Wijzigingswet Wet bodembescherming, enz. (beleid inzake bodemsaneringen)

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-01-2006 t/m heden

Wet van 15 december 2005, houdende wijziging van de Wet bodembescherming en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het beleid inzake bodemsaneringen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet bodembescherming te wijzigen in verband met wijzigingen in het beleid op het gebied van bodemsaneringen, met name de aanpassingen van de saneringsdoelstelling en de saneringsprocedure, de invoering van een saneringsplicht voor eigenaren of erfpachters van bedrijfsterreinen en de financiële aspecten van bodemsanering;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel II

  • 3 Beschikkingen die zijn gegeven krachtens artikel 29 juncto 37 van de Wet bodembescherming, zoals die artikelen golden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel F, van deze wet blijven van kracht. Deze beschikkingen worden voor de toepassing van de Wet bodembescherming gelijkgesteld met beschikkingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming met dien verstande dat de vaststelling dat sprake is van urgentie om het betrokken geval te saneren, wordt gelijkgesteld met de vaststelling dat spoedige sanering noodzakelijk is. Indien in een gegeven beschikking een tijdstip is vastgesteld met betrekking tot de aanvang van de sanering dat ligt ten minste vier jaar na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel F, van deze wet kan degene tot wie die beschikking is gericht het bestuursorgaan dat tot het verlenen van beschikkingen als bedoeld in artikel 37 van de Wet bodembescherming bevoegd is, verzoeken om wijziging van de gegeven beschikking voor wat betreft de daarin genoemde saneringsverplichting. Het verzoek wordt gedaan ten minste een jaar voor het verstrijken van het bedoelde tijdstip. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op het verzoek binnen de termijn, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wet bodembescherming, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens artikel 37 van de Wet bodembescherming.

Artikel III

  • 2 Besluiten die op of na 1 januari 2005 maar vóór het overeenkomstig artikel VII van deze wet bepaalde tijdstip van inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde artikelen, zijn genomen ter uitvoering van het bepaalde bij of krachtens die artikelen, worden aangemerkt als besluiten genomen krachtens die artikelen.

Artikel IV

De verplichting om te saneren, bedoeld in artikel 55b, eerste lid, van de Wet bodembescherming is niet van toepassing op eigenaren dan wel erfpachters van bedrijfsterreinen aan wie het bevoegd gezag, voor 1 januari 2002, schriftelijk heeft bevestigd dat het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 48 van de Wet bodembescherming, tot sanering zal overgaan.

Artikel VII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 15 december 2005

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ,

P. L. B. A. van Geel

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat ,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Uitgegeven de tweeëntwintigste december 2005

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner

Naar boven