3. Betrouwbaarheid
[Regeling vervallen per 01-04-2010]
Ingevolge artikel 2 van het BBO is de betrouwbaarheid één van de vereisten voor beëdiging. Artikel 17 van het BBO bepaalt voorts dat een persoon als betrouwbaar kan worden aangemerkt indien hij van
onbesproken gedrag is.
Alvorens iemand kan worden benoemd tot buitengewoon opsporings-ambtenaar, wordt de
betrouwbaarheid van de betrokkene getoetst. De toetsing kan eerst plaatsvinden nadat
de opleiding is voltooid. Het is namelijk, mede gelet op eisen van privacy en proportionaliteit,
niet de bedoeling dat personen gescreend worden die, bijvoorbeeld wegens het niet
voltooid hebben van een opleiding, niet in aanmerking kunnen komen voor benoeming
tot buitengewoon opsporingsambtenaar.
Voorts wordt periodiek, doch in elk geval iedere vijf jaar, bij een aanvraag voor
verlenging van de akte van opsporingsbevoegdheid de betrouwbaarheid van de betrokkene
getoetst. Mede gelet op het feit dat de opsporingsbevoegdheid van rechtswege vervalt
indien er niet meer wordt voldaan aan de betrouwbaarheidseis, kan er frequenter getoetst
worden op betrouwbaarheid, of in incidentele gevallen gericht informatie opgevraagd
worden ten behoeve van de toetsing van de betrouwbaarheid.
Mijn oordeel over de betrouwbaarheid wordt zowel bij de initiële aanvraag als bij
de verlengingsaanvraag gebaseerd op de overgelegde verklaring omtrent het gedrag.
Dit is een wijziging ten opzichte van de oude situatie, waar slechts bij een initiële
aanvraag een verklaring omtrent het gedrag werd verlangd.
Indien gewenst kan tevens van informatie, afkomstig uit de registers van de justitiële
documentatie en van andere politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit diverse
bronnen, gebruik worden gemaakt. Tevens kan advies worden gevraagd aan de toezichthouder
of de direct toezichthouder. In het algemeen kan ten aanzien van personen die in een
periode van vijf jaren voorafgaande aan de aanvraag zijn veroordeeld of een transactie
zijn aangegaan ter zake van een als misdrijf strafbaar gesteld feit, geen positief
oordeel worden gegeven.
Niet uitsluitend veroordelingen ter zake van een als misdrijf strafbaar gesteld feit
zijn van belang voor het oordeel of iemand betrouwbaar wordt geacht voor de functie
van buitengewoon opsporingsambtenaar. Het argument dat de betrokkene niet voldoende
betrouwbaar is, kan ook worden ontleend aan (een reeks van) veroordelingen ter zake
van als overtreding strafbaar gestelde feiten en aan tegen hem opgemaakte processen-verbaal,
die niet tot een veroordeling hebben geleid. Ook andere ernstige bezwaren, die niet
in een proces-verbaal naar voren komen, kunnen aanleiding vormen voor een negatief
oordeel.
Indien wordt vastgesteld dat bij de (beoogde) buitengewoon opsporingsambtenaar de
betrouwbaarheid voor de uitvoering van opsporingsbevoegdheden niet (meer) aanwezig
is, worden de betrokkene, zijn werkgever, de toezichthouder alsmede de direct toezichthouder
hiervan op de hoogte gesteld. Aan de betrokkene wordt geen akte van opsporingsbevoegdheid
verleend. In het geval deze al aan hem was verleend, vervalt de opsporingsbevoegdheid
met ingang van de dag na de datum waarop is vastgesteld dat de betrouwbaarheid voor
de uitvoering van opsporingsbevoegdheden niet meer aanwezig is (artikel 35, eerste lid, onder b, van het BBO).