Reïntegratieregeling

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 december 2005, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/R&S/2005/102050, houdende regels met betrekking tot reïntegratie (Reïntegratieregeling)

§ 1. Diversen

Artikel 1. Begrippen

  • 2 Voor de toepassing van deze regeling wordt gelijkgesteld met:

    • a. echtgenoot: de geregistreerde partner alsmede de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert als bedoeld in artikel 1, vierde en vijfde lid, van de Toeslagenwet, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • b. ongehuwd: de persoon die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 3 Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.

  • 4 Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het derde lid wordt verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of de Jeugdwet of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.

Artikel 2. Aanvraagtermijnen loon- en inkomenssuppletie

  • 2 Een aanvraag voor inkomenssuppletie als bedoeld in artikel 65d van de WAO, artikel 67b van de WAZ en artikel 2:26 of 3:68 van de Wajong wordt ingediend binnen zes maanden na afloop van het boekjaar waarin de uitoefening van het bedrijf of beroep is voortgezet of waarin de persoon, die recht heeft op een uitkering op grond van een van de hiervoor genoemde wetten, werkzaamheden als zelfstandige is gaan verrichten.

  • 3 Bij overschrijding van de termijnen, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt geen loonsuppletie verstrekt over een periode die gelegen is meer dan twee maanden voor de aanvraag, respectievelijk geen inkomenssuppletie verstrekt over het boekjaar of de boekjaren gelegen voor de aanvraag.

§ 2. Inkomenstoets vervoersvoorzieningen

Artikel 4. Inkomen

Voor de toepassing van artikel 5, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit wordt onder inkomen verstaan hetgeen onder inkomen wordt verstaan op grond van artikel 3:2, eerste en tweede lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten vermeerderd met:

Artikel 5. Inkomen echtgenoot

Bij de vaststelling van het inkomen van de persoon die de vervoersvoorziening aanvraagt of aan wie de vervoersvoorziening is toegekend, wordt mede in aanmerking genomen het inkomen van zijn echtgenoot.

Artikel 6. Aftrekbare kosten

Op het inkomen worden in mindering gebracht kosten ter zake van ziekte of arbeidsongeschiktheid van de persoon die de vervoersvoorziening aanvraagt of aan wie de vervoersvoorziening is toegekend, alsmede van zijn echtgenoot of van zijn gezinsleden indien zij voor hun levensonderhoud mede afhankelijk zijn van zijn inkomen, voorzover die kosten niet uit andere hoofde kunnen worden vergoed en naar het oordeel van het UWV als buitengewone lasten zijn aan te merken.

Artikel 7. Buiten beschouwing blijvende bedragen bij inkomensvaststelling

Bij het vaststellen van het inkomen blijft buiten beschouwing het bedrag waarmee de uitkering of inkomensvoorziening op grond van de WAO, de Wet WIA, de WAZ of de Wajong, of een combinatie hiervan is verhoogd, op grond van artikel 22 van de WAO, de artikelen 53 of 63 van de Wet WIA, artikel 10 van de WAZ, of artikel 2:51 of 3:9 van de Wajong, of een combinatie van deze artikelen.

Artikel 8. Vaststelling inkomen van personen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt

  • 1 Bij de vaststelling van het inkomen van de persoon die de vervoersvoorziening aanvraagt of aan wie de vervoersvoorziening is toegekend en die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt wordt in aanmerking genomen het gezamenlijk inkomen van de ouders van die persoon dan wel, indien het een pleegkind betreft, het gezamenlijk inkomen van de pleegouders indien laatstgenoemden het pleegkind als eigen kind opvoeden en onderhouden.

  • 2 Indien de ouders respectievelijk pleegouders van de in het eerste lid bedoelde persoon geen echtgenoten zijn van elkaar en hij:

    • a. bij een van beide ouders verblijft, wordt bij de toepassing van het eerste lid als inkomen van de ouder respectievelijk pleegouder die krachtens overeenkomst of rechterlijke uitspraak een bijdrage is verschuldigd voor het levensonderhoud ten behoeve van die persoon, slechts die bijdrage in aanmerking genomen;

    • b. afwisselend bij een van beide ouders respectievelijk pleegouders verblijft, wordt alvorens het gezamenlijk inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld, het inkomen van de ouder respectievelijk pleegouder met het hoogste inkomen verminderd met 30 procent.

Artikel 9. Vaststelling van het inkomen in het jaar van het bereiken van de leeftijd van 18 jaar

Indien een persoon in het kalenderjaar waarin hij een vervoersvoorziening heeft of aanvraagt, de leeftijd van 18 jaar bereikt, wordt:

  • a. tot de datum waarop hij 18 jaar wordt, het inkomen in aanmerking genomen dat in aanmerking zou zijn genomen indien hij gedurende het gehele kalenderjaar nog niet de leeftijd van 18 jaar had bereikt;

  • b. vanaf de datum waarop hij 18 jaar wordt, het inkomen in aanmerking genomen dat in aanmerking zou zijn genomen indien hij gedurende het gehele kalenderjaar reeds de leeftijd van 18 jaar had bereikt.

Artikel 10. Vaststelling van het inkomen in het jaar van het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet

  • 2 Indien de echtgenoot van de persoon, bedoeld in het eerste lid, in hetzelfde jaar als het jaar, bedoeld in het eerste lid, de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet bereikt, wordt voor de toepassing van artikel 3 van deze regeling onder inkomen van zijn echtgenoot verstaan, het inkomen dat de echtgenoot over dat kalenderjaar zou hebben genoten indien de echtgenoot in dat jaar niet de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet had bereikt.

Artikel 11. Afwijking inkomensgrens

  • 1 Indien de echtgenoot of een ander gezinslid van de persoon die een vervoersvoorziening aanvraagt of aan wie een vervoersvoorziening is toegekend, aanspraak heeft op een vervoersvoorziening of om een andere reden dan ziekte of gebrek is aangewezen op het gebruik van een vervoermiddel, wordt voor de verlening of beëindiging van de tweede in het gezin benodigde vervoersvoorziening het percentage, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit, vastgesteld op 105%.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien één van de in het gezin benodigde vervoersvoorzieningen of het naast de vervoersvoorziening benodigde vervoermiddel niet voor ten minste driekwart wordt bekostigd uit het gezinsinkomen.

Artikel 12. Buiten toepassing blijven van inkomensgrens

  • 1 Artikel 5, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit is niet van toepassing bij de toekenning van een vervoersvoorziening die betreft:

    • 1°. een vergoeding van de kosten van aanpassing van een vervoermiddel of een vergoeding van een in een vervoermiddel aangebrachte faciliteit, voorzover de aanpassing of de faciliteit noodzakelijk is in verband met ziekte of gebrek;

    • 2°. een vergoeding voor de aanschaf, of een verstrekking, van een vervoermiddel voor het vervoer buitenshuis dat is bestemd voor het gebruik door een persoon met een ziekte of gebrek;

    • 3°. een vergoeding van de meerkosten van de aanschaf en het gebruik van een bijzonder type auto die samenhangt met ziekte of gebrek, voorzover deze meerkosten niet meer bedragen dan het verschil tussen de kosten van de aanschaf en het gebruik van een auto die door het UWV wordt beschouwd als een referentie-auto en de kosten van de aanschaf en het gebruik van een auto die door het UWV zou zijn toegekend indien er sprake zou zijn geweest van een bruikleensituatie;

    • 4°. de vergoeding van het gebruik van een rolstoeltaxi die strekt tot verbetering van de leefomstandigheden, en die vergoeding niet meer bedraagt dan het verschil tussen het door het UWV vastgestelde normbedrag voor de vergoeding van het gebruik van een rolstoeltaxi en het door het UWV vastgestelde normbedrag voor de vergoeding van het gebruik van een taxi;

    • 5°. de vergoeding van het gebruik van een taxi of rolstoeltaxi om de werkplek te kunnen bereiken en die vergoeding niet meer bedraagt dan het verschil tussen de kosten van het gebruik van een taxi of rolstoeltaxi en het door het UWV vastgestelde normbedrag voor het gebruik van een eigen auto;

    • 6°. een vergoeding van de kosten die iemand moet maken voor het kunnen volgen van rijlessen in een aangepaste auto en die vergoeding niet meer bedraagt dan het verschil tussen de kosten van het volgen van autorijlessen in een niet aangepaste auto en het volgen van autorijlessen in een aangepaste auto;

    • 7°. een vergoeding van vervoerskosten in verband met het volgen van scholing.

  • 2 Ten aanzien van de vervoersvoorzieningen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen 4° en 5°, vindt verhoging van de eigen bijdrage wegens overschrijding van de inkomensgrens plaats met ingang van de datum gelegen zes maanden nadat de persoon aan wie de voorziening is verleend van de voorgenomen verhoging in kennis is gesteld.

§ 2a. Inkomenstoets voorzieningen bij inschakeling in en ondersteuning bij arbeid als zelfstandige

Artikel 12a. Inkomen

Voor de toepassing van artikel 15b, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit wordt onder inkomen verstaan hetgeen onder inkomen wordt verstaan op grond van artikel 3:2, eerste en tweede lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten vermeerderd met:

§ 3. Fondsbelasting ten behoeve van het Reïntegratiefonds

Artikel 13. Verdeling werkloosheidsfondsen/arbeidsongeschiktheidsfondsen

[Vervallen per 01-01-2015]

Artikel 14. Onderlinge verdeling arbeidsongeschiktheidsfondsen

[Vervallen per 01-01-2015]

Artikel 15. Onderlinge verdeling werkloosheidsfondsen

De ten laste van de werkloosheidsfondsen komende bijdrage aan het Reïntegratiefonds in een bepaald kalenderjaar, wordt voor elk van deze fondsen bepaald aan de hand van de volgende formule:

Bf t = [ Uf t–2 : U t-2] × B t

waarbij :

  • 1. Bf t het bedrag is van de bijdrage uit een werkloosheidsfonds, tot dekking van de uitgaven in een bepaald kalenderjaar ten laste van het Reïntegratiefonds;

  • 2. Uf t–2 het bedrag is van de uitkeringsuitgaven die in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan genoemd bepaald kalenderjaar ten laste zijn gekomen van het desbetreffende werkloosheidsfonds;

  • 3. U t–2 het totaalbedrag is van de uitkeringsuitgaven die in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan genoemd bepaald kalenderjaar ten laste zijn gekomen van de werkloosheidsfondsen gezamenlijk;

  • 4. B t 50 procent is van de benodigde middelen tot dekking van de uitgaven in genoemd bepaald kalenderjaar ten laste van het Reïntegratiefonds.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 16 december 2005

De

Minister

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.J. de Geus

Naar boven