Uitvoeringsbesluit pacht

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2021 t/m 31-12-2021

Besluit van 1 oktober 2007, houdende uitvoering van titel 7.5 (Pacht) van het Burgerlijk Wetboek, de Uitvoeringswet grondkamers en de Wet op de rechterlijke organisatie (Uitvoeringsbesluit pacht)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 12 juli 2007, nr. TRCJZ/2007/2246, Directie Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Justitie;

Gelet op de artikelen 327, eerste lid, en 393, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, op artikel 60, derde lid, van de Luchtvaartwet, op de artikelen 1, 9, 15, 16, 42 en 44, eerste lid, van de Uitvoeringswet grondkamers, op artikel 15, tweede lid, van de Vorderingswet, op artikel 57, eerste lid, van de Wet agrarisch grondverkeer, op artikel 63 van de Wet inrichting landelijk gebied, alsmede op de artikelen 48b, tweede en derde lid, en 69a van de Wet op de rechterlijke organisatie;

De Raad van State gehoord (advies van 9 augustus 2007, no. W11.07.0259/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 25 september 2007 nr. TRCJZ/2007/2930, Directie Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Uitvoering van artikel 393, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek

Artikel 1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

Artikel 2

De hoogst toelaatbare vergoeding is die welke de grondkamer voor elk geval afzonderlijk vaststelt met inachtneming van dit hoofdstuk.

Artikel 3

De hoogst toelaatbare vergoeding voor een verplichting als bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6 is de uitkomst van de vermenigvuldiging van de in de onderscheiden artikelen bij die verplichting aangegeven factor, met de voor elk geval afzonderlijk van toepassing zijnde hoogst toelaatbare pachtprijs van het land zonder woningen of andere opstallen, vastgesteld volgens het Pachtprijzenbesluit 2007.

Artikel 4

De factor, bedoeld in artikel 3, bedraagt voor de navolgende in een pachtovereenkomst op te nemen verplichtingen ter zake van een beperking van de mestgift:

(Mestgift) Bemestingsniveau (per ha/jaar)

Factor

maximaal 200 kg N (stikstof)

0,26

maximaal 100 kg N (stikstof)

0,42

maximaal 50 kg N (stikstof)

0,51

0 kg N (stikstof)

0,62

0 kg NPK (stikstof, fosfor, kalium)

0,73

Artikel 5

De factor, bedoeld in artikel 3, bedraagt voor de navolgende in een pachtovereenkomst op te nemen verplichtingen ter zake van het uitstellen van de eerste maai- en weidedatum:

Eerste maai- en weidedatum

Factor

Niet eerder dan 15 juni

0,23

Niet eerder dan 30 juni

0,30

Niet eerder dan 15 juli

0,40

Artikel 6

Voor één of meer overige in een pachtovereenkomst op te nemen verplichtingen waarin niet is voorzien in artikel 4 of 5 bedraagt de factor, bedoeld in artikel 3, in totaal 0,23.

Artikel 7

In geval van opname in een pachtovereenkomst van meerdere verplichtingen als bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6, geldt de hoogste van de in die artikelen bij deze verplichtingen aangegeven factoren als de factor, bedoeld in artikel 3.

Hoofdstuk 2. Uitvoering van de artikelen 1, 9, 15, 16, 42 en 44, eerste lid, van de Uitvoeringswet grondkamers

Paragraaf 1. Rechtsgebied grondkamers

Artikel 8

Er is een grondkamer Noord, een grondkamer Oost, een grondkamer Zuid, een grondkamer Zuidwest en een grondkamer Noordwest.

Artikel 9

  • 1 Het rechtsgebied van de grondkamer Noord strekt zich uit over het grondgebied van de provincies Groningen, Friesland en Drenthe.

  • 2 Het rechtsgebied van de grondkamer Oost strekt zich uit over het grondgebied van de provincies Overijssel en Gelderland.

  • 3 Het rechtsgebied van de grondkamer Zuid strekt zich uit over het grondgebied van de provincies Noord-Brabant en Limburg.

  • 4 Het rechtsgebied van de grondkamer Zuidwest strekt zich uit over het grondgebied van de provincies Zuid-Holland en Zeeland.

  • 5 Het rechtsgebied van de grondkamer Noordwest strekt zich uit over het grondgebied van de provincies Noord-Holland, Utrecht en Flevoland.

Artikel 11

  • 2 Indien gedeputeerde staten van de binnen het rechtsgebied van de grondkamer gelegen provincies niet tot een gezamenlijke aanbeveling kunnen komen, maken zij elk een afzonderlijke aanbeveling op.

Paragraaf 2. Tarieven grondkamers en Centrale Grondkamer

Artikel 12

  • 1 Voor de behandeling van een verzoek tot:

    • a. goedkeuring van een pachtovereenkomst of ontwerp-pachtovereenkomst,

    • b. goedkeuring van een overeenkomst tot wijziging van een pachtovereenkomst, waarbij de tegenprestatie wordt gewijzigd, of een ontwerp van zodanige overeenkomst, of

    • c. herziening van de tegenprestatie,

    wordt een recht geheven van 5% van de jaarlijkse door de grondkamer goedgekeurde, gewijzigde of herziene tegenprestatie, met een minimum van € 250,– [Red: per 1 januari 2021: € 265,–] en een maximum van € 600,– [Red: per 1 januari 2021: € 636,–] .

Artikel 13

Indien binnen twee maanden nadat een ontwerp-pachtovereenkomst of een ontwerp-overeenkomst tot wijziging van een pachtovereenkomst is goedgekeurd een overeenkomst wordt ingezonden, die gelijk is aan de reeds goedgekeurde ontwerp-overeenkomst, wordt voor de behandeling van een verzoek tot goedkeuring daarvan een recht geheven van € 126,– [Red: per 1 januari 2021: € 134,–] .

Artikel 14

In geval van toetsing van een pachtovereenkomst of van een overeenkomst tot wijziging van een pachtovereenkomst op grond van artikel 321, vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, is artikel 12 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat het recht verschuldigd is door degene, die de schriftelijke vastlegging, bedoeld in artikel 317, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, heeft gevorderd.

Artikel 15

Artikel 16

Voor de behandeling van een aanvraag voor een machtiging als bedoeld in de artikelen 348, tweede lid, en 354, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, van verzoeken als bedoeld in de artikelen 380, tweede lid, en 381, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede van een verzoek tot goedkeuring als bedoeld in artikel 399e van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt een recht geheven van € 250,– [Red: per 1 januari 2021: € 265,–] .

Artikel 17

Voor de behandeling van een verzoek tot goedkeuring van een overeenkomst tot beëindiging van een pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 323 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt een recht geheven van € 126,– [Red: per 1 januari 2021: € 134,–] .

Artikel 17a

Indien een verzoek tot goedkeuring van een overeenkomst als bedoeld in artikel 397, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, langs elektronische weg op de door de grondkamers aangegeven wijze wordt ingediend, wordt een recht geheven van € 100,–.

Artikel 18

Voor de behandeling van niet in deze paragraaf genoemde verzoeken wordt een recht geheven van € 126,– [Red: per 1 januari 2021: € 134,–] .

Artikel 19

Worden met betrekking tot dezelfde pachtovereenkomst verscheidene verzoeken gelijktijdig bij de grondkamer ingediend, dan wordt van de rechten, die bij afzonderlijke behandeling voor elk van deze verzoeken zouden worden geheven, slechts het hoogste geheven.

Artikel 20

  • 1 Voor het instellen van beroep bij de Centrale Grondkamer wordt een recht geheven van € 100,– [Red: per 1 januari 2021: € 120,–] .

Artikel 21

Afschriften van ter goedkeuring ingediende overeenkomsten en van beschikkingen die niet reeds ambtshalve aan partijen zijn toegezonden, worden door de grondkamer of de Centrale Grondkamer verstrekt tegen betaling van € 0,91 per bladzijde en van portokosten.

Artikel 21a

  • 1 De rechten, bedoeld in de artikelen 12, eerste lid, 13, 14, 15, 16, 17, 18 en 20, eerste lid, worden jaarlijks per 1 januari aangepast aan de mate waarin het prijspeil in de periode van 1 juli in het voorafgaande jaar tot en met 1 juli van het daaraan voorafgaande jaar gemiddeld is gestegen volgens de Consumentenprijsindex voor alle huishoudens zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden afgerond op hele euro’s.

  • 2 Onze Minister van Economische Zaken maakt de aanpassing, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 1 oktober van het voorgaande jaar bekend in de Staatscourant.

Paragraaf 3. Reglement voor de grondkamers en de Centrale Grondkamer

Artikel 22

De voorzitters, de plaatsvervangende voorzitters, de leden, de plaatsvervangende leden, de secretarissen en de plaatsvervangende secretarissen van de grondkamers alsmede de griffier en de plaatsvervangende griffiers van de Centrale Grondkamer zullen, elk naar de wijze van zijn godsdienstige gezindheid, alvorens in dienst te treden de eed of belofte afleggen:

«Ik zweer/beloof dat ik trouw zal zijn aan de Koning en dat ik de Grondwet en alle overige wetten van ons land zal eerbiedigen;

Ik zweer/verklaar dat ik noch direct, noch indirect in welke vorm dan ook valse informatie heb verstrekt in verband met het verkrijgen van mijn aanstelling/dienstverband;

Ik zweer/verklaar dat ik tot het verkrijgen van mijn aanstelling/dienstverband aan niemand iets heb geschonken of beloofd en dat ik dit ook niet zal gaan doen;

Ik zweer/verklaar dat ik tot het verkrijgen van mijn aanstelling/dienstverband van niemand giften heb aanvaard en aan niemand beloften heb gedaan en dat ik dit ook niet zal gaan doen;

Ik zweer/beloof dat ik plichtsgetrouw en nauwgezet de mij opgedragen taken zal vervullen en zaken die mij uit hoofde van mijn functie vertrouwelijk ter kennis komen of waarvan ik het vertrouwelijke karakter moet inzien, geheim zal houden voor anderen dan die personen aan wie ik ambtshalve tot mededeling verplicht ben;

Ik zweer/beloof dat ik mij zal gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt, dat ik zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zal zijn en dat ik niets zal doen dat het aanzien van het ambt zal schaden.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!/Dat verklaar en beloof ik!».

Artikel 23

  • 1 De eed of belofte zal worden afgelegd door:

    • a.

      • 1°. de voorzitters, de plaatsvervangende voorzitters, de secretarissen en de plaatsvervangende secretarissen van de grondkamers ten overstaan van de president van de rechtbank Overijssel;

      • 2°. de leden en de plaatsvervangende leden van de grondkamers in handen van de voorzitter van de grondkamer in een zitting van de grondkamer;

    • b. de griffier en de plaatsvervangende griffiers van de Centrale Grondkamer ten overstaan van de president van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

  • 2 Van het afleggen van de eed of belofte in de genoemde colleges wordt een akte opgemaakt.

Artikel 24

  • 1 Bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en bij iedere rechtbank onderscheidenlijk bij iedere grondkamer houdt de griffier onderscheidenlijk de secretaris van de grondkamer een register bij, waarin deze de koninklijke besluiten inschrijft, die de benoeming van de in artikel 22 bedoelde ambtenaren bevatten, die voor zijn college tot het afleggen van de eed of belofte zijn toegelaten, met daarbij de akten van de door hen afgelegde eden en beloften.

  • 2 Iedere ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, ontvangt kosteloos een uittreksel uit het register, die de akte van de door hem afgelegde eed of belofte bevat.

Artikel 25

  • 1 De rang van benoeming van de leden, onderscheidenlijk van de plaatsvervangende leden van dezelfde grondkamer of van de Centrale Grondkamer wordt geregeld naar de dag, waarop het besluit van hun eerste benoeming door Ons is getekend.

  • 2 De rang van benoeming van verschillende op eenzelfde dag benoemde leden of plaatsvervangende leden wordt, indien hun benoeming bij hetzelfde besluit plaatsvindt, bepaald door de volgorde van hun namen in het besluit, en, indien zij bij verschillende besluiten benoemd zijn, door de volgorde van deze besluiten.

  • 3 Bij iedere grondkamer wordt door de secretaris een lijst gehouden, waarop de namen van de leden en de plaatsvervangende leden van de grondkamer worden geplaatst met vermelding van ieders rang van benoeming.

Artikel 26

  • 1 De secretaris van de grondkamer staat de voorzitter en de leden van de grondkamers en hun plaatsvervangers bij in de gevallen, waarin dat is vereist.

  • 2 De griffier van de Centrale Grondkamer staat de leden en de plaatsvervangende leden van dat college bij in de gevallen, waarin dat is vereist.

  • 3 Buiten de werkzaamheden van de secretaris van de grondkamer en de griffier van de Centrale Grondkamer bij de wet opgedragen, zijn zij belast met het beheer van het secretariaat onderscheidenlijk van de griffie en met het bewaren van de minuten, registers, stukken, wetten, besluiten en boekwerken van het college, waarbij zij zijn aangesteld.

Artikel 27

De voorzitter en de leden van de grondkamer en hun plaatsvervangers alsmede de leden en de plaatsvervangende leden van de Centrale Grondkamer ontvangen van de secretaris onderscheidenlijk de griffier de nodige kennisgeving van de zittingen en andere bijeenkomsten, waarbij zij tegenwoordig moeten zijn.

Artikel 28

  • 1 Elke kennisgeving en elke toezending van stukken geschiedt door de secretaris van de grondkamer en door de griffier van de Centrale Grondkamer bij gewone brief.

Artikel 29

Het secretariaat van de grondkamer en de griffie van de Centrale Grondkamer zijn alle werkdagen gedurende ten minste zes uren per dag geopend.

Artikel 30

  • 1 De secretaris van de grondkamer en de griffier van de Centrale Grondkamer houden een nauwkeurige administratie bij van hetgeen door hen is ontvangen en uitgegeven.

  • 2 Onze Minister van Economische Zaken is bevoegd de zorg voor deze administratie en het geldelijk beheer over te dragen aan een ambtenaar werkzaam bij het secretariaat of de griffie, die in dat geval tot comptabele wordt benoemd.

Artikel 31

  • 1 De dagen waarop de zittingen worden gehouden en de tijdstippen waarop de zittingen aanvangen worden door de grondkamer vastgesteld bij een reglement. Dit reglement wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 2 De Centrale Grondkamer houdt zitting op door haar te bepalen plaats en uur op de eerste en derde maandag van elke maand en verder zo dikwijls daaraan behoefte bestaat.

Artikel 32

[Red: Dit artikel is gewijzigd in verband met de invoering van digitaal procederen. Zie voor de procedures en gerechten waarvoor digitaal procederen geldt het Overzicht gefaseerde inwerkingtreding op www.rijksoverheid.nl/KEI.]

De voorzitter van de grondkamer en de voorzitter van de Centrale Grondkamer stellen vast welke zaken op de zitting zullen worden behandeld alsmede haar volgorde. Zij doen de oproepingen ter zitting ten minste vijf dagen tevoren uitgaan.

[Red: Voor overige gevallen luidt het artikel als volgt:]

Artikel 32

  • 1 De voorzitter van de grondkamer en de voorzitter van de Centrale Grondkamer stellen vast welke zaken op de zitting zullen worden behandeld alsmede haar volgorde. Zij doen de oproepingen ter zitting ten minste vijf dagen tevoren uitgaan.

  • 2 De secretaris van de grondkamer en de griffier van de Centrale Grondkamer brengen de zaken op een rol.

Artikel 33

  • 1 Bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad mogen niet als voorzitter, lid of secretaris van een grondkamer deelnemen aan de behandeling van dezelfde zaak.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van voorzitter, leden en griffier van de Centrale Grondkamer.

Artikel 34

Ieder lid of plaatsvervangend lid van een grondkamer of van de Centrale Grondkamer, die weet, dat er enige reden van wraking tegen hem bestaat, is gehouden deze aan het college waarin hij zitting heeft op te geven.

Artikel 36

  • 2 Aan de tafel van de Centrale Grondkamer nemen slechts plaats de voorzitter, de overige twee tot de rechterlijke macht behorende leden, de twee deskundige leden en de griffier.

Artikel 37

De zittingen van de grondkamers en van de Centrale Grondkamer zijn openbaar.

Artikel 38

  • 1 De voorzitter van de grondkamer en de voorzitter van de Centrale Grondkamer hebben de leiding ter zitting en geven de nodige bevelen ter handhaving van de orde.

  • 2 Zij verlenen het woord, geven partijen gelegenheid hun standpunt toe te lichten en vragen de nodige inlichtingen.

Artikel 39

De grondkamers en de Centrale Grondkamer kunnen de persoonlijke verschijning van partijen gelasten.

Artikel 40

  • 1 De leden van de grondkamer en van de Centrale Grondkamer hebben het recht, met verlof van de voorzitter, vragen te stellen.

  • 2 Partijen kunnen de voorzitter verzoeken de door hen opgegeven vragen te stellen.

Artikel 41

De voorzitter, de leden en de secretaris van de grondkamer alsmede de voorzitter, de leden en de griffier van de Centrale Grondkamer zullen zich ter zitting onthouden van uitingen, waarin zij van hun persoonlijke gevoelen ten opzichte van de aanhangige zaak of van het standpunt van één der partijen doen blijken.

Artikel 42

  • 1 De grondkamer en de Centrale Grondkamer zullen tijdens de zitting geen beslissing nemen.

  • 2 De voorzitter is bevoegd de zitting te schorsen, indien dit ter beraadslaging of om enige andere reden nodig is.

Artikel 43

  • 1 In alle zaken doen de voorzitter van de grondkamer en de voorzitter van de Centrale Grondkamer hoofdelijk omvraag. Zij vragen hierbij het advies van een jonger benoemd lid voor dat van een ouder. Zijzelf brengen het laatst hun advies uit.

  • 2 Een afwezig lid kan zijn advies noch door een van zijn medeleden doen voordragen, noch zijn advies schriftelijk indienen.

  • 3 Wanneer er meer dan twee verschillende gevoelens zijn uitgebracht, zal het besluit worden opgemaakt op de wijze, die het meest overeenkomt met het gevoelen der meerderheid.

Paragraaf 4. Vergoedingen voor de grondkamers en de Centrale Grondkamer

Artikel 44

  • 1 Voor het deelnemen aan een zitting en het bijwonen van een vergadering van de grondkamer wordt aan de plaatsvervangende voorzitter, de leden, de plaatsvervangende leden en de plaatsvervangende secretaris een vergoeding toegekend van € 67,– [Red: per 1 januari 2021: € 84,–] per uur.

  • 2 De in het vorige lid bedoelde vergoedingen worden evenwel niet toegekend, indien de daar genoemde personen bij het Rijk of als rechterlijk ambtenaar een bezoldigd ambt bekleden of betaalde functie uitoefenen, voor zover Onze Minister van Economische Zaken niet anders bepaalt.

  • 3 Aan een plaatsvervangende voorzitter die wegens afwezigheid, belet of ontstentenis van de voorzitter diens werkzaamheden volledig waarneemt, kan, indien hij niet bij het Rijk of als rechterlijk ambtenaar een bezoldigd ambt bekleedt of betaalde functie uitoefent, door Onze Minister van Economische Zaken tot wederopzegging een bezoldiging worden toegekend overeenkomstig de voor de voorzitter vastgestelde bezoldiging.

  • 4 Aan een plaatsvervangend secretaris die wegens afwezigheid, belet of ontstentenis van de secretaris diens werkzaamheden volledig waarneemt, kan, indien hij niet bij het Rijk of als rechterlijk ambtenaar een bezoldigd ambt bekleedt of betaalde functie uitoefent, door de in het vorige lid bedoelde Minister tot wederopzegging een vergoeding worden toegekend overeenkomstig de aan de secretaris toegekende vergoeding.

Artikel 45

  • 1 Voor het deelnemen aan een zitting en het bijwonen van een vergadering van de Centrale Grondkamer wordt aan de leden en de plaatsvervangende leden een vergoeding toegekend van € 79,– [Red: per 1 januari 2021: € 98,-] per uur.

  • 2 Voor het deelnemen aan een zitting en het bijwonen van een vergadering van de Centrale Grondkamer wordt aan de plaatsvervangende griffier een vergoeding toegekend van € 67,– [Red: per 1 januari 2021: € 84,–] per uur.

  • 3 De in de vorige leden bedoelde vergoedingen worden evenwel niet toegekend indien de aldaar genoemde personen bij het Rijk of als rechterlijk ambtenaar een bezoldigd ambt bekleden of betaalde functie uitoefenen, voor zover Onze Minister van Economische Zaken niet anders bepaalt.

  • 4 Aan een plaatsvervangende griffier die wegens afwezigheid, belet of ontstentenis van de griffier diens werkzaamheden volledig waarneemt, kan, indien hij niet bij het Rijk of als rechterlijk ambtenaar een bezoldigd ambt bekleedt of betaalde functie uitoefent, door Onze Minister van Economische Zaken tot wederopzegging toe een vergoeding worden toegekend overeenkomstig de voor de griffier vastgestelde vergoeding.

Artikel 46

  • 1 Voor het deelnemen aan een bezichtiging ter plaatse wordt aan de leden en de plaatsvervangende leden van de grondkamer een vergoeding van € 67,– [Red: per 1 januari 2021: € 84,-] per uur toegekend.

  • 2 Voor het deelnemen aan een bezichtiging ter plaatse wordt een vergoeding van € 79,– [Red: per 1 januari 2021: € 98,-] per uur toegekend aan de leden en de plaatsvervangende leden van de Centrale Grondkamer, behalve als zij als rechterlijk ambtenaar een bezoldigd ambt bekleden.

  • 3 Bij de berekening van het totale aantal uren waarover een vergoeding volgens de voorgaande leden wordt toegekend, vindt afronding naar boven plaats tot een half uur.

Artikel 47

Indien geen bezichtiging als bedoeld in artikel 46, eerste en tweede lid, plaatsvindt, wordt een vergoeding toegekend van € 2,27 per afgehandeld dossier aan de leden en de plaatsvervangende leden van de grondkamer en de leden en de plaatsvervangende leden van de Centrale Grondkamer, behalve als zij als rechterlijk ambtenaar een bezoldigd ambt bekleden.

Artikel 48

De leden en plaatsvervangende leden van de Centrale Grondkamer die als rechterlijk ambtenaar een bezoldigd ambt bekleden genieten in verband met de in de vorige artikelen genoemde werkzaamheden een vergoeding voor reis- en verblijfkosten overeenkomstig hetgeen daarover in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn is overeengekomen.

Artikel 49

  • 1 De declaraties van de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 44, 45, 46, 47 en 48, worden maandelijks ingediend bij de grondkamer of de Centrale Grondkamer.

  • 2 De declaraties van de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 44, 45, 46 en 47, vermelden de dagen, waarop de in deze artikelen genoemde werkzaamheden zijn verricht en bevatten een verklaring van de voorzitter, dat de declarant de opgegeven werkzaamheden heeft verricht gedurende de daarbij opgegeven tijdsduur.

  • 3 De declaraties van de vergoedingen, bedoeld in artikel 48, worden voorzien van een verklaring van de voorzitter, dat de gemaakte reizen noodzakelijk waren voor de in de artikelen 44, 45, 46 en 47 genoemde werkzaamheden.

  • 4 De in de vorige leden bedoelde verklaringen kunnen ook worden afgegeven door de secretaris of de griffier, indien deze daartoe door de grondkamer onderscheidenlijk de Centrale Grondkamer zijn gemachtigd.

Artikel 49a

  • 1 De vergoedingen, bedoeld in de artikelen de artikelen 44, eerste lid, 45, eerste en tweede lid, en 46, eerste en tweede lid, worden jaarlijks per 1 januari aangepast aan de mate waarin het prijspeil in de periode van 1 juli in het voorafgaande jaar tot en met 1 juli van het daaraan voorafgaande jaar gemiddeld is gestegen volgens de Consumentenprijsindex voor alle huishoudens zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden afgerond op hele euro’s.

  • 2 Onze Minister van Economische Zaken maakt de aanpassing, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 1 oktober van het voorgaande jaar bekend in de Staatscourant.

Hoofdstuk 3. Uitvoering van de artikelen 48b, tweede en derde lid, en 69a van de Wet op de rechterlijke organisatie

Paragraaf 1. Eed en belofte deskundige leden van de pachtkamers

Artikel 50

  • 2 De eed of belofte wordt afgenomen op requisitoir van het openbaar ministerie.

  • 3 Het formulier, bedoeld in artikel 48a, vijfde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, wordt ondertekend door degene die de eed of belofte aflegt en door de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die zitting heeft in de in het eerste lid bedoelde enkelvoudige kamer dan wel voorzitter is van de in het eerste lid bedoelde meervoudige kamer.

Artikel 51

  • 1 Het bestuur van het gerecht waarbij de personen, bedoeld in artikel 50, eerste lid, zijn benoemd, houdt een register bij waarin de koninklijke besluiten betreffende de benoeming van deze personen en de ondertekende formulieren, bedoeld in artikel 50, derde lid, worden bewaard.

Artikel 52

De installatie van de personen, bedoeld in artikel 50, eerste lid, geschiedt door middel van het op de terechtzitting voorlezen van het formulier, bedoeld in artikel 48a, vijfde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Paragraaf 2. Vergoedingen deskundige leden van de pachtkamers

Artikel 53

Aan de deskundige leden van de pachtkamers van de rechtbanken, bedoeld in artikel 48, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, en hun plaatsvervangers wordt een vergoeding toegekend overeenkomstig de regels die gelden voor de rechters-plaatsvervangers.

Artikel 54

Aan de deskundige leden van de pachtkamer van het gerechtshof, bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, en hun plaatsvervangers wordt een vergoeding toegekend overeenkomstig de regels die gelden voor de raadsheren-plaatsvervangers.

Artikel 55

  • 2 Bij de berekening van deze vergoeding wordt de tijdsduur van de reis mede in aanmerking genomen.

  • 3 Bij de berekening van het totale aantal uren waarover een vergoeding volgens de voorgaande leden wordt toegekend, vindt afronding naar boven plaats tot een half uur.

Artikel 56

  • 1 De deskundige leden van de pachtkamers van de rechtbanken, bedoeld in artikel 48, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, en hun plaatsvervangers en de deskundige leden van de pachtkamer van het gerechtshof, bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, en hun plaatsvervangers genieten, zowel voor het bijwonen van de bijeenkomsten van de pachtkamer, als voor het volbrengen van verrichtingen, welke hen, ook buiten eigenlijk rechtsgeding door de pachtkamer worden opgedragen, reis- en verblijfkosten overeenkomstig hetgeen daarover in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn is overeengekomen.

  • 2 Reis- en verblijfkosten als bedoeld in het vorige lid worden ook genoten in de gevallen, dat een titularis wordt beëdigd of geïnstalleerd.

Hoofdstuk 5. Slotartikelen

Artikel 63

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met dien verstande dat artikel 61 terugwerkt tot en met 1 september 2007.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 1 oktober 2007

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de dertigste oktober 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven