Vennootschapsbelasting, coöperaties; diverse onderwerpen

Geraadpleegd op 23-04-2024.
Geldend van 17-01-2006 t/m heden

Vennootschapsbelasting, coöperaties; diverse onderwerpen

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is een actualisering aan de wet- en regelgeving per 1 januari 2006 van het besluit van 1 juli 1971, B 71/12 651, punt 4, van 26 januari 1976, nr. 27-503 964, van 17 februari 1976, nr. 27- 602 669, en van het besluit van 19 december 2001, CPP2001/1556M. Een inhoudelijke wijziging is niet beoogd.

1. Inleiding

De bijzonderheden eigen aan de rechtsvorm van de coöperatie hebben mij aanleiding gegeven tot de volgende standpunten en goedkeuringen met betrekking tot de winstbepaling voor de vennootschapsbelasting van de coöperatie.

2. Aftrekbare winstuitdelingen aan leden-rechtspersonen

De in artikel 9, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna Wet VPB 1969) bedoelde uitdelingen van een coöperatie komen op de winst slechts in aftrek voor zover zij zijn toegekend aan leden-natuurlijke personen. Ik keur echter goed dat op een daartoe strekkend (en aan de inspecteur gericht) verzoek artikel 9, eerste lid, onderdeel g, Wet VPB 1969 ook toepassing vindt op uitdelingen aan lichamen onderworpen aan de vennootschapsbelasting, niet zijnde coöperaties, mits:

  • a. hun aantal niet groter is dan 5;

  • b. hun aantal bovendien niet meer bedraagt dan 5% van het totaal aantal leden en

  • c. hun aandeel in de geldswaarde van de omzet van de coöperatie niet meer bedraagt dan 5% van die omzet.

Aan de te verlenen goedkeuring verbind ik de voorwaarde, dat bij het door de coöperatie in te dienen verzoek een verklaring van de betrokken rechtsperso(o)n(en) wordt overgelegd waarin deze zich met betrekking tot de heffing van de vennootschapsbelasting ter zake van vorenbedoelde van de coöperatie ontvangen uitdelingen verbind(t)(en), afstand te doen van het recht op de deelnemingsvrijstelling.

3. Uitdelingen door veilingcoöperaties

Veilingcoöperaties treden niet op als kopers en verkopers van de door telers aangevoerde producten, maar als dienstverleners. De verleende diensten bestaan uiteraard in de eerste plaats uit het veilen van de aangevoerde producten. Daarnaast worden ook andere prestaties verricht, zoals verhuur van emballage, koelhuizen en loodsen. Ook verkoop van goederen komt voor, met name van éénmaal te gebruiken verpakkingsmiddelen.

Voor de bepaling van het gedeelte van de winst dat bij uitdeling ten hoogste in aftrek komt dient te worden vastgesteld welk gedeelte van de totale kosten van de coöperatie over het jaar betrekking heeft op jegens de leden verrichte prestaties. Ik heb er geen bezwaar tegen, dat hierbij wordt aangenomen, dat dit gedeelte zich tot de totale kosten verhoudt als de opbrengst van de prestaties jegens de leden – eventueel gecorrigeerd tot het niveau van de marktprijs – zich verhoudt tot de som van alle opbrengsten (baten) van de coöperatie. Tot deze opbrengsten dient daarbij niet alleen te worden gerekend de veilingprovisie, maar ook de genoten huur voor emballage, koelhuizen en loodsen, alsmede de omzet van door de coöperatie zelf verkochte goederen. Bij deze wijze van kostensplitsing zal de hiervoor bedoelde maximale aftrekbare uitdeling, afgezien van de verhoging met € 2269, zich derhalve tot de winst verhouden als de prestaties jegens de leden van de coöperatie zich verhouden tot de totale baten van de coöperatie.

Niet aanvaardbaar acht ik de opvatting, dat veilingcoöperaties uitsluitend kosten maken ten behoeve van het veilen van de producten van telers en dat daarom alle andere opbrengsten dan veilingprovisie niet als beloning voor prestaties van de coöperatie worden beschouwd, maar in mindering dienen te worden gebracht op de kosten van het veilen (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 17 april 1957, BNB 1957/192). Voor de toepassing van artikel 9, tweede lid, van de Wet VPB 1969 dient te worden bepaald welk deel van de prestaties is geleverd jegens leden en welk deel jegens niet-leden. Indien en voor zolang een coöperatie niet of slechts met onevenredig hoge kosten zou kunnen vaststellen in hoeverre de van telers ontvangen emballagehuur afkomstig is van leden en in hoeverre van niet-leden, kan worden aangenomen, dat deze verhouding gelijk is aan de verhouding tussen de omzet van geveilde producten van leden en van niet-leden.

4. Inwerkingtreding en intrekking besluiten

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dagtekening van dit besluit.

De volgende besluiten zijn met ingang van de dagtekening van dit besluit ingetrokken:

besluit van 1 juli 1971, B 71/12 651, punt 4;

besluit van 26 januari 1976, nr. 27-503-964;

besluit van 17 februari 1976, nr. 27- 602 669;

besluit van 19 december 2001, CPP2001/1556M.

Naar boven