voor het eerst geproduceerde hernieuwbare warmte nuttig zal worden gebruikt.

  • 3 Geen subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt verstrekt indien voor dezelfde productie-installatie reeds op grond van dit besluit subsidie is verstrekt, tenzij:

    • a. het een productie-installatie betreft die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties waarmee hernieuwbare elektriciteit hernieuwbaar gas, hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd door middel van biomassa;

    • b. de productie-installatie ingrijpend wordt uitgebreid in capaciteit of geheel wordt vervangen;

    • c. het een productie-installatie betreft die ingrijpend wordt gerenoveerd en behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie te renoveren productie-installaties;

    • d. het een productie-installatie betreft waarvoor reeds eerder subsidie op grond van dit besluit is verstrekt voor een of meer periodes van een bij ministeriële regeling te bepalen duur;

    • e. de productie-installatie niet in gebruik is genomen, er tenminste vijf jaren zijn verstreken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening en die beschikking door Onze Minister is ingetrokken.

  • 4 Geen subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt verstrekt indien de productie-installatie in gebruik is genomen voor de datum waarop de subsidie is aangevraagd en waarvoor geen subsidie op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998, artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties of dit besluit is verstrekt, tenzij:

    • a. de productie-installatie ingrijpend wordt uitgebreid in capaciteit of geheel wordt vervangen;

    • b. het een productie-installatie betreft die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties en die ingrijpend wordt gerenoveerd;

    • c. het een bestaande productie-installatie betreft die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties en die voor het eerst gebruik zal maken van hernieuwbare energiebronnen;

    • d. het een bestaande productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit betreft die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties en die voor het eerst de warmte nuttig zal gebruiken.

  • 5 Geen subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt verstrekt indien een productie-installatie geheel of gedeeltelijk bestaat uit gebruikte materialen, tenzij het een productie-installatie betreft die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de toepassing van het tweede tot en met het vijfde lid en het zevende lid.

  • 7 Geen subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt verstrekt indien de productie-installatie hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare warmte opwekt uit een hernieuwbare energiebron die geheel of gedeeltelijk bestaat uit hernieuwbaar gas dat afkomstig is uit een of meerdere productie-installaties waaraan op grond van dit besluit subsidie is verstrekt.

Artikel 4

  • 1 Onze Minister kan reeds ontvangen of genoten overheidssteun dan wel in de toekomst te ontvangen of te genieten overheidssteun die er toe leidt dat de totale aan de producent verleende overheidssteun meer bedraagt dan is toegestaan ingevolge voor de Staat geldende verplichtingen krachtens een verdrag, in mindering brengen op de subsidie bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 2 De beschikking tot verlenen van een subsidie voor een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte met een nominaal vermogen gelijk aan of groter dan 125 MW:

    • a. wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat goedkeuring wordt verkregen van de Europese Commissie in het kader van staatssteun;

    • b. kan worden gewijzigd ter verkrijging van de goedkeuring van de Europese Commissie in het kader van staatssteun.

Artikel 5

Indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, derde lid, onderdeel b of vierde lid, onderdeel a, komt uitsluitend hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte die als gevolg van deze uitbreiding extra is geproduceerd voor subsidie in aanmerking.

Artikel 6

  • 1 De periode waarover subsidie wordt verstrekt vangt aan op de door de subsidie-ontvanger in de aanvraag aangegeven datum, met dien verstande dat de periode waarover subsidie wordt verstrekt niet later aanvangt dan binnen de op grond van artikel 61, eerste lid, vastgestelde termijn waarbinnen de productie-installatie in gebruik moet worden genomen.

  • 2 Onze Minister kan op verzoek van de subsidie-ontvanger voorafgaand aan de periode waarover subsidie wordt verstrekt, het tijdstip van aanvang van de periode waarover subsidie wordt verstrekt maximaal driemaal wijzigen met dien verstande dat dit tijdstip niet later wordt vastgesteld dan binnen de op grond van artikel 61, eerste lid, vastgestelde termijn.

Artikel 7

Bij ministeriële regeling wordt bepaald over welke periode voor een categorie productie-installaties subsidie wordt verstrekt. Deze periode kan verschillen voor verschillende categorieën productie-installaties of verschillende wijzen van verdeling van het beschikbare bedrag. Indien een categorie productie-installaties bij ministeriële regeling is aangewezen als een categorie productie-installaties als bedoeld in de artikelen 15, tweede lid, tweede volzin, 23, tweede lid, tweede volzin, 32, tweede lid, tweede volzin, 40 tweede lid, tweede volzin, 48, tweede lid, tweede volzin, of 55, tweede lid, tweede volzin, kan Onze Minister op verzoek van de subsidie-ontvanger de periode waarover subsidie wordt verstrekt met maximaal een jaar verlengen om het ongebruikte aantal kWh, Nm3 aardgasequivalent of GJ dat voor subsidie in aanmerking komt, te produceren.

§ 3. Subsidie voor hernieuwbare elektriciteit

§ 3.1. Algemeen

Artikel 8

  • 1 Aan de producent van hernieuwbare elektriciteit die is geproduceerd door een bij regeling van Onze Minister aan te wijzen categorie productie-installaties voor hernieuwbare elektriciteit, kan subsidie worden verleend.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de subsidieverstrekking voor een categorie productie-installaties wordt beperkt tot producenten die zijn aangesloten op een elektriciteitsnet via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A.

§ 3.2. Subsidie volgorde binnenkomst

Artikel 9

De bepalingen in deze paragraaf gelden indien ingevolge artikel 2, derde lid, wordt gekozen voor verdeling op volgorde van binnenkomst.

Artikel 11

  • 1 Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt per categorie productie-installaties een basisbedrag per kWh vastgesteld voor de subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit.

  • 2 Het basisbedrag bedraagt ten hoogste de gemiddelde kosten per kWh voor het produceren van hernieuwbare elektriciteit per categorie productie-installaties.

  • 3 Voor de kWh die voor subsidie in aanmerking komen kunnen verschillende basisbedragen gelden die zijn gerelateerd aan:

    • a. de hoeveelheid geproduceerde kWh die voor subsidie in aanmerking komt;

    • b. het aantal vollasturen van de productie-installatie;

    • c. het rendement van de productie-installatie.

Artikel 12

  • 1 Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt ten behoeve van de correctie van het basisbedrag, bedoeld in artikel 14 en de vaststelling van het bedrag dat de subsidie ten hoogste bedraagt, bedoeld in artikel 16, een basiselektriciteitsprijs per kWh vastgesteld die kan verschillen per categorie productie-installaties. Bij regeling van Onze Minister kan een aparte basiselektriciteitsprijs per kWh worden vastgesteld voor elektriciteit die niet op een elektriciteitsnet wordt ingevoed.

  • 2 Binnen een categorie productie-installaties kunnen verschillende basiselektriciteitsprijzen gelden die gerelateerd zijn aan de hoeveelheid geproduceerde kWh die voor subsidie in aanmerking komt.

  • 3 De hoogte van de basiselektriciteitsprijs bedraagt tweederde van de lange termijn elektriciteitsprijs. Indien hernieuwbare elektriciteit wordt opgewekt uit wind, wordt de basiselektriciteitsprijs vermenigvuldigd met de factor 1,25.

  • 4 Indien op grond van het eerste lid een aparte basiselektriciteitsprijs per kWh wordt vastgesteld voor elektriciteit die niet op een elektriciteitsnet wordt ingevoed dan geldt voor het aantal kWh dat niet op een elektriciteitsnet is ingevoed bij de toepassing van het derde lid en de artikelen 13, 14, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, en 16 de basiselektriciteitsprijs of elektriciteitsprijs voor niet op een elektriciteitsnet ingevoede elektriciteit.

Artikel 13

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11, en de basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12, die gelden op het moment van aanvraag van de subsidie, gelden gedurende de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt.

Artikel 14

  • 1 Voor elke subsidie-ontvanger geldt dat het basisbedrag in elk kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt wordt gecorrigeerd met:

    • a. de elektriciteitsprijs of, indien de elektriciteitsprijs lager is dan de in artikel 12 bedoelde basiselektriciteitsprijs, de in artikel 12 bedoelde basiselektriciteitsprijs;

    • b. de waarde van garanties van oorsprong;

    • c. andere bij ministeriële regeling vast te stellen correcties die een substantiële invloed hebben op het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van hernieuwbare elektriciteit en de relevante gemiddelde marktprijs van elektriciteit en die voortvloeien uit maatregelen van de overheid.

  • 2 De elektriciteitsprijs, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt de gemiddelde waarde voor elektriciteit, verminderd met de profielkosten van elektriciteitslevering aan het net en de onbalanskosten.

  • 3 Indien elektriciteit wordt opgewekt uit wind, wordt het bedrag, bedoeld in het eerste lid vermenigvuldigd met de factor 1,25.

  • 4 In de beschikking tot subsidieverlening kan Onze Minister bepalen dat, in aanvulling op het eerste lid, het basisbedrag wordt gecorrigeerd met een bedrag per kWh in verband met de opbrengsten die voor de subsidie-ontvanger voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer.

  • 5 Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 april de in het eerste en vierde lid bedoelde correcties en de in het tweede lid bedoelde profielkosten van elektriciteitslevering aan het net en onbalanskosten voor het voorgaande kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties en binnen een categorie productie-installaties indien op grond van artikel 12 verschillende basiselektriciteitsprijzen voor een categorie productie-installaties zijn vastgesteld.

  • 6 Ten behoeve van de voorschotverlening worden bij ministeriële regeling jaarlijks voor 1 november de in het eerste en vierde lid bedoelde correcties voor het volgende kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties en binnen een categorie productie-installaties indien op grond van artikel 12 verschillende basiselektriciteitsprijzen voor een categorie productie-installaties zijn vastgesteld en waarbij voor de elektriciteitsprijs de gemiddelde waarde in de periode 1 oktober tot en met 30 september voorafgaand aan het kalenderjaar wordt gehanteerd en voor de profielkosten van elektriciteitslevering aan het net en onbalanskosten de waarden die op grond van het vierde lid zijn vastgesteld. Indien na 1 november bij ministeriële regeling een andere categorie productie-installaties wordt aangewezen waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, worden de in het eerste en vierde lid bedoelde correcties ten behoeve van de voorschotverlening voor die categorie productie-installaties bij die ministeriële regeling vastgesteld.

  • 7 Indien een productie-installatie geheel of gedeeltelijk bestaat uit gebruikte materialen, kan Onze Minister in de beschikking tot subsidieverlening een correctie op het ingevolge het eerste lid geldende bedrag vaststellen.

  • 8 Indien een productie-installatie ingrijpend wordt gerenoveerd, kan Onze Minister in de beschikking tot subsidieverlening een correctie op het ingevolge het eerste lid geldende bedrag vaststellen.

  • 9 Indien het ingevolge het eerste, vierde, zevende of achtste lid geldende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.

Artikel 15

  • 1 De subsidie die een subsidie-ontvanger ontvangt wordt bepaald door:

    • a. met elkaar te vermenigvuldigen:

      • 1°. het aantal kWh dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor garanties van oorsprong zijn verstrekt die aantonen dat de producent met zijn productie-installatie voor hernieuwbare elektriciteit in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit heeft geproduceerd en op een elektriciteitsnet heeft ingevoed, met

      • 2°. het voor het betreffende kalenderjaar op basis van artikel 14 geldende gecorrigeerde basisbedrag, en

    • b. de overeenkomstig onderdeel a berekende bedragen voor ieder kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt bij elkaar op te tellen.

  • 2 Het aantal kWh dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt bedraagt ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde maximum aantal kWh dat per jaar kan verschillen en dat gebaseerd is op het vermogen van de installatie en het aantal vollasturen. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat indien in een jaar minder kWh is geproduceerd dan het aantal kWh dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, het verschil in kWh bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal kWh dat opgeteld wordt bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan ten behoeve van de berekening van het maximum aantal kWh, bedoeld in het tweede lid, voor een categorie van productie-installaties een maximum aantal vollasturen worden bepaald.

  • 4 Indien een subsidie-ontvanger hernieuwbare elektriciteit opwekt met een bij ministeriële regeling aangewezen productie-installatie, wordt bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, ten eerste, opgeteld het aantal kWh dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor garanties van oorsprong voor niet-netlevering, bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit zijn verstrekt die aantonen dat de producent met zijn productie-installatie in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit heeft geproduceerd en op een installatie, met uitzondering van de productie-installatie, heeft ingevoed.

Artikel 16

De subsidie bedraagt ten hoogste het verschil tussen het basisbedrag, bedoeld in artikel 11, en de basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12, vermenigvuldigd met het in de beschikking tot subsidieverlening voor de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt bepaald maximum aantal kWh.

§ 3.3. Subsidie volgorde rangschikking

Artikel 17

De bepalingen in deze paragraaf gelden indien ingevolge artikel 2, derde lid, wordt gekozen voor verdeling op volgorde van rangschikking.

Artikel 19

  • 1 Bij de aanvraag tot subsidieverlening wordt door de producent een tenderbedrag per kWh opgegeven. Bij een gebundelde aanvraag is het door de producent opgegeven tenderbedrag van toepassing op alle aanvragen die deel uitmaken van de gebundelde aanvraag.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt per categorie productie-installaties een maximum tenderbedrag per kWh voor hernieuwbare elektriciteit bepaald.

  • 3 Het maximum tenderbedrag bedraagt maximaal de gemiddelde kosten per kWh voor het produceren van hernieuwbare elektriciteit per categorie van productie-installaties.

Artikel 20

  • 1 Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt ten behoeve van de correctie van het tenderbedrag, bedoeld in artikel 22, en de vaststelling van bedrag dat de subsidie ten hoogste bedraagt, bedoeld in artikel 24, een basiselektriciteitsprijs per kWh vastgesteld die kan verschillen per categorie productie-installaties. Bij regeling van Onze Minister kan een aparte basiselektriciteitsprijs per kWh worden vastgesteld voor elektriciteit die niet op een elektriciteitsnet wordt ingevoed.

  • 2 Binnen een categorie productie-installaties kunnen verschillende basiselektriciteitsprijzen gelden die gerelateerd zijn aan de hoeveelheid geproduceerde kWh die voor subsidie in aanmerking komt.

  • 3 De hoogte van de basiselektriciteitsprijs bedraagt tweederde van de lange termijn elektriciteitsprijs. Indien hernieuwbare elektriciteit wordt opgewekt uit wind, wordt de basiselektriciteitsprijs vermenigvuldigd met de factor 1,25.

  • 4 Indien op grond van het eerste lid een aparte basiselektriciteitsprijs per kWh worden vastgesteld voor elektriciteit die niet op een elektriciteitsnet wordt ingevoed dan geldt voor het aantal kWh dat niet op een elektriciteitsnet is ingevoed bij de toepassing van het derde lid en de artikelen 21, tweede lid, 22, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, en 24 de basiselektriciteitsprijs of elektriciteitsprijs voor niet op een elektriciteitsnet ingevoede elektriciteit.

Artikel 21

  • 1 Het door de producent opgegeven tenderbedrag, bedoeld in artikel 19, eerste lid, geldt gedurende de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt.

  • 2 De basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 20, die geldt op het moment van aanvraag van de subsidie, geldt gedurende de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt.

Artikel 22

  • 1 Voor elke subsidie-ontvanger geldt dat het tenderbedrag in elk kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt wordt gecorrigeerd met:

    • a. de elektriciteitsprijs of, indien de elektriciteitsprijs lager is dan de in artikel 20 bedoelde basiselektriciteitsprijs, de in artikel 20 bedoelde basiselektriciteitsprijs;

    • b. de waarde van de garanties van oorsprong;

    • c. andere bij ministeriële regeling vast te stellen correcties die een substantiële invloed hebben op het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van hernieuwbare elektriciteit en de relevante gemiddelde marktprijs van elektriciteit en die voortvloeien uit maatregelen van de overheid.

  • 2 De elektriciteitsprijs, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt de gemiddelde waarde voor elektriciteit, verminderd met de profielkosten van elektriciteitslevering aan het net en de onbalanskosten.

  • 3 Indien elektriciteit wordt opgewekt uit wind, wordt het bedrag, bedoeld in het eerste lid vermenigvuldigd met de factor 1,25.

  • 4 In de beschikking tot subsidieverlening kan Onze Minister bepalen dat, in aanvulling op het eerste lid, het tenderbedrag wordt gecorrigeerd met een bedrag per kWh opbrengsten die voor de subsidie-ontvanger voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer.

  • 5 Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 april de in het eerste en vierde lid bedoelde correcties en de in het tweede lid bedoelde profielkosten van elektriciteitslevering aan het net en onbalanskosten voor het voorgaande kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties en binnen een categorie productie-installaties indien op grond van artikel 20 verschillende basiselektriciteitsprijzen voor een categorie productie-installaties zijn vastgesteld.

  • 6 Ten behoeve van de voorschotverlening worden bij ministeriële regeling jaarlijks voor 1 november de in het eerste en vierde lid bedoelde correcties voor het volgende kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties en binnen een categorie productie-installaties indien op grond van artikel 20 verschillende basiselektriciteitsprijzen voor een categorie productie-installaties zijn vastgesteld en waarbij voor de elektriciteitsprijs de gemiddelde waarde in de periode 1 oktober tot en met 30 september voorafgaand aan het kalenderjaar wordt gehanteerd en voor de profielkosten van elektriciteitslevering aan het net en onbalanskosten de waarden die op grond van het vierde lid zijn vastgesteld. Indien na 1 november bij ministeriële regeling een andere categorie productie-installaties wordt aangewezen waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, worden de in het eerste en vierde lid bedoelde correcties ten behoeve van de voorschotverlening voor die categorie productie-installaties bij die ministeriële regeling vastgesteld.

  • 7 Indien het ingevolge het eerste of vierde lid geldende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.

Artikel 23

  • 1 De subsidie die een subsidie-ontvanger ontvangt wordt bepaald door:

    • a. met elkaar te vermenigvuldigen:

      • 1°. het aantal kWh dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor garanties van oorsprong zijn verstrekt die aantonen dat de producent met zijn productie-installatie voor hernieuwbare elektriciteit in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit heeft geproduceerd en op een elektriciteitsnet heeft ingevoed, met

      • 2°. het voor het betreffende kalenderjaar op basis van artikel 22 geldende gecorrigeerde tenderbedrag, en

    • b. de overeenkomstig onderdeel a berekende bedragen voor ieder kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt bij elkaar op te tellen.

  • 2 Het aantal kWh dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt bedraagt ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde maximum aantal kWh dat per jaar kan verschillen en dat gebaseerd is op het vermogen van de installatie en het aantal vollasturen. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat indien in een jaar minder kWh is geproduceerd dan het aantal kWh dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, het verschil in kWh bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal kWh dat opgeteld wordt bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan ten behoeve van de berekening van het maximum aantal kWh, bedoeld in het tweede lid voor een categorie productie-installaties een maximum aantal vollasturen worden bepaald.

  • 4 Indien een subsidie-ontvanger hernieuwbare elektriciteit opwekt met een bij ministeriële regeling aangewezen productie-installatie, wordt bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, ten eerste, opgeteld het aantal kWh dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor garanties van oorsprong voor niet-netlevering, bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit zijn verstrekt die aantonen dat de producent met zijn productie-installatie in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit heeft geproduceerd en op een installatie, met uitzondering van de productie-installatie, heeft ingevoed.

Artikel 24

De subsidie bedraagt ten hoogste het verschil tussen het tenderbedrag, bedoeld in artikel 19, en de basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 20, vermenigvuldigd met het in de beschikking tot subsidieverlening voor de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt bepaald maximum aantal kWh.

§ 3.4. Subsidie voor innovatieve windenergie op zee

Artikel 24a

  • 1 Onze Minister kan op aanvraag aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op zee, aan wie een subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, is verstrekt, subsidie verstrekken voor de bijzondere en risicovolle inzet van innovatieve windmolens.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de verstrekking van deze subsidie, waarbij in ieder geval regels worden gesteld over de productie-installaties waarvoor deze subsidie wordt verstrekt, de vorm van de subsidie, de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover, het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald, de vaststelling van de subsidie en de betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten.

§ 4. Subsidie voor hernieuwbaar gas

§ 4.1. Algemeen

Artikel 25

Aan de producent van hernieuwbaar gas dat is geproduceerd door een bij regeling van Onze Minister aan te wijzen categorie productie-installaties voor hernieuwbaar gas, kan subsidie worden verleend.

§ 4.2. Subsidie volgorde binnenkomst

Artikel 26

De bepalingen in deze paragraaf gelden indien ingevolge artikel 2, derde lid, wordt gekozen voor verdeling op volgorde van binnenkomst.

Artikel 28

  • 1 Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt per categorie productie-installaties een basisbedrag per Nm3 aardgasequivalent of GJ vastgesteld voor de subsidie voor de productie van hernieuwbaar gas.

  • 2 Het basisbedrag bedraagt ten hoogste de gemiddelde kosten per Nm3 aardgasequivalent of GJ voor het produceren van hernieuwbaar gas per categorie van productie-installaties.

  • 3 Voor de Nm3 aardgasequivalent of GJ die voor subsidie in aanmerking komen kunnen verschillende basisbedragen gelden die zijn gerelateerd aan:

    • a. de hoeveelheid geproduceerde Nm3 aardgasequivalent of GJ die voor subsidie in aanmerking komt;

    • b. het aantal vollasturen van de productie-installatie;

    • c. het rendement van de productie-installatie.

Artikel 29

  • 1 Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt ten behoeve van de correctie van het basisbedrag, bedoeld in artikel 31 en de vaststelling van het bedrag dat de subsidie ten hoogste bedraagt, bedoeld in artikel 33, een basisenergieprijs per Nm3 aardgasequivalent of GJ vastgesteld die kan verschillen per categorie productie-installaties.

  • 2 De hoogte van de basisenergieprijs bedraagt tweederde van de lange termijn gasprijs voor de betreffende toepassing van het gas.

Artikel 30

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 28, en de basisenergieprijs, bedoeld in artikel 29, die gelden op het moment van aanvraag van de subsidie, gelden gedurende de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt.

Artikel 31

  • 1 Voor elke subsidie-ontvanger geldt dat het basisbedrag in elk kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt wordt gecorrigeerd met:

    • a. de energieprijs of, indien de energieprijs lager is dan de in artikel 29 bedoelde basisenergieprijs, de in artikel 29 bedoelde basisenergieprijs;

    • b. andere bij ministeriële regeling vast te stellen correcties die een substantiële invloed hebben op het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van de hernieuwbaar gas en de relevante gemiddelde marktprijs van gas en die voortvloeien uit maatregelen van de overheid.

  • 2 De energieprijs, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt de gemiddelde waarde voor gas voor de betreffende toepassing van het gas.

  • 3 In de beschikking tot subsidieverlening kan Onze Minister bepalen dat, in aanvulling op het eerste lid, het basisbedrag wordt gecorrigeerd met een bedrag per Nm3 aardgasequivalent of GJ in verband met opbrengsten die voor de subsidie-ontvanger voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 april de in het eerste en derde lid bedoelde correcties vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties.

  • 5 Ten behoeve van de voorschotverlening worden bij ministeriële regeling jaarlijks voor 1 november de in het eerste en derde lid bedoelde correcties voor het volgende kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties, waarbij voor de energieprijs de gemiddelde waarde in de periode 1 oktober tot en met 30 september voorafgaand aan het kalenderjaar wordt gehanteerd. Indien na 1 november bij ministeriële regeling een andere categorie productie-installaties wordt aangewezen waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, worden de in het eerste en derde lid bedoelde correcties ten behoeve van de voorschotverlening voor die categorie productie-installaties bij die ministeriële regeling vastgesteld.

  • 6 Indien een productie-installatie geheel of gedeeltelijk bestaat uit gebruikte materialen, kan Onze Minister in de beschikking tot subsidieverlening een correctie op het ingevolge het eerste lid geldende subsidiebedrag vaststellen.

  • 7 Indien een productie-installatie ingrijpend wordt gerenoveerd, kan Onze Minister in de beschikking tot subsidieverlening een correctie op het ingevolge het eerste lid geldende subsidiebedrag vaststellen.

  • 8 Indien het ingevolge het eerste, derde, zesde of zevende lid geldende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.

Artikel 32

  • 1 De subsidie die een subsidie-ontvanger ontvangt wordt bepaald door:

    • a. met elkaar te vermenigvuldigen:

      • 1°. het aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt die een producent van hernieuwbaar gas in dat kalenderjaar heeft geproduceerd en op een gasnet heeft ingevoed, met

      • 2°. het voor het betreffende kalenderjaar op basis van artikel 31 geldende gecorrigeerde basisbedrag, en

    • b. de overeenkomstig onderdeel a berekende bedragen voor ieder kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt bij elkaar op te tellen.

  • 2 Het aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt bedraagt ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde maximum aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dat per jaar kan verschillen en dat gebaseerd is op het vermogen van de installatie en het aantal vollasturen. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat indien in een jaar minder Nm3 aardgasequivalent of GJ is geproduceerd dan het aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, het verschil in Nm3 aardgasequivalent of GJ bij het aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dat opgeteld wordt bij het aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan ten behoeve van de berekening van het maximum aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ, bedoeld in het tweede lid, per categorie productie-installaties een maximum aantal vollasturen worden bepaald.

  • 4 Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, ten eerste, wordt opgeteld het aantal Nm3 aardgasequivalent dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt die een producent van hernieuwbaar gas in dat kalenderjaar heeft geproduceerd en op een gasnet heeft laten invoeden.

  • 5 Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat voor de berekening van de subsidie in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, ten eerste, wordt genomen het aantal GJ dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor de producent kan aantonen dat de producent met zijn productie-installatie voor hernieuwbaar gas in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbaar gas heeft geproduceerd:

    • a. waarmee hernieuwbare warmte is geproduceerd die nuttig is gebruikt of

    • b. waarmee hernieuwbare warmte die nuttig is gebruikt en hernieuwbare elektriciteit is geproduceerd, waarvoor garanties van oorsprong zijn verstrekt die aantonen dat een hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit is geproduceerd en op een elektriciteitsnet is ingevoed of een hoeveelheid hernieuwbare warmte is geproduceerd en nuttig is gebruikt, of waarvoor garanties van oorsprong voor niet-netlevering, bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit, zijn verstrekt die aantonen dat in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit is geproduceerd en op een installatie, met uitzondering van de productie-installatie, is ingevoed.

Artikel 33

De subsidie bedraagt ten hoogste het verschil tussen het basisbedrag, bedoeld in artikel 28, en de basisenergieprijs, bedoeld in artikel 29, vermenigvuldigd met het in de beschikking tot subsidieverlening voor de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt bepaald maximum aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ.

§ 4.3. Subsidie volgorde rangschikking

Artikel 34

De bepalingen in deze paragraaf gelden indien ingevolge artikel 2, derde lid, wordt gekozen voor verdeling op volgorde van rangschikking.

Artikel 36

  • 1 Bij de aanvraag tot subsidieverlening wordt door de producent een tenderbedrag per Nm3 aardgasequivalent of GJ opgegeven. Bij een gebundelde aanvraag is het door de producent opgegeven tenderbedrag van toepassing op alle aanvragen die deel uitmaken van de gebundelde aanvraag.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt per categorie productie-installaties een maximum tenderbedrag per Nm3 aardgasequivalent of GJ voor hernieuwbaar gas bepaald.

  • 3 Het maximum tenderbedrag bedraagt maximaal de gemiddelde kosten per Nm3 aardgasequivalent of GJ voor het produceren van hernieuwbaar gas per categorie productie-installaties voor hernieuwbaar gas.

Artikel 37

  • 1 Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt ten behoeve van de correctie van het tenderbedrag, bedoeld in artikel 39, en de vaststelling van het bedrag dat de subsidie ten hoogste bedraagt, bedoeld in artikel 41, een basisenergieprijs per Nm3 aardgasequivalent of GJ vastgesteld die kan verschillen voor verschillende categorieën productie-installaties.

  • 2 De hoogte van de basisenergieprijs bedraagt tweederde van de lange termijn gasprijs.

Artikel 38

  • 1 Het door de producent opgegeven tenderbedrag, bedoeld in artikel 36, geldt gedurende de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt.

  • 2 De basisenergieprijs, bedoeld in artikel 37, die geldt op het moment van aanvraag van de subsidie, geldt gedurende de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt.

Artikel 39

  • 1 Voor elke subsidie-ontvanger geldt dat het tenderbedrag in elk kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt wordt gecorrigeerd met:

    • a. de energieprijs of, indien de energieprijs lager is dan de in artikel 29 bedoelde basisenergieprijs is, de in artikel 29 bedoelde basisenergieprijs;

    • b. andere bij ministeriële regeling vast te stellen correcties die een substantiële invloed hebben op het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van het hernieuwbaar gas en de relevante gemiddelde marktprijs van gas en die voortvloeien uit maatregelen van de overheid.

  • 2 De energieprijs, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt de gemiddelde waarde voor gas voor de betreffende toepassing van het gas.

  • 3 In de beschikking tot subsidieverlening kan Onze Minister bepalen dat, in aanvulling op het eerste lid, het tenderbedrag wordt gecorrigeerd met een bedrag per Nm3 aardgasequivalent of GJ in verband met opbrengsten die voor de subsidie-ontvanger voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 april de in het eerste en derde lid bedoelde correcties vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties.

  • 5 Ten behoeve van de voorschotverlening worden bij ministeriële regeling jaarlijks voor 1 november de in het eerste en derde lid bedoelde correcties voor het volgende kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties, waarbij voor de energieprijs de gemiddelde waarde in de periode 1 oktober tot en met 30 september voorafgaand aan het kalenderjaar wordt gehanteerd. Indien na 1 november bij ministeriële regeling een andere categorie productie-installaties wordt aangewezen waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, worden de in het eerste en derde lid bedoelde correcties ten behoeve van de voorschotverlening voor die categorie productie-installaties bij die ministeriële regeling vastgesteld.

  • 6 Indien het ingevolge het eerste of derde lid geldende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.

Artikel 40

  • 1 De subsidie die een subsidie-ontvanger ontvangt wordt bepaald door:

    • a. met elkaar te vermenigvuldigen:

      • 1°. het aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt die een producent van hernieuwbaar gas in dat kalenderjaar heeft geproduceerd en op een gasnet heeft ingevoed, met

      • 2°. het voor het betreffende kalenderjaar op basis van artikel 39 geldende gecorrigeerde tenderbedrag, en

    • b. de overeenkomstig onderdeel a berekende bedragen voor ieder kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt bij elkaar op te tellen.

  • 2 Het aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt bedraagt ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde maximum aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dat per jaar kan verschillen en dat gebaseerd is op het vermogen van de installatie en het aantal vollasturen. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat indien in een jaar minder Nm3 aardgasequivalent of GJ is geproduceerd dan het aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, het verschil in Nm3 aardgasequivalent of GJ bij het aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dat opgeteld wordt bij het aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan ten behoeve van de berekening van het maximum aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ, bedoeld in het tweede lid, per categorie productie-installaties een maximum aantal vollasturen worden bepaald.

  • 4 Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, ten eerste, wordt opgeteld het aantal Nm3 aardgasequivalent dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt die een producent van hernieuwbaar gas in dat kalenderjaar heeft geproduceerd en op een gasnet heeft laten invoeden.

  • 5 Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat voor de berekening van de subsidie in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, ten eerste, wordt genomen het aantal GJ dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor de producent kan aantonen dat de producent met zijn productie-installatie voor hernieuwbaar gas in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbaar gas heeft geproduceerd:

    • a. waarmee hernieuwbare warmte is geproduceerd die nuttig is gebruikt of

    • b. waarmee hernieuwbare warmte die nuttig is gebruikt en hernieuwbare elektriciteit is geproduceerd, waarvoor garanties van oorsprong zijn verstrekt die aantonen dat een hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit is geproduceerd en op een elektriciteitsnet is ingevoed of een hoeveelheid hernieuwbare warmte is geproduceerd en nuttig is gebruikt, of waarvoor garanties van oorsprong voor niet-netlevering, bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit, zijn verstrekt die aantonen dat in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit is geproduceerd en op een installatie, met uitzondering van de productie-installatie, is ingevoed.

Artikel 41

De subsidie bedraagt ten hoogste het verschil tussen het tenderbedrag, bedoeld in artikel 36, en de basisenergieprijs, bedoeld in artikel 37, vermenigvuldigd met het in de beschikking tot subsidieverlening voor de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt bepaald maximum aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ.

§ 5. Subsidie voor hernieuwbare warmte en gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte

§ 5.1. Algemeen

Artikel 42

Bij regeling van Onze Minister kunnen categorieën productie-installaties die hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte produceren worden aangewezen waarvoor subsidie kan worden verleend.

§ 5.2. Subsidie volgorde binnenkomst

Artikel 43

De bepalingen in deze paragraaf gelden indien ingevolge artikel 2, derde lid, wordt gekozen voor verdeling op volgorde van binnenkomst.

Artikel 44

  • 1 Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt per categorie productie-installaties een basisbedrag per GJ vastgesteld voor de subsidie voor de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit.

  • 2 Het basisbedrag bedraagt ten hoogste de gemiddelde kosten per GJ voor het produceren van hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit per categorie productie-installaties.

  • 3 Voor de GJ die voor subsidie in aanmerking komen kunnen verschillende basisbedragen gelden die zijn gerelateerd aan:

    • a. de hoeveelheid geproduceerde GJ die voor subsidie in aanmerking komt;

    • b. het aantal vollasturen van de productie-installatie;

    • c. het rendement van de productie-installatie.

Artikel 45

  • 1 Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt ten behoeve van de correctie van het basisbedrag, bedoeld in artikel 44 en de vaststelling van het bedrag dat de subsidie ten hoogste bedraagt, bedoeld in artikel 49, een basisenergieprijs per GJ vastgesteld die kan verschillen per categorie productie-installaties of per soort toepassing van de energie.

  • 2 Binnen een categorie productie-installaties kunnen verschillende basisenergieprijzen gelden die gerelateerd zijn aan de hoeveelheid geproduceerde GJ die voor subsidie in aanmerking komt.

  • 3 Indien op grond van het eerste lid aparte basisprijzen per GJ worden vastgesteld per soort toepassing van energie geldt voor het aantal GJ met een soort toepassing bij de toepassing van de artikelen 46, 47, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, en 49 de basisenergieprijs of energieprijs voor de betreffende soort toepassing.

Artikel 46

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 44, en de basisenergieprijs, bedoeld in artikel 45, die gelden op het moment van aanvraag van de subsidie, gelden gedurende de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt.

Artikel 47

  • 1 Voor elke subsidie-ontvanger geldt dat het basisbedrag in elk kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt wordt gecorrigeerd met:

    • a. de energieprijs of, indien de energieprijs lager is dan de in artikel 45 bedoelde basisenergieprijs, de in artikel 45 bedoelde basisenergieprijs;

    • b. de waarde van garanties van oorsprong;

    • c. andere bij ministeriële regeling vast te stellen correcties die een substantiële invloed hebben op het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit en de relevante gemiddelde marktprijs van warmte of warmte en elektriciteit en die voortvloeien uit maatregelen van de overheid.

  • 2 De energieprijs, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt de relevante gemiddelde waarde voor de betreffende soort energie.

  • 3 In de beschikking tot subsidieverlening kan Onze Minister bepalen dat, in aanvulling op het eerste lid, het basisbedrag wordt gecorrigeerd met een bedrag per GJ in verband met de opbrengsten die voor de subsidie-ontvanger voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 april de in het eerste en derde lid bedoelde correcties voor het voorgaande kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties en binnen een categorie productie-installaties indien op grond van artikel 45 verschillende basisenergieprijzen voor een categorie productie-installaties zijn vastgesteld.

  • 5 Ten behoeve van de voorschotverlening worden bij ministeriële regeling jaarlijks voor 1 november de in het eerste en derde lid bedoelde correcties voor het volgende kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties en binnen een categorie productie-installaties indien op grond van artikel 45 verschillende basisenergieprijzen voor een categorie productie-installaties zijn vastgesteld en waarbij voor de energieprijs de gemiddelde waarde in de periode 1 oktober tot en met 30 september voorafgaand aan het kalenderjaar wordt gehanteerd. Indien na 1 november bij ministeriële regeling een andere categorie productie-installaties wordt aangewezen waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, worden de in het eerste en derde lid bedoelde correcties ten behoeve van de voorschotverlening voor die categorie productie-installaties bij die ministeriële regeling vastgesteld.

  • 6 Indien een productie-installatie geheel of gedeeltelijk bestaat uit gebruikte materialen, kan Onze Minister in de beschikking tot subsidieverlening een correctie op het ingevolge het eerste lid geldende bedrag vaststellen.

  • 7 Indien een productie-installatie ingrijpend wordt gerenoveerd, kan Onze Minister in de beschikking tot subsidieverlening een correctie op het ingevolge het eerste lid geldende bedrag vaststellen.

  • 8 Indien het ingevolge het eerste, derde, zesde of zevende lid geldende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.

Artikel 48

  • 1 De subsidie die een subsidie-ontvanger ontvangt wordt bepaald door:

    • a. met elkaar te vermenigvuldigen:

      • 1°. het aantal GJ dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor garanties van oorsprong aantonen dat de producent met zijn productie-installatie voor hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare warmte heeft geproduceerd die nuttig is gebruikt en hernieuwbare elektriciteit heeft geproduceerd en op een elektriciteitsnet heeft ingevoed, met

      • 2°. het voor het betreffende kalenderjaar op basis van artikel 47 geldende gecorrigeerde basisbedrag, en

    • b. de overeenkomstig onderdeel a berekende bedragen voor ieder kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt bij elkaar op te tellen.

  • 2 Het aantal GJ dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt bedraagt ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde maximum aantal GJ dat per jaar kan verschillen en dat gebaseerd is op het vermogen van de installatie en het aantal vollasturen. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat indien in een jaar minder GJ is geproduceerd dan het aantal GJ dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, het verschil in GJ bij het aantal GJ dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal GJ dat opgeteld wordt bij het aantal GJ dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan ten behoeve van de berekening van het maximum aantal GJ, bedoeld in het tweede lid, voor een categorie van productie-installaties een maximum aantal vollasturen worden bepaald.

  • 4 Indien een subsidie-ontvanger uitsluitend hernieuwbare warmte produceert wordt voor de berekening van de subsidie in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, ten eerste, genomen het aantal GJ dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor de producent kan aantonen dat hij met zijn productie-installatie voor hernieuwbare warmte in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare warmte heeft geproduceerd die nuttig is gebruikt.

  • 5 Indien een subsidie-ontvanger hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit produceert met een bij ministeriële regeling aangewezen productie-installatie, wordt bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, ten eerste, opgeteld het aantal GJ dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor garanties van oorsprong voor niet-netlevering, bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit zijn verstrekt die aantonen dat de producent met zijn productie-installatie in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit heeft geproduceerd en op de eigen installatie heeft ingevoed.

Artikel 49

De subsidie bedraagt ten hoogste het verschil tussen het basisbedrag, bedoeld in artikel 44, en de basisenergieprijs, bedoeld in artikel 45, vermenigvuldigd met het in de beschikking tot subsidieverlening voor de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt bepaald maximum aantal GJ.

§ 5.3. Subsidie volgorde rangschikking

Artikel 50

De bepalingen in deze paragraaf gelden indien ingevolge artikel 2, derde lid, wordt gekozen voor verdeling op volgorde van rangschikking.

Artikel 51

  • 1 Bij de aanvraag tot subsidieverlening wordt door de producent een tenderbedrag per GJ opgegeven. Bij een gebundelde aanvraag is het door de producent opgegeven tenderbedrag van toepassing op alle aanvragen die deel uitmaken van de gebundelde aanvraag.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt per categorie productie-installaties een maximum tenderbedrag per GJ voor hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit bepaald.

  • 3 Het maximum tenderbedrag bedraagt maximaal de gemiddelde kosten per GJ voor het produceren van hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit per categorie van productie-installaties.

Artikel 52

  • 1 Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt ten behoeve van de correctie van het tenderbedrag, bedoeld in artikel 54, en de vaststelling van het bedrag dat de subsidie ten hoogste bedraagt, bedoeld in artikel 55a, een basisenergieprijs per GJ vastgesteld die kan verschillen per categorie productie-installaties of per soort toepassing van de warmte.

  • 2 Binnen een categorie productie-installaties kunnen verschillende basisenergieprijzen gelden die gerelateerd zijn aan de hoeveelheid geproduceerde GJ die voor subsidie in aanmerking komt.

  • 3 Indien op grond van het eerste lid aparte basisprijzen per GJ worden vastgesteld per soort toepassing van warmte geldt voor het aantal GJ met een soort toepassing bij de toepassing van de artikelen 53, 54, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, en 55a de basisenergieprijs of energieprijs voor de betreffende soort toepassing.

Artikel 53

  • 1 Het door de producent opgegeven tenderbedrag, bedoeld in artikel 51, eerste lid, geldt gedurende de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt.

  • 2 De basisenergieprijs of basisenergieprijzen, bedoeld in artikel 52, die gelden op het moment van aanvraag van de subsidie, gelden gedurende de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt.

Artikel 54

  • 1 Voor elke subsidie-ontvanger geldt dat het tenderbedrag in elk kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt wordt gecorrigeerd met:

    • a. de energieprijs of, indien de energieprijs lager is dan de in artikel 52 bedoelde basisenergieprijs, de in artikel 52 bedoelde basisenergieprijs;

    • b. de waarde van de garanties van oorsprong;

    • c. andere bij ministeriële regeling vast te stellen correcties die een substantiële invloed hebben op het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van hernieuwbare warmte en de relevante gemiddelde marktprijs van warmte en die voortvloeien uit maatregelen van de overheid.

  • 2 De energieprijs, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt de relevante gemiddelde waarde voor de betreffende soort energie.

  • 3 In de beschikking tot subsidieverlening kan Onze Minister bepalen dat, in aanvulling op het eerste lid, het tenderbedrag wordt gecorrigeerd met een bedrag per GJ opbrengsten die voor de subsidie-ontvanger voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 april de in het eerste en derde lid bedoelde correcties voor het voorgaande kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties en binnen een categorie productie-installaties indien op grond van artikel 52 verschillende basisenergieprijzen voor een categorie productie-installaties zijn vastgesteld.

  • 5 Ten behoeve van de voorschotverlening worden bij ministeriële regeling jaarlijks voor 1 november de in het eerste en derde lid bedoelde correcties voor het volgende kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties en binnen een categorie productie-installaties indien op grond van artikel 52 verschillende basisenergieprijzen voor een categorie productie-installaties zijn vastgesteld en waarbij voor de energieprijs de gemiddelde waarde in de periode 1 oktober tot en met 30 september voorafgaand aan het kalenderjaar wordt gehanteerd. Indien na 1 november bij ministeriële regeling een andere categorie productie-installaties wordt aangewezen waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, worden de in het eerste en derde lid bedoelde correcties ten behoeve van de voorschotverlening voor die categorie productie-installaties bij die ministeriële regeling vastgesteld.

  • 6 Indien het ingevolge het eerste of derde lid geldende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.

Artikel 55

  • 1 De subsidie die een subsidie-ontvanger ontvangt wordt bepaald door:

    • a. met elkaar te vermenigvuldigen:

      • 1°. het aantal GJ dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor garanties van oorsprong aantonen dat de producent met zijn productie-installatie voor hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare warmte heeft geproduceerd die nuttig is gebruikt en hernieuwbare elektriciteit heeft geproduceerd en op een elektriciteitsnet heeft ingevoed, met

      • 2°. het voor het betreffende kalenderjaar op basis van artikel 54 geldende gecorrigeerde tenderbedrag, en

    • b. de overeenkomstig onderdeel a berekende bedragen voor ieder kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt bij elkaar op te tellen.

  • 2 Het aantal GJ dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt bedraagt ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde maximum aantal GJ dat per jaar kan verschillen en dat gebaseerd is op het vermogen van de installatie en het aantal vollasturen. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat indien in een jaar minder GJ is geproduceerd dan het aantal GJ dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, het verschil in GJ bij het aantal GJ dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal GJ dat opgeteld wordt bij het aantal GJ dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan ten behoeve van de berekening van het maximum aantal GJ, bedoeld in het tweede lid voor een categorie productie-installaties een maximum aantal vollasturen worden bepaald.

  • 4 Indien een subsidie-ontvanger uitsluitend hernieuwbare warmte produceert wordt voor de berekening van de subsidie in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, ten eerste, genomen het aantal GJ dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor de producent kan aantonen dat de producent met zijn productie-installatie voor hernieuwbare warmte in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare warmte heeft geproduceerd die nuttig is gebruikt.

  • 5 Indien een subsidie-ontvanger hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit produceert met een bij ministeriële regeling aangewezen productie-installatie, wordt bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, ten eerste, opgeteld het aantal GJ dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor garanties van oorsprong voor niet-netlevering, bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit zijn verstrekt die aantonen dat de producent met zijn productie-installatie in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit heeft geproduceerd en op de eigen installatie heeft ingevoed.

Artikel 55a

De subsidie bedraagt ten hoogste het verschil tussen het tenderbedrag, bedoeld in artikel 51, en de basisenergieprijs, bedoeld in artikel 52, vermenigvuldigd met het in de beschikking tot subsidieverlening voor de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt bepaald maximum aantal GJ.

§ 6. Algemene bepalingen over aanvraag en beslissing op de aanvraag

Artikel 56

  • 1 Een aanvraag om subsidieverlening wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat bij ministeriële regeling is vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling een of meer categorieën productie-installaties aanwijzen waarvoor een gebundelde aanvraag kan worden ingediend. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat per openstellingsperiode of per kalenderjaar per adres waarop een productie-installatie is of wordt geplaatst maximaal één aanvraag kan worden ingediend.

  • 2 Indien dit op het formulier is vermeld, gaat een aanvraag vergezeld van:

    • a. een omschrijving van iedere productie-installatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • b. een onderbouwde opgave van de hoeveelheid op te wekken en in te voeden kWh, GJ of Nm3 per kalenderjaar gedurende de periode waarover subsidie wordt verstrekt van iedere productie-installatie;

    • c. de voor de productie-installatie verleende vergunningen krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, hoofdstuk 6, paragraaf 6, van het Waterbesluit of de Mijnbouwwet;

    • d. een plan voor het in gebruik nemen en exploiteren van iedere productie-installatie;

    • e. een financiële onderbouwing van iedere productie-installatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • f. indien de subsidie-aanvrager een samenwerkingsverband is, een overzicht van de deelnemers aan het samenwerkingsverband;

    • g. overige op het formulier aangegeven bescheiden.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de gegevens die op grond van lid 2, onderdelen a tot en met g, overgelegd moeten worden.

Artikel 57

  • 1 Onze Minister beslist op een aanvraag:

    • a. om een subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte die wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst, binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag;

    • b. om een subsidie voor hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte die wordt verdeeld op volgorde van rangschikking, binnen dertien weken na de laatste dag van de bij ministeriële regeling vastgestelde periode.

  • 2 De in het eerste lid genoemde perioden kunnen éénmaal met ten hoogste dertien weken worden verlengd.

  • 3 Indien een gebundelde aanvraag niet leidt tot subsidieverlening door Onze Minister, kan een gebundelde aanvraag worden behandeld als één aanvraag.

  • 4 Indien Onze Minister aan de aanvrager van een gebundelde aanvraag subsidie verstrekt, verstrekt Onze Minister per productie-installatie die onderdeel is van de gebundelde aanvraag een beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 58

  • 1 Ingeval van verdeling op volgorde van binnenkomst, verdeelt Onze Minister het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als datum van ontvangst geldt.

  • 2 Indien honorering van alle aanvragen die op één dag zijn ontvangen ertoe zou leiden dat het beschikbare subsidieplafond zou worden overschreden, worden steeds de aanvragen om subsidie met het laagste basisbedrag in één decimaal omgerekend naar euro per GJ geacht eerder te zijn ontvangen. Indien honorering van alle aanvragen om subsidie met hetzelfde basisbedrag in één decimaal die op één dag zijn ontvangen ertoe zou leiden dat het beschikbare subsidieplafond zou worden overschreden, stelt Onze Minister de volgorde van ontvangst van deze aanvragen vast door middel van loting.

  • 3 Bij ministeriële regeling wordt voor de omrekening van Nm3 aardgasequivalent naar GJ een omrekenfactor vastgesteld.

  • 4 Aanvragen die worden ontvangen op werkdagen na 17.00 uur of andere dagen, worden aangemerkt als ontvangen op de eerstvolgende werkdag.

  • 5 Bij de toepassing van het tweede lid:

    • a. wordt bij de vergelijking van de basisbedragen het basisbedrag van een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie gedeeld door 1,25;

    • b. wordt een gebundelde aanvraag behandeld als één aanvraag, waarbij als basisbedrag geldt het basisbedrag van de aanvraag met het hoogste basisbedrag van de bundel;

    • c. worden bij de loting alle op de betreffende dag ontvangen aanvragen met hetzelfde basisbedrag in één decimaal betrokken.

Artikel 59

  • 2 Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat Onze Minister afwijzend beslist op een aanvraag indien op het moment van indienen van de aanvraag geen toestemming van de eigenaar van de beoogde locatie is verkregen voor het plaatsen van de productie-installatie.

Artikel 60

  • 1 Onze Minister rangschikt de aanvragen waarop niet met toepassing van het artikel 59 afwijzend wordt beslist zodanig dat een aanvraag hoger wordt gerangschikt indien:

    • a. voor hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte het tenderbedrag per kWh, Nm3 aardgasequivalent of GJ lager is;

    • b. er meer sprake is van technologische- of brandstofinnovatie;

    • c. voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte sprake is van meer netto broeikasgas-reductie ten opzichte van de productie van energie uit niet-hernieuwbare bronnen.

  • 2 Voor de rangschikking kunnen bij ministeriële regeling regels worden vastgesteld met betrekking tot:

    • a. wegingsfactoren voor de criteria, bedoeld in het eerste lid;

    • b. de toepassing van de criteria, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Onze Minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van rangschikking van de aanvragen.

  • 4 Indien honorering van alle aanvragen die gelijk zijn gerangschikt ertoe zou leiden dat het beschikbare subsidieplafond zou worden overschreden, stelt Onze Minister de onderlinge rangschikking van deze aanvragen vast door middel van loting.

  • 5 Een gebundelde aanvraag wordt voor de toepassing van dit artikel behandeld als één aanvraag.

  • 6 Ten behoeve van de rangschikking van aanvragen om subsidie voor een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op zee kan Onze Minister het door de producent opgegeven tenderbedrag met een bij ministeriële regeling vastgesteld bedrag verminderen, dat gerelateerd is aan de afstand van een productie-installatie tot de kust.

§ 7. Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 61

  • 1 De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie zo spoedig mogelijk na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik. Bij ministeriële regeling wordt de periode vastgesteld waarbinnen de subsidie-ontvanger de productie-installatie in gebruik moet nemen. Deze periode kan per categorie productie-installaties verschillen.

  • 2 Een subsidie-ontvanger mag, behoudens ontheffing van Onze Minister, tot de datum van ingebruikname van een productie-installatie een beschikking tot subsidieverlening niet overdragen aan een derde.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de beschikking tot subsidieverlening wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat de subsidie-ontvanger verplicht is mee te werken aan het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Bij ministeriële regeling kunnen nadere eisen aan de uitvoeringsovereenkomst worden gesteld.

Artikel 62

  • 1 De subsidie-ontvanger realiseert en exploiteert de productie-installatie overeenkomstig het plan zoals ingediend bij de aanvraag om subsidie.

  • 2 De verplichting bedoeld in het eerste lid, geldt tot aan de dag waarop de subsidie wordt vastgesteld.

  • 3 Onze Minister kan voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van de realisatie of exploitatie van de productie-installatie in afwijking van het plan op voorafgaand verzoek van de subsidie-ontvanger schriftelijk ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid. Aan de ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden. Een ontheffing wordt niet verleend voor zover dit zou inhouden dat de subsidie-ontvanger de productie-installatie later in gebruik neemt dan een jaar na de dag waarop krachtens artikel 61, eerste lid, de productie-installatie in gebruik dient te zijn genomen.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere verplichtingen voor de subsidie-ontvanger worden opgelegd, die kunnen verschillen per categorie van productie-installaties.

Artikel 63

  • 1 In de beschikking tot subsidieverlening kan aan de subsidie-ontvanger de verplichting tot het indienen van ten hoogste één maal per kalenderjaar van een tussentijds voortgangsverslag worden opgelegd dat betrekking heeft op:

    • a. de duurzaamheid van biomassa waarmee hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte wordt opgewekt;

    • b. monitorgegevens over de bouw, productie, uitval en onderhoud van de productie-installatie.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over het tussentijds voortgangsverslag.

Artikel 64

De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Onze Minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surséance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem.

Artikel 65

De subsidie-ontvanger verstrekt desgevraagd aan Onze Minister alle bescheiden, gegevens of inlichtingen die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie.

§ 8. Voorschotten

Artikel 66

  • 1 Voor een subsidie waarvoor een beschikking tot subsidieverlening geldt, verstrekt Onze Minister ambtshalve maximaal één maal per jaar een voorschot.

  • 2 Onze Minister verstrekt het eerste voorschot aan een subsidie-ontvanger die hernieuwbare elektriciteit opwekt en aan een subsidie-ontvanger die hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte produceert niet eerder dan nadat de subsidie-ontvanger een rekening, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder y, van de Elektriciteitswet 1998, bij de garantiebeheerinstantie heeft geopend.

Artikel 67

  • 1 Een voorschot aan een subsidie-ontvanger die hernieuwbare elektriciteit produceert bedraagt het product van:

    • a. het in de beschikking tot subsidieverlening per kalenderjaar vastgestelde maximum aantal kWh, en

    • b. het basisbedrag dan wel het tenderbedrag verminderd met de op grond van artikel 14, zesde lid, dan wel artikel 22, zesde lid, vastgestelde correcties,

    met dien verstande dat in het daaropvolgende kalenderjaar de hoogte van het voorschot wordt vastgesteld op basis van het in het voorgaande kalenderjaar feitelijk geproduceerde en voor subsidie in aanmerking komend aantal kWh en het gecorrigeerde bedrag, bedoeld in artikel 14, vijfde lid, dan wel artikel 22, vijfde lid.

  • 2 Een voorschot aan een subsidie-ontvanger die hernieuwbaar gas produceert bedraagt het product van:

    • a. het in de beschikking tot subsidieverlening per kalenderjaar vastgestelde maximum aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ, en

    • b. het basisbedrag dan wel het tenderbedrag verminderd met de op grond van artikel 31, vijfde lid, dan wel artikel 39, vijfde lid, vastgestelde correcties,

    met dien verstande dat in het daaropvolgende kalenderjaar de hoogte van het voorschot wordt vastgesteld op basis van het in het voorgaande kalenderjaar feitelijk geproduceerde en voor subsidie in aanmerking komend aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ en het gecorrigeerde bedrag, bedoeld in artikel 31, vierde lid, dan wel artikel 39, vierde lid.

  • 3 Een voorschot aan een subsidie-ontvanger die hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit produceert bedraagt het product van:

    • a. het in de beschikking tot subsidieverlening per kalenderjaar vastgestelde maximum aantal GJ en

    • b. het basisbedrag dan wel het tenderbedrag verminderd met de op grond van artikel 47, vijfde lid, dan wel artikel 54, vijfde lid, vastgestelde correcties,

    met dien verstande dat in het daaropvolgende kalenderjaar de hoogte van het voorschot wordt vastgesteld op basis van het in het voorgaande kalenderjaar feitelijk geproduceerde en voor subsidie in aanmerking komend aantal GJ en het gecorrigeerde bedrag, bedoeld in artikel 47, vierde lid, dan wel artikel 54, vierde lid.

  • 4 Onze Minister verstrekt per jaar slechts een voorschot tot ten hoogste in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde maximum aantal kWh, GJ of Nm3 aardgasequivalent.

  • 5 Indien de meetgegevens niet beschikbaar zijn in het kalenderjaar, bedoeld in het eerste en derde lid, wordt in afwijking van het eerste en derde lid het voorschot uiterlijk vastgesteld in het eerstvolgende kalenderjaar nadat de meetgegevens beschikbaar zijn.

Artikel 68

  • 1 Onze Minister verstrekt de in artikel 67, eerste, tweede en derde lid, bedoelde voorschotten in maandelijkse bedragen, tenzij bij ministeriële regeling is bepaald dat voor een bepaalde categorie productie-installaties het voorschot in een jaarlijks bedrag wordt verstrekt. De som van de maandelijkse bedragen of van het jaarlijkse bedrag bedraagt niet meer dan 80% van het product van:

  • 2 Indien de som van de maandelijkse bedragen of van het jaarlijkse bedrag die in een kalenderjaar zijn verstrekt minder dan wel meer bedraagt dan de hoogte van het voorschot dat na afloop van het kalenderjaar wordt vastgesteld, kan Onze Minister dit verrekenen met de nog te verstrekken maandelijkse of jaarlijkse bedragen.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de berekening van de maandelijkse bedragen en van het jaarlijkse bedrag.

Artikel 69

Onze Minister verstrekt geen voorschot, indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan ingevolge de subsidieverlening voor hem geldende verplichtingen, indien hij failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

§ 9. Subsidievaststelling

Artikel 70

  • 1 De subsidie-ontvanger dient zijn aanvraag om subsidievaststelling in binnen zes maanden na het tijdstip waarop periode waarover subsidie wordt verstrekt, bepaald in de beschikking tot subsidieverlening, is verstreken.

  • 2 De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat bij ministeriële regeling is vastgesteld.

  • 3 De aanvraag gaat, overeenkomstig in het formulier is vermeld, vergezeld van de in het formulier aangegeven bescheiden.

Artikel 71

Onze Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.

§ 10. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 72

Onze Minister publiceert binnen vier jaar na de inwerkingtreding van dit besluit een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit.

Artikel 73

Voor een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas waarvoor subsidie is verstrekt op basis van een aanvraag om subsidie die is ingediend in 2011 wordt bij de toepassing van het artikel 32, eerste lid, onderdeel a, ten eerste, of artikel 40, eerste lid, onderdeel a, ten eerste, opgeteld het aantal Nm3 aardgasequivalent dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt die een producent van hernieuwbaar gas in dat kalenderjaar heeft geproduceerd en op een gasnet heeft laten invoeden.

Artikel 75

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 76

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit stimulering duurzame energieproductie.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de bijbehorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 16 oktober 2007

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Uitgegeven de dertigste oktober 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven