Vaststellingsbesluit selectielijst neerslag handelingen beleidsterrein Internationale Rechtshulp in strafzaken vanaf 1945 (Minister van Justitie)

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 24-05-2006 t/m heden

Vaststellingsbesluit selectielijst neerslag handelingen beleidsterrein Internationale Rechtshulp in strafzaken vanaf 1945 (Minister van Justitie)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Justitie,

Gelet op artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995;

De Raad voor Cultuur gehoord (advies van de Raad voor Cultuur van 19 december 2005, nr. arc-2005.02658/3);

Besluiten:

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende selectielijst en toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.

Den Haag, 23 maart 2006

De

Staatssecretaris

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
namens deze:
de

Algemene Rijksarchivaris

,

M.W. van Boven

De

Minister

van Justitie,
namens deze:
de

Directeur

Informatisering,

E.Y. Bogerman

Basisselectiedocument internationale rechtshulp in strafzaken

Een instrument voor de selectie van de administratieve neerslag van het handelen van de overheidsorganen in de periode vanaf 1945

Versie terinzagelegging

Augustus 2005

1. Afkortingen en begrippen

ARA: Algemeen Rijksarchief

BSD: basisselectiedocument

KNHG: Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap

PIVOT: Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn

OCenW: Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

RAD: Rijksarchiefdienst

RIO: Rapport Institutioneel Onderzoek

Stb.: Staatsblad

Stcrt.: Staatscourant

Trb.: Tractatenblad

WVC: Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur

actor: overheidsorgaan of particuliere organisatie/persoon die een rol speelt op een beleidsterrein

handeling: complex van activiteiten, gericht op het tot stand brengen van een product, dat een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid

B: de selectiebeslissing ‘(blijvend) te bewaren’ ten aanzien van de archiefbescheiden die de neerslag vormen van een gewaardeerde handeling

V: de selectiebeslissing ‘(op termijn) te vernietigen’ ten aanzien van de archiefbescheiden die de neerslag vormen van een gewaardeerde handeling

2. Verantwoording

2.1. Wettelijk kader voor de selectie van overheidsarchieven

Ingevolge artikel 3 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) dient de overheid haar archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren. Onder archiefbescheiden worden niet slechts papieren documenten te verstaan, maar alle bescheiden – ongeacht hun vorm – die door een overheidsorgaan zijn ontvangen of opgemaakt en naar hun aard bestemd zijn daaronder te berusten. Ook digitaal vastgelegde informatie valt dus onder de werking van de archiefwetgeving.

Het in goede en geordende staat bewaren van archiefbescheiden houdt onder meer in dat een overheidsarchief op gezette tijden wordt geschoond. In dat verband kent de Archiefwet 1995 zowel een vernietigingsplicht (art. 3) als een overbrengingsplicht (art. 12). Beide plichten rusten op degene die de bestuurlijke verantwoordelijkheid draagt voor het beheer van het desbetreffende archief: de zorgdrager.

De verplichting tot overbrenging bepaalt dat de zorgdrager zijn archiefbescheiden die niet voor vernietiging in aanmerking komen en ouder zijn dan twintig jaar ter blijvende bewaring overbrengt naar een archiefbewaarplaats. Wat de archiefbescheiden van de ministeries en de Hoge Colleges van Staat betreft, is de aangewezen archiefbewaarplaats het Algemeen Rijksarchief (ARA) in Den Haag. Het ARA is een onderdeel van de Rijksarchiefdienst (RAD). Deze dienst ressorteert onder de Minister van OCenW en staat onder leiding van de Algemeen Rijksarchivaris.

In verband met de selectie van hun archiefbescheiden zijn zorgdragers verplicht hiertoe selectielijsten op te stellen. In een selectielijst dient te worden aangegeven welke archiefbescheiden voor vernietiging, dan wel voor blijvende bewaring in aanmerking komen. Voorts dient een selectielijst de termijnen aan te geven waarna de te vernietigen bestanddelen dienen te worden vernietigd.

Een selectielijst is naar haar aard een duurzaam instrument. Het ligt in de rede dat een organisatie een vastgestelde lijst niet eenmalig toepast maar (zonodig in geactualiseerde vorm) blijft hanteren om de periodieke aanwas van archiefmateriaal te selecteren. Een selectielijst vormt zo een belangrijk onderdeel van het instrumentarium voor het beheer van de documentaire informatievoorziening in een overheidsorganisatie.

Bij het ontwerpen van een selectielijst dient krachtens art. 2, lid 1, van het Archiefbesluit 1995 (Stb. 1995, 671) rekening gehouden te worden met:

  • 1. de taak van het desbetreffende overheidsorgaan;

  • 2. de verhouding van dit overheidsorgaan tot andere overheidsorganen;

  • 3. de waarde van de archiefbescheiden als bestanddeel van het cultureel erfgoed;

  • 4. het belang van de in de bescheiden voorkomende gegevens voor overheidsorganen, recht- of bewijszoekenden en historisch onderzoek.

Voorts moeten ingevolge art. 3 van het Archiefbesluit 1995 bij het ontwerpen van een selectielijst ten minste betrokken zijn een deskundige op het gebied van de organisatie en taken van het desbetreffende overheidsorgaan, een deskundige ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van dat orgaan en (een vertegenwoordiger van) de Algemeen Rijksarchivaris.

Wat betreft de geldigheidsduur van het BSD als selectielijst wordt uitgegaan van de wettelijke periode van twintig jaar vanaf de vaststelling. Dit laat uiteraard onverlet dat de selectielijst (of een bepaald onderdeel daarvan) binnen deze termijn zal komen te vervallen, indien dit mocht worden bepaald bij de vaststelling (via de aangewezen archiefwettelijke weg) van een nieuwe dan wel herziene selectielijst.

2.2. Het basisselectiedocument

Een basisselectiedocument (BSD) is een bijzondere vorm van een selectielijst. In de regel heeft een BSD niet zozeer betrekking op (alle) archiefbescheiden van een enkele organisatie, als wel op het geheel van de bescheiden die de administratieve neerslag vormen van het overheidshandelen op een bepaald beleidsterrein.

Het BSD geldt dus voor de archiefbescheiden van verschillende overheidsorganen (veelal ook diverse zorgdragers), en wel voorzover de desbetreffende actoren op het terrein in kwestie werkzaam zijn (geweest). Dit betekent dat er geen handelingen van particuliere actoren worden opgenomen.

Een BSD wordt opgesteld op basis van institutioneel onderzoek. In het Rapport Institutioneel Onderzoek (RIO) wordt het betreffende beleidsterrein beschreven, evenals de taken en bevoegdheden van de betrokken organen. De handelingen van de overheid op het beleidsterrein staan in het RIO in hun functionele context geplaatst. In het BSD zijn de handelingen overgenomen, alleen nu geordend naar de actor. Bovendien is bij elke handeling aangegeven of de administratieve neerslag hiervan bewaard dan wel vernietigd moet worden.

Het niveau waarop geselecteerd wordt is dus niet dat van de stukken zelf, maar dat van de handelingen waarvan die archiefbescheiden de administratieve neerslag vormen. Een BSD is derhalve geen opsomming van (categorieën) stukken, maar een lijst van handelingen van overheidsactoren, waarbij elke handeling is voorzien van een waardering en indien van toepassing een vernietigingstermijn.

Door de beleidsterreingerichte benadering komen verschillende aspecten betreffende het beheer van de eigen organisatie van de zorgdrager (personeelsbeleid, financieel beleid, enz.) niet aan bod. Voor het selecteren van de administratieve neerslag die betrekking heeft op de instandhouding en ontwikkeling van de eigen organisaties van overheidsorganen dienen een aantal zogeheten ‘horizontale’ BSD’s. Deze horizontale BSD’s zijn van toepassing op alle organisaties van de rijksoverheid.

Het opgestelde ontwerp-BSD wordt voorgelegd aan de Raad van Cultuur en op verschillende plaatsen ter inzage gelegd. Na eventuele wijziging van het ontwerp-BSD kan worden overgegaan tot de vaststelling. Het BSD wordt vastgesteld in een gezamenlijk besluit van de minister belast met het cultuurbeleid (tegenwoordig de Minister van OCenW) en de betrokken zorgdrager(s).

2.3. Het BSD Internationale rechtshulp in strafzaken

Het PIVOT-rapport Vluchten kan niet meer. Een institutioneel onderzoek naar het handelen van de overheidsorganen op het beleidsterrein Internationale rechtshulp in strafzaken (1945–2000) vormt de grondslag voor dit ontwerp-BSD. Het RIO geeft een historische beschrijving van het beleidsterrein Internationale rechtshulp in strafzaken. Met dit beleidsterrein wordt beoogd vorm en samenhang te geven aan het beleid van de Nederlandse Rijksoverheid gericht op optimalisering van de interstatelijke justitiële samenwerking op het gebied van de preventie en bestrijding van de internationale criminaliteit, alsmede aan de tenuitvoerlegging van dat beleid. Deze doelstelling krijgt gestalte door (beleids)overleg over en hantering van verschillende rechtshulpinstrumenten, te weten: kleine rechtshulp, uitlevering, overdracht/overname van strafvervolging, overdracht/overname van tenuitvoerlegging van strafvonnissen (strafexecutie) en internationale ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Naast het overzicht bevat het RIO een overzicht van de handelingen die overheidsorganen op het beleidsterrein hebben verricht.

De belangrijkste actoren op het beleidsterrein Internationale rechtshulp in strafzaken zijn de Minister van Justitie, het Openbaar Ministerie en de zittende magistratuur.

Het onderzoek naar dit beleidsterrein werd uitgevoerd in het kader van de tussen de Algemene Rijksarchivaris en de secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie gesloten convenant. In dit convenant zijn afspraken vastgelegd inzake de overdracht van de na 1940 gevormde archieven.

Het institutioneel onderzoek naar het beleidsterrein Internationale rechtshulp in strafzaken is verricht in de periode april tot december 2001. Het rapport is, na te zijn vastgesteld door het Ministerie van Justitie, gepubliceerd in de PIVOT-reeks van de RAD onder nummer 116.

Dit ontwerp-BSD omvat voorstellen voor selectie van de administratieve neerslag van de handelingen van de overheid op het beleidsterrein Internationale rechtshulp in strafzaken.

Hierbij dient de volgende kanttekening te worden gemaakt. De handelingen die de rechterlijke macht verricht op het beleidsterrein Internationale rechtshulp in strafzaken, zijn wel opgenomen in het RIO en het BSD. Weliswaar heeft men er vanuit de rechterlijke organisatie voor gekozen om een eigen, organisatiegerichte selectielijst op te stellen, maar omdat de rol van de rechterlijke macht zo essentieel is op het beleidsterrein Internationale rechtshulp in strafzaken, is besloten de handelingen van de rechterlijke macht toch in het RIO op te nemen. Dit is overigens ook bij een aantal andere RIO’s het geval geweest. Bij de vaststelling van de v-termijnen voor de neerslag van handelingen van de rechterlijke macht is ter afstemming het BSD voor de rechterlijke macht geraadpleegd (zie ook de later in dit document genoemde bijzondere selectiecriteria).

De afbakening ten opzichte van andere beleidsterreinen is verantwoord in hoofdstuk 1 van het RIO Vluchten kan niet meer. Hier kan dus worden volstaan met deze verwijzing.

Voor de toetsing van dit ontwerp-BSD is het raadzaam om eerst de leeswijzer bij de handelingenlijst te raadplegen. Afwijkingen van de handelingenlijst uit het RIO worden hierin toegelicht.

Verder is in het kader van het driehoeksoverleg een Archiefanalyse uitgevoerd, deze is hier bijgevoegd als bijlage 1.

2.4. Selectiedoelstelling

Het BSD is opgesteld in overeenstemming met de selectiedoelstelling van de RAD/PIVOT. Bij de behandeling van het ontwerp van de Archiefwet 1995 in de Tweede Kamer op 13 april 1994 verwoordde de Minister van WVC deze doelstelling als volgt: het mogelijk maken van een reconstructie van de hoofdlijnen van het handelen van de overheid. Door het Convent van Rijksarchivarissen is de selectiedoelstelling vertaald in de richting van de (bewaar)doelstelling van de RAD als ‘het selecteren van handelingen van de overheid om bronnen voor de kennis van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig te stellen voor blijvende bewaring’.

De algemene selectiedoelstelling is in dit BSD geoperationaliseerd voor het beleidsterrein Internationale rechtshulp in strafzaken. Bij de hier geformuleerde selectievoorstellen stond steeds de vraag centraal: ten aanzien van welke handelingen is de administratieve neerslag noodzakelijk om een reconstructie mogelijk te maken van de hoofdlijnen van het overheidshandelen op het beleidsterrein Internationale rechtshulp in strafzaken?

2.5. Selectiecriteria

Uitgaande van de algemene selectiedoelstelling heeft PIVOT in 1998 een (gewijzigde) lijst van algemene selectiecriteria geformuleerd. Met behulp van die algemene criteria wordt in een BSD een waardering toegekend aan de handelingen die door middel van het institutioneel onderzoek in kaart zijn gebracht.

De algemene selectiecriteria van PIVOT zijn positief geformuleerd; het zijn bewaarcriteria. Is een handeling op grond van een criterium gewaardeerd met B (‘blijvend te bewaren’), dan betekent dit dat de administratieve neerslag van die handeling te zijner tijd geheel dient te worden overgebracht naar het ARA. De neerslag van een handeling die niet aan één van de selectiecriteria voldoet, wordt op termijn vernietigd. De waardering van de desbetreffende handeling luidt dan V (‘vernietigen’), onder vermelding van de periode waarna de vernietiging dient plaats te vinden. De neerslag die uit dergelijke handelingen voortvloeit, is dus niet noodzakelijk geacht voor een reconstructie van het overheidshandelen op hoofdlijnen.

Overigens verlangt art. 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 dat selectielijsten de mogelijkheid bieden om neerslag die met een V is gewaardeerd in exceptionele gevallen te bewaren op grond van een uitzonderingscriterium. PIVOT heeft daarom het volgende uitzonderingscriterium geformuleerd:

Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.

Om de selectiedoelstelling te bereiken worden de handelingen in het BSD gewaardeerd aan de hand van de volgende algemene selectiecriteria:

Algemeen selectiecriterium

1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen.

Toelichting: Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.

2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen.

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.

3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren.

Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.

4. Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen.

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.

5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnenplaatsvindt.

Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.

6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten.

Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.

2.6. Vaststellingsprocedure

In februari 2002 is het ontwerp-BSD door het Ministerie van Justitie, het Ministerie van Binnenlandse Zaken, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Financiën aan de Staatssecretaris van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 1 november 2005 lag de selectielijst gedurende acht weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van het Nationaal Archief evenals in de bibliotheken van de betrokken zorgdragers, het Ministerie van OC&W en de rijksarchieven in de provincie/regionaal historische centra, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.

Op 19 december 2005 bracht de RvC advies uit (arc-2005.02658/3), hetwelk aanleiding heeft gegeven tot de volgende wijzigingen in de ontwerp-selectielijst:

– De toevoeging van de in het kader van het driehoeksoverleg uitgevoerde Archiefanalyse als bijlage bij de selectielijst.

Daarop werd het BSD op 23 maart 2006 door de Algemene Rijksarchivaris, namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en de Minister van Justitie (C/S&A/06/562), Minister van Binnenlandse Zaken (C/S&A/06/559), Minister van Buitenlandse zaken (C/S&A/06/560), de Minister van Financiën (C/S&A/06/561) vastgesteld.

2.7. Leeswijzer bij de handelingenlijst

In hoofdstuk 3 staan de handelingen van overheidsorganen op het beleidsterrein Internationale rechtshulp in strafzaken beschreven. Deze zijn naar actor geordend. De handelingen worden beschreven in een handelingenblok, zoals hierna aangegeven.

(X): dit is het nummer van de handeling. Deze nummering is uit het bijbehorende RIO overgenomen. Een handeling kan echter door verschillende actoren (gelijktijdig of opeenvolgend in tijd) zijn uitgevoerd. In dit geval is de betrokken handeling in het BSD uitgesplitst naar de betreffende actoren. Een handeling kan dus onder hetzelfde unieke nummer onder meerdere actoren zijn opgenomen.

Handeling: dit is een complex van activiteiten die een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid. In de praktijk komt een handeling meestal overeen met een procedure of een werkproces.

De formulering van de handelingen is in de regel toegespitst op het product. Echter, een handeling als zodanig omvat alle activiteiten die leiden tot het product. Dientengevolge is de neerslag van een handeling niet beperkt tot het (eind)product, maar omvat ze alle archiefbescheiden die in verband daarmee zijn voortgebracht. Zo betreft de neerslag van een beschikkende handeling niet alleen het originele besluit, maar ook alle voorstukken.

Aangezien handelingen voortvloeien uit taken en bevoegdheden is het mogelijk dat een vermelde handeling in de praktijk nimmer (volledig) is uitgevoerd.

Periode: hier staat het tijdvak vermeld gedurende welke jaren de handeling is verricht. Wanneer er geen eindjaar staat vermeld wordt de handeling op het moment van het verschijnen van het RIO nog steeds uitgevoerd.

Grondslag: dit is de wettelijke basis op grond waarvan de actor de handeling verricht. Wanneer er geen wettelijke grondslag voor een handeling bestaat, kan de bron worden genoemd waarin de betreffende handeling staat vermeld.

Product: hier staat het product vermeld waarin de handeling resulteert of zou moeten resulteren. De gegeven opsommingen van producten zijn niet altijd uitputtend. Vaak wordt volstaan met een algemeen omschreven voorbeeld.

Opmerking: deze aanvullende informatie wordt slechts vermeld wanneer de strekking van de handeling toelichting behoeft.

Waardering: de afkorting ‘B’ staat voor ‘bewaren’, dat wil zeggen het na afloop van de wettelijke overbrengingstermijn overdragen aan het ARA van de documentaire neerslag (ongeacht de gegevensdrager) van de handeling. Bij een B-handeling is achter de selectiebeslissing aangegeven welk selectiecriterium is toegepast.

De afkorting ‘V’ staat voor ‘vernietigen (op termijn)’, oftewel ‘niet overbrengen’. Bij de desbetreffende handelingen wordt de vernietigingstermijn vermeld. Deze termijn betreft het aantal volle jaren dat dient te zijn verlopen sinds het einde van het jaar waarin een archiefbestanddeel (dossier, register, databestand) dat behoort tot de neerslag van de handeling, is afgesloten.

Ter wille van de overzichtelijkheid wordt in de handelingenlijst in tussenkopjes steeds aangegeven:

  • wie de actor is van de vermelde handeling(en);

  • het onderwerp waarop de handeling(en) betrekking heeft (hebben);

  • een verwijzing naar de paragraaf van het RIO waarin de desbetreffende handeling(en) is (zijn) opgenomen.

3. Handelingen

3.1. Minister van Justitie

3.1.1. Minister van Justitie; algemene handelingen (RIO: 5)

Nationaal (RIO: 5.1)

Beleidsontwikkeling en -evaluatie

Algemeen

(1.)

Handeling: Het voorbereiden, mede vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid op het gebied van de internationale rechtshulp in strafzaken.

Periode: 1945–

Grondslag: –

Product: Beleidsnota, beleidsnotitie, rapport, advies, evaluatie, Handleiding internationale rechtshulp in strafzaken, circulaire, enz.

Opmerking: Onder deze handeling valt ook:

– het voeren van (coördinerend) overleg over het beleid en de uitvoering daarvan met de andere betrokken actoren op het beleidsterrein (met name ook met de ketenpartners);

– het voorbereiden van een standpunt ter inbrenging in de vergaderingen van de Ministerraad voor beraad en besluitvorming betreffende de internationale rechtshulp in strafzaken;

– het voeren van overleg met en/of het leveren van bijdragen aan het overleg met het Staatshoofd betreffende de internationale rechtshulp in strafzaken;

– het voorbereiden van de Memorie van Toelichting op de Rijksbegroting voor Justitie voor wat betreft het beleidsterrein Internationale rechtshulp in strafzaken;

– het toetsen van de uitvoering van het beleid (evaluatie);

– het aan een externe adviescommissie verzoeken om advies betreffende het beleidsterrein;

– het informeren van het Kabinet van de Koningin over ontwikkelingen op het beleidsterrein;

– het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid (als beleidsinstrument).

Waardering: B 1, 2

Commissies

(2.)

Handeling: Het instellen van een commissie die advies uitbrengt aan de Minister van Justitie over onder andere overdracht van strafvervolging in samenhang met het vreemdelingenbeleid.

Periode: 1976

Grondslag: zie Product

Product: Besluit van de Minister van Justitie van 7 juli 1976 (Hoofdafdeling Staats- en Strafrecht, nr. 471/276)

Waardering: B 4

(4.)

Handeling: Het aan de Commissie Partiële Herziening Strafvordering opdragen om een ontwerp van wet met bijbehorende memorie van toelichting betreffende de overdracht van strafexecutie voor te bereiden.

Periode: 1979

Grondslag: zie Product

Product: Brief S. afd. Wetgeving Publiekrecht, nr. 364/679 d.d. 02-07-1979

Waardering: B 1

(6.)

Handeling: Het instellen van een commissie die de Minister van Justitie moet adviseren over eventuele wijziging of aanvulling van het Wetboek van Strafvordering met het oog op de rechten van de verdachte en andere belanghebbenden bij de internationale strafrechtelijke samenwerking.

Periode: 1992

Grondslag: zie Product

Product: Beschikking van de Minister van Justitie tot instelling van de Commissie tot bestudering van de positie van verdachten en andere belanghebbenden in de internationale strafrechtelijke samenwerking (Commissie-Swart) (Stcrt. 1992, 74)

Waardering: B 4

(8.)

Handeling: Het instellen van een commissie die de Minister van Justitie moet adviseren over de strafrechtelijke samenwerking tussen de landen van het Koninkrijk.

Periode: 1991

Bron: Baaijens-van Geloven 1996, blz. 118, noot 1

Product: Instellingsbeschikking

Waardering: B 4

Totstandkoming van wet- en regelgeving

(10.)

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van nationale wet- en regelgeving op het gebied van de internationale rechtshulp in strafzaken.

Periode: 1945–

Grondslag: –

Product: Wet, AMVB, KB

Opmerking: – Deze handeling dekt alleen die producten af waarvoor geen specifieke grondslag is; zodra die er wel is, is er elders in dit document een handeling voor opgenomen.

– Deze handeling behelst ook wet- en regelgeving houdende goedkeuring van verdragen op het gebied van de internationale rechtshulp in strafzaken.

Waardering: B 1

Verantwoording van beleid

(12.)

Handeling: Het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel informeren van leden van of commissies uit de Kamers der Staten-Generaal.

Periode: 1945–

Grondslag: –

Product: Antwoord aan de Kamer, brief, notitie

Waardering: B 2, 3

(13.)

Handeling: Het informeren van de Commissies voor de Verzoekschriften en andere tot het onderzoeken van klachten bevoegde commissies uit de Kamers der Staten-Generaal en de Nationale Ombudsman naar aanleiding van klachten over de uitvoering of de gevolgen van het beleid.

Periode: 1945–

Grondslag: –

Product: Brief, notitie

Waardering: B 3

(14.)

Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen over ontwikkelingen op het beleidsterrein.

Periode: 1945–

Grondslag: –

Product: Verslag

Waardering: B 3

Informatieverstrekking

(15.)

Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen over het beleid ten aanzien van de internationale rechtshulp in strafzaken.

Periode: 1945–

Grondslag: –

Product: Brief, notitie

Waardering: V, 1 jaar

(16.)

Handeling: Het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten.

Periode: 1945–

Grondslag: –

Product: Voorlichtingsmateriaal

Waardering: V, 2 jaar na vervallen

N.B.: Van het gedrukte voorlichtingsmateriaal wordt één exemplaar bewaard. De voorbereidende stukken worden vernietigd.

Onderzoek

(17.)

Handeling: Het vaststellen van opdrachten en van de resultaten van (wetenschappelijke) studies en onderzoeken met het oog op de beleidsontwikkeling betreffende de internationale rechtshulp in strafzaken.

Periode: 1945–

Grondslag: –

Product: Nota, notitie, onderzoeksrapport

Waardering: B 1, 2

(18.)

Handeling: Het (mede) voorbereiden en begeleiden van (wetenschappelijke) studies betreffende de internationale rechtshulp in strafzaken.

Periode: 1945–

Grondslag: –

Product: Nota, notitie

Waardering: V, 10 jaar

Internationaal (RIO: 5.2)

Voorbereiding internationale regelingen

(19.)

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van bilaterale regelingen betreffende de internationale rechtshulp in strafzaken.

Periode: 1945–

Grondslag: –

Product: Bilaterale regeling (bijv. verdrag/overeenkomst), nota, notitie, rapport

Waardering: B 1

(20.)

Handeling: Het voorbereiden van de Nederlandse inbreng in internationale fora betreffende het vaststellen, wijzigen en intrekken van internationale regelingen op het gebied van de internationale rechtshulp in strafzaken.

Periode: 1945–

Grondslag: –

Product: Bijdrage aan internationale regeling (bijv. verdrag/overeenkomst), nota, notitie, rapport

Opmerking: Deze handeling heeft betrekking op verschillende (intergouvernementele) fora, waaronder de Raad van Europa (vanaf 1949), de Benelux (vanaf 1948), de EG (vanaf 1957), de EU (als opvolger van de EG, vanaf 1992), Schengen (vanaf 1990) en de Verenigde Naties (vanaf 1945).

Waardering: B 1

Informatieverstrekking

(21.)

Handeling: Het geven van voorlichting aan buitenlandse autoriteiten over beleid en uitvoering daarvan op het gebied van de internationale rechtshulp in strafzaken.

Periode: 1945–

Grondslag: –

Product: Brief, brochure

Waardering: B 5

3.1.2. Minister van Justitie; kleine rechtshulp (RIO: 6)

Nederland als verzoekende staat (RIO: 6.1)

Het indienen van een verzoek om rechtshulp

(22.)

Handeling: Het bij de Minister van Justitie van de aangezochte staat indienen van een verzoek om kleine rechtshulp.

Periode: 1945–

Grondslag: Kleine-rechtshulpbepalingen van vooroorlogse uitleveringsverdragen (zie bijlage 1)

Uitleveringsverdrag tussen Nederland en –

• Israël (Trb. 1957, 8), artt. 18 en 20

• Suriname (Trb. 1976, 143), art. 15, lid 2; art. 17

• Verenigde Staten van Amerika (Trb. 1980, 111), art. 9

• Australië (Trb. 1985, 137), art. 5

• Canada (Trb. 1989, 169), art. 6, lid 1

• Suriname, Protocol (Trb. 1993, 87), art. 1

• Hong Kong (Trb. 1992, 198), art. 8, lid 1

Rechtshulpverdrag tussen Nederland en –

• Verenigde Staten van Amerika (Trb. 1981, 188), art. 14

• Canada (Trb. 1991, 85), art. 4, lid 1

Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Trb. 1965, 10), artt. 3–5, 11, lid 1 en 2, en 13, lid 2; art. 15, lid 1

Benelux-verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken (Trb. 1962, 97), artt. 33, 36, lid 2; art. 38, lid 2 en 3

Verdrag van Wittem inzake het ERV (Trb. 1979, 143), artt. 9, lid 2 en 6, en 11, lid 6

Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (Trb. 1990, 94), art. 7

Schengen-uitvoeringsovereenkomst (Trb. 1990, 145), art. 53, lid 2 en 3

Product: Rogatoire commissie, rechtshulpverzoek

Opmerking: Deze handeling geldt voor alle verzoeken die niet op een verdrag zijn gegrond en voor verzoeken die op grond van een bestaand verdrag op dergelijke wijze moeten worden ingediend.

Waardering: V, 10 jaar

Nederland als aangezochte staat (RIO: 6.2)

Het beslissen over een rechtshulpverzoek

(24.)

Handeling: Het beslissen over het aan een rechtshulpverzoek te geven gevolg.

Periode: 1945–

Grondslag: Kleine-rechtshulpartikelen van vooroorlogse uitleveringsverdragen (zie bijlage 1)

Wetboek van Strafvordering, Boek IV, Titel X, Eerste Afdeling (Stb. 1967, 140), art. 552j

Wetboek van Strafvordering, Boek IV, Titel X, Eerste Afdeling (Stb. 1967, 140), art. 552k, lid 2

Product: Beslissing, ministeriële aanwijzing

Opmerking: – Als het verzoek rechtstreeks op het Ministerie van Justitie binnenkomt, kan de minister het verzoek ‘rauwelijks’ afwijzen. Gebeurt dat niet, dan wordt het verzoek doorgezonden naar het Openbaar Ministerie, dat beslist over het aan het verzoek te geven gevolg. Het Openbaar Ministerie kan het verzoek ook rechtstreeks zelf ontvangen.

– Vóór 1967 was inwilliging niet mogelijk als daarvoor dwang nodig was. Alleen op basis van vrijwilligheid van degene aan wie medewerking werd verzocht, kon worden ingegaan op een verzoek om kleine rechtshulp.

– Deze handeling betreft verzoeken die niet vallen onder de navolgende, specifiekere handelingen, waarbij de procedure enigszins afwijkt van de ‘gebruikelijke’ gang van zaken.

Waardering: V, 10 jaar

(25.)

Handeling: Het beslissen over een buitenlands verzoek om rechtshulp dat door de Officier van Justitie is voorgelegd op grond van een vermoeden van discriminatoire vervolging van de betrokkene.

Periode: 1967–

Grondslag: Wetboek van Strafvordering, Boek IV, Titel X, Eerste Afdeling (Stb. 1967, 140), art. 552l, lid 2

Product: Beslissing, ministeriële aanwijzing

Waardering: V, 10 jaar

(27.)

Handeling: Het na overleg met de Minister van Buitenlandse Zaken geven van een machtiging voor het doen verrichten van een onderzoek naar strafbare feiten van politieke aard of daarmee verband houdende feiten.

Periode: 1967–

Grondslag: Wetboek van Strafvordering, Boek IV, Titel X, Eerste Afdeling (Stb. 1967, 140), art. 552m, lid 1, en art. 552s, lid 2

Product: Machtiging

Opmerking: Alleen voor op een verdrag gegronde verzoeken.

Waardering: V, 10 jaar

(29.)

Handeling: Het na overleg met de Minister van Financiën geven van een machtiging voor het doen verrichten van een onderzoek naar strafbare feiten met betrekking tot retributies, belastingen, douane, deviezen of daarmee verband houdende feiten.

Periode: 1985–

Grondslag: Wetboek van Strafvordering, Boek IV, Titel X, Eerste Afdeling (Stb. 1967, 140), als gewijzigd bij wet van 6 maart 1985 (Stb. 1985, 131), art. 552m, lid 3

Product: Machtiging

Opmerking: Alleen voor op een verdrag gegronde verzoeken.

Waardering: V, 20 jaar

Overige handelingen (RIO: 6.3)

(30.)

Handeling: Het aan de regering van de andere verdragspartij meedelen van alle strafvonnissen uitgesproken tegen onderdanen van die partij.

Periode: 1945–

Grondslag: Kleine-rechtshulpbepalingen van vooroorlogse uitleveringsverdragen (zie bijlage 1)

Notawisseling tussen Nederland en –

• Noorwegen (Trb. 1974, 164)

• Denemarken (Trb. 1974, 163)

• Portugal (Trb. 1974, 163)

• Spanje (Trb. 1974, 163)

• Joegoslavië (Trb. 1974, 163)

Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Trb. 1965, 10), art. 22, gewijzigd bij het Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Trb. 1979, 121), art. 4

Benelux-verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken (Trb. 1962, 97), art. 43

Verdrag van Wittem inzake het ERV (Trb. 1979, 143), art. 12

Product: (uittreksel van) Onherroepelijk geworden vonnis

Opmerking: Op deze handeling is de Wet op de justitiële documentatie en de verklaringen omtrent het gedrag (Stb. 1955, 395) van toepassing. Het betreft een ‘automatische’ handeling, waaraan geen expliciet verzoek ten grondslag ligt.

Waardering: V, 10 jaar

(31.)

Handeling: Het vaststellen van een model van het register waarin aantekening wordt gedaan van elke zelfstandige afdoening van een verzoek om rechtshulp door de politie.

Periode: 1993–

Grondslag: Wetboek van Strafvordering, Boek IV, Titel X, Eerste Afdeling (Stb. 1967, 140), art. 552i, lid 3, zoals gewijzigd bij de wet van 24 februari 1993 tot wijziging van de Vreemdelingenwet, het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Uitleveringswet, met het oog op de uitvoering van de Schengen-uitvoeringsovereenkomst (Stb. 1993, 141), art. 3, sub B

Product: Ministeriële regeling (zie Stcrt. 1993, 252)

Opmerking: De feitelijke registratie geschiedt door de politie. Daarbij wordt in elk geval melding gemaakt van de aard van het verzoek, de hoedanigheid van de verzoeker en het aan het verzoek gegeven gevolg. Ook indien geen rechtshulp wordt verleend, wordt daarvan onder opgaaf van redenen melding gemaakt.

Waardering: B 5

(34.)

Handeling: Het goedkeuren van met politieautoriteiten in het buitenland opgestelde regelingen betreffende rechtstreekse verstrekking van informatie uit politieregisters.

Periode: 1995–

Grondslag: Richtlijn van de Procureurs-Generaal van 23 november 1994 inzake de toepassing van artikel 552i WvSv door het OM en de informatieverstrekking door de politie in het kader van de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Stcrt. 1994, 242), par. 3.3

Product: Beslissing

Opmerking: In andere gevallen geschiedt de informatieverstrekking door tussenkomst van de CRI (zie art. 13, lid 7, van het Besluit Politieregisters).

Waardering: B 5

(35.)

Handeling: Het geven van aanwijzingen betreffende het aan een internationaal tribunaal verstrekken van gegevens uit een politieregister.

Periode: 1994–

Grondslag: Wet houdende bepalingen verband houdende met de instelling van het Joegoslavië-tribunaal (Trb. 1994, 308), art. 8

Product: Regeling

Opmerking: – Het internationale tribunaal is bijvoorbeeld het Joegoslavië-tribunaal. Dezelfde regels gelden ook voor informatieverstrekking aan het Rwanda-tribunaal.

– De feitelijke verstrekking van de gegevens, ook zonder een verzoek daartoe, geschiedt door tussenkomst van de CRI.

Waardering: B 5

3.1.3. Minister van Justitie; uitlevering (RIO: 7)

Nederland als verzoekende staat (RIO: 7.1)

Formele procedure

(36.)

Handeling: Het bij een andere verdragspartij indienen van een verzoek tot uitlevering.

Periode: 1945–

Grondslag: Vooroorlogse uitleveringsverdragen (zie bijlage 1)

Uitleveringsverdrag tussen Nederland en –

• Israël (Trb. 1957, 8), art. 8

• Verenigde Staten van Amerika, met Bijlage (Trb. 1980, 111), art. 9

• Australië (Trb. 1985, 137), art. 5

• Canada (Trb. 1989, 169), art. 6, lid 1

• Suriname (Trb. 1976, 143), art. 5, gewijzigd bij het aanvullend Protocol (Trb. 1993, 87), art. 1

• Hong Kong (Trb. 1992, 198), art. 8, lid 1

Europees Verdrag betreffende uitlevering (Trb. 1965, 9), art. 12, als gewijzigd bij het Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Uitleveringsverdrag (Trb. 1979, 120), art. 5

Benelux-verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken (Trb. 1962, 97), art. 11

Schengen-uitvoeringsovereenkomst (Trb. 1990, 145), art. 65

Product: Verzoek tot uitlevering

Opmerking: – Het voorwerk (onderzoek naar opportuniteit en verdragsrechtelijke mogelijheden ) wordt verricht door de Officier van Justitie.

– Indien het verzoek wordt ingewilligd, kan Nederland als verzoekende partij in een aantal gevallen zelf de plaats van uitlevering bepalen. Dit gebeurt middels de diplomatieke of consulaire ambtenaar. Het betreft veelal een haven of luchthaven.

Waardering: V, 25 jaar

Overige handelingen

(38.)

Handeling: Het aan een andere verdragspartij verzoeken om toestemming voor doorbreking van het specialiteitsbeginsel na de uitlevering.

Periode: 1945–

Grondslag: Vooroorlogse uitleveringsverdragen (zie bijlage 1)

Uitleveringsverdrag tussen Nederland en –

• Israël (Trb. 1957, 8), art. 7

• Suriname (Trb. 1976, 143), art. 2, sub a

• Verenigde Staten van Amerika (Trb. 1980, 111), art. 15, lid 1, sub c

• Canada (Trb. 1989, 169), art. 14, lid 1, sub d

• Hong Kong (Trb. 1992, 198), art. 16, lid 1, sub c

Benelux-verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken (Trb. 1962, 97), art. 13

Product: Verzoek

Waardering: V, 25 jaar

(39.)

Handeling: Het aan een andere verdragspartij indienen van een verzoek tot instemming met verderlevering van de uitgeleverde persoon aan een derde staat.

Periode: 1945–

Grondslag: Vooroorlogse uitleveringsverdragen (zie bijlage 1)

Uitleveringsverdrag tussen Nederland en –

• Israël (Trb. 1957, 8), art. 7

• Australië (Trb. 1985, 137), art. 13

• Canada (Trb. 1989, 169), art. 15

• Hong Kong (Trb. 1992, 198), art. 16, lid 2, sub a

Europees Verdrag betreffende uitlevering (Trb. 1965, 9), art. 15

Benelux-verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken (Trb. 1962, 97), art. 14

Product: Verzoek

Waardering: V, 25 jaar

(40.)

Handeling: Het bij een derde verdragspartij indienen van een verzoek om toestemming voor doortocht (transit) van een aan de om uitlevering verzoekende staat uit te leveren persoon.

Periode: 1945–

Grondslag: Vooroorlogse uitleveringsverdragen (zie bijlage 1)

Uitleveringsverdrag tussen Nederland en –

• Australië (Trb. 1985, 137), art. 14

• Canada (Trb. 1989, 169), art. 17

Europees Verdrag betreffende uitlevering (Trb. 1965, 9), art. 21

Benelux-verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken (Trb. 1962, 97), art. 21

Product: Verzoek

Waardering: V, 25 jaar

Nederland als aangezochte staat (RIO: 7.2)

Formele procedure

(45.)

Handeling: Het beslissen over een door een andere staat ingediend uitleveringsverzoek.

Periode: 1945–

Grondslag: Uitleveringswet 1875 (Stb. 1875, 66), art. 18

Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven (Stb. 1954, 215), art. 3, lid 2

Uitleveringswet 1967 (Stb. 1967, 139), art. 33, lid 1

Product: Beschikking

Opmerking: – De beslissing van de minister wordt voorafgegaan door een advies of een toelaatbaarheidsverklaring van de arrondissementsrechtbank (zie voorgaande handelingen).

– Tegen deze beslissing is geen beroep mogelijk. Wel kan er een kort geding tegen worden aangespannen.

– Hieronder valt tevens het bepalen van tijdstip en plaats van uitlevering (art. 39, lid 1).

Waardering: V, 25 jaar

(46.)

Handeling: Het beslissen tot staking van de vervolging ten behoeve van uitlevering.

Periode: 1967–

Grondslag: Uitleveringswet 1967 (Stb. 1967, 139), art. 9, lid 2

Product: Beschikking

Opmerking: Het betreft een handeling die kan voorkomen in combinatie met de beslissing tot inwilliging van het uitleveringsverzoek.

Waardering: V, 25 jaar

Overige handelingen

(48.)

Handeling: Het beslissen over een verzoek van de andere verdragspartij tot toestemming voor doorbreking van het specialiteitsbeginsel na de uitlevering.

Periode: 1945–

Grondslag: Uitleveringswet 1967 (Stb. 1967, 139), art. 12, lid 1

vooroorlogse uitleveringsverdragen (zie bijlage 1)

Uitleveringsverdrag tussen Nederland en –

• Israël (Trb. 1957, 8), art. 7

• Suriname (Trb. 1976, 143), art. 2, sub a

• Verenigde Staten van Amerika (Trb. 1980, 111), art. 15, lid 1, sub c

• Canada (Trb. 1989, 169), art. 14, lid 1, sub d

• Hong Kong (Trb. 1992, 198), art. 16, lid 1, sub c

Benelux-verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken (Trb. 1962, 97), art. 13

Product: Beschikking

Waardering: V, 25 jaar

(49.)

Handeling: Het beslissen over een verzoek van een andere staat tot verderlevering van de uitgeleverde persoon aan een derde staat.

Periode: 1945–

Grondslag: Uitleveringswet 1967 (Stb. 1967, 139), art. 12, lid 3

vooroorlogse uitleveringsverdragen (zie bijlage 1)

Uitleveringsverdrag tussen Nederland en –

• Israël (Trb. 1957, 8), art. 7

• Australië (Trb. 1985, 137), art. 13

• Canada (Trb. 1989, 169), art. 15

• Hong Kong (Trb. 1992, 198), art. 16, lid 2, sub a

Europees Verdrag betreffende uitlevering (Trb. 1965, 9), art. 15

Benelux-verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken (Trb. 1962, 97), art. 14

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland betreffende de aanvulling en het vergemakkelijken van de toepassing van het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957 (Trb. 1979, 142), art. 8

Product: Beschikking

Waardering: V, 25 jaar

(50.)

Handeling: Het beslissen over een verzoek van een andere staat om toestemming voor doortocht (transit) van de uit te leveren persoon naar een derde verdragspartij.

Periode: 1945–

Grondslag: Uitleveringswet 1875 (Stb. 1875, 66), art. 20

Uitleveringswet 1967 (Stb. 1967, 139), art. 48, lid 1

Product: Beschikking (bij inwilliging verzoek: transitvergunning)

Waardering: V, 5 jaar

3.1.4. Minister van Justitie; overdracht/overname van strafvervolging (RIO: 8)

Nederland als verzoekende staat (RIO: 8.1)

(53.)

Handeling: Het op voorstel van de Officier van Justitie beslissen over het indienen van een verzoek tot overname van strafvervolging.

Periode: 1985–

Grondslag: Wetboek van Strafvordering, Boek IV, Titel X, Derde Afdeling (Stb. 1985, 131), art. 552u, lid 1

Product: Beschikking

Waardering: V, 5 jaar

(54.)

Handeling: Het bij de Minister van Justitie van de andere staat indienen van een verzoek tot overname dan wel instelling van strafvervolging.

Periode: 1985–

Grondslag: Wetboek van Strafvordering, Boek IV, Titel X, Derde Afdeling (Stb. 1985, 131), art. 552u, lid 3

Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Trb. 1965, 10), art. 21

Benelux-verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken (Trb. 1962, 97), art. 42

Overeenkomst inzake de administratieve en strafrechtelijke samenwerking op het gebied van de regelingen die verband houden met de verwezenlijking van de doelstellingen van de Benelux Economische Unie, met Aanvullende Protocollen (Trb. 1969, 124), art. 11, lid 1

Europees Verdrag betreffende de overdracht van strafvervolging (Trb. 1972, 84), art. 13, lid 1

Product: Verzoek

Waardering: V, 5 jaar

Overige handelingen

(56.)

Handeling: Het in het kader van het NAVO-statusverdrag aan de andere partij verzoeken om af te zien van de voorrang van rechtsmachtuitoefening.

Periode: 1953–

Grondslag: NAVO-statusverdrag (Trb. 1953, 10), art. 7, lid 3

Uitvoeringswet NAVO-statusverdrag (Stb. 1953, 438), art. 4

Product: Verzoek

Opmerking: In feite wordt hiermee verzocht om overdracht van de strafvervolging.

Waardering: V, 5 jaar

Nederland als aangezochte staat (RIO: 8.2)

(58.)

Handeling: Het beslissen over een verzoek van een andere staat tot overname van strafvervolging.

Periode: 1985–

Grondslag: Wetboek van Strafvordering, Boek IV, Titel X, Derde Afdeling (Stb. 1985, 131), artt. 552y, lid 1, en 552bb, lid 1

Product: Beschikking

Opmerking: Het verzoek kan ‘rauwelijks’ worden afgewezen, dus zonder de adviesprocedure (art. 552y).

Waardering: V, 5 jaar

Overige handelingen

(59.)

Handeling: Het beslissen over een in het kader van het NAVO-statusverdrag ingediend verzoek om af te zien van de voorrang van rechtsmachtuitoefening.

Periode: 1953–

Grondslag: NAVO-statusverdrag (Trb. 1953, 10), art. 7, lid 3

Uitvoeringswet NAVO-statusverdrag (Stb. 1953, 438), art. 4

Product: Verzoek

Opmerking: In feite wordt hiermee beslist over overdracht van strafvervolging.

Waardering: V, 5 jaar

3.1.5. Minister van Justitie; overdracht/overname van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen (RIO: 9)

Nederland als staat van veroordeling (RIO: 9.1)

Nederlandse verzoeken tot tenuitvoerlegging van een in Nederland opgelegde sanctie in het buitenland

(61.)

Handeling: Het beslissen over het aan het advies tot overdracht van tenuitvoerlegging of toezicht te geven gevolg.

Periode: 1988–

Grondslag: WOTS (1986, 464), art. 52, lid 1

Product: Beschikking

Waardering: V, 5 jaar

(63.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur vaststellen van voorschriften omtrent de procedure volgens welke een verklaring van instemming met de overdracht van de tenuitvoerlegging van een tot vrijheidsbeneming strekkende sanctie moet worden afgelegd.

Periode: 1988–

Grondslag: WOTS (1986, 464), art. 58

Product: Besluit tot uitvoering van artikel 58 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Stb. 1986, 703)

Opmerking: De opgeëiste persoon moet, op schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie, een verklaring van instemming hebben afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris.

Waardering: B 5

(64.)

Handeling: Het bij de Minister van Justitie van de andere staat indienen van een verzoek tot tenuitvoerlegging van een in Nederland opgelegde sanctie of toezicht in die staat.

Periode: 1988–

Grondslag: Europees Verdrag inzake het toezicht op voorwaardelijk veroordeelden en voorwaardelijk invrijheidgestelden (Trb. 1982, 53), art. 27

Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen (Trb. 1971, 137), art. 15

Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Trb. 1983, 74), artt. 2, lid 3, en 5, lid 2

Schengen-uitvoeringsovereenkomst (Trb. 1990, 145), art. 68, lid 1

Verdrag tussen Nederland en Marokko inzake de overbrenging van gevonniste personen (Trb. 1999, 198), artt. 16 en 19

Product: Verzoek

Opmerking: In het geval van een verzoek op basis van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen kan de persoon in kwestie zelf de wens tot overbrenging te kennen geven aan de minister, die het verzoek uiteindelijk zal doen.

Waardering: V, 5 jaar

(65.)

Handeling: Het bepalen van tijd en plaats van terbeschikkingstelling van de veroordeelde aan de buitenlandse autoriteiten.

Periode: 1988–

Grondslag: WOTS (1986, 464), art. 59, lid 2

Product: Ministerieel besluit

Waardering: V, 5 jaar

Buitenlandse verzoeken tot tenuitvoerlegging van een in Nederland opgelegde sanctie in het buitenland

(67.)

Handeling: Het beslissen over een verzoek van een andere staat tot overdracht van de tenuitvoerlegging van een in Nederland opgelegde sanctie aan die staat.

Periode: 1988–

Grondslag: WOTS (1986, 464), artt. 56 en 57, lid 1

Product: Beschikking

Waardering: V, 5 jaar

Nederland als staat van tenuitvoerlegging (RIO: 9.2)

Nederlandse verzoeken tot tenuitvoerlegging van een in het buitenland opgelegde sanctie in Nederland

(68.)

Handeling: Het aan de Minister van Justitie van de andere staat verzoeken om toestemming tot tenuitvoerlegging van een in die staat opgelegde sanctie in Nederland.

Periode: 1988–

Grondslag: Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Trb. 1983, 74), artt. 2, lid 3, en 5, lid 2

Verdrag tussen Nederland en Marokko inzake de overbrenging van gevonniste personen (Trb. 1999, 198), artt. 16 en 19

Product: Verzoek

Opmerking: In het geval van een verzoek op basis van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen kan de persoon in kwestie zelf de wens tot overbrenging te kennen geven aan de minister, die het verzoek uiteindelijk zal doen.

Waardering: V, 5 jaar

Buitenlandse verzoeken tot tenuitvoerlegging van een in het buitenland opgelegde sanctie in Nederland

(70.)

Handeling: Het beslissen over een verzoek van een andere staat tot tenuitvoerlegging van een in die staat opgelegde sanctie in Nederland.

Periode: 1988–

Grondslag: WOTS (1986, 464), artt. 15, lid 1, en 16

Product: Beschikking

Opmerking: De minister kan het verzoek tot overname van de strafexecutie onmiddellijk afwijzen of hij neemt de beslissing na uitbrenging van het advies door de Officier van Justitie. Is de minister toch voor inwilliging van het verzoek, dan zal de Officier van Justitie de gerechtelijke procedure volgen en overgaan tot vordering bij de arrondissementsrechtbank van een verlof tot tenuitvoerlegging.

Waardering: V, 5 jaar

Toezicht op naleving van voorwaarden

(76.)

Handeling: Het beslissen over een verzoek van een andere staat tot overname van de uitoefening van toezicht op de naleving van voorwaarden die door die andere staat aan de veroordeelde zijn opgelegd.

Periode: 1988–

Grondslag: WOTS (1986, 464), art. 38, lid 1

Product: Beslissing

Opmerking: De minister neemt na uitbrenging van het advies door de Officier van Justitie de beslissing. Staat de minister positief tegenover de inwilliging van het verzoek, dan zal de Officier van Justitie zich belasten met het toezicht.

Waardering: V, 5 jaar

Onmiddellijke tenuitvoerlegging

(79.)

Handeling: Het geven van een aanwijzing tot onmiddellijke tenuitvoerlegging van een in een andere staat opgelegde tot vrijheidsbeneming strekkende sanctie in Nederland.

Periode: 1988–

Grondslag: WOTS (1986, 464), art. 43, lid 1

Product: Ministeriële aanwijzing

Opmerking: Deze aanwijzing kan slechts worden gegeven op grond van een door de veroordeelde ondertekende verklaring van instemming. Bovendien moet de minister hiervoor het advies hebben ingewonnen van de bijzondere (‘penitentiaire’) kamer van het gerechtshof te Arnhem (zie vorige handeling).

Waardering: V, 10 jaar

Overige handelingen: Nederland als verzoekende staat (RIO: 9.3)

(80.)

Handeling: Het aan de Minister van Justitie van de aangezochte staat van veroordeling verzoeken om toestemming tot doorbreking van het specialiteitsbeginsel.

Periode: 1988–

Grondslag: Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen (Trb. 1971, 137), art. 9, lid 1, sub a

Product: Verzoek

Waardering: V, 5 jaar

(81.)

Handeling: Het aan de Minister van Justitie van de aangezochte staat van veroordeling verzoeken om toestemming tot verderlevering van een veroordeelde aan een derde staat.

Periode: 1988–

Grondslag: Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen (Trb. 1971, 137), art. 13, lid 3, sub b

Product: Verzoek

Waardering: V, 5 jaar

(82.)

Handeling: Het aan een derde verdragsluitende staat verzoeken om toestemming voor doortocht (transit) van een in het kader van strafexecutie over te dragen persoon aan de staat van tenuitvoerlegging.

Periode: 1988–

Grondslag: Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen (Trb. 1971, 137), art. 13

Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Trb. 1983, 74), art. 16, lid 1

Product: Verzoek

Waardering: V, 5 jaar

Overige handelingen: Nederland als aangezochte staat (RIO: 9.4)

(83.)

Handeling: Het in het kader van het NAVO-statusverdrag beslissen over een verzoek van een andere staat tot tenuitvoerlegging van een in die staat opgelegde sanctie in Nederland.

Periode: 1953–

Grondslag: NAVO-statusverdrag (Trb. 1953, 10), art. 7, lid 7

Uitvoeringsbesluit NAVO-statusverdrag (Stb. 1953, 438), art. 6

Product: Beslissing

Opmerking: Beslissingen op grond van het Uitvoeringsbesluit verlopen direct via de Minister van Justitie. Dit wijkt sterk af van de veel later tot stand gebrachte WOTS-procedure.

Waardering: V, 5 jaar

(84.)

Handeling: Het beslissen over een verzoek van de staat van tenuitvoerlegging van het strafvonnis tot verlening van toestemming voor doorbreking van het specialiteitsbeginsel.

Periode: 1988–

Grondslag: WOTS (1986, 464), art. 59, lid 3, sub a

Product: Beschikking

Opmerking: In geval van overbrenging van een veroordeelde die niet heeft verklaard met de overdracht van de tenuitvoerlegging in te stemmen.

Waardering: V, 5 jaar

(85.)

Handeling: Het beslissen over een verzoek van de staat van tenuitvoerlegging van het strafvonnis tot verlening van toestemming voor verderlevering aan een derde staat.

Periode: 1988–

Grondslag: WOTS (1986, 464), art. 59, lid 3, sub b

Product: Beschikking

Opmerking: In geval van overbrenging van een veroordeelde die niet heeft verklaard met de overdracht van de tenuitvoerlegging in te stemmen.

Waardering: V, 5 jaar

(86.)

Handeling: Het beslissen over een verzoek van een andere staat om toestemming voor doortocht (transit) naar een derde verdragsluitende staat (van tenuitvoerlegging).

Periode: 1988–

Grondslag: Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen (Trb. 1971, 137), art. 13

Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Trb. 1983, 74), art. 16, lid 1

Product: Beschikking

Waardering: V, 5 jaar

3.1.6. Minister van Justitie; internationale ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (RIO: 10)

Nederland als aangezochte staat (RIO: 10.2)

(87.)

Handeling: Het in geval van ontneming van in beslag genomen goederen door de verzoekende staat bepalen van het geldbedrag dat door die staat ter compensatie aan de Nederlandse staat kan worden overgemaakt.

Periode: 1994–

Grondslag: WOTS (Stb. 1986, 464), zoals gewijzigd bij wet van 17 maart 1994 (Stb. 1994, 238), art. 13c, lid 2

Product: Beschikking

Opmerking: Het gaat hier om de zogenoemde asset sharing. Artikel 3 van de Rijkswet van 17 maart 1994 (Stb. 1994, 237), betreffende de goedkeuring en uitvoering van het verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika van 20 november 1992, bepaalt dat er met het oog op mogelijke politieke gevolgen voor de buitenlandse betrekkingen van het Koninkrijk terzake overleg moet worden gepleegd met de Minister van Buitenlandse Zaken.

Waardering: V, 10 jaar

3.2. Minister van Buitenlandse Zaken

3.2.1. Minister van Buitenlandse Zaken; kleine rechtshulp (RIO: 6)

Nederland als aangezochte staat (RIO: 6.2)

Het beslissen over een rechtshulpverzoek

(26.)

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie over het geven van een machtiging voor het doen verrichten van een onderzoek naar strafbare feiten van politieke aard of daarmee verband houdende feiten.

Periode: 1967–

Grondslag: Wetboek van Strafvordering, Boek IV, Titel X, Eerste Afdeling (Stb. 1967, 140), art. 552m, lid 1, en art. 552s, lid 2

Product: Advies

Opmerking: Het advies is niet bindend.

Waardering: V, 5 jaar

3.3. Minister van Financiën (Belastingdienst)

3.3.1. Minister van Financiën/Belastingdienst (FIOD-ECD); kleine rechtshulp (RIO: 6)

Nederland als aangezochte staat (RIO: 6.2)

Het beslissen over een rechtshulpverzoek

(28.)

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie over het geven van een machtiging voor het doen verrichten van een onderzoek naar strafbare feiten met betrekking tot retributies, belastingen, douane, deviezen of daarmee verband houdende feiten.

Periode: 1985–

Grondslag: Wetboek van Strafvordering, Boek IV, Titel X, Eerste Afdeling (Stb. 1967, 140), als gewijzigd bij wet van 6 maart 1985 (Stb. 1985, 131), art. 552m, lid 3

Product: Advies

Opmerking: – Het hoofd van de FIOD is gemachtigd om dit overleg namens de Minister van Financiën te voeren (brief van 18 augustus 1982, nr. 582-16454, van de Minister van Financiën & brief van 7 september 1982, nr. 719/282, van de Staatssecretaris van Justitie aan de Minister van Financiën – bron: Sjöcrona 1990, blz. 193, noot 3).

– Het advies is niet bindend.

– Zie ook handeling 54 en 71, PIVOT-rapport nr.19

Waardering: V, 10 jaar

3.4. Minister van Binnenlandse Zaken

3.4.1. Minister van Binnenlandse Zaken; kleine rechtshulp (RIO: 6)

Overige handelingen (RIO: 6.3)

(34.)

Handeling: Het goedkeuren van met politieautoriteiten in het buitenland opgestelde regelingen betreffende rechtstreekse verstrekking van informatie uit politieregisters.

Periode: 1995–

Grondslag: Richtlijn van de Procureurs-Generaal van 23 november 1994 inzake de toepassing van artikel 552i WvSv door het OM en de informatieverstrekking door de politie in het kader van de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Stcrt. 1994, 242), par. 3.3

Product: Beslissing

Opmerking: In andere gevallen geschiedt de informatieverstrekking door tussenkomst van de CRI (zie art. 13, lid 7, van het Besluit Politieregisters).

Waardering: B 5

3.5. Commissies ingesteld door de Minister van Justitie

3.5.1. Commissies ingesteld door de Minister van Justitie; Commissie-Lagerwaard

Algemene handelingen, nationaal (RIO: 5.1)

Beleidsontwikkeling en -evaluatie

Commissies

(3.)

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie over onder andere overdracht van strafvervolging in samenhang met het vreemdelingenbeleid.

Periode: 1979–1983

Grondslag: Besluit van de Minister van Justitie van 7 juli 1976 (Hoofdafdeling Staats- en Strafrecht, nr. 471/276)

Product: Rapport (1979) en vervolgrapport (1983)

Waardering: B 1

3.5.2. Commissies ingesteld door de Minister van Justitie; Commissie-Duk

Algemene handelingen, nationaal (RIO: 5.1)

Beleidsontwikkeling en -evaluatie

Commissies

(5.)

Handeling: Het voorbereiden van een ontwerp van wet met bijbehorende memorie van toelichting betreffende de overdracht van strafexecutie.

Periode: 1979–1982

Grondslag: Brief S. afd. Wetgeving Publiekrecht, nr. 364/679 d.d. 02-07-1979

Product: Rapport overdracht van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen (1982)

Opmerking: Deze commissie, de Commissie Partiële Herziening Strafvordering, was een reeds bestaande commissie, waaraan bij brief van 2 juli 1979 een extra taak werd toebedeeld.

Waardering: B 1

3.5.3. Commissies ingesteld door de Minister van Justitie; Commissie-Swart

Algemene handelingen, nationaal (RIO: 5.1)

Beleidsontwikkeling en -evaluatie

Commissies

(7.)

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie over eventuele wijziging of aanvulling van het Wetboek van Strafvordering met het oog op de rechten van de verdachte en andere belanghebbenden bij de internationale strafrechtelijke samenwerking.

Periode: 1992–1993

Grondslag: Beschikking van de Minister van Justitie tot instelling van de Commissie tot bestudering van de positie van verdachten en andere belanghebbenden in de internationale strafrechtelijke samenwerking (Commissie-Swart) (Stcrt. 1992, 74)

Product: Rapport Individu en internationale rechtshulp in strafzaken (december 1993)

Waardering: B 1

3.5.4. Commissies ingesteld door de Minister van Justitie; Commissie Artikel 40 Statuut

Algemene handelingen, nationaal (RIO: 5.1)

Beleidsontwikkeling en -evaluatie

Commissies

(9.)

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie over de strafrechtelijke samenwerking tussen de landen van het Koninkrijk.

Periode: 1991–1992

Bron: Baaijens-van Geloven 1996, blz. 118, noot 1

Product: Rapport Voorontwerp van Rijkswet inzake de strafrechtelijke samenwerking tussen de landen van het Koninkrijk (Rijkswet op de interregionale rechtshulp) (1992)

Opmerking: – Deze commissie is in 1991 door de Minister van Justitie (toen tevens de Minister van Koninkrijkszaken) ingesteld.

– Het rapport behelst met name het rechtshulpinstrumentarium zoals dat in dit PIVOT-rapport aan de orde komt.

Waardering: B 1

Bijlage 1. Archiefanalyse beleidsterrein internationale rechtshulp in strafzaken

Inleiding

Tijdens het driehoeksoverleg ter vaststelling van het BSD Internationale Rechtshulp in strafzaken bleek het voor een aantal handelingen moeilijk om een waardering toe te kennen, omdat niet duidelijk was wat de aard en omvang was van de zich daaronder bevindende neerslag. Het betrof de volgende handelingen:

Handelingnr.

Omschrijving

27

Het na overleg met de Minister van Buitenlandse Zaken geven van machtiging voor het doen verrichten van een onderzoek naar strafbare feiten van politieke aard of daarmee verband houdende feiten

38

Het aan een andere verdragspartij verzoeken om toestemming voor de doorbreking van het specialiteitsbeginsel na de uitlevering

39

Het aan een andere verdragspartij indienen van een verzoek tot instemming met verderlevering van de uitgeleverde persoon aan een derde staat

48

Het beslissen over een verzoek van de andere verdragspartij tot toestemming voor doorbreking van het specialiteitsbeginsel na de uitlevering

49

Het beslissen over een verzoek van een andere staat tot verderlevering van de uitgeleverde persoon aan een derde staat

84

Het beslissen over een verzoek van de staat van tenuitvoerlegging van het strafvonnis tot verlening van toestemming voor doorbreking van het specialiteitsbeginsel

85

Het beslissen over een verzoek van de staat van tenuitvoerlegging van het strafvonnis tot verlening van toestemming voor verderlevering aan een derde staat

Met betrekking tot handeling 27 werd door de materiedeskundige, prof. dr. C.G. Roelofsen, opgemerkt dat onder ‘strafbare feiten van politieke aard’ mogelijk materiaal zou kunnen zijn gerangschikt met betrekking tot organisaties zoals bijvoorbeeld de Rote Armee Fraktion. Prof. Roelofsen meent dat daarin informatie zou kunnen worden gevonden die interessant is voor onderzoek. Voor deze handeling geldt dus dat in de eerste plaats moet worden vastgesteld wat de aard is van de zich daaronder bevindende neerslag. Daarnaast moet worden vastgesteld wat de omvang is van het materiaal. Mede op grond daarvan zou kunnen worden besloten tot de toekenning van een ‘B’ voor de gehele neerslag, dan wel de toekenning van een ‘V’ met de formulering van een uitzondering voor enkele bijzondere dossiers die van vernietiging moeten worden uitgezonderd.

Voor de overige handelingen geldt dat zowel het doorbreken van het specialiteitsbeginsel (‘Vervolging of bestraffing wegens feiten begaan vóór het tijdstip van toepassing van het rechtshulpinstrument die niet direct in verband staan met het feit ten aanzien waarvan de rechtshulp wordt ingeroepen, wordt niet toegestaan’) als verderlevering van een uitgeleverde persoon aan een derde land alleen in uitzonderlijke gevallen voorkomt. Om die reden kan worden verwacht dat de neerslag onder de desbetreffende handelingen uiterst beperkt is en vanwege het feit dat het uitzonderlijke gevallen betreft die derhalve interessant zijn voor studie, zou kunnen worden besloten tot waardering met een B. Ook hier dient dus de aard en omvang van de neerslag te worden vastgesteld.

De onderzoeksvraag

Op grond van het bovenstaande zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd:

  • Wat voor materiaal is er aanwezig met betrekking tot ‘strafbare feiten van politieke aard’?;

  • Welke categorieën strafbare feiten vallen onder de categorie ‘strafbare feiten van politieke aard’?;

  • Wat voor materiaal is er aanwezig met betrekking tot het doorbreken van het specialiteitsbeginsel?;

  • Wat voor materiaal is er aanwezig met betrekking tot verderlevering?;

  • Hoe verhouden de onderzoeksvragen zich tot de geformuleerde handelingen?;

  • Zijn er bijzondere dossiers m.b.t. het beleidsterrein Internationale Rechtshulp in strafzaken die vanuit historisch oogpunt van vernietiging zouden moeten worden uitgezonderd?.

In het kader van deze archiefanalyse zijn drie bezoeken gebracht aan het Ministerie van Justitie; op 11 oktober, 6 november en 11 november 2002.

Per afzonderlijk bezoek is vastgelegd wat de uitgangspunten en de uiteindelijke bevindingen waren. Op basis van deze bevindingen is de conclusie geformuleerd.

Verslag bezoek Ministerie van Justitie op 11 oktober 2002

Bij dit bezoek is uitgegaan van de punten die tijdens het driehoeksoverleg naar voren waren gekomen (handelingen inzake de doorbreking specialiteitsbeginsel, verderlevering en delicten van politieke aard). Daarnaast is gepoogd om vast te stellen welke andere neerslag eventueel van vernietiging dient te worden uitgezonderd (bijzondere dossiers). Tenslotte is nagegaan hoe de handelingen zich in de praktijk verhouden tot de archiefbescheiden.

Tijdens deze bespreking op het Bureau Internationale Rechtshulp in Strafzaken van het Ministerie van Justitie waren de volgende personen aanwezig:

De heer mr. N.J.M. Ruyters (Ministerie van Justitie, plv. hoofd Bureau Internationale Rechtshulp in Strafzaken), de heer J.G.M. Gerse (Ministerie van Justitie, projectleider PIVOT), de heer M. van Rijn (Ministerie van Justitie, plv. projectleider PIVOT), de heer drs. P.R. te Slaa (Nationaal Archief), de heer drs. H.R. Jordaan (Nationaal Archief)

De heer Gerse opent de bijeenkomst met een algemene uitleg over de procedure van de totstandkoming en uiteindelijke vaststelling van een basisselectiedocument. Vervolgens verwijst hij naar een brief van het Nationaal Archief van 13 juni 2002 (kenmerk C/Selectie/02/1949), waarin aan het Ministerie van Justitie medewerking wordt gevraagd voor de uitvoering van een archiefanalyse. Daarbij is aangegeven met betrekking tot welke handelingen nadere informatie over de neerslag gewenst is. Hij stelt voor om de in de brief gestelde vragen punt voor punt te behandelen.

De neerslag wordt geordend in zaak- en persoonsdossiers. Daardoor kan deze niet direct aan bepaalde handelingen worden gekoppeld.

Met betrekking tot strafbare feiten van politieke aard meldt de heer Ruyters dat dit slechts een klein onderdeel uitmaakt van de behandelde zaken en daaronder ook minder zware zaken kunnen vallen zoals uitlevering wegens de verspreiding van neo-nazistische lectuur. Als voorbeeld van een uitleveringsdossier m.b.t. zwaardere politieke feiten noemt hij dat van de gijzelnemers/bezetters (Japanse Rode Leger) van de Franse Ambassade in 1974. Een zaak die niet lang geleden weer actueel geworden is. Het dossier was destijds gesloten en van vernietiging uitgezonderd dankzij de alertheid van een ambtenaar. De praktijk is dat ambtenaren de afgesloten zaak- en persoonsdossiers die in principe niet voor bewaring in aanmerking komen van vernietiging uitzonderen wanneer vermoed wordt dat een zaak bijzonder historisch belang heeft of later nog eens actueel zou kunnen worden. Daarvoor zijn geen criteria. Zij kunnen daarbij slechts afgaan op hun intuïtie. Alle zaken waarbij machtiging is gevraagd aan de Minister van Buitenlandse Zaken omdat het een politieke zaak betreft, blijven in de regel bewaard. Het OM stelt vast of het inderdaad ook een strafbaar feit van politieke aard betreft. De neerslag van bepaalde zaken zal ook daar kunnen worden teruggevonden.

Het doorbreken van het specialiteitsbeginsel en verderlevering, zowel bij inkomende als bij uitgaande verzoeken, is in de praktijk niet bijzonder. Er blijkt hiervoor geen criterium te bestaan. De heer Ruyters geeft als voorbeeld een verzoek om uitlevering aan Nederland gedaan door twee landen, bijvoorbeeld Frankrijk en Italië. Dit omdat de verdachte in beide landen wordt gezocht in verband met gepleegde feiten. In een dergelijk geval zal het verzoek van bijvoorbeeld Frankrijk worden gehonoreerd, terwijl dat van Italië wordt geweigerd. Daarbij wordt dan tegelijkertijd aan Frankrijk toestemming gegeven voor verderlevering aan Italië.

De notaverwerking van bijzondere gevallen belandt niet in de persoonsdossiers. In de praktijk is meestal sprake van een serie incidenten, die noodzaken tot een structurele aanpak. Er is geen overzicht van belangrijke dossiers en er is geen dossier ‘historische zaken’.

Aan het eind van de bijeenkomst wordt ook nog kort gesproken met een medewerker van het Bureau Internationale Rechtshulp in Strafzaken, de heer F. de France. Aan de heer de France is gevraagd of hij eventueel opgave zou kunnen doen van bijzondere zaken waarvan de neerslag uit historisch oogpunt wellicht bewaard zou moeten worden. De heer de France meldt dat de aantekening ‘niet voor vernietiging vatbaar’ op het dossier slechts in uitzonderlijke gevallen wordt aangebracht. Afgesproken wordt dat tussen het Nationaal Archief en de heer de France nog nader contact zal plaatsvinden.

Bevindingen:

  • 1. handelingen betreffende doorbreking specialiteitsbeginsel en verderlevering blijken in de praktijk niet bijzonder;

  • 2. handelingen inzake delicten van politieke aard zijn tamelijk divers; daaronder kunnen ook dossiers met betrekking tot minder relevante zaken voorkomen;

  • 3. het archief bestaat uit zaak-/persoonsdossiers; de neerslag laat zich waarschijnlijk moeilijk koppelen aan bepaalde handelingen;

  • 4. een nader gesprek met een van de beleidsmedewerkers is noodzakelijk om:

    • vast te kunnen stellen welke andere dossiers van vernietiging uitgezonderd moeten worden;

    • een beter beeld te vormen van de aard en opbouw van het archief.

Verslag bezoek Ministerie van Justitie op 6 november 2002

Het uitgangspunt voor dit gesprek betreft het hierboven genoemde punt 4.

Tijdens deze bespreking op het Bureau Internationale Rechtshulp in Strafzaken van het Ministerie van Justitie waren de volgende personen aanwezig:

De heer H.F.R. de France, medewerker van het Ministerie van Justitie, de heer drs P.R. te Slaa (Nationaal Archief) en de heer drs H.R. Jordaan (Nationaal Archief).

Het gesprek met de heer H.F.R. de France is een vervolg op een eerder, oriënterend onderhoud met het plaatsvervangend hoofd van de afdeling Internationale Rechtshulp, de heer mr. N.J.M. Ruyters, dat plaatsvond op 11 oktober 2002. In het gesprek met de heer De France is in de eerste plaats aandacht besteed aan de opzet van het archief van de afdeling. Daarnaast is een eerste aanzet gemaakt met het benoemen van bijzondere of belangrijke gevallen die hebben gespeeld, of categorieën van zaken waarvan voorkomen moet worden dat deze worden vernietigd. De genoemde twee punten zullen hierna achtereenvolgens aan de orde worden gesteld.

Bijzondere zaken/het formuleren van uitzonderingscriteria

Doorbreking van het specialiteitsbeginsel en verderlevering

De heer de France bevestigt hetgeen eerder door de heer Ruyters is gesteld, namelijk dat deze gevallen op zich niet bijzonder zijn maar in de praktijk met een zekere regelmaat voorkomen. Daarmee is overigens niet gezegd dat er zich onder de zaken waarin sprake is van de doorbreking van het specialiteitsbeginsel of verderlevering geen bijzondere gevallen kunnen bevinden.

Doorbreking van het specialiteitsbeginsel en verderlevering als zodanig zijn echter te breed om als uitzonderingscriterium toe te passen.

Het dynamisch en semi-statisch archief van het Bureau Internationale Rechtshulp in Strafzaken

Het archief Internationale Rechtshulp bestaat voornamelijk uit persoonsdossiers die, voor de periode tot 2002 op hoofdonderwerp zijn ingedeeld. De hoofdonderwerpen zijn op het dossier aangegeven met zogenaamde lettergroepen:

  • RC (= rogatoire commissies): deze dossiers betreffen de kleine rechtshulp;

  • OS (= overdracht/overname strafvervolging): de OSI-dossiers (overname strafvervolging) en OSU-dossiers (overdracht strafvervolging) zijn binnen dit bestanddeel niet gescheiden van elkaar geordend;

  • EX-dossiers betreffen uitleveringszaken;

  • TS (overname executie vonnis): betreffende personen die in het buitenland zijn veroordeeld, maar in Nederland hun straf ondergaan of omgekeerd;

  • ML (militairen): conform het NATO-statutsverdrag worden in Nederland gelegerde buitenlandse militairen die hier een overtreding of misdrijf begaan, afhankelijk van de zwaarte van het delict, in Nederland gestraft dan wel strafvervolging wordt overgedragen aan de eigen militaire autoriteiten (ook in Duitsland gelegerde buitenlandse militairen die in Nederland een delict plegen vallen onder deze regeling);

  • C-dossiers (C = collectief): dit zijn reeksen specifieke gelijksoortige gevallen (bijv. klachten gedeponeerd bij de Ombudsman);

  • A-dossiers: hier worden gevallen ondergebracht die niet onder een van de andere lettergroepen te archiveren zijn, die naar hun aard bijzonder zijn of waarbij sprake is van informatieverstrekking aan het buitenland.

Aan de lettergroep wordt per dossier het jaar van vorming, een volgnummer en de naam van de persoon op wie het dossier betrekking heeft toegevoegd. Met uitzondering van de ML-dossiers begint de toekenning van de volgnummers jaarlijks opnieuw.

Tot 1990 bestond er alleen een papieren toegang op het archief. Daarna werd een elektronische toegang in gebruik genomen: het programma JUDIS. Vanaf december 2000 worden de RC-dossiers geregistreerd in het programma LURIS I. Sedert oktober 2002 is LURIS II in gebruik waarin ook de andere lettergroepen m.u.v. de ML-dossiers worden geregistreerd. LURIS is een landelijk systeem waartoe ook de Interregionale Rechtshulp Centra (IRC’s), een samenwerkingsverband tussen politie en het Openbaar Ministerie, toegang hebben. De IRC’s kunnen verzoeken met betrekking tot kleine rechtshulp zelfstandig af doen; zaken vallende onder de categorieën OS, ML, TS en EX blijven echter via het ministerie lopen.

Op grond van de oorspronkelijke vernietigingslijsten zijn vernietigingstermijnen vastgesteld. In het oude geautomatiseerde systeem waren deze automatisch gekoppeld aan de dossiers. Zoals in het eerdere gesprek met de heer Ruyters al naar voren is gekomen, is in bepaalde gevallen door ambtenaren besloten dossiers van vernietiging uit te zonderen, door vermelding van de tekst ‘niet voor vernietiging vatbaar’ op de omslag. Hiervoor waren geen criteria; het persoonlijk inzicht of de intuïtie van de betrokken ambtenaar was bepalend. Dit is, aldus de heer De France, echter zelden toegepast.

Delicten van politieke aard

Zaken met betrekking tot bijvoorbeeld IRA en RAF zullen in de meeste gevallen (vermoedelijk) onder de A-dossiers terug te vinden zijn. Tegelijkertijd zullen bijvoorbeeld uitleveringszaken met betrekking tot IRA- of RAF-leden ook onder de EX-dossiers te vinden zijn.

Overige zaken

Een bijzonder spanningsveld ontstaat op het gebied van de kleine rechtshulp wanneer sprake is van de toepassing van in het buitenland gangbare opsporingsmethoden, die in Nederland na de parlementaire enquête Bijzondere Opsporingsmethoden niet zonder meer kunnen worden toegestaan. Voorbeelden zijn de inzet van een ‘confidential source’ (criminele informant) vanuit het buitenland in Nederland of van een buitenlandse agent provocateur (uitlokking), dan wel bewuste doorvoer van bijvoorbeeld drugs via Nederland. Buitenlandse verzoeken om dergelijke middelen binnen Nederland te mogen inzetten worden eerst beoordeeld door de Centrale Toetsingscommissie (college van Procureurs Generaal) voordat in een dergelijke zaak een beslissing wordt genomen. Ook deze zaken zijn terug te vinden onder de A-dossiers, maar eveneens onder andere lettergroepen. Documentatie met betrekking tot de CTC en hun adviezen bevinden zich overigens elders.

Het gebruik van de A-dossiers bij de formulering van uitzonderingscriteria

Met name de A-dossiers lijken de informatie te bevatten waarvan eventueel door formulering van een uitzonderingscriterium het behoud veilig dient te worden gesteld. Er is een toegang op de A-dossiers in de vorm van lijsten, waarin alle dossiers op volgorde van nummering per jaar zijn geordend en het onderwerp per dossier kort is beschreven. Uit een korte, voorlopige beschouwing van de meest recente lijsten bleek dat de dossiers onder meer betrekking hebben op zaken i.v.m. terrorisme, oorlogsmisdaden, het VN-tribunaal, teams in Joegoslavië, Decembermoorden in Suriname, de ‘Vuile Oorlog’ in Argentinië e.d.

Bevindingen:

  • 1. de handelingen zijn in de praktijk moeilijk te koppelen aan de neerslag i.v.m. de vorming van persoonsdossiers (deze zullen veelal de neerslag van verschillende handelingen bevatten);

  • 2. doorbreking van het specialiteitbeginsel en verderlevering zijn te breed om als uitzonderingscriterium te worden gebruikt (voornamelijk routinezaken);

  • 3. bijzondere zaken, waaronder bepaalde delicten van politieke aard, worden ook gearchiveerd als zogenaamde A-dossiers;

  • 4. er zijn lijsten waarin per A-dossier kort het onderwerp is aangegeven en op basis waarvan uitzonderingscriteria kunnen worden geformuleerd.

Verslag bezoek Ministerie van Justitie op 11 november 2002

Uitgangspunten:

  • nader inzicht krijgen in de inhoud van de A-dossiers teneinde de bruikbaarheid daarvan voor de archiefanalyse te kunnen vaststellen;

  • beter inzicht krijgen in de opbouw van het archief van het Ministerie van Justitie t.b.v. eventuele andere archiefanalyses.

Tijdens dit bezoek aan het Ministerie van Justitie is door vertegenwoordigers van het Nationaal Archief gekeken naar de toegang op de A-dossiers en een aantal dossiers.

Bevindingen:

  • 1. er is een Centraal Documentatieregister waarin belangrijke dossiers zijn geregistreerd; dit betreft onderwerpen die voor het grootste deel onder B-handelingen (beleid, interpretatie wet- en regelgeving, historisch belang, etc) zullen vallen;

  • 2. A-dossiers worden niet alleen aangelegd bij Internationale Rechtshulp, maar ook bij de overige directies van Justitie (ofwel voor elk beleidsterrein);

  • 3. De toegang tot de A-dossiers is een belangrijk hulpmiddel bij het (eventueel departementsbreed) vaststellen van uitzonderingscriteria: zowel voor lange termijnontwikkelingen binnen de samenleving, als voor de formulering van categorieën en individuele gevallen;

  • 4. Bij het formuleren van uitzonderingscriteria kunnen C-dossiers eveneens worden gebruikt.

Conclusie

De vertegenwoordigers van de Algemene Rijksarchivaris zijn tot de slotsom gekomen dat de ter discussie staande handelingen terecht waren gewaardeerd met een ‘V’. Door de A-dossiers van vernietiging uit te zonderen wordt in ieder geval materiaal waarvan het cultureel-historisch belang evident is veilig gesteld. De lijsten die de toegang op de dossiers vormen kunnen worden beschouwd als een opgave van zaken waarop het uitzonderingscriterium van toepassing is zoals bedoeld in het Archiefbesluit 1995, art. 5 onder e. Voor zover neerslag met betrekking tot deze zaken ook in dossiers uit andere series (RC, EX, OS, TS, ML) wordt aangetroffen, dienen uiteraard ook deze van vernietiging te worden uitgezonderd.

Naar boven