Besluit vaststelling selectielijst neerslag handelingen beleidsterrein Prijsbeleid, vanaf 1945 (Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport)

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2014. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 25-10-2007 t/m heden

Besluit vaststelling selectielijst neerslag handelingen beleidsterrein Prijsbeleid, vanaf 1945 (Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995;

De Raad voor Cultuur gehoord (advies van de Raad voor Cultuur van 25 september 2007, nr. aca-2007.03991/4);

Besluiten:

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende selectielijst en toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.

Den Haag, 5 oktober 2007

De

Minister

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
namens deze:
de

algemene rijksarchivaris

,

M.W. van Boven

De

Minister

van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
namens deze:
de

projectdirecteur Project Wegwerken Archiefachterstanden

,

A. van der Kooij

Basisselectiedocument

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2014. Zie het overzicht van wijzigingen]

Instrument voor de selectie – ter vernietiging dan wel blijvende bewaring – van de administratieve neerslag van de zorgdragers

Minister van Economische Zaken,

Minister van Algemene Zaken,

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Minister van Buitenlandse Zaken,

Minister van Defensie,

Minister van Financiën,

Minister van Justitie,

Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Minister van Verkeer en Waterstaat,

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en

Minister van VROM.

op het beleidsterrein

Prijsbeleid

1945–

Versie Staatscourant

Oktober 2007

Lijst van afkortingen

Het prijsbeleid

ECD: Economische Controledienst

ESB: Economisch-Statistische Berichten

WED: Wet op de Economische Delicten

DG: Directeur/directoraat-generaal

AMVB: Algemene maatregel van bestuur

Stb: Staatsblad

Stcrt: Staatscourant

SER: Sociaal-Economische Raad

MG: Militair Gezag

Vb: Verordeningblad voor de bezette gebieden

HdTK: Handelingen der Tweede Kamer

MVT: Memorie van Toelichting

TVVS: Tijdschrift voor

AWB: Algemene Wet Bestuursrecht

HR: Hoge Raad

Pb EG: Publicatieblad van de Europese (Economische) Gemeenschap

PBO: Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie

1. Verantwoording

1.1. Doel en werking van het Basis Selectiedocument

Een Basis Selectiedocument (BSD) is een bijzondere vorm van een selectielijst. In de regel heeft een BSD niet zozeer betrekking op (alle) archiefbescheiden van één (enkele) organisatie, als wel op het geheel van de bescheiden die de administratieve neerslag vormen van het overheidshandelen op een bepaald beleidsterrein.

Het BSD geldt dus voor de archiefbescheiden van verschillende overheidsorganen (veelal ook diverse zorgdragers), en wel voor zover de desbetreffende actoren op het terrein in kwestie werkzaam zijn (geweest). Dit betekent dat er geen handelingen van particuliere actoren worden opgenomen.

Een BSD wordt normaliter opgesteld op basis van institutioneel onderzoek. In het rapport institutioneel onderzoek (RIO) wordt dan het betreffende beleidsterrein beschreven, evenals de taken en bevoegdheden van de betrokken organen. De handelingen van de overheid op het beleidsterrein staan in het RIO in hun functionele context geplaatst. In het BSD zijn de handelingen overgenomen, alleen nu geordend naar de actor. Bovendien is bij elke handeling aangegeven of de administratieve neerslag hiervan bewaard dan wel vernietigd moet worden.

Door de beleidsterreingerichte benadering komen verschillende aspecten betreffende het beheer van de eigen organisatie van de zorgdrager (personeelsbeleid, financieel beleid, etc.) niet aan bod. Voor het selecteren van de administratieve neerslag die betrekking heeft op de instandhouding en ontwikkeling van de eigen organisaties van overheidsorganen dienen een aantal zogeheten ‘horizontale’ BSD’s. Deze horizontale BSD’s zijn van toepassing op alle organisaties van de rijksoverheid.

Het niveau waarop geselecteerd wordt, is dus niet dat van de stukken zelf, maar dat van de handelingen waarvan die archiefbescheiden de administratieve neerslag vormen. Een BSD is derhalve geen opsomming van (categorieën) stukken, maar een lijst van handelingen van overheidsactoren, waarbij elke handeling is voorzien van een waardering en indien van toepassing een vernietigingstermijn.

1.2. Afbakening van het beleidsterrein

Uitgangspunt van het prijsbeleid is de bevoegdheid van de rijksoverheid om in bijzondere omstandigheden te kunnen ingrijpen, en wel op momenten waarop de markt niet toereikend blijkt te zijn voor de distributie van goederen.

Het deelbeleidsterrein Prijsbeleid maakt onderdeel uit van een groter beleidsterrein, het economische verkeer, dat tegenwoordig gericht is op de bevordering van de vrije marktwerking. Doel is de regeling van de vereiste goede economische omgangsvormen. Het gehele onderzoek beslaat de volgende deelterreinen

  • Mededingingsbeleid op privaatrechtelijk niveau (garantie van industriële eigendom) en op publiekrechtelijk niveau (regelgeving met betrekking tot economische mededinging (RIO 94 Mededingingsbeleid);

  • Prijsbeleid

  • Consumentenbescherming, waaronder het consumentenkrediet (PIVOT-rapport 94 Mededingingsbeleid);

  • De economische controle

  • Consumentenbeleid (RIO 91)

In dit BSD komen alleen nationale organen aan de orde. Uiteraard hebben ook internationale verdragsorganen invloed gehad op het prijsbeleid zoals de Europese Unie, die regels uitvaardigt ter bevordering van de vrije interne markt, waarmee een centraal aangestuurd prijsbeleid van de lidstaten in strijd is. Buitenlandse economische betrekkingen en over de organen die van invloed zijn op het prijsbeleid zijn beschreven in RIO 145 Buitenlandse economische betrekkingen.

1.3. Doelstellingen op het deelbeleidsterrein Prijsbeleid

1.3.1. Regelingen ontstaan tijdens de oorlogsvoorbereiding en de bezetting, 1939–1945

Gedurende verschillende perioden vóór de Tweede Wereldoorlog heeft de Nederlandse overheid over de bevoegdheid beschikt in te grijpen op het gebied van de prijsvorming. Vanaf 1939 werd deze bevoegdheid permanent. Als maatregel bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vaardigde de regering een wet uit, ‘teneinde de opdrijving van prijzen van goederen en diensten alsmede het hamsteren van goederen in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden te voorkomen’, de Prijsopdrijvings- en Hamsterwet. Krachtens deze wet kon de Minister van Economische Zaken maximumprijzen vaststellen voor de verkoop of verhuur van ‘de door hem aangewezen goederen’. 1Deze wet was bedoeld om onverantwoorde prijsverhoging en voorraadvorming te voorkomen in een tijd van dreigende schaarste.

1.3.2. Regelingen ontstaan na de bevrijding

De Verordening Prijzen, van kracht voor geheel Nederland sedert 5 mei 1945 verklaarde dat alle besluiten, regelingen en voorschriften met betrekking tot de prijzen werden beschouwd als regelingen, die tot stand waren gekomen krachtens art. 3 en 4 van de Prijsopdrijvings- en Hamsterwet 1939, die immers aan de minister de bevoegdheid toekende om prijzen vast te stellen en regels daarvoor op te stellen. Hieronder vielen

de Prijzenbeschikking 1940,

de Detailprijzenbeschikking,

het Landbouwprijzenbesluit 1940,

het Huurprijsbesluit 1940, in 1950 vervangen door de Huurwet2,

het Vervoerprijsbesluit 1940,

het Besluit inzake de benoeming van een Gemachtigde voor de prijzen en de Organisatiebeschikking Prijsbeheersing, met dien verstande dat de Gemachtigde geen straf- of tuchtrechtelijke bevoegdheden meer worden toegekend,

het Besluit Doorberekening van omzet en invoerbelasting van 30 april 1941,

het Prijsvormingsbesluit 1941, met uitzondering van enkele voor de bezetter karakteristieke strafbepalingen,

de Eerste Uitvoeringsbeschikking van het Prijsvormingsbesluit, met uitzondering van enkele organisatorische bepalingen,

het Prijsaanduidingsbesluit 1941,

de Prijzenbeschikking gebruikte goederen no. 1,

het Prijsvoorschrift overdracht van goederen door stilgelegde bedrijven 1943 no. 1,

het Uitvoeringsvoorschrift van het Prijsvormingsbesluit.

Het tijdens de bezetting ontstane stelsel werd geleidelijk vervangen door nieuwe regels van het Ministerie van Economische Zaken, die in de periode 1946–1947 werden opgesteld. De daarbij behorende bevoegdheden werden nader geregeld in de Beschikking Geldende Prijzenbeschikkingen van 8 november 1944 en later bekrachtigd bij de Wet betreffende wettelijke maatregelen op het gebied van prijzen voor goederen of diensten, Stb. 1946, G 116, die van kracht was op de datum waarop de staat van oorlog in Nederland werd opgeheven. De prijzen met betrekking tot landbouwproducten en voedingsmiddelen werden vastgesteld door de productschappen, die daarvoor krachtens het Organisatiebesluit Voedselvoorziening de bevoegdheid hadden gekregen. Dit besluit – waarop in een volgende paragraaf nader wordt ingegaan – is ingetrokken toen de Landbouwwet 1958 van kracht werd, waarbij ook aan de Minister van Landbouw een rol in het prijsbeleid werd toegekend.

Inmiddels kwam in 1948 de door het Marshallplan geïnitieerde hulpverlening op gang die ook zijn uitwerking had op het prijsbeleid. Vanaf 1949 werden als gevolg van de afneming van de schaarste op de goederenmarkt tal van prijsvoorschriften vervangen door z.g. vrijlatingsbeschikkingen. Deze besluiten waren noodzakelijk omdat intrekking van specifieke prijsvoorschriften niet tot de gewenste liberalisatie zou leiden de goederen zouden automatisch onder de algemene prijsbeschikkingen komen te vallen. Een belangrijk voorschrift is de Prijzenbeschikking voedselvoorziening van 22 maart 1949, waarin alle prijsvoorschriften met betrekking tot de voedselvoorziening kwamen te vervallen. Hierbij was echter wel ‘prijsopdrijving’ verboden, de Prijsopdrijving- en Hamsterwet 1939 was immers nog van kracht! Wat dit inhield was voortaan een zaak voor de Tuchtrechter voor de prijzen, en vanaf 1952 voor de economische politierechter dergelijke kwesties kwamen pas aan de orde wanneer belanghebbenden dermate serieuze klachten hadden ingediend, dat opsporingsambtenaren als van de – pas opgerichte – Economische Controledienst het nodig achtten om in te grijpen.

1.3.3. De geleide prijspolitiek van 1950 tot 1985

In 1954 deden zich echter andere problemen voor dan door de Prijs- en Hamsterwet 1939 waren voorzien de regering wilde – in een periode van geleide loonpolitiek – voorkomen dat loonstijgingen meteen in de prijzen zouden worden doorberekend, waardoor als gevolg van een ‘loon- en prijsspiraal’ een niet te beteugelen inflatie zou kunnen ontstaan. Als gevolg van overleg tussen de overheid en het bedrijfsleven werd opnieuw bepaald dat voor prijsverhoging toestemming van het Ministerie van Economische Zaken was vereist. Onder meer werden verboden tot prijsverhoging of z.g. prijsstoppen uitgevaardigd tegen kartels en grote bedrijven die goedkoper konden produceren dan zij in werkelijkheid in hun prijzen aangaven (men omschreef dit indertijd als ‘prijsverstarring in benedenwaartse richting’).

Inmiddels bleek ook de noodzaak tot de invoering van minimumprijzen om het wegconcurreren van kleinere bedrijven te voorkomen. Met name werd de geldigheid van regelingen voor levensmiddelen in het kader van het Organisatiebesluit voedselvoorziening verlengd, ook toen de vastgestelde geldigheidstermijn van het Organisatiebesluit in 1958 kwam te vervallen. Hiervoor werden naast art. 174 van de Landbouwwet verschillende wettelijke voorzieningen getroffen. Het Ministerie van Landbouw had daardoor de bevoegdheid om voor bepaalde landbouwproducten zowel maximum- als minimumprijzen vast te stellen en kon deze bevoegdheden ook delegeren aan de productschappen. Tot 1993 heeft zij van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. Het Ministerie van Economische Zaken beperkte in hoofdzaak zijn bemoeienis tot de maximumprijzen.

De Prijzenwet van 1961 kent aan de overheid de permanente bevoegdheid toe om in te grijpen in de prijsvorming van goederen en diensten. Uitgangspunt is hierbij wel ‘dat de vrije prijsvorming een essentiële functie in het economisch bestel vervult en dat ingrijpen van overheidswege in het vrije verkeer zoveel mogelijk moet worden vermeden.’3 Toch werd aan de Minister van Economische Zaken de bevoegdheid toegekend om in bijzondere omstandigheden door middel van prijsbesluiten en beschikkingen regulerend op te treden ten aanzien van de prijsvorming van sommige waren. Het prijsbeleid wordt echter gevoerd ‘aan de hand van criteria, zgn. prijsgedragsregels, waarover tevoren overleg is gevoerd met het georganiseerde bedrijfsleven.’ Prijsmaatregelen zouden eerst door de minister mogen worden vastgesteld, indien er ‘onverantwoorde prijsverhogingen’ van bepaalde artikelen plaats vonden.4 In 1964 werd door een wetswijziging tevens aan de minister de bevoegdheid toegekend om onmiddellijk prijsbindende voorschriften te stellen aan bedrijven die zich niet aan de prijsafspraken hielden zonder dat daarvoor een algemene prijsmaatregel moest worden afgekondigd.

Het prijsbeleid vond zijn weerslag in jaarlijkse prijsbeschikkingen voor goederen en diensten, waarbij door middel van calculatievoorschriften marges voor prijsvorming werden vastgesteld. Uitgangspunt was een peilprijs, zoals die bestond op een vastgestelde datum. De toegelaten verhogingen werden vastgesteld aan de hand van verhoogde grondstofprijzen en andere factoren, mede vastgesteld aan de hand van ramingen van het Centraal Planbureau. Deze regelingen bevatten calculatievoorschriften, waarbij de marges werden vastgesteld van de gewenste prijsverhoging. Daarnaast werden er jaarlijks voor bepaalde categorieën goederen en diensten bijzondere ‘sectorale’ prijsbeschikkingen afgekondigd in overleg met de ‘sector’ in industrie, handel en dienstverlening. Al deze regelingen werden van een uitvoerige motivatie voorzien in de bijbehorende toelichting. De minister verantwoordde de totstandkoming van deze regelingen in zijn ‘Jaarverslag over de uitvoering van de Prijzenwet’ aan de Staten-Generaal, die na vaststelling in de Staatscourant werd gepubliceerd. Wij vinden in deze toelichtingen en verslagen ook alle overlegpartners genoemd die aan de totstandkoming van de beschikkingen hebben bijgedragen.

Naast prijsbeschikkingen werden er voor de verschillende sectoren ook jaarlijks Beschikkingen meldingen prijsveranderingen uitgevaardigd, waarbij iedere prijsverandering (verhoging of verlaging) bij de minister moest worden aangemeld. Voor sommige categorieën goederen of diensten gold de aangifte van de prijsverandering (de z.g. ‘lichte melding’), bij andere moest een calculatie worden toegevoegd (de z.g. ‘zware melding’). Niet aangemelde prijsverhogingen waren strafbaar en konden leiden tot proces-verbaal van de Economische Controledienst.

De toepassing van de prijzenwet werd vanaf 1955 dus vooral gezien als een instrument om inflatie te beteugelen en de economische conjunctuur te beheersen. Over de effectiviteit van deze vorm van ‘conjunctuurbeleid’ begon aan het eind van de jaren zeventig twijfel te ontstaan. Zo leidde prijsbeheersing uiteindelijk remmend op de marktwerking; vooral in bepaalde sectoren werkten de door de beschikking vastgestelde prijzen als een ‘quasi-kartelprijs’.5 Het inzicht ontstond dat prijsvorming ook door de markt zelf en dus zonder specifieke regelgeving in de hand kon worden gehouden.

1.3.4. Naar de afschaffing van prijsvoorschriften

In het kader van de deregulering werd vanaf 1982 nader overleg gevoerd over de vraag of de regering nog door middel van prijsmaatregelen mocht ingrijpen. Als redenen werden opgegeven de dalende inflatie en het feit dat het vaststellen van toegelaten maximumprijzen kon leiden tot hogere prijsstellingen dan feitelijk nodig was. Vanaf dat jaar werd er in ieder geval geen algemene prijsbeschikking meer vastgesteld.

De SER stelde in 1983 dat prijsmaatregelen in het bestaande economische bestel niet tot het gewenste prijsverlagende effect konden leiden toepassing van de Prijzenwet zou alleen effectief zijn ‘in combinatie met of eventueel als aanloop tot (een pakket) andere maatregelen’ tot bestrijding van de inflatie. Deze samenhang met andere maatregelen werd vanaf 1993 als een bindende verplichting in de wet voorgeschreven. Deze wet stelde voor de afkondiging van elke prijsregeling een advies van de SER verplicht.6

In de praktijk werden reeds in 1983 de prijsvoorschriften beperkt en sedert het begin van 1985 werd geen enkel prijsvoorschrift meer gegeven.7 De ‘prijsbewakingssystemen’ die in dat jaar door het ministerie worden gehanteerd, zijn gebaseerd op regels met betrekking tot economische mededinging (prijsbindingafspraken). Zo bleef de suikerprijs nog vast, omdat er afspraken met betrekking tot de minimumprijs voor suiker verbindend waren verklaard. Over 1983 beperkte de verslaglegging over de prijsmaatregelen zich tot aankondiging van opheffing van de regelgeving, daarna werd er feitelijk geen verslag meer afgelegd. Per ingang van 1 januari 1986 werd het ministerie ingrijpend gereorganiseerd, omdat er geen aanvragen voor ontheffing van prijsvoorschriften meer hoefden te worden ingediend. Het is duidelijk dat het rechtstreeks ingrijpen in prijzen door het ministerie slechts in uitzonderlijke situaties dient te geschieden. Ambtenaren pleitten dan ook voor een striktere toepassing van de kartelwet, met name wanneer prijzen hoog worden gehouden door regionale monopolievorming.

In deze dereguleringsperiode kwam ook de Prijzennoodwet, Stb. 1984, 75 tot stand, die voorschrijft dat in situaties waarin de minister in noodgebieden of in bijzondere regio’s niet in staat is de prijzen van goederen vast te stellen, dit door een economische commissaris dient te geschieden, die daarvoor in de wet is aangewezen. Als zodanig functioneert de secretaris van de regionale Kamer van Koophandel aldaar.

Prijsvoorschriften zijn sedert 1985 slechts in bijzondere gevallen tot stand gekomen. Voor de bevoegdheid van de regering om regels te stellen voor geneesmiddelenprijzen in het belang van de gezondheidszorg is in 1991 een tijdelijke wet opgesteld, waarbij regels voor de inwerkingtreding en regels voor de handhaving nog moesten worden vastgesteld.8 Een poging om ze van toepassing te verklaren voor vrije beroepsbeoefenaren mislukte, omdat het College van Beroep voor het Bedrijfsleven bepaalde dat prijsregelingen niet als instrument konden worden gehanteerd voor het inkomensbeleid. Reguliere prijsregelingen – de term ‘prijsbeschikking’ is voor dit instrument sedert de totstandkoming van de Algemene Wet Bestuursrecht definitief komen te vervallen – hebben sedertdien slechts betrekking op de prijsaanduiding. Dit zijn ministeriële voorschriften op grond van bij AMVB vastgestelde bevoegdheden, waarbij wordt aangegeven hoe de klant tot een juiste prijsvaststelling van een product moet kunnen komen. Zij worden uitgevaardigd in het belang van de consument, waardoor het prijsbeleid tegenwoordig volledig deel uitmaakt van het consumentenbeschermingsbeleid. De vaststelling van maximumprijzen is in de laatste prijzenwet slechts bij door strenge voorwaarden bepaalde uitzonderingen toegestaan. Hierbij is het prijsbeleid in overeenstemming gebracht met de vrije markt binnen de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Economische Ruimte, waarbinnen grenzen aan de prijsvorming nagenoeg niet is toegestaan.

Feitelijk wordt er heden geen prijsbeleid in de zin van dit rapport meer gevoerd.

1.4. Actoren voor zover ze zijn opgenomen in deze selectielijst

Actoren ressorterend onder de zorg van de Minister van Economische Zaken:

De Minister van Economische Zaken

De Centrale Adviescommissie voor de Prijspolitiek

Vakminister (De Minister van Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie)

Actor ressorterend onder de zorg van de Minister van Algemene Zaken:

Vakminister (De Minister van Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie)

Actor ressorterend onder de zorg van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties:

Vakminister (De Minister van Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie)

Actor ressorterend onder de zorg van de Minister van Buitenlandse Zaken:

Vakminister (De Minister van Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie)

Actor ressorterend onder de zorg van de Minister van Defensie:

Vakminister (De Minister van Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie)

Actor ressorterend onder de zorg van de Minister van Financiën:

Vakminister (De Minister van Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie)

Actor ressorterend onder de zorg van de Minister van Justitie:

Vakminister (De Minister van Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie)

Actor ressorterend onder de zorg van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit:

Vakminister (De Minister van Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie)

Actor ressorterend onder de zorg van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap:

Vakminister (De Minister van Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie)

Actor ressorterend onder de zorg van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid:

Vakminister (De Minister van Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie)

Actor ressorterend onder de zorg van de Minister van Verkeer en Waterstaat:

Vakminister (De Minister van Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie)

Actor ressorterend onder de zorg van de Minister van Volksgezondheid en Sport:

Vakminister (De Minister van Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie)

Actor ressorterend onder de zorg van de Minister van VROM:

Vakminister (De Minister van Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie)

1.5. Totstandkoming BSD

Voorafgaand aan het Basisselectiedocument (BSD) is er een institutioneel onderzoek verricht naar de taakontwikkeling van het ministerie in de periode na 1940. Dit leidde tot het opstellen van het rapport institutioneel onderzoek (RIO) Prijsbeleid en Economische Controle. Een tweetal institutionele onderzoeken naar het handelen van de rijksoverheid met betrekking tot prijsregulering voor zover dit wordt aangestuurd door het Ministerie van Economische Zaken, over de jaren 1946–1999 en naar het handelen van de Economische Controledienst en zijn voorgangers over de jaren 1946– 1999. Dit rapport is verschenen 2001 in de PIVOT reeks onder nummer 108. De auteur van dit rapport is dr. J.A.A.Bervoets.

Het RIO heeft betrekking op twee deelbeleidsterreinen te weten

  • Prijsbeleid

  • Economische Controle

Dit BSD heeft betrekking op het deelbeleidsterrein Prijsbeleid.

De waarderingen zijn overgenomen uit het concept BSD Prijsbeleid, februari 2004. De auteurs van dit BSD zijn K. de Hart en P. van der Stoep. Er is geen aanvullend onderzoek verricht, omdat er sinds begin jaren negentig feitelijk nauwelijks meer sprake is van een prijsbeleid.

Het oorspronkelijke RIO bevat geen handelingen van algemene aard. Deze zijn toegevoegd aan dit BSD. Het betreft de handelingennummers 40 tot en met 59. Een aantal handelingen, die overlapten met de nieuwe algemene handelingen, zijn vervolgens samengevoegd (zie concordans).

Het RIO heeft voor de deelbeleidsterreinen Prijsbeleid en Economische Controle een eigen nummering. De handelingen in dit BSD hebben dezelfde nummering als de handelingen in de sectie Prijsbeleid in het RIO.

De actoren product- en bedrijfsgroepen in de voedingsmiddelenbranche en productschappen voor voedingsmiddelen in het kader van de PBO zijn niet opgenomen in het BSD, omdat op het moment van opstellen van het BSD een inventarisatie van alle ZBO’s en PBO’s gaande was. Besloten is om de resultaten van deze inventarisatie af te wachten en deze actoren later te benaderen.

De actor Minister van Publieksrechtelijke Bedrijfsorganisatie is toegevoegd; deze actor valt onder de zorg van de vakminister.

Uit de historisch-maatschappelijke analyse (HMA) is gebleken dat de Sociaaleconomische Raad (SER) een grote rol heeft gespeeld op het beleidsterrein. De SER is niet opgenomen in het BSD, omdat deze actor de beschikking heeft over een eigen organisatiegerichte selectielijst.

De actor de Minister van Sociale Zaken is tevens niet opgenomen in dit BSD. Hoewel de actor zijdelings een rol vervulde binnen het beleidsterrein wordt er met betrekking tot handelingen voor de Minister van Sociale Zaken verwezen naar het BSD Inkomens- en arbeidsvoorwaardenbeleid.

Uit de HMA is tevens naar voren gekomen dat de PBO Stichting van de Arbeid en de werkgevers- en werknemersorganisaties een grote rol op het beleidsterrein vervulden. De archieven van deze organisaties zijn reeds overgebracht naar diverse archiefinstellingen:

  • Stichting van de Arbeid:

    Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG)

  • Centraal Sociaal Werkgeversverbond:

    Nationaal Archief (NA)

  • Verbond van Nederlandse Werkgevers:

    NA

  • Christelijk Nationaal Vakverbond:

    IISG

  • Nederlands Verbond van Vakbewegingen:

    IISG

  • Katholieke Arbeiders Bond (KAB)AB:

    Katholiek Documentatie Centrum Nijmegen

Er behoeven geen (delen) van selectielijsten te worden ingetrokken.

2. Selectiedoelstelling

In de productbeschrijving BSD van maart 2004 is de selectiedoelstelling van het Nationaal Archief als volgt verwoord. ‘De doelstelling van het Nationaal Archief bij de selectie van overheidsarchieven is dat de belangrijkste grondslagnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig worden gesteld voor blijvende bewaring. Met het te bewaren materiaal moet het mogelijk zijn om een reconstructie te maken van de hoofdlijnen van het handelen van de rijksoverheid ten opzichte van haar omgeving, maar ook van de belangrijkste historisch-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zover deze zijn te reconstrueren uit overheidsarchieven.’

3. Selectiecriteria

Uitgaande van de algemene selectiedoelstelling heeft het Nationaal Archief in 1998 een (gewijzigde) lijst van algemene selectiecriteria geformuleerd. Met behulp van die algemene criteria wordt in een BSD een waardering toegekend aan de handelingen die door middel van het institutioneel onderzoek in kaart zijn gebracht.

De algemene selectiecriteria van PIVOT zijn positief geformuleerd; het zijn bewaarcriteria. Is een handeling op grond van een criterium gewaardeerd met B (’blijvend te bewaren’), dan betekent dit dat de administratieve neerslag van die handeling te zijner tijd geheel dient te worden overgebracht naar het NA.

De neerslag van een handeling die niet aan één van de selectiecriteria voldoet, wordt op termijn vernietigd. De waardering van de desbetreffende handeling luidt dan V (vernietigen), onder vermelding van de periode waarna de vernietiging dient plaats te vinden. De neerslag die uit dergelijke handelingen voortvloeit, is dus niet noodzakelijk geacht voor een reconstructie van het overheidshandelen op hoofdlijnen.

Handelingen die worden gewaardeerd met B (ewaren)

1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, evenals het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.

2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieronder valt ook het toetsen van en het toezien op beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.

3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren

Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.

4. Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.

5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt

Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.

6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten

Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.

Overigens kan, ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen, betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.

Naast de algemene criteria kunnen er in een BSD, eveneens binnen het kader van de selectiedoelstelling, in overleg met het NA, beleidsterreinspecifieke criteria worden geformuleerd. Deze criteria worden doorlopend genummerd, waarbij wordt aangesloten bij de zes algemene criteria (dus vanaf 7). In dit BSD is geen aanvullend selectiecriterium toegekend.

4. Actorenoverzicht

In deze paragraaf worden de actoren beschreven die in dit BSD zijn opgenomen.

Voor een uitgebreidere beschrijving van de actoren en de besluitvormingsprocessen wordt verwezen naar het rapport institutioneel onderzoek Prijsbeleid en Economische Controle verschenen in de PIVOT-reeks onder nummer 108.

Actoren ressorterend onder de zorg van de Minister van Economische Zaken (1945–):

Het directoraat-generaal van de Prijzen, 1945–1956 (formeel)

Dit directoraat is vanaf 1945 de rechtsopvolger van de Gemachtigde voor de Prijzen, die in 1941 is ingesteld. Zij heeft tot 1950 adviserende bevoegdheden met betrekking tot de vaststelling van alle prijzen op het gebied van goederen en diensten, ook door ministeries van Verkeer en Waterstaat (transport) en Landbouw. Deze adviezen waren de facto bindend.

Bij Koninklijk Besluit van 1946, Stb. G 186 kwam het DG onder het Ministerie van Economische Zaken te ressorteren. De adviserende taken van het directoraat-generaal gaan na de intrekking van de prijsbeschikkingen in 1950 over naar de directoraten van de desbetreffende vakministers. Ook bij het Ministerie van Economische Zaken worden de prijzen van de groothandel geregeld door een directoraat dat met industrialisatie is belast. Hiermee beperkt zijn taak zich tot

  • Afdoening van zaken voor het Tuchtgerecht van de Prijzen (tot de invoering van de Wet Economische Delicten, waarbij de bevoegdheden van het tuchtgerecht overgaan naar de economische politierechter),

  • Beheer van het Fonds voor de Prijspolitiek.

Het directoraat-generaal voor Handel & Nijverheid

Dit overkoepelende directoraat was de belangrijkste speler met betrekking tot wetgeving binnen het ministerie.

De Minister van Economische Zaken (1945–)

In 1953 gaan alle bevoegdheden over naar het Ministerie van Economische Zaken, directoraat Ordeningszaken, afdeling Prijspolitiek. Het directoraat-generaal blijft om juridische redenen tot 1956 op persoonlijke titel voortbestaan.

Nadien was prijsbeleid of prijspolitiek de benaming van een afdeling van het Ministerie van Economische Zaken, die bleef voortbestaan onder de volgende benamingen

Hoofdafdeling Prijzen van de directie Ordeningsvraagstukken (1953–1965),

Directoraat Prijzen en Mededinging, van het directoraat-generaal van Industrie en Handel 1965–1973 (het kabinet-Den Uyl),

Directoraat-generaal voor de Prijzen, Ordeningsvraagstukken en Regionaal Beleid, 1974–1985, met een aantal afdelingen, belast met het prijsbeleid.

Met ingang van 1986 werd de afdeling, belast met prijsbeleid, als zodanig opgeheven, omdat er geen uitvoerende taken meer aan de ambtenaren werden opgedragen.

De Centrale Adviescommissie voor de Prijspolitiek (1946–1964)

De commissie is ingesteld in 1946 en adviseerde de Minister van Economische Zaken over het prijsbeleid.

Actor onder de zorg van de vakminister:

De Minister van Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie (1945–)

Ook na 1950 werden de bevoegdheden tot vaststelling van prijzen van agrarische producten nog doorgedelegeerd naar publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties op dat terrein. De minister moest echter bij deze prijsvaststelling betrokken blijven om te voorkomen dat zij een concurrentiebeperking inhielden voor industriële of handelsondernemingen. Per bedrijfstak wordt bekeken onder welke minister de pbo valt. In de wet (die door de Minister van Justitie is opgesteld) staat dat dan ook steeds ‘Onze Ministers’.

5. Verslag vaststellingsprocedure

Op 22 maart 2007 is het ontwerp-BSD door het Project Wegwerken Archiefachterstanden (PWAA) namens de Minister van Economische Zaken, de Minister van Algemene Zaken, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Defensie, de Minister van Financiën, de Minister van Justitie, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Minister van OCW aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 1 augustus 2007 lag de selectielijst gedurende zes weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van de studiezaal en op de website van het Nationaal Archief evenals op de website van het Ministerie van OCW, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.

Op bracht de RvC advies uit (kenmerk aca-2007.03991/4), hetwelk behoudens enkele tekstuele correcties geen aanleiding heeft gegeven tot wijziging van de ontwerp-selectielijst.

Daarop werd het BSD op door de Algemene Rijksarchivaris, namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, door de projectdirecteur van het PWAA namens de Minister van Economische Zaken (kenmerk C/S&A/07/2410), de Minister van Algemene Zaken (kenmerk C/S&A/07/2406), de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (kenmerk C/S&A/07/2408), de Minister van Buitenlandse Zaken (kenmerk C/S&A/07/2407), de Minister van Defensie (kenmerk C/S&A/07/2409), de Minister van Financiën (kenmerk C/S&A/07/2411), de Minister van Justitie (kenmerk C/S&A/07/2412), de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (kenmerk C/S&A/07/2431), de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (kenmerk C/S&A/07/2432), de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (kenmerk C/S&A/07/2434), de Minister van Verkeer en Waterstaat (kenmerk C/S&A/07/2433), de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (kenmerk C/S&A/07/2435) en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (kenmerk C/S&A/07/2430) vastgesteld.

6. Leeswijzer

De selectielijst is primair ingedeeld naar zorgdrager en secundair naar actor. De tertiaire indeling is de volgorde van de handelingen Tussen de handelingen treft u bij de actor Minister van Economische Zaken de titels van de hoofdstukken uit het RIO. Dit is gedaan om het opzoeken van de handelingen van de grootste en eerstverantwoordelijke actor op dit beleidsterrein in de aanvulling op het RIO te vergemakkelijken.

Handelingenblokken

De handelingen zijn verwerkt in uniek genummerde gegevensblokken die als volgt zijn opgebouwd

Handelingnr: Dit is het volgnummer van de handeling. Dit nummer is overgenomen uit het RIO.

Handeling: Dit is een complex van activiteiten die een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid. In de praktijk komt een handeling meestal overeen met een procedure of een werkproces.

Periode: Hier staat het tijdvak vermeld gedurende welke jaren de handeling is verricht. Wanneer er geen eindjaar staat vermeld wordt de handeling nog steeds uitgevoerd.

Grondslag: Dit is de wettelijke basis op grond waarvan de actor de handeling verricht.

Vermeld worden de naam (citeertitel) van de wet, de Algemene Maatregel van Bestuur, het Koninklijk Besluit of de ministeriële regeling; het betreffende artikel en lid daarvan; de vindplaats, dwz. de vermelding van Staatsblad of Staatscourant; wijzigingen in de grondslag en het vervallen hiervan.

Wanneer er geen wettelijke grondslag voor een handeling bestaat, kan de bron worden genoemd waarin de betreffende handeling staat vermeld.

Product: Waar mogelijk wordt hier vermeld welke documenten uit de handeling zijn voortgekomen.

Opmerking: Deze aanvullende informatie wordt slechts vermeld wanneer de strekking van de handeling toelichting behoeft.

Waardering: Waardering van de handeling in B (bewaren) of V (vernietigen).

Indien vernietigen, dan vermelding van de vernietigingstermijn.

Indien bewaren, dan vermelding van het gehanteerde selectiecriterium.

Eventueel een nadere toelichting op de waardering.

De ’B’ staat voor bewaren, ofwel het na afloop van de overbrengingstermijn krachtens de Archiefwet 1995 overdragen aan het Nationaal Archief. De ’V' staat voor vernietigen na afloop van de aangegeven termijn. Achter de ’B' of ’V' is aangegeven welk selectiecriterium, zoals geformuleerd in de inleiding, is toegepast.

Selectielijst

7. Actoren onder de zorg van de Minister van Economische Zaken

7.1. Actor de Minister van Economische Zaken

7.1.1. Algemeen

Beleidsontwikkeling en -evaluatie

40.

Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid betreffende het beleidsterrein Prijsbeleid

Periode: 1945–

Product: O.a. beleidsnota’s, beleidsnotities, rapporten, adviezen en evaluaties

Opmerking: De eigenlijke vaststelling van het beleid vindt plaats in de ministerraad.

Onder deze handeling valt ook het voeren van overleg met andere betrokken actoren op het beleidsterrein;

het voorbereiden van een standpunt ter inbrenging in de ministerraadsvergaderingen voor beraad en besluitvorming betreffende het beleidsterrein;

het voeren van overleg met/het leveren van bijdragen aan het overleg met het staatshoofd betreffende het beleidsterrein;

het voorbereiden van een Memorie van Toelichting op de Rijksbegroting het beleidsterrein;

het toetsen van de uitvoering van het beleid (evaluatie);

het leveren van commentaar op de recht- en doelmatigheidscontroles van de Algemene Rekenkamer op het beleidsterrein;

het aan een externe adviescommissie verzoeken om advies betreffende het beleidsterrein (hiermee worden ook de adviesaanvragen van de SER bedoeld);

het informeren van het Kabinet van de Koningin over ontwikkelingen op het beleidsterrein;

het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid

Waardering: B 1

Totstandkoming van wet- en regelgeving

41.

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wet- en regelgevingbetreffende het beleidsterrein Prijsbeleid

Periode: 1945–

Product: Wetten, algemene maatregelen van bestuur

Opmerking: Het betreft hier alléén voorbereidingen waarvoor in de wet- en regelgeving geen grondslagen te vinden zijn

Waardering: B 1

Verantwoording van beleid

42.

Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen over het beleidsterrein Prijsbeleid

Periode: 1945–

Product: Series jaarverslagen, kwartaalverslagen, maandverslagen

Product: Bijvoorbeeld: Verslag van de uitvoering van de Prijzenwet in de Staatscourant.

Waardering: B, criterium 3 voor verslagen op het hoogste niveau

V, 2 jaar voor verslagen op onderliggend niveau

43.

Handeling: Het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel informeren van leden van of commissies uit de Kamers der Staten-Generaal betreffende het beleidsterrein Prijsbeleid

Periode: 1945–

Product: Brieven, notities

Opmerking: Het informeren van de Commissies voor de Verzoekschriften valt binnen de omschrijving van de bovenstaande handeling

Waardering: B 3

44.

Handeling: Het beslissen op beroepschriften naar aanleiding van beschikkingen betreffende het beleidsterrein prijsbeleid en het voeren van verweer in beroepschriftprocedures voor administratief rechterlijke organen

Periode: 1945–

Product: Beschikkingen, verweerschriften

Grondslag: Prijzenwet, art. 2.

Opmerkingen: Een prijsregeling of ‘prijsbeschikking’ kan worden getoetst aan andere wettelijke regelingen dan de Prijzenwet, bijvoorbeeld aan normen en regels met betrekking het inkomensbeleid. Bovendien is zij slechts van toepassing op roerende goederen en op diensten. Dit heeft geleid tot aantasting van de rechtskracht van deze regelingen.

Waardering: B 3

Informatieverstrekking

45.

Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen betreffende het beleidsterrein Prijsbeleid.

Periode: 1945–

Product: Correspondentie

Waardering: V, 1 jaar

46.

Handeling: Het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het beleidsterrein Prijsbeleid

Periode: 1945–

Product: Voorlichtingsmateriaal, zoals Prijsbeleidboekjes

Bron: O.a. Archief afdeling AEP, dossiers.

Waardering: B5: een exemplaar van het gedrukte voorlichtingsmateriaal

Overig: V, 5 jaar

Onderzoek

47.

Handeling: Het vaststellen van de opdracht en het eindproduct van (wetenschappelijk) onderzoek betreffende het beleidsterrein Prijsbeleid.

Periode: 1945–

Product: Offerte, brieven, rapport

Overlegkader: Bijvoorbeeld: Economische Controledienst.

Waardering: B 2

48.

Handeling: Het begeleiden van (wetenschappelijk) onderzoek betreffende het beleidsterrein Prijsbeleid.

Periode: 1945–

Product: Notities, notulen, brieven

Overlegkader: Bijvoorbeeld: Economische Controledienst.

Waardering: V, 2 jaar

49.

Handeling: Het verzamelen en bewerken van gegevens ten behoeve van (wetenschappelijk) onderzoek betreffende het beleidsterrein Prijsbeleid

Periode: 1945–

Overlegkader: Bijvoorbeeld: Economische Controledienst.

Waardering: V, 2 jaar

50.

Handeling: Het financieren van (wetenschappelijk) onderzoek betreffende het beleidsterrein Prijsbeleid

Periode: 1945–

Product: Rekeningen, declaraties

Waardering: V, 7 jaar

Subsidie

51.

Handeling: Het verstrekken van subsidies aan personen, bedrijven en instellingen die actief zijn op het beleidsterrein Prijsbeleid

Periode: 1945–

Product: Beschikkingen

Opmerking: Vanaf 1995 worden er geen subsidies meer verstrekt wanneer daarvoor geen wettelijke basis bestaat

Waardering: V, 7 jaar

Instellen en opheffen van organisatie-eenheden

52.

Handeling: Het instellen, wijzigen en opheffen van organisatie-eenheden op het beleidsterrein Prijsbeleid

Periode: 1945–

Waardering: B 4

53.

Handeling: Het instellen en opheffen van commissies, raden, werkgroepen e.d. op het beleidsterrein Prijsbeleid

Periode: 1945–

Product: Instellingsbeschikking

Waardering: B 4

54.

Handeling: Het benoemen van de leden van commissies, raden, werkgroepen e.d. op het beleidsterrein Prijsbeleid

Periode: 1945–

Product: Benoeming

Opmerking: Voor benoemingen, zie ook BSD P-direct

Waardering: V, 5 jaar na einde benoeming

Advisering

55.

Handeling: Het adviseren van andere ministers en de regering betreffende het beleidsterrein prijsbeleid

Periode: 1945–

Waardering: B 1

Interdepartementaal overleg

56.

Handeling: Het voorbereiden van, danwel het leveren van een bijdrage aan, de besluitvorming in (interdepartementale) coördinatiecommissies en (ad hoc) (interdepartementale) overlegstructuren op het beleidsterrein prijsbeleid waarvan de Minister van Economische Zaken het secretariaat voert

Periode: 1945–

Product: Adviezen, instructies, verslagen

Opmerking: ten aanzien van deze handeling geldt dat de Minister van Economische Zaken het secretariaat voert.

Waardering: B5

57.

Handeling: Het voorbereiden van, danwel het leveren van een bijdrage aan, de besluitvorming in (interdepartementale) coördinatiecommissies en (ad hoc) (interdepartementale) overlegstructuren op het beleidsterrein Prijsbeleid, waarbij een ander departement het secretariaat voert.

Periode: 1945–

Product: Adviezen, instructies, verslagen

Waardering: B5

Departementaal overleg

58.

Handeling: Het voorbereiden van, danwel het leveren van een bijdrage aan, de besluitvorming in interne overlegstructuren en het opstellen van een verslag van het overleg op het beleidsterrein prijsbeleid

Periode: 1945–

Product: verslagen, notulen, instructie

Opmerking: Het gaat om zowel structureel (afdelingsoverleg, SGDG-beraad, DG-beraad) als ad hoc overleg.

Bron: interviews (en dossiers van deze overleggen)

Waardering: Verslagen SGDG-beraad, DG-beraad: B1

Overig: V 10

Overleg met maatschappelijke vertegenwoordigingen

59.

Handeling: Het consulteren van maatschappelijke vertegenwoordigingen en/of het bedrijfsleven ten aanzien van onderwerpen op het beleidsterrein prijsbeleid

Periode: 1945–

Product: verslagen

Bron: Interviews

Waardering: B5

60.

Handeling: Het maken van afspraken met maatschappelijke vertegenwoordigingen en/of het bedrijfsleven betreffende het beleidsterrein prijsbeleid

Periode: 1945–

Product: verslagen

Bron: Interview

Waardering: B5

7.1.2. Regelgeving

Wetten

1.

Handeling: Het voorbereiden van wetten inzake de regeling van prijzen.

Periode: 1946–

Product: Prijzenwet, Stb. 1961, 135; 1965, 646; 1974, 19; 1993, 621

Wet wederverkoop van brood, Stb. 1962, 465

Wet Aardgasprijzen, Stb. 1974, 65

Machtigingswet inkomensvorming en bescherming werkgelegenheid, Stb. 1974, 1

Tijdelijke wet normering inkomens vrije-beroepsoefenaren, Stb. 1981, 423

Wet normering inkomens vrije-beroepsoefenaren, Stb. 1987,

Tijdelijke wet geneesmiddelenprijzen, Stb. 1991, 55.

Overlegkader: Ministerie van Landbouw, voor wat betreft landbouwproducten

Ministerie van Verkeer en Waterstaat, voor wat betreft vervoerskosten

Ministerie van Volksgezondheid, voor wat betreft geneesmiddelen

Waardering: B1

Nadere prijsregelingen

Prijsopdrijvings- en Hamsterwet 1939

2.

Handeling: Het voorbereiden van Koninklijke Besluiten inzake de in of buiten werkingtreding van de Prijsopdrijvings- en Hamsterwet.

Periode: 1946–1962

Overlegkader: Ministerie van Landbouw, voor wat betreft landbouwproducten

Ministerie van Verkeer en Waterstaat, voor wat betreft vervoerskosten

Ministerie van Volksgezondheid, voor wat betreft geneesmiddelen

Opmerking: De wet werd in 1961 ingetrokken.

Waardering: B5

3.

Handeling: Het bij AMVB stellen van nadere regels over prijsaanduiding en prijsvorming.

Periode: 1946–1962

Overlegkader: Ministerie van Landbouw, voor wat betreft landbouwproducten

Ministerie van Verkeer en Waterstaat, voor wat betreft vervoerskosten

Ministerie van Volksgezondheid, voor wat betreft geneesmiddelen

Minister van Sociale Zaken, voor wat betreft het inkomen van vrije beroepsgroepen

Opmerking: De wet werd in 1961 ingetrokken.

Waardering: B5

4.

Handeling: Het bij ministeriële regeling vaststellen van maximumprijzen of prijscalculatieregelingen voor branches of groepen bedrijven.

Periode: 1946–1962

Product: Prijsbeschikking

Grondslag: prijsopdrijvings- en hamsterwet 1939, art. 4

Opmerkingen: De prijsbeschikkingen konden algemene regelingen zijn, zoals beschreven in de inleiding voor fabrikanten, importgoederen en de detailhandel in het RIO, maar ook voor specifieke goederen die als ‘utility-goederen’ konden worden aangemerkt.

De wet werd in 1961 ingetrokken.

Waardering: Beschikking en toelichting: B5

Overige neerslag: V 10 jaar

5.

Handeling: Het nader vaststellen van maximumprijzen of prijscalculatieregelingen voor specifieke goederen en/of diensten.

Periode: 1946–1962

Product: Prijsverordening.

Grondslag: prijsopdrijvings- en hamsterwet 1939, art. 4

Opmerkingen: Hierbij is tevens inbegrepen het afkondigen van vrijlatingsregelingen die deze prijsverordeningen intrekken.

De wet werd in 1961 ingetrokken.

Waardering: Beschikking en toelichting: B5

Overige neerslag: V 5 jaar na vervallen

6.

Handeling: Het delegeren van bevoegdheden tot het regelen van prijzen aan publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties.

Periode: 1946–1962

Grondslag: Wet op de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie.

Opmerking: De wet werd in 1961 ingetrokken.

Waardering: B5

Prijzenwet 1961

9.

Handeling: Het bij AMVB of regeling vaststellen van regels met betrekking tot prijsvorming.

Periode: 1961–1993

Product:

Overlegkader: Ministerie van Landbouw, voor wat betreft landbouwproducten

Ministerie van Verkeer en Waterstaat, voor wat betreft vervoerskosten

Ministerie van Volksgezondheid, voor wat betreft geneesmiddelen

Grondslag: Prijzenwet, art. 2b.

Waardering: B5

10.

Handeling: Het bij AMVB of ministeriele regeling vaststellen van goederen en/of diensten waarvoor door de minister regels inzake de prijsaanduiding kunnen worden vastgesteld.

Periode: 1961–

Product: Prijsaanduidingsbeschikking goederen, Stcrt. 1963, 220.

Besluit prijsaanduiding goederen, Stb. 1980, 190; 1986, 142; 1991, 199

Besluit prijsaanduiding kappers, Stb. 1980, 189

Overlegkader: Ministerie van Landbouw, voor wat betreft landbouwproducten

Ministerie van Verkeer en Waterstaat, voor wat betreft vervoerskosten

Ministerie van Volksgezondheid, voor wat betreft geneesmiddelen

Opmerkingen: In de prijs wordt bijvoorbeeld aangegeven

– de prijs per standaardhoeveelheid van een product;

– de verzekering dat met de prijs ook de opgelegde belastingen en accijnzen zijn betaald

– de verzekering dat in beginsel ook – de in horeca gebruikelijke – diensten, couvertkosten e.d. zijn betaald

Grondslag:

Waardering: B5

11.

Handeling: Het bij ministeriële regeling jaarlijks vaststellen van maximale prijsmarges voor goederen en diensten.

Periode: 1961–1983

Product: Prijzenbeschikking goederen en diensten,

Nacalculaties van prijzenbeschikkingen

Opmerkingen: Het betreft vastgestelde prijzen of regels met betrekking tot prijsvorming aan de hand van op peildata vastgestelde prijzen en met betrekking tot de marges waarbinnen van deze prijzen mag worden afgeweken. In deze regels worden de volgende bepalingen opgenomen:

begrippen onderscheid in productie, handel, diensten, verhuur

verboden vaststelling van maximale marges

calculatieregelingen

uitzonderingen

de bevoegdheden voor handhaving en de mogelijkheden tot ontheffing.

Nacalculaties kunnen plaats vinden indien de werkelijke prijsontwikkelingen op de wereldmarkt een ander verloop hebben dan door het Centraal Planbureau is voorzien.

Grondslag: Prijzenwet, art. 2.

Waardering: Beschikking en toelichting: B5

Overige neerslag: V 2 jaar

12.

Handeling: Het jaarlijks bij ministeriële regeling vaststellen van maximale prijsmarges voor specifieke goederen en diensten.

Periode: 1961–1984

Product: ‘Sectorale’ prijzenbeschikkingen, zoals beschreven in het Jaarverslag uitvoering van de Prijzenwet 1961–1983.

Nacalculaties van prijzenbeschikkingen

Opmerkingen: Het betreft de vaststelling prijzen waarbij het niet mogelijk is de vastgestelde prijsbeschikkingen voor goederen en diensten toe te passen. Deze regels komen in overleg met de betrokken organisaties van de branches of beroepsbeoefenaren tot stand.

Grondslag: Prijzenwet, art. 2.

Waardering: Beschikking en toelichting: B5

Overige neerslag: V 2 jaar

13.

Handeling: Het vaststellen van regelingen, houdende de verplichting tot aanmelding van prijsveranderingen.

Periode: 1987–1993.

Opmerkingen: Deze verplichtingen kunnen nadere aanwijzingen inhouden voor calculaties die tot de prijsveranderingen hebben geleid.

Grondslag: Prijzenwet, art. 2.

Waardering: V 5 jaar na vervallen

14.

Handeling: Het bij uitzondering vaststellen van maximale prijsmarges voor specifieke goederen en diensten.

Periode: 1985–

Product: Uitgevaardigd zijn Prijzenbeschikking voor ziektekostenverzekeringen, Stcrt. 1986,

Prijzenbeschikkingen voor medicijnen

Pogingen tot prijsregulering van de tarieven van vrije beroepsoefenaren, ca 1990

Opmerkingen: Het betreft regelingen, die tot 1993 mede getroffen zijn in het kader van andere maatregelen van andere ministeries. De randvoorwaarden, o.m. voortkomend uit het SER-advies van 1983 en uit de sedertdien ontstane jurisprudentie, zijn uiteindelijk vastgesteld in de wetswijziging van 1993. Regelingen van andere ministeries zijn inmiddels opgevangen door een eigen wetsregeling.

Grondslag: Prijzenwet 1993, art. 2.

Waardering: B5

15.

Vervallen.

16.

Vervallen.

17.

Handeling: Het vaststellen van prijsregelingen voor notaristarieven.

Periode: 1987–1993.

Opmerkingen: De minister heeft deze bevoegdheid vastgesteld aan de hand van de Wet inkomens vrije-beroepsoefenaren.

Grondslag: Prijzenwet art. 2a, wijziging in Stb. 1987, 86.

Waardering: V 5 jaar na vervallen

Prijsvaststelling in het kader van de Landbouwwetgeving

18.

Vervallen.

19.

Handeling: Het mede met het ministerie, belast met landbouw, vaststellen van prijsbeschikkende bevoegdheden van productschappen

Periode: 1957–

Product: Bijvoorbeeld

Besluiten houdende vaststelling van bevoegdheden van het productschap voor zuivel tot het vaststellen van minimumprijzen voor volle of halfvolle melk.

Overlegkader: Ministerie van Landbouw

Brancheorganisaties van de detailhandel

Opmerkingen: De besluiten worden gemotiveerd in het belang van het economisch verkeer binnen de detailhandel of het belang van de concurrentieverhoudingen binnen de industrie of de handel.

Grondslag: Bijvoorbeeld Instellingswet productschap voor zuivel, Art 4, lid 1 sub a.

Waardering: B5

20.

Handeling: Het mede met het ministerie belast met landbouw, vaststellen van prijzen van landbouwproducten voor de detailhandel.

Periode: 1957–

Overlegkader: Brancheorganisaties van de detailhandel

Opmerkingen: Vaststellingen van prijzen kunnen ook geschieden door productschappen; deze bevoegdheden worden aan de productschappen toegekend ingevolge de instellingswet van het schap.

Grondslag: Landbouwwet, art. 17, Uitvoeringsbesluit van 1958, Stb. 167, Art. 1, sub b.

Waardering: V 10 jaar

21.

Handeling: Het mede met het ministerie, belast met landbouw vaststellen van prijzen van landbouwproducten in het belang van de concurrentieverhoudingen binnen de industrie of de handel.

Periode: 1957–

Grondslag: Landbouwwet, art. 17, Art. 1, sub b. Uitvoeringsbesluit van 22 maart 1958, Stb. 167.]

Waardering: V 10 jaar

7.1.3. Uitvoering

Advisering en onderzoek

22.

Handeling: Het (mede) instellen van adviserende lichamen, met betrekking tot de prijscontrole.

Periode: 1946–1964

Opmerkingen: Ingesteld zijn

De Centrale Adviescommissie voor de Prijspolitiek

De plaatselijke prijzencommissies.

Waardering: B4

24.

Vervallen.

25.

Vervallen.

Toetsingen en toelatingen van prijzen

Prijsopdrijvings- en Hamsterwet 1939

26.

Handeling: Het geven van nadere aanwijzingen voor de toetsing van aangemelde prijscalculaties.

Periode: 1946–1964

Product: Richtlijnen voor de berekening van winsten.

Waardering: V 5 jaar

27.

Handeling: Het toetsen van aangemelde prijscalculaties door bedrijven aan de hand van prijsvoorschriften.

Periode: 1946–1964

Opmerkingen: De minister heeft de bevoegdheid om winstmarges toe te laten als gevolg van gebleken efficiëntere productiviteit tot een maximum van 5%. Hij kan echter ook dwingen de prijzen te verlagen als er een grotere omzet is ten gevolge van de vraag.

Grondslag: het desbetreffende prijsvoorschrift.

Waardering: V 5 jaar

28.

Handeling: Het geven van dispensatie aan ondernemers met betrekking tot prijsvoorschriften en/of -regelingen.

Periode: 1946–1964

Product: Prijsvaststelling

Grondslag: Beschikking 1946, no. 2301 JZ

Waardering: Prijsvaststelling en toelichting/motivatie: B5

Overige neerslag: V, 10 jaar

29.

Handeling: Het op verzoek geven van toestemming aan fabrikanten tot het doorberekenen van loonsverhogingen in de prijzen van onder prijsvoorschriften vallende goederen.

Periode: 1946–1947

Opmerkingen: Loonkosten, die na onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers waren vastgesteld door het College van Rijksbemiddelaars, mochten ingevolge de Beschikking prijsstop 1946 niet zonder toestemming van het Directoraat-generaal van de Prijzen worden doorberekend, Dit kon echter wel volgens de Prijzenbeschikking voor fabrikanten 1947, volgens hetwelk de wettelijk toegestane loonkosten in de prijs mochten worden meeberekend..

Grondslag: Beschikking prijsstop 1946. Van der Zant, p. 131.

Waardering: B5

Prijzenwet 1961

30.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen voor de toepassing van in prijsregelingen vastgestelde prijsmarges.

Periode: 1961–1985

Grondslag: De jaarlijkse ‘prijsbeschikkingen’ voor goederen en diensten; de specifieke ‘prijsbeschikkingen’ .

Waardering: V 10 jaar

31.

Handeling: Het toetsen van aangemelde prijswijzigingen boven een bepaalde vastgestelde marge.

Periode: 1961–1985

Grondslag: De jaarlijkse ‘beschikkingen van meldingen prijswijzigingen’

Waardering: V 5 jaar

32.

Handeling: Het (mede) toetsen van aangemelde prijswijzigingen van tarieven van overheidsinstellingen.

Periode: 1985–1986

Opmerkingen: Overheidsinstellingen dienen vanaf 1985 tariefsverhogingen hoger dan een vastgesteld percentage aan te melden bij het Ministerie van Economische Zaken.

Grondslag: Stcrt 1986,15

Waardering: V 5 jaar

Fonds voor de prijspolitiek

33.

Handeling: Het opleggen van heffingen aan bepaalde ondernemers voor het Fonds voor de Prijzen.

Periode: 1946–1964

Grondslag: Richtlijnen nr. 1

Waardering: V 10 jaar

34.

Handeling: Het uitkeren van verliezen op uniform geprijsde goederen voor het egalisatiefonds aan daardoor getroffen fabrikanten.

Periode: 1946–1964

Grondslag: Richtlijnen nr. 1

Waardering: V 7 jaar

35.

Handeling: Het voeren van administratie over het Fonds voor de Prijspolitiek.

Periode: 1946–1964

Grondslag: Richtlijnen nr. 1

Waardering: B3

Prijsaanduiding

36.

Handeling: Het verlenen van ontheffing van verplichtingen tot prijsaanduiding.

Periode: 1963–

Opmerkingen: Ontheffing werd verleend in bijzondere gevallen, bijvoorbeeld wanneer informatie over de prijs van specifieke goederen tevens kan leiden tot ongewenste informatie over het privéleven van de bezitter. Om die reden vroegen kleermakers in kleine gemeenschappen ontheffing voor een verplichte prijsaanduiding voor bruidsjurken.

Grondslag: Prijsaanduidingsbeschikking goederen 1963, art. ...; Besluit prijsaanduiding goederen 1980, art. 3.

Waardering: V 10 jaar

7.1.4. Handhaving

37.

Handeling: Het dwingend opleggen van prijzen voor bepaalde vastgestelde partijen goederen en/of gespecificeerde diensten.

Periode: 1946–1964

Opmerkingen: Het betreft hier sancties bij geconstateerde overtredingen.

Grondslag: het desbetreffende prijsvoorschrift.

Waardering: V 10 jaar

38.

Handeling: Het als gevolg van klachten dwingend opleggen van prijzen voor bepaalde vastgestelde partijen goederen en/of gespecificeerde diensten.

Periode: 1964–

Opmerkingen: Het betreft hier overtredingen van prijsvoorschriften en significante afwijkingen van prijsafspraken.

Waardering: V 10 jaar

39.

Handeling: Het aan specifieke ondernemingen opleggen van prijsvoorschriften.

Periode: 1964–1967

Opmerkingen: In deze regeling kunnen worden vastgesteld de prijzen van de goederen ofwel de maximum- of minimumprijzen. Deze regeling is vooral van toepassing wanneer er afwijkingen van prijsafspraken worden vastgesteld.

Deze handeling werd uitgevoerd op basis van de tijdelijke aanpassing op de prijzenwet 1961. De aanpassing expireerde op 1 januari 1966.

Grondslag: Prijzenwet, 1964, art. 3a

Waardering: B5

7.2. Actor: de Centrale Adviescommissie voor de Prijspolitiek

Uitvoering

Advisering en onderzoek

23.

Handeling: Het adviseren van de ministers inzake de prijscontrole.

Periode: 1946–1964

Waardering: B1

8. Actor onder de zorg van de vakminister

8.1. Actor: de Minister van Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie

Nadere prijsregelingen

Prijsopdrijvings- en Hamsterwet 1939

6.

Handeling: Het delegeren van bevoegdheden tot het regelen van prijzen aan publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties.

Periode: 1946–1964

Grondslag: Wet op de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie.

Waardering: B5

9. Bijlage: vervallen handelingen

Vervallen handeling:

Ondervangen door algemene handeling, nr:

15

44

16

42

18

46

24

46

25

47–49

  1. Prijsopdrijvings- en Hamsterwet art. 3. ^ [1]
  2. Zie voor de uitwerking van prijsregelingen met betrekking tot de huur ook het rapport Volkshuisvesting (In Holland staat een huis), dat in voorbereiding is. ^ [2]
  3. MVT, HdTK 1958–1959 5349, nr. 3, p. 4. ^ [3]
  4. MVT wetswijziging 1964, HdTK 1963–1964 7559, nr. 3, p. 1. ^ [4]
  5. Aldus Mok in: TVVS 1993, p. 16. ^ [5]
  6. Art. 2, lid 4. ^ [6]
  7. M.R. Mok, ‘Prijsbeleid 1983’, in TVVS 1983, p. 15–17; ‘Prijsbeleid 1985’, in TVVS, 1985, p. 48–49. ^ [7]
  8. Tijdelijke wet geneesmiddelenvoorziening, Stb. 1991, 55. ^ [8]
Naar boven